Regeling vervallen per 09-02-2022

Besluit Nadere regels Wmo gemeente Ameland 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 08-02-2022

Intitulé

Besluit Nadere regels Wmo gemeente Ameland 2015

Artikel 1

BESLUIT NADERE REGELS WMO GEMEENTE AMELAND 2015

Inleiding

Dit besluit bevat nadere beleidsregels voor uitvoering van de Wmo. Het kan worden gezien als nadere invulling van dat wat al via de Wmo 2015 en gemeentelijke Wmo verordening is geregeld. Daarom wordt in dit besluit ook een aantal keren verwezen naar deze wet en deze verordening. Waar wet staat, wordt dus de ‘Wet maatschappelijke ondersteuning 2015’ bedoeld. En waar verordening staat, wordt de Verordening Wmo gemeente Ameland 2015 (of een opvolger daarvan) bedoeld. Ook de definities uit deze wet en verordening gelden in dit besluit.

De nieuwe wet Wmo 2015 borduurt deels voort op de weg die, via ‘de kanteling’ onder de oude Wmo was ingezet. Ook onder de nieuwe wet wordt bekeken wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de belanghebbende en zijn sociaal netwerk. De gemeente verstrekt, waar nodig, aanvullend hierop voorzieningen om iemand deel te laten nemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig te laten functioneren in de maatschappij. Zo’n voorziening kan een algemene voorziening zijn, of – als dat niet volstaat – een maatwerkvoorziening.

In dit besluit zijn nadere regels opgenomen over:

    het persoonsgebonden budget (pgb);

    de eigen bijdrage;

    de tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen;

    de jaarlijkse waardering voor mantelzorgers; en

    medezeggenschap bij aanbieders.

Ook wordt in het onderdeel ‘verheldering’ ingegaan op:

    criteria voor het verstrekken van voorzieningen;

    de klachtenregeling; en

    de mogelijkheid voor bezwaar.

Het is niet zo dat dit document al het beleid voor de Wmo bevat. Zoals al aangegeven, gelden voor de uitvoering van de Wmo ook bepalingen uit de wet en de verordening. Hiernaast zijn en worden er nog andere documenten vastgesteld die richting geven aan de uitvoering van de Wmo. Documenten die zijn vastgesteld zijn bijvoorbeeld: de kadernota en de beleidsplannen ‘Samen leven, zorg voor elkaar’. Documenten die nog worden vastgesteld, zullen onder andere betrekking hebben op de ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers en op de bescherming van privacy. Verder zullen (naar verwachting) ook raads- en college- programma’s hun stempel drukken op het beleid in het kader van de Wmo.

Dit besluit bevat geen hardheidsclausule. Wel geldt artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht. Op grond van dit artikel moet het college ten gunste van de burger afwijken van gestelde beleidsregels als toepassing van de beleidsregels gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Dit maakt het opnemen van een hardheidsclausule overbodig.

Artikel 1.     Nadere regels voor het pgb

Lid 1. Een pgb wordt enkel verstrekt als daarmee het resultaat, bedoeld in artikel 8 lid 1 van de verordening kan worden bereikt.

Lid 2. Een belanghebbende die een pgb wenst, dient aannemelijk te maken dat er sprake is van het gestelde in het vorige lid.

Lid 3. Een belanghebbende die een pgb wenst, dient daarbij eveneens aannemelijk te maken dat de kwaliteit, bedoeld in artikel 2.3.6, lid 2, onder c van de Wmo, voldoende is gewaarborgd.

Lid 4. Het college baseert het oordeel, bedoeld in artikel 2.3.6, lid 2, onder a en c van de wet, in belangrijke mate op de informatie die zij op basis van lid 2 en lid 3 van de belanghebbende heeft ontvangen.

Lid 5. Het college stelt de hoogte van het pgb, met inachtneming van artikel 10 lid 2, lid 3 en lid 4 van de verordening, bij iedere aanvraag afzonderlijk vast.

