Regeling vervallen per 01-01-2013

Beleidsregels bij de Verordening Wmo individuele compenserende maatregelen​

Geldend van 24-01-2012 t/m 31-12-2012

Intitulé

Beleidsregels bij de Verordening Wmo individuele compenserende maatregelen​

Hoofdstuk 1 De Wmo van verzorgingstaat naar participatiemaatschappij

  • 1.1

    Inleiding

  • 1.2

    De Wmo

  • 1.3

    Compenserende maatregelen

  • 1.4

    Compenserende maatregelen: het verschil tussen verschillende voorzieningen

    • 1.4.1

      Algemeen gebruikelijke voorzieningen

    • 1.4.2

      Algemene voorzieningen

    • 1.4.3

      Collectieve voorzieningen

    • 1.4.4

      Individuele voorzieningen

  • 1.5

    Maatwerk en vraagverheldering

    • 1.5.1

      Motiveringsplicht

    • 1.5.2

      Scheiding aanmelding en aanvraag

    • 1.5.3

      Inhoud gesprek

    • 1.5.4

      Het verslag

Hoofdstuk 2 Individuele compenserende maatregelen

  • 2.1

    Rolstoelen

  • 2.2

    Vervoersvoorzieningen

  • 2.3

    Hulp in het huishouden

  • 2.4

    Woonvoorzieningen

Hoofdstuk 3 De vorm van de te verstrekken voorzieningen

3

  • 3.1

    Voorziening in natura (VIN)

    • 3.1.1

      Levering van hulp door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder

    • 3.1.2

      Natura voorzieningen

    • 3.1.3

      Levering van voorzieningen in eigendom

    • 3.1.4

      Gebruik maken van de Regiotaxi tegen gereduceerd tarief

  • 3.2

    Verstrekking als persoonsgebonden budget (PGB)

    • 3.2.1

      Rechten en plichten van de PGB houders

    • 3.2.2

      Redenen voor weigering van een PGB

    • 3.2.3

      De bepaling van de hoogte van het budget

    • 3.2.4

      PGB voor bouwkundige individuele voorzieningen

    • 3.2.5

      Wmo vervoerspas

  • 3.3

    Verstrekking als financiële tegemoetkoming

  • 3.4

    Een forfaitaire vergoeding

  • 3.5

    Eigen bijdrage individuele voorzieningen

Hoofdstuk 4 Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten

4

  • 4.1

    De aanvrager

  • 4.2

    De bevoegde gemeente

  • 4.3

    De wijze van aanvragen

  • 4.4

    Integrale beoordeling van de aanvraag

  • 4.5

    Algemene uitgangspunten bij de beoordeling van de aanvragen

    • 4.5.1

      Langdurig noodzakelijk

    • 4.5.2

      Goedkoopst compenserende maatregel

    • 4.5.3

      Individueel gericht

Hoofdstuk 1 De Wmo van verzorgingstaat naar participatiemaatschappij

1.1 Inleiding

De verschuivingen van verzorgingsstaat naar participatiestaat, van rijk naar de wijk, van formele zorg naar informele hulp, van instituties naar netwerken en ketens en dit alles in combinatie met teruglopende financiën en hiermee gepaard gaande bezuinigingsmaatregelen, zijn voor ons aanleiding om ons beleid opnieuw onder de loep te nemen. Eigen verantwoordelijkheid, eigen kracht en die van de omgeving, vraagverheldering maar ook kostenbesparing is het devies voor de komende jaren.

De (uitvoering van) de Wmo ontwikkelt zich, van een Awbz-achtige, claimgerichte wet naar een wet waarin de mogelijkheden en de vraag van cliënten centraal staan. Deze ontwikkeling staat inmiddels algemeen bekend onder de naam ‘De Kanteling’: een proces om de Wmo te doen kantelen naar een wijze van uitvoeren die recht doet aan de oorspronkelijke bedoeling, met name ten aanzien van het nieuwe begrip “compensatieplicht”.

