Regeling vervallen per 01-08-2018

Beleidsregels planologische kruimelgevallen gemeente Ameland 2016 (1e herziening)

Geldend van 19-07-2016 t/m 31-07-2018

Intitulé

Beleidsregels planologische kruimelgevallen gemeente Ameland 2016 (1e herziening)

Artikel 1

Ontwerp.

Beleidsregels planologische kruimelgevallen gemeente Ameland 2016 (1e herziening)

Inzake toepassen artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1° respectievelijk 2°,van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, juncto artikel 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.

1.    Inleiding

1.1.    Herziening

Op 15 maart 2011 heeft het college van de gemeente Ameland de “Beleidsregels Planologische kruimelgevallen 2011” vastgesteld. Nu het beleid circa 5 jaar is toegepast is het tijd voor een evaluatie/aanpassing. Mede gezien de wijzigingen van het Besluit omgevingsrecht (Bor) die met ingang van 1 november 2014 van kracht zijn (Staatsblad 2014, nr. 333). Deels heeft deze herziening betrekking op de leesbaarheid en deels is er sprake van een aanvulling. In deze herziening is duidelijker gemaakt dat ook bedrijven en maatschappelijke voorzieningen onder voorwaarden in aanmerking komen voor een afwijking. Op deze manier is het beleid meer in harmonie met de mogelijkheden die de wet biedt en geeft het meer duidelijkheid voor ondernemers die vastgoed willen herontwikkelen. Dit komt tegemoet aan de wens om de economie verder te stimuleren. In de geactualiseerde bestemmingsplannen is het “kruimelgevallenbeleid” grotendeels geïmplementeerd. Wenselijke ontwikkelingen zijn rechtstreeks mogelijk op grond van deze geactualiseerde plannen dan wel via een (binnenplanse) ontheffingsbevoegdheid. Deze beleidsregel is in het algemeen dan ook bedoeld voor gebieden waar een niet geactualiseerd bestemmingsplan geldt.

1.2 Afwijken van een bestemmingsplan middels beleidsregels

Gemeenten zijn op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht om voor het hele grondgebied één of meerdere bestemmingsplannen te maken. Een bestemmingsplan bepaalt wat er in een gemeente met de ruimte mag gebeuren. Zo wordt aan elk stuk grond een bestemming gegeven. In de regels staat aangegeven hoe de grond gebruikt mag worden en of en hoe er gebouwd mag worden. Met behulp van een bestemmingsplan worden aanvragen voor een omgevingsvergunning getoetst. Het bestemmingplan beschermt ook tegen ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen. Bestemmingsplannen worden voor langere tijd vastgesteld (10 jaar op grond van de

Wro). Het is mogelijk dat gewenste ruimtelijke ontwikkelingen onnodig worden beperkt door de regels van het bestemmingsplan. Daarom zijn in bestemmingsplannen en de Wet algemene bepaling omgevingsrecht (Wabo) regels opgenomen die het mogelijk maken om af te wijken van het bestemmingsplan.

Afwijken van een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt als:

1. een ontwikkeling een ondergeschikt effect heeft op de omgeving;

2. het bestemmingsplan onbedoeld een goede ruimtelijke ordening beperkt;

3. de ontwikkeling een tijdelijk karakter heeft.

In artikel 2.10 lid 2 van de Wabo is geregeld dat een omgevingsvergunning slechts wordt geweigerd als de vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 Wabo niet mogelijk is. Op grond van dit beleid kan het meewerken aan of het weigeren van een afwijking van het bestemmingsplan worden gemotiveerd. In overeenstemming met artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan het beleid door burgemeester en wethouders worden vastgesteld omdat dit bestuursorgaan volgens de Wabo bevoegd is om omtrent de bedoelde afwijkingen te beslissen. Dit met uitzondering van de afwijking

als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 (als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat). Voor deze afwijking is de gemeenteraad het bevoegd gezag. In deze beleidsregels geven wij wel de lijn aan die geldt voor de toetsing van dergelijke aanvragen. Het afwijzen dan wel meewerken aan een dergelijke aanvraag wordt echter altijd aan de raad voorgelegd. Voor situaties die hierboven worden genoemd kan alsnog een omgevingsvergunning worden verleend. Het gemeentebestuur kan gebruik maken van de afwijkingsregels maar is daartoe niet verplicht; een discretionaire bevoegdheid. Om te voorkomen dat er sprake zal zijn van willekeur kan het gemeentebestuur beleidsregels vaststellen. Deze