Lid 6. Het college stelt, voorafgaande aan de besteding, de hoogte van het pgb voorlopig vast via de verleningsbeschikking.

Lid 7. Het college stelt achteraf of na verloop van een vooraf gestelde periode, de hoogte van het pgb definitief vast via de vaststellingsbeschikking.

Lid 8. De hoogte van het pgb voor dienstverlening komt overeen met het betreffende tarief voor zorg in natura.

Lid 9. De hoogte van het pgb kan, in afwijking het vorige lid of in afwijking van artikel 10 lid 4 van de verordening, in samenspraak met de belanghebbende lager worden vastgesteld, als duidelijk is dat de belanghebbende in staat is met dit lagere budget het resultaat bedoeld in lid 1 ter bereiken.

Lid 10. De hoogte van het pgb overstijgt het tarief bedoeld in artikel 8 of de kostprijs bedoeld in artikel 10 lid 4 van de verordening niet, tenzij zwaarwegende argumenten daar om vragen.

Lid 11. De budgethouder legt de afspraken met een zorgverlener via een overeenkomst vast. De budgethouder stuurt een afschrift van iedere overeenkomst aan de Sociale verzekeringsbank en de gemeente.

Lid 12. Het is de budgethouder toegestaan kosten van bemiddeling, administratiekosten, en reiskosten voor woon-werkverkeer van het pgb te betalen.

Lid 13. Het tarief voor dienstverlening, betrokken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk als bedoeld in artikel 10 lid 5 van de verordening, bedraagt maximaal € 20,- per uur.

Toelichting:

Deze nadere regels zijn een uitwerking van artikel 10 Verordening Wet maatschappelijk ondersteuning gemeente Ameland 2015. Het college geeft hiermee invulling aan het zesde lid van dit artikel:

“Artikel 10. Regels voor pgb

Lid 1. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.

Lid 2. Het tarief voor een pgb:

    is gebaseerd op een door de belanghebbende opgesteld plan over hoe hij het pgb gaat besteden;

    is toereikend om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen.

Lid 3. De hoogte van een pgb voor dienstverlening is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekeringen en reiskosten.

Lid 4. De hoogte van een pgb voor een zaak wordt bepaald op ten hoogste de kostprijs van de zaak die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt en rekening houdend met onderhoud en verzekering.

Lid 5. Het college bepaalt bij nadere regeling onder welke voorwaarden betreffende het tarief, een belanghebbende aan wie een pgb wordt verstrekt de mogelijkheid heeft om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk. Het betreft een situatie die de gebruikelijke mantelzorg overstijgt.

Lid 6. Het college werkt lid 1 tot en met 5 uit in een regeling.”

Een belanghebbende die een maatwerkvoorziening op basis van de Wmo 2015 krijgt toegekend, heeft onder voorwaarden het recht om te kiezen voor een pgb. Hiermee kan deze inwoner dus zelf (als budgethouder) ondersteuning, hulpmiddelen of voorzieningen inkopen, passend bij zijn specifieke wensen. Hij of zij hoeft dan geen gebruik te maken van het aanbod dat de gemeente voor het betreffende gebied heeft ingekocht. Het voordeel van een pgb is dat de betrokkene optimaal zelf regie heeft over zijn eigen ondersteuning. Hij/zij kan bijvoorbeeld kiezen voor een kleine zorgaanbieder in een ander gebied, maar ook voor het financieren van hulp uit het eigen sociale netwerk (zie ook hierna). Het zelf gekozen zorgaanbod kan in bepaalde gevallen beter passend en goedkoper zijn (meer op maat uitgekozen).

In de Wmo 2015 (artikel 2.3.6, lid 2) staat dat de gemeente moet beoordelen of een belanghebbende voldoet aan een aantal voorwaarden:

    De belanghebbende dan wel zijn vertegenwoordiger moet in staat zijn om de aan het pgb verbonden taken op een verantwoorde wijze uit te voeren.

