Regeling vervallen per 31-12-2015

Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 30-12-2015

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2015

De raad van de gemeente Ameland,

overwegende

- dat bij de vaststelling van de programmabegroting 2015-2018 is besloten om de rioolheffing 2015 ten opzichte van 2014 met 5% te verhogen;

- dat de hieruit voortvloeiende verordening formeel moet worden vastgesteld.

besluit vast te stellen

De verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2015

 

Artikel 1

Artikel 1  Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt:

a. onder gemeentelijke riolering mede begrepen het voor de openbare dienst bestemde gemeentewater;

b. onder afvalwater verstaan water en stoffen die worden afgevoerd via de gemeentelijke riolering;

c. onder perceel verstaan een roerende of een onroerende zaak;

d. onder verbruiksperiode verstaan de periode waarop de afrekening van Vitens betrekking heeft;

e. onder veehouder verstaan degene die als zodanig zijn hoofdberoep per 1 mei van het belastingtijdvak in deze gemeente uitoefent.

Artikel 2  Belastbaar feit en belastingplicht

1. Onder de naam 'rioolheffing' worden geheven:

a. een heffing van degene die bij het begin van het belastingjaar krachtens eigendom, bezit of beperkt recht gebruik maakt van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering.

b. een heffing van de gebruiker van een perceel van waaruit afvalwater direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.

2. Met betrekking tot de heffing als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a,  wordt ingeval het perceel een onroerende zaak is, als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig bij het kadaster bekend staat, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

3. Met betrekking tot de heffing als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt als gebruiker aangemerkt:

a. degene die naar de omstandigheden beoordeeld het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt.

b. ingeval een gedeelte van een perceel - niet een gedeelte als bedoeld in artikel 3 - ten gebruike is afgestaan: degene die dat gedeelte in gebruik heeft afgestaan.

Artikel 3  Zelfstandige gedeelten

Indien gedeelten van een in artikel 2 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, worden de heffingen geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten te samen als een geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.

Artikel 4  Maatstaf van heffing

1. De heffing als bedoeld in artikel 2, lid 1, sub a, wordt geheven per perceel, of gedeelte van een perceel van waaruit afvalwater via het gemeenteriool kan worden afgevoerd.

2. De heffing als bedoeld in artikel 2, lid 1, sub b, wordt geheven naar het aantal kubieke meters afvalwater dat vanuit een perceel, of een gedeelte van een perceel, via het gemeenteriool wordt afgevoerd.

3. Het aantal kubieke meters afvalwater wordt gesteld op het aantal kubieke meters water dat:

a. in het belastingtijdvak van Vitens is betrokken;

b. in het belastingtijdvak is opgepompt.

4. Indien gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een:

a. watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of

b. bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen.

De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling.

5. Ten aanzien van een perceel of een gedeelte van een perceel, waarin een veehouder zijn bedrijf uitoefent, wordt de overeenkomstig het tweede lid bepaalde hoeveelheid water verminderd tot nihil, wanneer er vanuit het bedrijfsgedeelte geen afvalwater wordt afgevoerd via het gemeenteriool.

6. Bij toepassing van lid 5 wordt het aantal kubieke meters, als bedoeld in lid 2, gesteld op 50 per gezinslid, dan wel anderszins inwonend persoon, wonend op hetzelfde adres als waarop het bedrijf is gevestigd.

Artikel 5  Belastingtarief

1. De heffing als bedoeld in artikel 2, lid 1, sub a, bedraagt per jaar  €  110,09.

2. De heffing als bedoeld in artikel 2, lid 1, sub b, bedraagt per volle kubieke meter afvalwater € 0,47, met dien verstande dat per belastingtijdvak geen hoger bedrag wordt geheven dan  € 11.750,-- (= 25.000 m3).

Artikel 6  Belastingtijdvak

1. De heffingen als bedoeld in artikel 2, lid 1, worden geheven over een aaneengesloten periode die samenvalt met de verbruiksperiode zoals die voor de betrokken belastingplichtige geldt voor de levering van water door Vitens.

2. Ingeval de betrokken belastingplichtige geen nota's ontvangt van Vitens, maar van de gemeente, is het belastingtijdvak gelijk aan het kalenderjaar.

