Regeling vervallen per 01-01-2016

Destructieverordening Alphen aan den Rijn 1988

Geldend van 19-07-1988 t/m 31-12-2015

Intitulé

Destructieverordening Alphen aan den Rijn 1988

Paragraaf 1 Begripsbepalingen

DESTRUCTIEVERORDENING ALPHEN AAN DEN RIJN 1988

(vastgesteld door de gemeenteraad op 31 maart 1988)

Artikel 1

Deze verordening verstaat onder:

wet : Destructiewet;

directeur : directeur van kring 9 van de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees, vastgesteld bij besluit van de staatssecretaris van Landbouw en Visserij van 20 maart 1984 nr. J7845 (Stcrt. 62), zoals dit besluit nadien is of zal worden vastgesteld;

aangifteplichtige : degene, die als eigenaar of houder van destructiemateriaal ingevolge de wet verplicht is daarvan aangifte te doen;

ondernemer : de natuurlijke of rechtspersoon, aan wie een vergunning, als bedoeld in artikel 5 van de wet, is verleend en in wiens krachtens artikel 10 van de wet vastgestelde gebied de gemeente is gelegen;

destructor : inrichting, uitsluitend of in hoofdzaak bestemd tot het door verwerking onschadelijk maken van destructiemateriaal, voor welke aan de ondernemer een vergunning is verleend, als bedoeld in artikel 5 van de wet;

destructiemateriaal : materiaal van dierlijke herkomst, bedoeld in artikel 2 van de wet;

destructiemateriaal A : doodgeboren slachtdieren, alsmede gestorven of in nood gedode slachtdieren, welke moeten worden onbruikbaar gemaakt voor voedsel voor mens en dier, zonder dat een nader onderzoek ingevolge de Vleeskeuringswet plaats heeft gevonden;

destructiemateriaal B : destructiemateriaal, bedoeld in artikel 2, eerste lid, sub b, f en h, van de wet;

destructiemateriaal C : materiaal van dierlijke herkomst, dat na een nader onderzoek ingevolge de Vleeskeuringswet voor destructie bestemd is en zich tot het tijdstip van ophalen door de ondernemer onder beheer of toezicht van de directeur bevindt.

Paragraaf 2Aangifte, vervoer en bewaring door de aangifteplichtige

Artikel 2

1 De aangifteplichtige doet van het hebben of houden van destructiemateriaal zo spoedig mogelijk doch uiterlijk op de eerste werkdag, volgende op de dag, waarop dit materiaal als zodanig is ontstaan, aangifte bij de directeur. De directeur regelt de plaats waar en de uren binnen welke deze aangifte moet geschieden alsmede de wijze waarop.

2 De aangifte geschiedt onder opgave van de soort en hoeveelheid van het destructiemateriaal, alsmede de plaats, waar het zich bevindt.

3 De directeur voert met inachtneming van het bepaalde in artikel 12, lid 2, van de wet de administratie ten aanzien van de aangiften.

4 Door of vanwege de directeur wordt op verzoek van de aangifteplichtige een gewaarmerkt schriftelijk bewijsstuk verstrekt aan de aangifteplichtige.

Artikel 3

Het bepaalde in in artikel 2, tweede lid, geldt niet ten aanzien van destructiemateriaal B, indien de directeur ter zake van de aangifte van dat materiaal afwijkende regelen heeft vastgesteld.

Artikel 4

Het bepaalde in artikel 2 geldt niet ten aanzien van destructiemateriaal C.

Artikel 5

1a Behoudens het bepaalde in artikel 15 is de aangifteplichtige ten aanzien van destructiemateriaal A gehouden tot vervoer van het destructiemateriaal naar een door de directeur goedgekeurde, voor een vervoermiddel van de ondernemer goed bereikbare plaats, gelegen aan een openbare verharde weg. Omtrent het tijdstip van het vervoer naar en de bewaring van het destructiemateriaal op die plaats kan de directeur aanwijzingen geven.

b In afwijking van het bepaalde onder a is het de aangifteplichtige toegestaan, de zogenaamde kleine kadavers te bewaren in een eventueel door de ondernemer ter beschikking gesteld vat, dat geschikt is voor het vervoersysteem van de ondernemer.

2 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is de aangifteplichtige gehouden destructiemateriaal A, afkomstig van gestorven dieren, geleden hebbende aan of verdacht van een ziekte, waarop titel III van de Veewet van toepassing is, ter beschikking te houden op de plaats waar dit destructiemateriaal zich bevindt, met inachtneming van de omtrent de bewaring van het destructiemateriaal door de directeur gegeven aanwijzingen, ten behoeve van vervoer door of vanwege de ondernemer.

Artikel 6

1 De aangifteplichtige is gehouden destructiemateriaal B en C te bewaren, ter beschikking te stellen en af te geven voor vervoer naar de destructor met inachtneming van de ter zake door de directeur gegeven aanwijzingen.