beleidsregels worden opgesteld op grond van artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Beleidsregels zorgen voor een consistente en voortvarende afhandeling van de aanvragen. Verder geldt voor besluiten dat ze moeten berusten op een deugdelijke motivering. Deze motivering moet worden vermeld bij de bekendmaking van het besluit. Als een besluit is genomen op basis van een beleidsregel, dan is sprake van een lichtere motiveringsplicht. In de meeste gevallen kan worden volstaan met een verwijzing naar de beleidsregels. De beleidsregels geven belanghebbenden ook inzicht in de wijze waarop het gemeentebestuur een aanvraag toewijst of weigert. De besluitvorming wordt daarmee transparant en draagt bij aan de rechtszekerheid van burgers.

Deze beleidsregels hebben betrekking op:

a.    artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 Wabo: met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking. Het betreft hier de zogenaamde ‘binnenplanse’ afwijkingen (3.6 lid 1 sub c Wro);

b.    artikel 2.12 lid 1 sub a onder 2 Wabo: in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen. Hier betreft het de 'kruimellijst'. Deze is opgenomen in artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor);

c.    artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 Wabo: als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. De gemeenteraad is het bevoegd gezag voor deze afwijkingsmogelijkheid.

2 Algemeen

2.1 Bebouwde Kom

In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) wordt onderscheid gemaakt tussen binnen en buiten de bebouwde kom. Hiervoor moet aansluiting worden gezocht bij de gemeentelijke Bouwverordening. Het begrip “bebouwde kom” is niet nader gedefinieerd. De VNG is van mening dat het begrip bebouwde kom gedefinieerd kan worden als ‘samenhangende woonbebouwing’. Volgens vaste jurisprudentie is de aard van de omgeving als ‘toetsingskader’ aangewezen. Het gemeentebestuur zou een gebied kunnen aanwijzen dat wordt beschouwd als bebouwde kom (aanwijzingsbesluit) maar door de hiervoor genoemde jurisprudentie wordt de betekenis van een aanwijzingsbesluit beperkt. Dit betekent dat per geval zorgvuldig beoordeeld dient te worden of sprake is van bebouwde kom.

2.2 Perceel

Het begrip “perceel” is niet nader gedefinieerd. Daarom wordt aansluiting gezocht bij het begrip “bouwperceel” uit de geactualiseerde bestemmingsplannen. Een perceel is een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels van het geldende bestemmingsplan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

2.3 Begrippen

Voor de begrippen in deze beleidsregels wordt verwezen naar artikel 1 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.

Bijbehorend bouwwerk: Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Dit begrip is opgenomen in het Besluit omgevingsrecht en wordt ter aanvulling in deze beleidsregel toegelicht. Met deze term wordt een verzamelbegrip geïntroduceerd waar uitbreidingen van een hoofdgebouw (zowel woningen als bedrijfsgebouwen), aan- en uitbouwen en bijgebouwen onder vallen. Ook vallen er overkappingen onder die vanwege het ontbreken van wanden niet als gebouw aangemerkt kunnen worden. Verder vallen er andere bouwwerken met een dak onder die vanwege een te geringe stahoogte niet als gebouw aangemerkt kunnen worden). De begrippen aanbouw, bijgebouw en uitbouw blijven voor de juridische praktijk van belang daar waar deze begrippen worden gebezigd in bestemmingsplannen. Het verlaten van het onderscheid tussen deze type bouwwerken in de nieuwe regeling heeft geen gevolgen voor de uitleg van bestemmingsplannen.

2.4 Wijze van meten

In elk bestemmingsplan staat de wijze van meten benoemd en gedefinieerd. Bij een afwijking van een bestemmingsplan moet ten aanzien van de begrippen en wijze van meten aansluiting worden gezocht bij het betreffende bestemmingsplan. Mocht dit niet het geval zijn dan zijn de bepalingen betreffende de wijze van meten, zoals opgenomen in Bijlage II, artikel 1, tweede en derde lid van het Besluit omgevingsrecht, op de onderhavige beleidsregels van toepassing.