    Het zorgaanbod dat met het pgb wordt ingekocht dient aan een aantal kwaliteitsvoorwaarden te voldoen (veilig, doeltreffend en cliëntgericht).

Verder dient de belanghebbende te motiveren waarom hij of zij de maatwerkvoorziening als pgb geleverd wil krijgen. Deze voorwaarde dwingt de belanghebbende ertoe vooraf over de consequenties van het pgb na te denken en bewust de keuze daarvoor te maken.

De leden 1 tot en met 5 van bovenstaande nadere regels zijn mede vanuit die gedachte geformuleerd. Zo is het aan de belanghebbende aannemelijk te maken dat het pgb een goede oplossing is voor de geconstateerde hulpvraag, en is het aan de belanghebbende aannemelijk te maken dat kwaliteit hierbij voldoende gewaarborgd is. De bedoeling is niet de gemeente daarmee van verantwoordelijkheden te ontslaan. De nadere regels moeten worden gezien als nadere concretisering van het bepaalde in artikel 2.3.6, lid 2 Wmo 2015. Zij geven aan hoe na te gaan of de belanghebbende/cliënt in staat is de aan het pgb verbonden taken op een verantwoorde wijze uit te voeren.

De gemeente toetst een verzoek om een pgb op de genoemde voorwaarden. Dit gebeurt tijdens een gesprek met een medewerker van het gebiedsteam. De gemeente toetst daarbij ook of de beoogde aanbieders, waaronder ook niet-professionals zoals personen uit het eigen sociale netwerk, in staat zijn voldoende kwaliteit te leveren. De gemeente bepaalt zo of een aanbieder toegelaten wordt om via het pgb ondersteuning te leveren. Hierbij wordt ook gelet op dreigende overbelasting van mantelzorgers en andere personen uit het eigen sociale netwerk. Wordt dreigende overbelasting vermoed, dan wordt daarmee rekening gehouden. Dit kan betekenen het niet-toelaten van de persoon als aanbieder, maar ook het in het ondersteuningsplan opnemen van maatregelen met het doel overbelasting te voorkomen.

Wordt een pgb verleend, dan houdt de gemeente daarna in beeld of daarmee het beoogde resultaat wordt bereikt. Hiervoor wordt minimaal één keer per jaar samen met de belanghebbende nagegaan of het pgb goed is ingezet, en worden afspraken gemaakt voor het vervolg.

Met de hoogte van het pgb is bewust aansluiting gezocht bij de tarieven van Zorg in Natura. Bij de vaststelling van het pgb wordt van deze tarieven uitgegaan, tenzij het in een bepaalde situatie vooraf duidelijk is dat met het pgb veel goedkoper het gewenste resultaat kan worden bereikt. Als het om een pgb gaat, dan kan er onderscheid worden gemaakt tussen een pgb voor een zaak (zoals een rolstoel of een scootermobiel), en een pgb voor dienstverlening (zoals begeleiding). Voor het pgb voor een zaak is via de Wmo verordening (artikel 10, lid 4) vastgelegd, dat de hoogte ervan wordt bepaald door de kostprijs van het hulpmiddel als die op dat moment in natura zou zijn verstrekt. Voor het pgb voor dienstverlening geldt op basis van de nadere regels eigenlijk hetzelfde. De systematiek onder de tarieven voor dienstverlening is echter een andere, mede doordat er met vaste bedragen (bouwstenen) wordt gewerkt en (om aanbieders ruimte tot handelen te geven) er maar beperkt onderscheid in vormen van ondersteuning wordt gemaakt. Deze systematiek werkt door in de hoogte van het pgb voor dienstverlening; ook die wordt aan de hand van de bouwstenen bepaald. Deze bouwstenen zijn all-in tarieven en dus inclusief componenten als salaris, vervanging tijdens vakantie, eindejaarsuitkering, verzekeringen en reiskosten.