2 Destructiemateriaal, genoemd in artikel 2, eerste lid, sub b, c, d of f van de wet, alsmede dat genoemd in artikel 2, tweede lid van de wet, moet in afwachting van vervoer worden bewaard in daarvoor bestemde bakken, dan wel confiscaatemmers bestaande uit niet corroderend materiaal, tenzij de directeur ter zake van de bewaring een andere regeling met de aangifteplichtige treft.

3 De directeur kan ten aanzien van het bepaalde in dit artikel afwijkende regelen met betrekking tot destructiemateriaal B of C vaststellen, indien ter zake van de afgifte van dit materiaal een voorziening is getroffen, als bedoeld in artikel 20 van de wet.

Artikel 7

De aangifteplichtige is gehouden, zolang destructiemateriaal onder zijn berusting is, bederf of vermenging met andere stoffen tegen te gaan, zulks overeenkomstig de door de directeur gegeven aanwijzingen.

Artikel 8

Aanwijzingen van de directeur omtrent de bewaring van destructiemateriaal, anders dan op grond van artikel 7, kunnen slechts strekken ter voorkoming van gevaar, schade of hinder voor de openbare gezondheid.

Paragraaf 3 Ophalen en vervoer van destructiemateriaal

door of van wege de ondernemer

Artikel 9

1 De ondernemer is verplicht tot het ophalen van het destructiemateriaal van de plaats, waar dit zich ingevolge de bepalingen van deze verordening bevindt.

2 Het ophalen geschiedt behoudens in geval van overmacht uiterlijk op de werkdag, volgende op die, waarop het destructiemateriaal is aangemeld, tenzij het betreft destructiemateriaal B of C, dat door de ondernemer, ingevolge een met de directeur getroffen regeling, op gezette tijden wordt opgehaald.

3 De directeur kan ten aanzien van het bepaalde in het eerste lid afwijkende regelen met betrekking tot destructiemateriaal B of C vaststellen, indien ter zake van de afgifte van dit materiaal een voorziening is getroffen, als bedoeld in artikel 20 van de wet.

Artikel 10

Artikel 10

Het vervoer van destructiemateriaal binnen de gemeente dient langs de kortste weg plaats te vinden. De vervoerder is verplicht er voor zorg te dragen, dat het vervoer geen sporen van het destructiemateriaal op de openbare weg nalaat.

Paragraaf 4 Overdracht

Artikel 11

1 Ten dienste van de overdracht aan de ondernemer wordt destructiemateriaal A door of vanwege de directeur op de dag van aangifte door middel van telecommunicatie-apparatuur aangemeld bij de ondernemer, onder mededeling van de gegevens, bedoeld in artikel 2, tweede lid.

2 De aanmelding bij de ondernemer van destructiemateriaal B of C geschiedt door de directeur zo spoedig mogelijk, tenzij het betreft destructiemateriaal, dat door de ondernemer, ingevolge een met de directeur getroffen regeling, op gezette tijden wordt opgehaald.

Artikel 12

1 De overdracht van destructiemateriaal geschiedt door inlading in een daarvoor bestemd vervoermiddel van de ondernemer.

2 De ondernemer is verplicht de overdracht van destructiemateriaal B en C jaarlijks vóór 1 maart, onder opgave van de totale hoeveelheid over het voorafgaande jaar, aan het gemeentebestuur alsmede aan de directeur te bevestigen.

Paragraaf 5 Dode honden en katten

Artikel 13

Omtrent de aangifte, het vervoer, het ophalen en de overdracht van dode honden en katten, alsmede omtrent de afgifte daarvan aan een van gemeentewege aangewezen verzamelplaats kunnen burgemeester en wethouders na overleg met de directeur met inachtneming van het bepaalde in artikel 32 van het Destructiebesluit (Stb. 1958, 71), nadere voorschriften geven.

Paragraaf 6 Slotbepalingen

Artikel 14

1 De aanwijzing van materiaal, als bedoeld in artikel 2, derde lid, laatste alinea van de wet, geschiedt door de burgemeester op voorstel van de directeur of de directeur gehoord; zij wordt onverwijld aan de eigenaar of houder medegedeeld.

2 De directeur houdt aantekening van het ingevolge het eerste lid aangewezen dstructiemateriaal.

Artikel 15

Indien de directeur dan wel de eigenaar of houder van destructiemateriaal A, sectie van dit destructiemateriaal noodzakelijk of wenselijk acht, wordt de sectie verricht in een daartoe door de directeur aangewezen lokaliteit dan wel in de daarvoor bestemde ruimte van de destructor.

De eigenaar of houder is, indien de sectie niet in de destructor geschiedt, verplicht het destructiemateriaal naar eerstgenoemde lokaliteit te vervoeren of te doen vervoeren.

Artikel 16

Deze verordening kan worden aangehaald als "Destructieverordening Alphen aan den Rijn 1988" en treedt in werking met ingang van de dag, volgende op die van haar afkondiging.

Deze verordening is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland

bij hun besluit van 21 juni 1988, no. 3521506 en afgekondigd op 19 juli 1988.

* wijziging van de verordening:

artikel 9, lid 2 : raadsbesluit 25 oktober 1988