2.5 Maatvoering

Ten aanzien van de maatvoering wordt aansluiting gezocht bij de maatvoering in het betreffende bestemmingsplan. In geval er geen maatvoering in het bestemmingsplan is opgenomen wordt uitgegaan van de op het moment van de aanvraag bestaande en vergunde maatvoering van het betreffende bouwwerk. Dit uitgangspunt kan ook worden gebruikt als de maatvoering zoals genoemd in het bestemmingsplan niet overeenkomt met de bestaande en vergunde situatie en er geen gegronde reden is waarom in het bestemmingsplan gekozen is voor een afwijkende maatvoering.

2.6 Algemene voorwaarden voor afwijkingen

Veel gebouwen en (bijbehorende) bouwwerken die volgens dit beleid gerealiseerd kunnen worden zijn ten aanzien van de activiteit bouwen omgevingsvergunningvrij, zodra een afwijking voor de afwijking van het bestemmingsplan wordt toegestaan. Er is derhalve geen wettelijk welstandsadvies in het kader van de activiteit bouwen van toepassing. Daar staat tegenover dat wij alleen in staat zijn om een afwijking van het bestemmingsplan toe te staan, indien bekend is voor welk plan die afwijking bedoeld is. Wij zijn op grond van de Wabo bevoegd om alle informatie op te vragen die redelijkerwijs nodig geacht wordt om een afwijking van het bestemmingsplan te kunnen verlenen (op grond van de Ministeriële Regeling Omgevingsrecht, art. 3.2 onder b.). Op grond van deze bevoegdheid kunnen gevel- en plattegrondtekeningen van de beoogde situatie worden gevraagd, opdat er een welstandsadvies kan worden afgegeven. Daarnaast zullen wij bij de beoordeling van de aanvraag rekening houden met de beginselen van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Juist omdat het bij een aanvraag gaat om een individuele concrete situatie in tegenstelling tot de integrale ruimtelijke benadering bij een (herziening van een) bestemmingsplan houden wij nadrukkelijk rekening met de

consequenties van de afwijking voor de omgeving en omwonenden. De effecten voor de

aangrenzende percelen dienen daartoe in beeld te worden gebracht.

2.6.1 Maatwerk voor bouwwerken en locaties met bijzondere status

Er is in ieder geval sprake van een locatie of bouwwerk met een bijzondere status als de aanvraag:

1.  is gelegen binnen een ecologisch waardevol gebied;

2.   betrekking heeft op een boerderijachtige opzet;

3.   betrekking heeft op een monument of beeldbepalend bouwwerk;

4.   betrekking heeft op een recreatieverblijf-woning.

In bovenstaande gevallen zal alleen worden afgeweken van het bestemmingsplan als de kwaliteit of gebruiksmogelijkheden van het bouwwerk of de omgeving door de afwijking niet in onevenredige mate verslechtert. Deze aanvragen zullen altijd worden besproken met een ter zake deskundige afdeling of instantie, zodat maatwerk kan worden geboden.

2.6.2 Algemeen afwegingskader en de voorwaarden bij maatwerk

De voorwaarden voor maatwerk bieden een kader waaraan getoetst moet worden om er voor te zorgen dat de ruimtelijke consequenties beperkt blijven en geen (ongewenste) precedentwerking hoeft te worden gevreesd. Daarbij moet er sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening, te toetsen aan in ieder geval de onderstaande algemene richtlijnen en per geval (mogelijk) aanvullende overwegingen.

Algemeen afwegingskader

Toepassingskader

Burgemeester en wethouders verlenen in principe medewerking aan een aanvraag om een omgevingsvergunning mits:

-    het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast;

-    er sprake is van een goede waterhuishouding;

-   de verkeersveiligheid niet in het geding komt;

-   de stedenbouwkundige/ruimtelijke structuur/samenhang van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast;

-    er in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien dan wel de parkeergelegenheid niet verder vermindert indien deze al toereikend is;

-    aanwezige waarden van monumentale gebouwen en/of beeldbepalende gebouwen niet onevenredig worden aangetast;

-    het straat- en bebouwingsbeeld mag niet in negatieve zin worden beïnvloed;

-     de uitbreiding mag de bestaande rechten van omliggende bedrijven niet beperken;

-     er moet sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening;

-    in overeenstemming met de uitgangspunten, zoals verwoord in de welstandsnota en naar het oordeel van de welstandscommissie (zie ook verder onder ‘waarborging ruimtelijke kwaliteit’).