Uitzonderlijke situatie kunnen om een hoger pgb vragen. Dat zal echter alleen in situaties zijn waarbij de ingekochte Zorg in Natura geen goede oplossing biedt. In situaties waarbij het pgb een veel goedkoper alternatief is voor Zorg in Natura, kan het pgb in goed onderling overleg ook lager worden vastgesteld. Dit voorkomt het onnodig verstrekken en terugvragen van budget.

De budgethouder mag, zoals ook uit het bovenstaande blijkt, het pgb gebruiken voor het financieren van ondersteuning door personen uit het eigen sociale netwerk. Dit voor zover het ondersteuning is die redelijkerwijs niet gratis door aanwezige huisgenoten of het beschikbare eigen netwerk kan worden gegeven[1].

Wat redelijkerwijs wel of niet (gratis) van iemands eigen netwerk mag worden verwacht, verschilt per situatie. Het is mede daarom niet mogelijk daarvoor op voorhand sluitende criteria te geven. Sluitende criteria sluiten bovendien niet aan bij het streven naar maatwerk. Als richtlijn geldt, dat wat algemeen gebruikelijk is. Maar hier moeten uitzonderingen op kunnen worden gemaakt. Duidelijk is, dat er grenzen zijn aan wat iemand gratis van een ander kan vragen. Het is echter niet gebruikelijk dat echtgenoten (of partners) elkaar voor hulp en ondersteuning betalen. Datzelfde geldt voor ouders en kinderen. Eén en ander komt echter weer in een ander daglicht te staan als iemand minder gaat werken om hulp en ondersteuning te kunnen bieden.

Mogelijk dat er vanuit de uitvoeringspraktijk wel richtlijnen op dit gebied ontstaan. Die kunnen dan eventueel als zodanig worden vastgesteld.

Het is belangrijk op casusniveau vooraf duidelijkheid te hebben of, en in welke mate, het de budgethouder wordt toegestaan, vanuit het pgb een vergoeding te geven aan het eigen netwerk. De medewerker van het gebiedsteam bespreekt dit met de budgethouder. En afspraken hierover worden vastgelegd. Om ongewenste praktijken te voorkomen, geldt voor (boven gebruikelijke) ondersteuning uit het eigen netwerk in principe een maximumtarief van € 20,- per uur. Dit tarief verhoudt zich tot het maximum tarief voor niet-professionele zorg, zoals dat in de Zorgverzekeringswet wordt gehanteerd.

Het pgb wordt niet rechtstreeks overgemaakt op de rekening van de budgethouder. Dit is wettelijk geregeld om misbruik en oneigenlijk gebruik van pgb’s tegen te gaan. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) doet de betalingen, namens de gemeente, rechtstreeks aan de zorgaanbieder.

Artikel 2.     Nadere regels voor de eigen bijdrage[2]

Lid 1.  De eigen bijdrage voor het gebruik van een algemene voorziening, bedoeld in artikel 11, lid 1 aanhef en onder a Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Ameland 2015, bedraagt het bedrag dat de betreffende aanbieder voor deelname aan de deelnemer in rekening brengt, inclusief het bedrag voor eventuele consumpties en materialen.

Lid 2. De eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening, bedoeld in artikel 11, lid 1 aanhef en onder b Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Ameland 2015, bedraagt voor een ongehuwde het bedrag als eerste genoemd in artikel 3.8 lid 1 onder a Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, met dien verstande:

    dat dit bedrag, indien het bijdrageplichtig inkomen, berekend volgens artikel 3.9 Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, meer bedraagt dan het bedrag genoemd onder sub a 1° van artikel 3.8 lid 1 Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en hij de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, wordt verhoogd met een dertiende deel van 11,25% van het verschil tussen dat inkomen en het bedrag genoemd onder sub a 1° van artikel 3.8 lid 1 Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

    dat dit bedrag, indien het bijdrageplichtig inkomen, berekend volgens artikel 3.9Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, meer bedraagt dan het bedrag genoemd onder sub a 2° van artikel 3.8 lid 1 Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en hij de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, wordt verhoogd met een dertiende deel van 11,25% van het verschil tussen dat inkomen dan het bedrag genoemd onder sub a 2° van artikel 3.8 lid 1 Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