3. De in lid 2 genoemde periode wordt gelijkgesteld met 365 volle dagen.

Artikel 7  Wijze van heffing

1. De heffingen als bedoeld in artikel 2, lid 1, worden geheven bij  wege van een schriftelijke, gedagtekende kennisgeving. Als kennisgeving wordt mede aangemerkt de afrekening van Vitens, waarop het definitief gevorderde bedrag is vermeld.

2. De door Vitens verzonden voorschotnota's worden aangemerkt als voorlopig gevorderde bedragen. De voorlopig gevorderde bedragen worden met het definitief gevorderde bedrag verrekend.

3. Ingeval aan de belastingplichtige geen voorschotnota's c.q. eindafrekening wordt gezonden, wordt als kennisgeving van het gevorderde bedrag aangemerkt de door de gemeente verzonden schriftelijke gedagtekende kennisgeving.

4. Burgemeester en wethouders vorderen een voorlopig bedrag indien het bedrag waarop het gevorderde bedrag vermoedelijk zal worden vastgesteld, zulks naar hun mening rechtvaardigt.

Artikel 8  Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

1. De heffingen als bedoeld in artikel 2, lid 1, zijn verschuldigd bij de aanvang van het belastingtijdvak of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

2. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor de heffingen als bedoeld in artikel 2, lid 1, in de loop van het belastingtijdvak aanvangt, zijn de heffingen verschuldigd over zoveel driehonderd vijf en zestigste gedeelten van het voor dat tijdvak verschuldigde heffingen als er in dat tijdvak, na het tijdstip van de aanvang van de belastingplicht, nog volle dagen overblijven.

3. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor de heffingen als bedoeld in artikel 2, lid 1, in de loop van het belastingtijdvak eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel drie honderd vijf en zestigste gedeelten van het voor dat tijdvak verschuldigde heffingen als er in dat tijdvak, na het einde van de belastingplicht, nog volle dagen overblijven.

4. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in gebruik neemt.

5. Indien in het belastingtijdvak meer tarieven van toepassing zijn, worden de verschuldigde heffingen als bedoeld in artikel 2, lid 1, bepaald naar rato van het aantal volle dagen per periode waarin een tarief geldend is, tegen de respectievelijke tarieven per periode.

Artikel 9  Termijnen van betaling

1. Het voorlopig gevorderde bedrag en het definitief gevorderde bedrag van de heffing als bedoeld in artikel 2, lid 1, moeten worden voldaan tegelijk met en op dezelfde wijze als die waarop de voorschotnota's c.q. afrekening van Vitens waarop het voorlopig gevorderde bedrag c.q. definitief gevorderde bedrag is vermeld, moeten worden voldaan.

2. In afwijking in zoverre van het bepaalde in lid 1 moet het gevorderde bedrag dat blijkt uit een door de gemeente verzonden schriftelijke gedagtekende kennisgeving, worden voldaan in twee gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van de schriftelijke kennisgeving is vermeld, en de tweede twee maanden later.

Artikel 10  Vrijstellingen

Geen rioolheffingen worden geheven voor percelen of gedeelten van percelen die uitsluitend dienen voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningsbij¬eenkomsten van levensbeschouwelijke aard.

Artikel 11 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de rioolheffing.

Artikel 12  Inwerkingtreding en citeertitel

1. De “Verordening rioolheffing 2014”, vastgesteld bij raadsbesluit van 16 december 2013, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2015.

4. Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening rioolheffing 2015”.

 

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de Raad van de gemeente Ameland, 
gehouden op 15 december 2014.
Albert de Hoop , voorzitter.
Jacqueline Metz , griffier.
 

Toelichting 1 ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1  Begripsomschrijvingen

Rioolstelsel: omvat alle met elkaar in verbinding staande open en gesloten riolen, opvangputten, kolken, reservoirs, rioolgemalen enz, waarvan de gemeente de zorg heeft voor de aanleg, het onderhoud en het functioneren.