Het indienen van bezwaren kan aanleiding zijn alsnog geen medewerking te verlenen aan een afwijking van het bestemmingsplan.

Waarborging ruimtelijke kwaliteit

In alle gevallen waarbij de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12 lid 1 onder a, 1 of 2 van de Wabo, zal er sprake moeten zijn van een verantwoord stedenbouwkundige nieuwe situatie. Hiervan is onder andere sprake indien:

-    het afwijken niet tot gevolg heeft dat het samenhangend straat- en bebouwingsbeeld wordt aangetast en;

-    door het afwijken de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

Hiertoe kan elke aanvraag om een omgevingsvergunning met ruimtelijke consequenties ter goedkeuring aan de welstands- en monumentencommissie worden voorgelegd om het project te beoordelen aan de hand van de criteria van de welstandsnota. Dat betekent ook dat de initiatiefnemer gegevens en bescheiden moet aanleveren, conform artikel 2.5 Mor, om het bouwplan te kunnen toetsen aan de welstandscriteria. Bovendien wordt getoetst of verschillende functies significante hinder van elkaar zullen ondervinden en of bestaande toegestane functies belemmerd zullen worden in hun doelmatig gebruik. Bij strijdigheid met een van deze elementen kan in principe géén medewerking worden verleend aan de omgevingsvergunning, tenzij strikte randvoorwaarden kunnen worden verbonden aan de vergunning ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit.

Afweging belangen

Bij elke aanvraag om een omgevingsvergunning wordt beoordeeld hoe het individuele belang van de aanvrager zich verhoudt tot het algemene belang. In dat kader kunnen aspecten als openbare orde, veiligheid (zoals brandveiligheid, sociale veiligheid en verkeersveiligheid), landschappelijke kwaliteit en natuur een rol spelen.

Afwijken van beleid

Dit beleid laat onverlet dat er per individueel geval wordt gekeken of er een reden is van de hoofdregel af te wijken. Afwijken kan alleen als de strikte toepassing van het beleid leidt tot onevenredige gevolgen en aannemelijk is dat zich een situatie voordoet die bij het vaststellen van het beleid niet kon worden voorzien en waarmee in het beleid dus geen rekening is gehouden.

Indien een ontwerp bestemmingsplan ter inzage is gelegd, kan zowel binnen als buiten de bebouwde kom - als uitzondering op het zojuist genoemde - vooruitlopend op deze herziening artikel 2.12 lid 1 onder a onder 2 Wabo worden toegepast. Voorwaarde is dat het plan past binnen de herziening en voldoet aan artikel 4 van bijlage II van het Bor. Het plan hoeft in dat geval dus niet te voldoen aan de specifieke criteria als genoemd in dit beleid.

2.6.3 Rechtszekerheid en rechtsgelijkheid

Bij de beoordeling van de aanvraag om omgevingsvergunning wordt rekening gehouden met de beginselen van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Juist omdat het bij een omgevingsvergunning om een individuele concrete situatie gaat in tegenstelling tot de integrale ruimtelijke benadering bij een herziening van een bestemmingsplan wordt er nadrukkelijk rekening gehouden met de consequenties van het verzoek voor de omgeving en omwonenden. De effecten voor de aangrenzende percelen dienen voor zover mogelijk in beeld te worden gebracht.

2.6.4 Weigeringsgrond (derde)belanghebbenden

De aanvraag om omgevingsvergunning met afwijking van het bestemmingsplan kan

worden geweigerd indien het bouwplan tot gevolg heeft dat de gebruiksmogelijkheden

van de gronden en gebouwen van (derde)belanghebbenden onevenredig worden beperkt.

2.6.5 Toepassing afwijkingenbeleid bij legalisatie

Afwijken is geen doel op zich, het moet gaan om afwijkingen die ruimtelijk gewenst zijn,

dat is iets anders dan middels een afwijking een illegale bouwsituatie legaliseren.

Het afwijkingenbeleid is zeker te benutten bij een legalisatie onderzoek, maar het

afwijkingsbesluit moet wel gebaseerd zijn op de ruimtelijke afweging van het concrete

geval.