Om De Kanteling goed te verankeren zijn een andere verordening en beleidsregels noodzakelijk. Deze twee documenten beperken zich niet tot de individuele voorziening, het geeft ook inzicht in de wijze waarop wij personen, anders dan met individuele voorzieningen, kunnen compenseren. En daarnaast wordt helder wat van mensen zelf mag worden verwacht.

1.2 De Wmo

In algemene zin heeft de wet tot doel om mensen in staat te stellen tot maatschappelijke participatie en te stimuleren tot zelfredzaamheid. Voor veel mensen is deelnemen aan de samenleving en zich inzetten voor zichzelf én anderen een vanzelfsprekendheid. Soms lukt dat meedoen niet op eigen kracht. Dat kan zijn omdat burgers beperkingen hebben, de weg niet weten of de regie kwijt zijn. Als meedoen op eigen kracht niet kan, is er ondersteuning nodig. Wij ondersteunen mensen die dat nodig hebben in hun bijdrage aan de samenleving, bieden hulp bij het herstellen van hun zelfredzaamheid en rusten mensen toe om maatschappelijk te participeren.

In de Wmo is specifiek bepaald dat wij individuele voorzieningen dienen te verlenen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behouden en het bevorderen van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijke verkeer. Met betrekking hier op is in artikel 5 van de Wmo bepaald dat bij verordening regels worden gesteld over:

  • 1.

    de te verlenen individuele voorzieningen en

  • 2.

    de voorwaarden waaronder voorzieningen kunnen worden ontvangen in natura, door middel van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget;

  • 3.

    de keuzemogelijkheid tussen een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget;

  • 4.

    hoe de samenhang met AWBZ-voorzieningen is geregeld;

  • 5.

    hoe de voorziening samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager.

1.3 Compenserende maatregelen.

De compensatieplicht is geregeld in artikel 4 Wmo.

Dit artikel luidt als volgt:

1.

Ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, treft het college van burgemeester en wethouders voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen:

a.

een huishouden te voeren;

b.

zich te verplaatsen in en om de woning;

c.

zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

d.

medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

2.

Bij het bepalen van de voorzieningen houdt het college van burgemeester en wethouders rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, waaronder verandering van woning in verband met wijziging van leefsituatie, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.

Bij de invulling van de compensatieplicht draait het om de aanvrager met als uitgangspunt diens eigen kracht. Relevante vragen in dat kader zijn: wat zijn de persoonskenmerken van een individuele aanvrager? Wat kan iemand zelf? Waar heeft betrokkene behoefte aan? Wat kan de aanvrager zelf organiseren en wat kan de aanvrager zelf bekostigen? Waaraan moet de compenserende maatregel voldoen?

Het uitgangspunt is dat iedereen moet kunnen meedoen aan de samenleving. Op grond van de Wmo hebben wij de opdracht om inwoners met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem te compenseren zodat zij zelfredzaam kunnen zijn en maatschappelijk kunnen participeren.

De manier waarop compenserende maatregelen in het kader van de Wmo worden beoordeeld, werkt als volgt:

  • 1.

    Als eerste wordt de volledige problematiek in kaart gebracht, uitgangspunt daarbij is wat de desbetreffende persoon zelf kan. Hierbij spelen de behoeften en de persoonskenmerken van de aanvrager een rol.

  • 2.

    Vervolgens wordt beoordeeld in hoeverre en beroep op voorliggende regelingen kan worden gedaan. Zo ja, dan wordt voor dat aandeel doorverwezen.

  • 3.

    Daarna wordt bekeken of de ondervonden moeilijkheden binnen de sociale kring van vrienden, familie en bekenden kan worden verholpen.

  • 4.

    Als laatste wordt beoordeeld in hoeverre verstrekking van individuele voorzieningen kan bijdragen.