Lid 3. De eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening, bedoeld in artikel 11, lid 1 aanhef en onder b Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Ameland 2015, bedraagt voor een gehuwde en gehuwden tezamen het bedrag als eerste genoemd in artikel 3.8 lid 1 onder b Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, met dien verstande:

    dat dit bedrag, indien het gezamenlijke bijdrageplichtig inkomen, berekend volgens artikel 3.9 Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, meer bedraagt dan het bedrag genoemd onder sub b 1° van artikel 3.8 lid 1 Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en een van beiden of beiden de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt of nog niet hebben bereikt, wordt verhoogd met een dertiende deel van 11,25% van het verschil tussen dat inkomen en het bedrag genoemd onder sub b 1° van artikel 3.8 lid 1 Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

     dat dit bedrag, indien het gezamenlijke bijdrageplichtig inkomen, berekend volgens artikel 3.9 Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, meer bedraagt dan het bedrag genoemd onder sub b 2° van artikel 3.8 lid 1 Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en een van beiden of beiden de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt of nog niet hebben bereikt, wordt verhoogd met een dertiende deel van 11,25% van het verschil tussen dat inkomen en het bedrag genoemd onder sub b 2° van artikel 3.8 lid 1 Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

Lid 4. In uitzondering op lid 2 en 3 van dit artikel is de eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening nihil ingeval de situatie van de belanghebbende voldoet aan 2 van de 3 hierna genoemde kenmerken of daaraan zal gaan voldoen:

    er is sprake van sociaal psychische problematiek met overlast voor de omgeving tot (mogelijk) gevolg;

     er is sprake van hulpverlening primair gericht op het winnen van vertrouwen van de persoon in kwestie, dan wel het verleiden van die persoon hulp te accepteren;

     het is aannemelijk, dat het opleggen van een eigen bijdrage het slagen van de hulpverlening in de weg zal gaan staan.

Lid 5. In uitzondering op lid 2 en 3 van dit artikel is de eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening nihil ingeval de belanghebbende op voorhand heeft kunnen aantonen bijvoorbeeld door schulden onvoldoende financiële middelen te hebben voor het betalen van een eigen bijdrage.

Lid 6. De kostprijs voor een maatwerkvoorziening, bedoeld in artikel 11, lid 3 Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Ameland 2015 bedraagt € 25,- per uur ingeval het individuele dienstverlening betreft ter ondersteuning van het participeren of het zelfredzaam zijn.

Lid 7. De kostprijs bedoeld in het vorige lid bedraagt € 6,25 per uur ingeval het dienstverlening ter ondersteuning van het participeren betreft die groepsgewijs wordt geleverd.

Toelichting:

Deze nadere regels zijn een uitwerking van artikel 11 Verordening Wet maatschappelijk ondersteuning gemeente Ameland 2015. Het college geeft hiermee invulling aan het tweede lid van dit artikel:

“Artikel 11. Eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen

Lid 1. Een belanghebbende is een bijdrage in de kosten verschuldigd:

    voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning, en,

    voor een maatwerkvoorziening (zorg in natura dan wel pgb).

Lid 2. Het college bepaalt bij nadere regeling:

    voor welke algemene voorzieningen, niet zijnde cliëntondersteuning, de belanghebbende een bijdrage is verschuldigd;

    wat per soort algemene voorziening de hoogte van deze bijdrage is; en

    dat de bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, en degene die anders dan als ouder, samen met de ouder het gezag uitoefent over een belanghebbende;

    op welke wijze de kostprijs van een maatwerkvoorziening (zorg in natura dan wel pgb) wordt bepaald.

Lid 3. De kostprijs van een maatwerkvoorziening en of het (jaarlijkse) onderhoudscontract wordt afgeleid van een vastgesteld normbedrag (bijvoorbeeld een eenheidsprijs van het kernassortiment), een goedgekeurde offerte, of de met de leverancier overeengekomen huur- of koopprijs of uurtarief.