3 Voormalig restgroen

Van de gemeente gekochte en bij de tuin getrokken stukken restgroen komen middels dit

afwijkingenbeleid in aanmerking voor een afwijkingsvergunning, als daarmee op deze

gronden hetzelfde te realiseren is als op de bijbehorende erf of tuin bestemming.

4 Aanvullende gegevens

In sommige gevallen kunnen er nadere aanvullende gegevens worden opgevraagd. Deze nadere aanvullende gegevens zijn noodzakelijk om de aanvraag te beoordelen, indien deze niet door de aanvrager worden ingediend, wordt de aanvraag buiten behandeling gesteld. Het kan om verschillende soorten aanvullende gegevens gaan. In sommige gevallen kan het zelfs om een soort van ruimtelijke onderbouwing gaan.

De criteria

A.    Afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12 lid 1 onder a, 1       (binnenplanse afwijkingsmogelijkheid)

In beginsel wordt voor deze categorie een omgevingsvergunning verleend tenzij er gegronde argumenten zijn om geen vergunning te verlenen. Er zijn derhalve uitzonderingen op de hoofdregel denkbaar:

-     als gevolg van het project waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd, ontstaat op het perceel een te massale bebouwing gelet op de bestaande bebouwing (vergunningvrije bijbehorende bouwwerken daaronder begrepen);

 -    als gevolg van het project waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd, is uitbreiding van een hoofdgebouw of bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw op een aangrenzend perceel niet meer mogelijk of slechts beperkt mogelijk.

        In deze of vergelijkbare situaties kan het college besluiten geen medewerking te verlenen aan binnenplanse afwijking van het bestemmingsplan.

B.    Afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12 lid 1 onder a, 2  (bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen (bijlage II, artikel 4 Bor))

     

1.     Een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan binnen de bebouwde kom (artikel 4 lid 1 onder a bijlage II Bor)

Aan dit artikel wordt toepassing gegeven indien wordt voldaan aan de volgende eisen:

(Bedrijfs)woningen:

de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken per hoofdgebouw zal:

      -      buiten het bouwvlak ten hoogste 50 m² bedragen;

         -      ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de

                oppervlakte  van het hoofdgebouw bedragen.

Bijbehorende bouwwerken zullen in het achtererfgebied worden gebouwd.

In principe moet binnen het bestemmingsvlak worden gebouwd. Als geen bestemmingsvlak is aangegeven wordt beoordeeld of het bijbehorend bouwwerk ruimtelijk inpasbaar is waarbij bebouwing in beginsel zo veel mogelijk dient te worden geclusterd.

2.    Een bijbehorend bouwwerk buiten de bebouwde kom (artikel 4 lid 1 onder b bijlage II Bor)

       Aan dit artikel wordt toepassing gegeven mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

2.1  (Bedrijfs)woningen:

-    er kan maximaal 50 m² met eventueel 10% ontheffing aan bijbehorende bouwwerken op een bouwperceel worden gebouwd;

-    de overige bestemmingsplanbepalingen blijven van toepassing voor deze categorie.    

2.2  Recreatiewoningen:

-    mits qua oppervlakte in overeenstemming met de regels van het bestemmingsplan, en

-    al in de bestaande situatie niet wordt voldaan aan de minimale onderlinge afstand tussen de gebouwen.

Bij de beoordeling wordt tevens gekeken naar de omliggende bebouwing. Derden mogen niet onevenredig worden benadeeld (lees: worden beperkt in bouwmogelijkheden).

2.3  Bedrijfsgebouwen (niet zijnde een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf):

Deze bepaling blijft buiten toepassing tenzij maatwerk mogelijk is.

2.4  Kassen en bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf:

Deze bepaling blijft buiten toepassing. Voor deze categorie zijn de bestemmingsplanbepalingen van toepassing.

2.5  Overige gebouwen

Voor de uitbreiding van de overige gebouwen, niet zijnde woningen geldt dat per geval zal                                                                                                                                                                 worden bezien of aan deze mogelijkheid toepassing kan worden gegeven. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen, indien een goede integrale afweging in een specifieke situatie dit zou eisen.  

3.  Gebouw ten behoeve van infrastructurele of openbare voorzieningen

Wettelijk kader artikel 4, tweede lid van Bijlage II Besluit omgevingsrecht:

Burgemeester en wethouders kunnen omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bestemmingsplan voor een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a, dat niet voldoet aan de in dat subonderdeel genoemd eisen, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

      a.    niet hoger dan 5 m, en

      b.    de oppervlakte niet meer dan 50 m².