De vraag waaruit de compenserende maatregelen uiteindelijk bestaat hangt af van stap 1 t/m 4. Compenserende maatregelen zijn niet altijd in een voorziening uit te drukken.

Immers, als blijkt dat de combinatie van voorliggende voorzieningen en hulp van buren, vrienden en familie een oplossing voor het ondervonden probleem vormt dan geldt de bemiddelende rol die wij hebben gespeeld bij het herstellen van het probleem ook als compenserende maatregel.

Samengevat hebben wij een compensatieplicht waarbij de individuele benadering maakt dat er verschillen in compensatie van geval tot geval kunnen optreden. Geen mens is immers hetzelfde. Dit betekent een verschuiving van claimgericht naar zaakgericht handelen.

De volgende afbeelding geeft inzicht in de wijze waarop het te bereiken resultaat (de compenserende maatregel) dient te worden bereikt.

1.4 Compenserende maatregelen: het verschil tussen verschillende voorzieningen.

1.4.1. Algemeen gebruikelijke voorzieningen.

Een voorziening is algemeen gebruikelijk als deze niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, dus ook door anderen gebruikt wordt, levensloopgerelateerd is, algemeen verkrijgbaar is en niet – aanzienlijk – duurder is dan vergelijkbare producten. Wij beschouwen verschillende voorzieningen, in relatie tot de toename van chronische gezondheidsklachten in de levensloop, als voorzienbaar en daarmee als algemeen gebruikelijk. Dit is bijvoorbeeld van toepassing bij verhuiskostenvergoeding, woningaanpassingen tot €6.800 en trapliften. Ook kunnen voorzieningen in relatie tot het inkomen als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Dit is van toepassing bij hulp bij het huishouden categorie 1 voor mensen met een inkomen boven 1,5 keer bijstandsniveau. De gestelde grens geldt als richtlijn. Het bepalen of iets als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd vindt plaats op basis van individuele toetsing. Dit betekent dat afhankelijk van individuele kenmerken, zoals bijvoorbeeld de draagkracht van een huishouden, bepaald wordt of een voorziening als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd.

Bij de beoordeling of iets algemeen gebruikelijk is, gaan we niet per definitie uit van een nieuwe aanschaf. Veel zaken worden immers via een tweedehands markt gekocht. Bijvoorbeeld als de waarde van nieuwe aanschaf te hoog bevonden wordt of het inkomen niet toereikend is.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo en komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.

1.4.2. Algemene voorzieningen.

Dit zijn voorzieningen die niet algemeen gebruikelijk zijn maar wel door iedereen waarvoor ze bedoeld zijn op eenvoudige wijze, zonder een aanvraagprocedure, te verkrijgen zijn. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om boodschappendiensten, rolstoelpools, scootmobielpools en klussendiensten. Een algemene voorziening is dus per definitie geen individuele voorziening en de Wmo-regels rond eigen bijdragen gelden niet. Algemene voorzieningen gelden als voorliggend op een individuele voorziening. Dit betekent dat, als een algemene compenserende voorziening voorhanden is, er geen individuele voorziening wordt verstrekt.

1.4.3 Collectieve voorzieningen.

Collectieve voorzieningen zijn algemene voorzieningen die individueel worden verstrekt maar die toch door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief vraagafhankelijk vervoer, ook collectief vervoer geheten, het meest duidelijke voorbeeld van een collectieve voorziening.

1.4.4. Individuele voorzieningen.

Dit zijn de voorzieningen die geregeld worden in prestatieveld 6 van de Wmo. Deze zijn verder uitgewerkt in hoofdstuk 2 en 3. Het toekennen van deze voorzieningen wordt gekenmerkt door een uitgebreide aanvraagprocedure, leidend tot het afgeven van een beschikking waarop bezwaar en beroep open staat.