Artikel 2  Belastbaar feit en belastingplicht

De rioolheffing kan worden geheven van zowel de eigenaren als de gebruikers van percelen. In de toelichting bij de Wet verankering en bekostiging gemeentelijke watertaken staat dat de wetgever de bestaande praktijk dat de belasting zowel van de eigenaar als de gebruiker kan worden geheven wil voortzetten.

De gemeente heeft destijds gekozen om te heffen van de gebruiker.

Eerste lid

De belasting bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt geheven van de gebruiker van het perceel. In dit lid zijn regels opgenomen om aan te geven wie als gebruiker van het perceel moet worden aangemerkt.

Er doen zich hier twee mogelijkheden voor die zich van elkaar laten onderscheiden door het gebruik van een al dan niet zelfstandig gedeelte van een perceel.

Derde lid, onderdeel a

In onderdeel a gaat het om het gebruik van een zelfstandig perceel, een zelfstandig gedeelte van een perceel of verschillende zelfstandige gedeelten van een perceel, die tezamen, met toepassing van artikel 4, als één perceel moeten worden aangemerkt. De gebruiker is dan degene die - naar de omstandigheden beoordeeld - het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt. Niet van belang is dus op welke rechtsgrond van het perceel gebruik wordt gemaakt. Ook bij wederrechtelijk gebruik (krakers) is sprake van gebruik. Degene die het perceel voor zich zelf bezigt, moet als gebruiker worden aangemerkt (HR 5 september 1979, nr. 19420, BNB 1979/268 (Uitgeest) waarin werd beslist dat het doen bouwen op een ongebouwd eigendom moet worden aangemerkt als gebruik van het perceel door de opdrachtgever).

De belasting wegen het afvoeren van water op de gemeentelijke riolering kan alleen worden geheven van degenen die de op die riolering aangesloten percelen feitelijk gebruiken. Niet als feitelijk gebruiker wordt aangemerkt diegene die verantwoordelijk is voor het gebruik (bijvoorbeeld de verhuurder), zonder het perceel zelf te gebruiken (HR 23 mei 1990, nr. 26328, BNB 1990/239, Belastingblad 1990, blz. 470 (Tegelen). Na de inwerkingtreding van de Wet materiële belastingbepalingen Gemeentewet (1 januari 1995) is bij de onroerende-zaakbelastingen in bepaalde gevallen een ander dan de feitelijke gebruiker als belastingplichtige van de gebruikersbelasting aangewezen. Het is evenwel verdedigbaar ook bij de rioolheffing bij verhuur voor korte perioden de verhuurder als feitelijk gebruiker aan te merken. Voor de reinigingsrechten en de afvalstoffenheffing heeft de Hoge Raad dat beslist in zijn arresten van 26 februari 1992, nr. 27935, Belastingblad 1992, blz. 389 en van 1 december 1999, nr. 34301, Belastingblad 2000, blz. 57. Hof Arnhem heeft in de uitspraak van 7 mei 2002, nr. 99/00504, LJN: AE4937 (Gramsbergen) voor het rioolrecht in gelijke zin beslist. Bij het volgtijdig ter beschikking stellen aan een huurbemiddelingsbureau dat recreatiebungalows voor rekening en risico van de eigenaar verhuurt aan derden, wordt de eigenaar als gebruiker aangemerkt. Daaraan doet niet af dat de eigenaar zelf geen verblijf kan houden (zie ook Hoge Raad 22 november 2002, nr. 37361, LJN: AF0960, BNB 2003/36, m.n. Snoijink (Oostburg) voor de onroerende-zaakbelastingen). De Hoge Raad heeft omtrent een overeenkomst waarbij vakantiewoningen voor rekening en risico van een huurbemiddelingsbureau werden verhuurd geoordeeld dat de eigenaar in dat geval niet als gebruiker voor het rioolrecht kan worden aangemerkt (Hoge Raad 7 februari 2001, nr. 35865, LJN: AA9843, BNB 2001/113, m.n. Snoijink (Wierden)).

Wie de belastingplichtige gebruiker van een woning is, zal veelal kunnen worden bepaald aan de hand van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA). Bij bedrijfsgebouwen en andere niet-woningen is dit uiteraard niet mogelijk. Daar - maar ook bij woningen - kan bijvoorbeeld de administratie van nutsbedrijven een hulpmiddel zijn. Ook het handelsregister kan uitkomst bieden.