Artikel 2, onderdeel 18, onder a van Bijlage II Besluit omgevingsrecht, geeft aan dat vergunningvrij een bouwwerk van max. 15 m² en niet hoger dan 3 m mag worden gerealiseerd. Dit is in de meeste gevallen voor dit soort voorzieningen, voldoende. Een nog ruimere voorziening kan, maar verwacht wordt dat dit zeer sporadisch voorkomt, waardoor per geval wordt bekeken of hieraan toepassing wordt gegeven. Bij deze beoordeling dient te worden voldaan aan de algemene afwegingscriteria. Onder deze afwijkingsmogelijkheid vallen gebouwen ten behoeve van een nutsvoorziening, zoals onder meer de waterhuishouding, het meten van luchtkwaliteit, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het weg-, water- of luchtverkeer.

4.    Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk  

Wettelijk kader artikel 4, derde lid van Bijlage II Besluit omgevingsrecht:

Burgemeester en wethouders kunnen omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

     a.   niet hoger dan 10 m, en

     b.   de oppervlakte niet meer dan 50 m².

4.1  Voor erfafscheidingen  

In artikel 2 van Bijlage II Besluit omgevingsrecht zijn reeds aanzienlijke mogelijkheden opgenomen om vergunningvrij een erfafscheiding te realiseren. Hierbij wordt aansluiting gezocht, waardoor er op grond van artikel 4, derde lid van Bijlage II Besluit omgevingsrecht geen medewerking wordt verleend ten aanzien van erfafscheidingen.

4.2   Voor overkappingen of carports

      a.   De oppervlakte van de overkapping of carport mag niet meer bedragen dan 25 m².

           b.   De bouwhoogte van de overkapping of carport mag niet meer bedragen dan 3 m.

           c.   De overkapping of carport mag niet vóór de voorgevellijn van het hoofdgebouw worden gebouwd.

           d.   De situatie van de overkapping of carport wordt per geval bekeken.

4.3  Zonnepaneleninstallatie

Zonnepaneleninstallatie worden zowel binnen als buiten de bebouwde kom kom toegestaan, mits aan de onderstaande voorwaarden wordt voldaan:

     a.   de zonnepaneleninstallatie mag maximaal 50 m2 bedragen;

     b.   de bouwhoogte is maximaal 2 m;

c.  de zonnepaneleninstallatie dient binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd. Als dit niet   mogelijk is, moet worden gemotiveerd dat er op het aangrenzende bouwvlak geen mogelijkheid is om de zonnepaneleninstallatie te realiseren. Dit geldt onder andere voor situaties waarbij er veel schaduw op de betreffende locatie is of wanneer er te weinig ruimte aanwezig is;

d.  er dient te worden aangetoond dat de verwachte opbrengst op bestaande gebouwen binnen het bouwvlak minder dan 60% van de optimale opbrengst bedraagt;

d.  indien in het vigerende bestemmingsplan zonnepaneleninstallatie zijn toegestaan dan mag de  gezamenlijke oppervlakte van de zonnepaneleninstallatie binnen en buiten het bouwvlak maximaal 100 m2 bedragen;

e.  er mag geen onevenredig afbreuk worden gedaan aan het beschermd dorpsgezicht.

4.4  Vlaggenmasten

Er mogen maximaal 2 vlaggenmasten per perceel aanwezig zijn. Dit is afhankelijk van de lokale omstandigheden. In het beschermd dorpsgezicht en bij monumenten mag maximaal één vlaggenmast worden geplaatst. De vlaggenmasten mogen maximaal 6 m hoog zijn.

4.5 Pergola en luifel

    a.   Pergola’s zijn toegestaan, mits maximaal 2,25 m hoog.

    b.   Luifels zijn toegestaan, mits

-    de horizontale diepte voor de voorgevel, gemeten vanaf de voorgevel (en het verlengde daarvan) maximaal 1 m is en de bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt.

4.6  Voor overige bouwwerken geldt het navolgende:

        Per geval wordt bekeken of aan deze mogelijkheid toepassing wordt gegeven.