1.5 Maatwerk en vraagverheldering

De brede vraagverheldering is een belangrijk instrument om het compensatiebeginsel goed te kunnen toepassen. Deze heeft een drieledige functie. Ten eerste is de brede vraagverheldering erop gericht om beeld te brengen welke problemen mensen ervaren (het gesprek). Door deze problemen goed in kaart te brengen is het mogelijk om na te gaan in welke mate mensen zelf in staat zijn om de door hen ervaren problemen op te lossen. De tweede functie is om op basis van ervaren problemen mensen op weg te helpen naar voorliggende voorzieningen. De derde functie is om – als men de ervaren problemen niet zelf of met voorliggende voorzieningen kan oplossen- samen met de client na te gaan welke individuele compenserende maatregel een oplossing kan bieden.

1.5.1 Motiveringsplicht.

De motiveringsplicht is vastgelegd in artikel 26 van de Wmo. Het geeft ons de opdracht om in de beschikking twee zaken vast te leggen:

  • 1.

    wat we op de aangevraagde voorziening besluiten;

  • 2.

    in hoeverre de al of niet toegekende voorziening bijdraagt aan de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.

Een voorbeeld zou er zo uit kunnen zien:

U heeft een aanvraag gedaan omdat u onvoldoende deel kon nemen aan de maatschappij, om dit te compenseren hebben wij besloten om u een pas voor het collectief vervoer aan te bieden(1). Deze pas stelt u in staat om weer sociale contacten aan te gaan c.q. te onderhouden(2).

U heeft een aanvraag voor een vervoersvoorziening in de vorm van een fiets met trapondersteuning en lage instap gedaan. Wij hebben besloten om uw aanvraag af te wijzen (1) omdat een fiets met trapondersteuning en lage instap als algemeen gebruikelijk gekenmerkt wordt en daardoor buiten de reikwijdte van de Wmo valt.

(Eventueel verdere uitleg en verwijzing naar occasions ter besparing van kosten.)

Kort gezegd betekent dit dat u voor het verplaatsen over de korte afstanden (nog) gebruik kunt maken van een algemeen gebruikelijke voorziening (2).

1.5.2 Scheiding aanmelding en aanvraag

We maken een scheiding tussen een aanmelding en een aanvraag. In een drietal situaties dient een aanvraag voorafgegaan te worden door het gesprek:

  • 1.

    wanneer iemand zich voor het eerst meldt voor een individuele voorziening;

  • 2.

    wanneer iemand zich niet voor het eerst meldt, maar wanneer er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een nieuw gesprek rechtvaardigen;

  • 3.

    of indien ofwel belanghebbende ofwel de gemeente dat gewenst vindt.

Indien een cliënt direct een aanvraag doet, zal het gesprek tijdens de aanvraagprocedure plaats kunnen vinden in de vorm van het noodzakelijke gemeentelijke onderzoek.

Een aanvraag kan pas gedaan worden als op basis van een gesprek een uitgebreide inventarisatie heeft plaatsgevonden en alle mogelijke niet-individuele voorzieningen zijn beoordeeld. Dat betekent dat het duidelijk moet zijn dat er geen andere oplossingen zijn dan een individuele oplossing en dat de te bereiken resultaten en de manier waarop die resultaten bereikt kunnen worden zijn vastgelegd en beoordeeld als vallend onder de Wmo.

1.5.3 Inhoud gesprek

Het gesprek is voor iedereen die voor het eerst een beroep doet op de compensatieplicht in het kader van de Wmo het begin. Wie door eerdere aanvragen en een eerder gesprek al bekend is kan wellicht de fase van het gesprek overslaan. Na een gewijzigde situatie kan het van belang zijn een nieuw of een aanvullend gesprek te houden. In het gesprek wordt met degene die maatschappelijke ondersteuning zoekt zijn gehele situatie geïnventariseerd ten aanzien van diens beperkingen en de gevolgen daarvan. De volgende zaken komen bij het gesprek aan bod:

 De beperking, het chronisch psychisch probleem of het psychosociaal probleem dat basis is van de behoefte aan compensatie.