Derde lid, onderdeel b

In onderdeel b gaat het om het gebruik van een niet-zelfstandig gedeelte van een perceel, waarop het bepaalde in artikel 4 van de verordening geen toepassing vindt. In artikel 4 gaat het om de kleinste zelfstandig bruikbare eenheid, terwijl hier sprake is van een niet-zelfstandig gedeelte van een perceel. De uitsluiting van het bepaalde in artikel 4 is alleen voor de duidelijkheid in de onderhavige bepaling opgenomen. Onderdeel b ziet op de situatie dat de degene die één of meer gedeelten van het perceel voor gebruik afstaat, maar, naar de omstandigheden beoordeeld, zelf wel van het perceel gebruik blijft maken

Artikel 3  Zelfstandige gedeelten

De meeste belastingverordeningen hebben een omschrijving van wat als een zelfstandig gedeelte van een eigendom in de heffing van rioolrechten betrokken kan worden. Daarbij wordt meestal het gebruikscriterium gehanteerd met als hoofdregel: het blijkens zijn indeling bestemd te zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt.

Artikel 4  Maatstaf van heffing

Voor de rioolheffing van artikel 228a van de Gemeentewet is het goed om aan te sluiten bij de terminologie die in de Wet verankering en bekostiging gemeentelijke watertaken wordt gehanteerd: het begrip “perceel”. Met die wet wordt onder andere artikel 10.33 van de Wet milieubeheer gewijzigd. Die bepaling legt bij het college van B&W de zorg neer voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater, dat vrijkomt bij de binnen het gemeentelijk grondgebied gelegen percelen. Onder stedelijk afvalwater wordt in die wet verstaan: huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater.

Voor alle duidelijkheid moet opgemerkt worden dat met het begrip “perceel” geen inhoudelijke wijziging wordt beoogd. Ook onder dit begrip vallen dan: een onroerende of roerende zaak.

Artikel 5  Belastingtarief

In de verordening rioolheffing legt de gemeente vast welk tarief van toepassing is. Artikel 219 van de Gemeentewet stelt als eis dat de heffing niet afhankelijk mag worden gesteld van inkomen, winst of vermogen. De tariefstelling in de verordening mag niet in strijd zijn met de algemene rechtsbeginselen en niet leiden tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing.

De laatste eis aan de tariefstelling is dat de geraamde (netto)opbrengst niet hoger mag zijn dan de kosten die de gemeente heeft geraamd.

Artikel 6  Belastingtijdvak

In dit artikel staat dat wij het tijdvak van de gemeente (van 1 januari tot en met 31 december) laten samenlopen met het tijdvak van Vitens (1 juli tot en met 30 juni).

Artikel 7  Wijze van heffing

Ingevolge artikel 233 van de Gemeentewet kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze.

Artikel 8  Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

Op grond van het eerste lid is de belasting verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij het begin van de belastingplicht. Aangezien de materiële belastingschuld in beginsel ontstaat bij het begin van het belastingjaar, zijn tariefverhogingen in de loop van het belastingjaar niet mogelijk.

Artikel 10  Vrijstellingen

Gezien de aard van de rioolheffing is het niet logisch vrijstellingen in de verordening op te nemen. Immers, de heffing verhaalt de kosten die de gemeente maakt bij percelen waar ze de zorgplichten nakomt. Bij het verdelen van de kosten is het niet logisch dat een perceel niet meebetaalt en wel profiteert.

Als een gemeente toch vrijstellingen wil opnemen in de verordening rioolheffing is het van belang dat dit op objectieve grondslagen gebeurt. Als een andere belastingplichtige een beroep op het gelijkheidsbeginsel doet, zal de gemeente de omstandigheden aannemelijk moeten maken waarop de verschillende behandeling is gebaseerd. De gemeente heeft hierbij een steviger basis als de kosten van de zorgplichten voor de vrijgestelde percelen uit de algemene middelen worden gefinancierd (minder dan 100% kostendekking). Dan hoeft de gemeente niet te verdedigen dat andere belastingplichtigen meer moeten betalen omdat anderen zijn vrijgesteld.