5.  Een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw

     Wettelijke kader artikel 4, vierde lid van Bijlage II Besluit omgevingsrecht:

Afwijking voor een dakopbouw

5.1   Dakopbouw:

Voor dakopbouwen wordt afgeweken van het bestemmingsplan, mits:

a.    gebouwd op hoofdgebouwen en:

b.    de nokhoogte van de dakopbouw maximaal 1 m hoger is dan de nokhoogte die  bepaald is in de  bouwregels van het desbetreffende vigerende bestemmingsplan en;

c.  de dakhelling van de dakopbouw gelijk is aan de dakhelling van het hoofdgebouw en;

d.  de zijkanten van de dakopbouw liggen op meer dan 50 cm van de zijkanten van het dakvlak, of aansluiten op een identieke, belendende dakopbouw en;

e.  de hoogte, gemeten vanaf de voet van dakopbouw tot aan de goot van de dakopbouw niet meer bedraagt dan 1,10 m en;

f.   de onderkant van de dakopbouw minimaal 85 cm boven de snijlijn van het dakvlak met de buitenzijde van de daaronder gelegen gevel of met het dakvlak en het hart van de daaronder gelegen woningscheidende wand ligt en;

g.  bij het plaatsen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad. Er dient tenminste rekening gehouden te worden met:

     -    de bezonning van omliggende percelen voor en na plaatsing;

     -    privacy.

5.2  Dakkapel

In artikel 2 en 3 van Bijlage II Besluit omgevingsrecht zijn reeds aanzienlijke mogelijkheden opgenomen om vergunningvrij een dakkapel te realiseren. Omdat verwacht wordt dat deze afwijking slechts zeer sporadisch nodig zal zijn, dient per geval een afweging gemaakt te worden of het noodzakelijk is om toepassing te geven aan deze mogelijkheid. Aan deze bepaling wordt slechts toepassing gegeven als het project voldoet aan redelijke eisen van welstand.  

6.   Antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 m

     Wettelijk kader artikel 4, vijfde lid van Bijlage II Besluit omgevingsrecht:

a.    de antennemast wordt geplaatst binnen een bestemmingsvlak waarin geen woningen aanwezig zijn;

b.    de antennemast is aantoonbaar noodzakelijk voor een adequaat dekkend netwerk voor mobiele telecommunicatie en:

               -     site-sharing behoort aantoonbaar niet tot de mogelijkheden, of;

               -     er is sprake van site-sharing;

c.    de antennemast wordt niet geplaatst in en veroorzaakt geen onevenredige verstoring van een beschermd dorpsgezicht;

d.    zendmasten dienen bij voorkeur op hoge bouwwerken te worden geplaatst of op      bedrijventerreinen;

e.     per aanvraag moet een afweging gemaakt worden waar de mast, met het oog op een goede inpassing, het beste geplaatst kan worden.

7.   Een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling

Wettelijk kader artikel 4, zesde lid van Bijlage II Besluit omgevingsrecht:

Aan dit artikel wordt geen toepassing gegeven.

8.  Installatie voor duurzame energie bij een agrarisch bedrijf

Wettelijk kader artikel 4, zevende lid van Bijlage II Besluit omgevingsrecht:

Burgemeester en wethouders kunnen omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen.

Aan dit artikel wordt alleen op basis van maatwerk toepassing gegeven.

9.  Het gebruiken gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied

Wettelijk kader artikel 4, achtste lid van Bijlage II Besluit omgevingsrecht:

Per geval zal een afweging worden gemaakt of afwijking van het bestemmingsplan noodzakelijk is.

10.   Wijziging gebruik van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten en van bij die bouwwerken aansluitend terrein  

Wettelijk kader artikel 4, negende lid van Bijlage II Besluit omgevingsrecht:

Burgemeester en wethouders kunnen omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers.

Aan dit artikel kan toepassing worden gegeven:

1.     voor de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijfsactiviteit, met inachtneming

                van de volgende voorwaarden:

     -    de bedrijfsvloeroppervlakte bedraagt niet meer dan 30% van de gezamenlijke begane  vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, met een maximum van 50 m2;

-    de noodzakelijke parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein te worden gesitueerd, tenzij wordt aangetoond dat geen onevenredige parkeerdruk ontstaat in het openbaar gebied;

-    de activiteit/het bedrijf dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in de bestaande (woon)omgeving;

-    de activiteit mag niet milieuvergunningplichtig zijn;

-    er mag geen detailhandel of groothandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met een aan-huis-verbonden activiteit alsmede handelsactiviteiten via het internet;

-    er zijn geen etalages, vitrines en lichtreclames aanwezig.