 De mogelijkheden die de belanghebbende ondanks dit probleem heeft.

 De onmogelijkheden die de belanghebbende ondervindt tav de in deze verordening weergegeven terreinen, als gevolg van het ondervonden probleem of de ondervonden problemen.

 De resultaten die belanghebbende wil bereiken op de verschillende in deze verordening weergegeven terreinen.

 Hetgeen belanghebbende inmiddels zelf heeft gedaan om bestaande belemmeringen op te lossen.

 De mogelijkheden die belanghebbende heeft om deze resultaten via eigen oplossingen, via voorliggende voorzieningen, via algemene voorzieningen, via algemeen gebruikelijke voorzieningen of via collectieve voorzieningen te bereiken.

 De mogelijkheden die de gemeente in principe biedt om de problemen via een individuele voorziening op te lossen.

1.5.4 Het verslag

Op basis van het gesprek maken we een verslag. Belanghebbende zal dit verslag ontvangen.

Belanghebbende heeft de mogelijkheid in het verslag correcties en aanvullingen aan te brengen. Deze komen niet in de plaats van het oorspronkelijke verslag, maar worden aan het oorspronkelijke verslag toegevoegd.

Als de belanghebbende het verslag ondertekent en het verslag is voorzien van zijn naam, adres en een dagtekening kan, als dat (mede) de uitkomst is van het gesprek, het verslag functioneren als aanvraagformulier voor een individuele aanvraag. Met die aanvraag wordt een formele procedure ingezet die gebonden is aan de regels van de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2 Individuele compenserende maatregelen.

Voordat we overgaan tot het verstrekken van een individuele voorziening, beoordelen we eerst alle (wettelijk) voorliggende, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen die voor betrokkene beschikbaar zijn en in praktijk ook daadwerkelijk bruikbaar zijn. Dat wil zeggen dat we eerst kijken of via deze, in de maatschappij logischerwijs voorhanden zijnde voorzieningen, de te bereiken resultaten ook daadwerkelijk bereikt kunnen worden. Als deze voorzieningen niet leiden tot het te bereiken resultaat zoeken we naar andere oplossingen en komen individuele voorzieningen ter beoordeling in perspectief.

In dat geval gaan wij ten eerste na of er sprake is van aantoonbare beperkingen als vermeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wmo (mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem). De vaststelling hiervan zal op objectieve wijze plaats moeten vinden. Daarbij kan medische beoordeling een rol spelen. Wij kunnen - met toestemming van de aanvrager- zo nodig informatie opvragen bij de medische sector die de aanvrager behandelt. Als de door de aanvrager gewenste voorziening door de behandelende sector wordt afgeraden dan zijn wij verplicht om die voorziening te weigeren. Dit geldt ook voor een aanvraag waarbij de behandeling door de AWBZ (nog) niet is aangevangen c.q. waarvan de prognose onvoldoende duidelijk is.

Een voorziening kan in bruikleen of in eigendom worden verstrekt. Bij individuele voorzieningen maken we het onderscheid in een aantal hoofd- en subgroepen. Deze zijn onderstaand beschreven.

2.1 Rolstoelen

De compenserende maatregel(en) richt(en) zich op het dagelijks kunnen verplaatsen in en om de eigen woning geldt als resultaat dat met een rolstoelvoorziening kan worden bereikt

Subgroepen:

  • 1.

    Handmatig voortbewogen rolstoel - Voor binnen en binnen+buitengebruik

  • 2.

    Elektrisch voortbewogen rolstoel - Voor binnen en binnen+buitengebruik

Bijzondere rolstoelen:

Het betreft hier rolstoelen die een ander resultaat dienen. Een sportrolstoel betreft een sportvoorziening, het te bereiken resultaat is het ontmoeten van de medemens en het aangaan van sociale contacten.