Lid 4. In geval van koop van een voorziening door het college bestaat de kostprijs van een voorziening uit de economische afschrijving van de voorziening, vermeerderd met het beheer- en onderhoudstarief. Mocht er na het verstrijken van de periode voor de economische afschrijving een vervangende voorziening ingezet moeten worden, dan gaat de periode van betaling van een eigen bijdrage voor dit deel opnieuw in.

Lid 5. Bij voorzieningen die in bruikleen worden verstrekt en waarvoor de gemeente huur betaalt geldt een eigen bijdrage zolang iemand de voorziening gebruikt.

Lid 6. Bij voorzieningen die in bruikleen worden verstrekt en die door de gemeente zijn gekocht is een eigen bijdrage verschuldigd op basis van de economische afschrijving en het onderhoudscontract. De eigen bijdrage op basis van de afschrijvingstermijn is verschuldigd gedurende:

    het gebruik van hulpmiddelen uit het kernassortiment

    de economische levensduur in geval van hulpmiddelen buiten het kernassortiment.

Lid 7. De eigen bijdrage over het door de gemeente te betalen onderhoudscontract voor een hulpmiddel is verschuldigd zolang de voorziening technisch nog niet is afgeschreven en nog door aanvrager wordt gebruikt.”

Binnen de Wmo 2015 zijn er twee soorten eigen bijdragen die gevraagd kunnen worden voor ondersteuning vanuit de Wmo: de eigen bijdrage voor een algemene voorziening, én de eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening. Voor 2015 kende de Wmo geen bijdrage voor algemene voorzieningen.

De Wmo bepaalt dat het mogelijk is eigen bijdragen te vragen tot maximaal de kostprijs van een voorziening. Voor maatwerkvoorzieningen geldt bovendien het (landelijke) Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015 (Bmo 2015). Ook daarin wordt aangegeven tot welk bedrag gemeenten eigen bijdragen kunnen vragen.

De nadere regels bepalen hoe een eigen bijdrage wordt vastgesteld. Voor een algemene voorziening is de eigen bijdrage (gewoon) het bedrag wat een inwoner voor deelname moet betalen. Dit bedrag zal per voorziening verschillen en wordt in beginsel door de aanbieder bepaald. Is de gemeente mede organisator en/of financier van de algemene voorziening, dan bepaalt het college via die lijn mede de hoogte van het bedrag.

De eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening is het bedrag dat, op grond van het Bmo, maximaal van een belanghebbende kan worden geïnd. Dit is continuering van het beleid op dit gebied van vóór 2015.

Bij maatwerkvoorzieningen voert het Centraal Administratie Kantoor (CAK) de inning en verdere afhandeling van de eigen bijdragen uit. Dit is wettelijk voorgeschreven. Het CAK hanteert een systematiek waarbij de bijdrage automatisch wordt berekend op basis van verzamelinkomen en vermogen. Het CAK hanteert hierbij het anti-cumulatiebeding. Dit houdt in dat er naar het totaal van de eigen bijdragen gekeken wordt die iemand op grond van zowel de Wmo als de Wet langdurige zorg moet betalen. Dit totaal mag, afhankelijk van het inkomen en vermogen van de betrokkene, niet boven een bepaald maximum uitkomen.

Artikel 3. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

Lid 1.      Als Huishoudelijke hulp, niveau 1 nodig is en het niet mogelijk is dit in de basis voorliggend te organiseren en uit te voeren via het eigen sociaal netwerk, bedraagt de (forfaitaire) tegemoetkoming:

    € 90,- per vier weken voor cliënten met een inkomen tot 110% van de toepasselijke bijstandsnormen;

    € 45,- per vier weken voor cliënten met een inkomen van 110% tot 130% van de toepasselijke bijstandsnormen.

Lid 2.      Inwoners met een inkomen tot 140% van de toepasselijke bijstandsnormen en een Wmo-indicatie en/of een indicatie op basis van de Wet langdurige zorg, ontvangen een tegemoetkoming van € 200,- per jaar voor (algemene) meerkosten in verband met beperkingen of chronische problemen.