2.     voor een initiatief dat past binnen bestaande beleidskaders (bestemmingsplan, beleidsplan en/of structuurvisie), met inachtneming van de volgende voorwaarden:

-    Er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de  woonsituatie en -functie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid, de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, de milieusituatie en indien van toepassing, de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het Beschermd dorpsgezicht.

-    Het betreft bedrijven en voorzieningen die passen binnen de bedrijfscategorieën 1 en 2, zoals vermeld in de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering.

        3.    het gebruik van één appartement of het bieden van logies, voor zover ondergeschikt aan het wonen, bij of in een woonhuis, mits:

               -    De gebruiksoppervlakte van een appartement niet meer zal bedragen dan 30% van de begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op een bouwperceel.

               -    Met dien verstande dat de oppervlakte van een appartement ten hoogste 70 m² zal bedragen.

11.   Het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning

Wettelijk kader artikel 4, tiende lid van Bijlage II Besluit omgevingsrecht:

Burgemeester en wethouders kunnen omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a.  de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;

b.  de bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden,

c.  de bewoner op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze     sedertdien onafgebroken bewoont, en

          d.  de bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was.

 

In het verleden zijn er persoonsgebonden beschikkingen afgegeven voor de bekende gevallen, waardoor in het verleden reeds een 0-situatie is gecreëerd. Het voornoemde betekent dat nieuwe gevallen niet worden toegestaan.

12.   Ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10,   voor een termijn van ten hoogste tien jaar

Wettelijk kader artikel 4, elfde lid van bijlage II Besluit omgevingsrecht:

Burgemeester en wethouders kunnen omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.

Voor wat betreft evenementen wordt alleen van het bestemmingsplan afgeweken indien dit voldoet aan de eisen uit de Algemene Plaatselijke Verordening en het evenementenbeleid.

In overige gevallen wordt bekeken of aan deze mogelijkheid toepassing wordt gegeven. Indien medewerking wordt verleend, dient de aanvrager duidelijk te motiveren hoelang de tijdelijkheid gaat duren. Dit om te voorkomen dat standaard een tijdelijk ander gebruik ontstaat voor de duur van tien jaar.

13.  Afsluiten planschadeovereenkomst

Door medewerking te verlenen aan een afwijking krachtens de uitgewerkte beleidsregels voor planologische kruimelgevallen op grond van artikel 2.12 WABO juncto artikel 4 van Bijlage II Bor bestaat er een risico op schade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

Gelet op dit risico dient in beginsel met een initiatiefnemer een planschadeovereenkomst als bedoeld in artikel 6.4a van de Wet ruimtelijke ordening te worden afgesloten. Indien een initiatiefnemer een dergelijke planschadeovereenkomst weigert af te sluiten dan wel niet tijdig afsluit dan wordt geen medewerking verleend aan de afwijking en wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

14.  Intrekkingsgronden

De verleende afwijking kan worden ingetrokken indien:

1.    de aan de afwijking verbonden voorschriften niet worden nageleefd, of

2.    ter verkrijging van de afwijking onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt, of

3.    er sprake is van verandering van omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de afwijking, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de afwijking is vereist.

15.  Hardheidsclausule

In aanvulling op de mogelijkheid om op grond van artikel 4:84 van de Awb in individuele gevallen af te wijken van deze beleidsregels kan in ieder geval worden afgeweken van deze beleidsregels voor één van de hieronder genoemde gevallen:

     -    gevallen met een maatschappelijk belang;

          -    gevallen waarbij de beperkingen in dit beleid ten opzichte van de landelijke reikwijdte uit artikel 4 bijlage II van het Bor onevenredig zijn voor de aanvrager;

          -    gevallen waarbij achteraf is gebleken dat er sprake is van een planologische omissie, waarvan het evident is dat deze wordt hersteld.

16. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: “Beleidsregels planologische kruimelgevallen gemeente Ameland 2016 (1e herziening)”.

17.  Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking de dag na publicatie zoals beschreven in artikel 3:42, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht.

-.-.-.-.-.-.-