  • -

    Een transportrolstoel geldt als meeneembare vervoersvoorziening waarbij AWBZ-uitleen geldt als voorliggende voorziening.

  • -

    Een elektrische rolstoel die uitsluitend voor buitengebruik bedoeld is. Dit betreft een vervoersvoorziening die qua gebruiksdoel gelijk met een scootmobiel is.

2.2 Vervoersvoorzieningen

De compenserende maatregel(en) richt(en) zich op lokaal vervoer voor sociale doeleinden als dagelijkse boodschappen, het kunnen bezoeken van familie, kennissen en het doen van gewenste activiteiten, alles binnen de directe woon- en leefomgeving.

We maken onderscheid tussen vervoersvoorzieningen bedoeld voor:

1.De korte afstanden

Dit betreft verplaatsing per vervoermiddel (vaak scootmobiel of vergelijkbaar) rondom de woning. Het gaat bijvoorbeeld om het bezoeken van de achterburen of de school van je kind.

2.De middellange afstanden

Dit betreft verplaatsing per vervoermiddel (collectief vervoer, driewielfiets, etc) voor lokale reisdoelen.

3.De lange afstanden

Dit betreft verplaatsing voor regionale reisdoelen.

Buitenregionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo. Hiervoor zijn voorliggende regelingen zoals Valys door de wetgever aangewezen.

Een aanvrager kan eventueel voor een combinatie van vervoersvoorzieningen in aanmerking worden gebracht. Bijvoorbeeld een scootmobiel (vervoersdoel: het verplaatsen om en rond de woning / middellange afstanden) naast een pasje voor collectief vervoer (vervoersdoel middellange en lange afstanden). Er is sprake van het primaat op collectief vervoer. Dit betekent dat voor de middellange en lange afstanden de keuze voor het collectief vervoer voorrang geniet boven de keuze van individuele vervoersvoorzieningen die hetzelfde vervoersdoel dienen.

Indien het inkomen meer bedraagt dan 1,5 keer bijstandsniveau beschouwen wij het bezit van een personenauto of een met een auto vergelijkbare voorziening als algemeen gebruikelijk.

2.3 Hulp in het huishouden

De compenserende maatregel richt zich op de dagelijkse huishoudelijke werkzaamheden. Om het beoogde resultaat te kunnen bereiken, kunnen wij hulp bij het huishouden bieden. Dit doen wij in drie categorieën.

1.Alleen schoonmaakwerkzaamheden (HH1)

Veel cliënten hebben hulp nodig in de huishouding voor het schoonmaken van het huis. Het gaat hierbij om licht en zwaar huishoudelijk werk zoals de was doen en huishoudelijke spullen in orde maken

2.Schoonmaakwerkzaamheden met andere lichte ondersteuning in de huishouding (HH2)

Een deel van de cliënten heeft hulp nodig bij het organiseren van het huishouden. Voor deze categorie cliënten wordt een zwaardere vorm van hulp ingezet.

3.Schoonmaakwerkzaamheden met ondersteuning binnen de ontregelde huishouding (HH3)

Bij een deel van de cliënten is sprake van een ontregelde huishouding. Voor deze categorie cliënten wordt aanvullend ondersteuning geleverd op het gebied van instructie, advies, voorlichting en eenvoudige psychosociale begeleiding.

De categorie Hulp bij het huishouden 1 (HH1) bestaat voornamelijk uit schoonmaken. We beschouwen schoonmaakdiensten in principe voor huishoudens boven 1,5 keer bijstandsniveau als algemeen gebruikelijk. De gestelde grens geldt als richtlijn. Het bepalen of iets als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd vindt plaats op basis van individuele toetsing. Dit betekent dat afhankelijk van individuele kenmerken zoals bijvoorbeeld de draagkracht van een huishouden, bepaald wordt of een voorziening als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd.