Toelichting:

Deze nadere regels zijn een uitwerking van artikel 12 Verordening Wet maatschappelijk ondersteuning gemeente Ameland 2015. Het college geeft hiermee invulling aan het tweede lid van dit artikel:

“Artikel 12. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

Lid 1. Het college kan in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

Lid 2. Het college kan bij nadere regeling bepalen in welke gevallen en in welke mate een tegemoetkoming wordt verstrekt.”

De tegemoetkoming wordt op aanvraag verstrekt.

In verband met een forse korting op het rijksbudget voor de huishoudelijke hulp en de transformatie in het sociaal domein is voor de beleidswijziging gekozen om de huishoudelijke hulp, niveau 1 (hulp bij het schoonmaken en opruimen van de woning van een cliënt die daartoe vanwege somatische beperkingen niet meer in staat is, maar nog wel de regie over het huishouden kan voeren) als algemene voorziening te beschouwen. Voor inwoners die met de somatische beperkingen worden geconfronteerd, waarbij het schoonmaken en opruimen van de woning niet door een ander lid van het huishouden of uit het eigen netwerk kan worden gedaan, en een laag inkomen hebben, is het wenselijk/nodig een tegemoetkoming te verstrekken. Met deze tegemoetkoming, aangevuld met eigen middelen, kan de huishoudelijke hulp, niveau 1 in de basis worden uitgevoerd en gefinancierd. Voor het bepalen van de tegemoetkoming is rekening gehouden met het normale particuliere tarief huishoudelijke hulp, niveau 1 en draagkracht van de cliënt. Voor de uitvoering is aansluiting gezocht bij de toepasselijke bijstandsnormen.

Sinds 2015 is de tegemoetkoming voor mensen met beperkingen en chronische problemen (voorheen de Wtcg-vergoeding) via het rijk gedecentraliseerd naar gemeenten. Hierbij is het budget wat hiermee voor Ameland gemoeid was (circa € 85.000,-) teruggebracht naar een budget van circa € 30.000,-. Dit budget is binnen het sociaal domein opgenomen in het Wmo-budget. Dit betekent dat minder inwoners (alleen inwoners met lage inkomens) nog aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming en dat de hoogte van de tegemoetkoming wordt verlaagd. Voor de uitvoering is rekening gehouden met het beschikbare budget en het verwachte aantal inwoners met een Wmo- en/of Wlz-indicatie en is voor de uitvoering aansluiting gezocht bij de toepasselijke bijstandsnormen.

Artikel 4. Tegemoetkoming voor kosten rolstoeltaxi, verhuiskosten, sportrolstoel en bezoekbaar maken woning

Lid 1.      De tegemoetkoming voor rolstoeltaxikosten bedraagt jaarlijks € 3.000,-.

Lid 2.      De tegemoetkoming voor gebruik van een eigen auto bedraagt jaarlijks € 1.000,-, indien de cliënten een inkomen tot 140% van de toepasselijke bijstandsnormen hebben.

Lid 3.      De tegemoetkoming voor aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel bedraagt € 2.500,-.

Lid 4.      De tegemoetkoming voor verhuiskosten bedraagt € 3.000,-.

Lid 5.      De tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van een woning bedraagt € 3.000,-.

Toelichting:

Deze nadere regels zijn, gerelateerd aan artikel 8, lid 1 van de Verordening Wet maatschappelijk ondersteuning gemeente Ameland 2015, een uitwerking van (specifieke) maatwerkvoorzieningen die de cliënt zelf organiseert en waarvoor hij/zij een tegemoetkoming in de kosten ontvangt. De tegemoetkoming wordt op aanvraag verstrekt. Het gaat hier om specifieke voorzieningen die afhankelijk van de persoonlijke situatie incidenteel worden aangevraagd en waarbij de inwoner/cliënt, aanvullend op de tegemoetkoming, voor een deel zelf in de kosten bijdraagt.