2.4 Woonvoorzieningen

De volgende onderverdeling in subgroepen valt te maken:

1.Woonvoorziening van niet-bouwkundige woontechnische aard

Het te bereiken resultaat is gericht op het opheffen van belemmeringen in het normaal gebruik van de woning. Dit betreft voorzieningen zoals tilliften en losse douchestoelen.

2.Het verhuisprimaat

Wij hebben het uitgangspunt dat verwacht mag worden dat een aanvrager verhuist naar een passende – of een goedkoper aanpasbare- woning. Zo worden dure woningaanpassingen vermeden en kunnen al aangepaste woningen worden hergebruikt.

3.Woningaanpassing van bouwkundige aard

Het te bereiken resultaat is gericht op het opheffen van belemmeringen in het normaal gebruik van de woning. Dit betreft alle bouwkundige ingrepen aan een woning waaronder ook aanpassingen voor psychosociale doeleinden (bv. een uitraaskamer).

4.Het primaat van de losse woonunit

Bij grote woningaanpassingen waar extra leefruimte noodzakelijk is die uitsluitend met een aanbouw kan worden gerealiseerd, heeft een losse (herbruikbare) woonunit de voorkeur boven de traditionele uitbouw van de woning.

5.Huurderving

Voor een financiële bijdrage in de kosten van huurderving kan sprake zijn in de volgende situaties:

  • a.

    Als de aanvrager om medisch objectiveerbare redenen de nieuw te betrekken woning niet kan betrekken totdat de aanpassingswerkzaamheden afgerond zijn, is een bijdrage in de dubbele huur mogelijk.

  • b.

    Indien de gemeente er voor kiest om in samenspraak met een verhuurder een aangepaste woning te reserveren voor hergebruik kunnen de gederfde huurkosten aan de verhuurder vergoed worden.

Verhuizen, je woning aanpassen en slechter trappen kunnen lopen is vaak inherent aan langzaam toenemende mobiliteitsklachten en daarmee voorzienbaar. Wij beschouwen deze voorzieningen in dit soort gevallen als algemeen gebruikelijk. Dit betekent dat wij verhuiskosten, woningaanpassingen tot € 6.800 en trapliften - die gezien het verloop van de beperkingen van de cliënt voorzienbaar zijn - niet meer vergoeden. Hierbij merken we op dat afhankelijk van specifieke omstandigheden in een huishouden bijvoorbeeld de draagkracht van een huishouden of aantoonbare buurtgebondenheid (bijvoorbeeld in verband met mantelzorg) aanleiding kan zijn om hier van af te wijken. Dit moet dan blijken uit het gesprek.

Hoofdstuk 3 De vorm van de te verstrekken voorzieningen.

In hoofdstuk 2 zijn de verschillende soorten voorzieningen beschreven. In dit hoofdstuk beschrijven wij de vorm waarin wij de voorziening kunnen verstrekken. We onderscheiden de volgende vormen van verstrekking:

  • 1.

    voorziening in natura;

  • 2.

    persoonsgebonden budget;

  • 3.

    financiële tegemoetkoming;

3.1 Voorzieningin natura (VIN)

Bij een VIN maken we onderscheid in:

3.1.1 Levering van hulp door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder

Het betreft hier een leverancier van huishoudelijke voorziening welke door de gemeente is gecontracteerd.

3.1.2. Natura voorzieningen

Bij verstrekking van VIN vindt afname plaats bij een door de gemeente gecontracteerde leverancier(s).

De persoon aan wie de voorziening is toegekend, draagt op eigen terrein eindverantwoordelijkheid voor alle voorzieningen die zijn verstrekt. De persoon dient daarom ook zorg te dragen voor voldoende dekking van de brand-, opstal- en inboedelverzekeringen.

De kosten van reparaties als gevolg van grove schuld of nalatigheid van deze persoon (waaronder verlies door wateroverlast, brand, inbraak, etc.) komen voor diens eigen rekening.