Artikel 5. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Lid 1. Het college besluit jaarlijks waaruit de blijk van waardering, bedoeld in artikel 13, lid 1, Verordening Wet maatschappelijk ondersteuning gemeente Ameland 2015, zal bestaan.

Lid 2. Het college houdt bij de uitvoering van lid 1 rekening met de wensen en behoeften van mantelzorgers.

Toelichting:

Deze nadere regels zijn een uitwerking van artikel 13 Verordening Wet maatschappelijk ondersteuning gemeente Ameland 2015. Het college geeft hiermee invulling aan het eerste lid van dit artikel:

“Artikel 13. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Lid 1. Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van belanghebbenden in de gemeente bestaat.

Lid 2. Het college legt jaarlijks verantwoording af aan de raad.”

Mantelzorgers worden vanaf 2015 ‘jaarlijks gewaardeerd’. Het is goed ieder jaar opnieuw te bepalen waaruit die waardering zal bestaan. Zo kan steeds opnieuw worden nagegaan waar mantelzorgers behoefte aan hebben en kunnen mantelzorgers mogelijk positief worden verrast.

Het college houdt rekening met de wensen en behoeften van mantelzorgers. Dit kan bijvoorbeeld door mantelzorgers, vertegenwoordigers van mantelzorgers, of mantelzorgondersteuners te raadplegen.

Artikel 6. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

Lid 1. Aanbieders van dienstverlening beschikken over een regeling voor medezeggenschap als die dienstverlening in het algemeen leidt tot een relatie met cliënt voor langere periode.

Lid 2. Het gestelde in lid 1 wordt aanbieders verplicht gesteld als onderdeel van een aanbesteding.

Toelichting:

Deze nadere regels zijn een uitwerking van artikel 18 Verordening Wet maatschappelijk ondersteuning gemeente Ameland 2015. Het college geeft hiermee invulling aan het eerste lid van dit artikel:

“Artikel 18. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

Lid 1. Het college bepaalt ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap als bedoeld in artikel 2.1.3 lid 2 sub f van de wet nodig is, en treft vervolgens maatregelen op te bereiken dat die regeling wordt ingesteld.

Lid 2.  Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders.”

Medezeggenschap gaat in dit geval over het betrekken (meepraten en laten adviseren) van cliënten bij beleidsbeslissingen van aanbieders (zie ook artikel 2.1.3 lid 2 sub f van de Wet). Het betrekken van cliënten hierbij, kan de kwaliteit van de dienstverlening verhogen. Veel aanbieders zien dit en hebben om die reden medezeggenschap bijvoorbeeld al via een cliëntenraad geregeld.

Medezeggenschap is vooral belangrijk als er een langdurige relatie tussen cliënt en aanbieder ontstaat. Dit is bijvoorbeeld het geval bij ondersteuningsvormen als begeleiding. Aan aanbieders van dergelijke vormen van dienstverlening wordt bij volgende aanbestedingen gevraagd te zorgen voor medezeggenschap. Aan aanbieders van bijvoorbeeld hulpmiddelen of woningaanpassingen zal dit niet worden gevraagd. Ook al kan ook daar, door bijvoorbeeld het sluiten van een onderhoudscontract, sprake zijn van een langdurige relatie. Uiteraard staat het dergelijke aanbieders vrij medezeggen wel te organiseren.

Artikel 7. Inwerkingtreding en citeertitel

Lid 1. Dit Besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Lid 2. Dit Besluit wordt aangehaald als: Besluit nadere regels Wmo 2015 gemeente Ameland.

___

Vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders, 12 mei 2015 te Ballum, gemeente Ameland,

De burgemeester,

…………….

De wethouders,

……………

[1] Want als de mogelijkheid bestaat een probleem op die wijze binnen het eigen netwerk op te lossen, dan is er immers geen reden voor die ondersteuning een maatwerkvoorziening te verlenen (zie artikel 8 van de verordening).

[2] Gewijzigd artikel, naar aanleiding van collegebesluit 5 juli 2016.