3.1.3 Levering van voorzieningen in eigendom

Het betreft hier voorzieningen welke door een door de gemeente gecontracteerde leverancier worden geleverd. Wanneer wij geen leverancier hebben gecontracteerd voor deze specifieke voorziening, kan deze ook door een andere leverancier worden geleverd.

3.1.4 Gebruik maken van de Regiotaxi tegen gereduceerd tarief

Personen die geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer kunnen tegen gereduceerd tarief gebruik maken van de Regiotaxi. Ze krijgen hiervoor een persoonsgebonden vervoerspas.

3.2 Verstrekking als persoonsgebonden budget (PGB)

De keus voor een PGB is wettelijk vastgelegd in de Wmo. Het kan alleen verstrekt worden voor individuele voorzieningen en komt in de plaats van een VIN waaronder ook de niet-bouwkundige woontechnische aanpassing zoals de douchestoel en de tillift. De cliënt heeft de mogelijkheid om op eigen kosten een compenserende voorziening naar keus te realiseren. Voorwaarde is echter dat die voorziening voldoet aan het programma van eisen waar de oorspronkelijk geïndiceerde voorziening ook aan voldeed.

3.2.1. Rechten en plichten van de PGB houder

De cliënt met een PGB heeft een aantal rechten en plichten:

  • a)

    De persoon wordt budgethouder en krijgt hiermee navenante administratieve lasten. Deze lasten verschillen per voorziening.

  • b)

    Het kan voorkomen dat mensen terug willen komen op hun keuze voor een PGB. Dit kan zolang met het toegekende budget nog geen voorziening is aangeschaft (het budget is dus nog niet benut) en er is géén overeenkomst aangegaan met een leverancier (betalingsverplichting).

  • c)

    De PGB houder dient op verzoek betalingsbewijzen te kunnen overhandigen, bij voorkeur door middel van bankafschriften. In het geval van contante betaling dient de PGB houder over kwitanties te beschikken die ondertekend zijn door de PGB houder en hulpverlener.

  • d)

    De PGB houder dient een urenadministratie bij te houden waaruit blijkt welke hulpverlener heeft gewerkt, op welke data en voor welke uren

  • e)

    Er dient een overeenkomst te worden afgesloten tussen de budgethouder en de hulpverlener

  • f)

    Het PGb dient er voor de voorzieningen zoals geïndiceerd in te kopen. Het PGB mag niet worden aangewend voor de betaling van de eigen bijdrage.

3.2.2 Overwegende bezwaren: redenen voor weigering van een PGB

Ondanks het feit dat iedere persoon het recht heeft te kiezen voor een PGB kunnen er redenen zijn om de verstrekking van een PGB te weigeren en de voorziening in een andere vorm te verstrekken. Een PGB wordt niet verstrekt:

  • ·

    wanneer op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden blijkt dat de persoon problemen zal hebben bij het omgaan met een PGB;

  • ·

    uit onderzoek is gebleken dat een persoon al eerder een PGB niet in overeenstemming met het doel heeft aangewend;

  • ·

    van een persoon bekend is dat er schulden en/of schuldeisers zijn;

  • ·

    wanneer er anderszins aanleiding is te kiezen voor een andere vorm van verstrekking dan een PGB.

  • ·

    er overwegende bezwaren zijn omdat het bijvoorbeeld kapitaalvernietiging betreft.

    Een voorbeeld is een kindervoorziening. Kinderen groeien snel uit voorzieningen waardoor de gebruiksduur vele malen korter zal zijn dan de budgetperiode.

3.2.3 De bepaling van de hoogte van het budget

Als primair uitgangspunt geldt dat bij de bepaling van de hoogte van het budget voor een PGB te allen tijde de goedkoopst compenserende maatregel voor de gemeente bepalend is.

Indien een herbruikbare (tweedehands) voorziening voor handen is als goedkoopst compenserende oplossing, zullen de daarmee gemoeide kosten dan ook als uitgangspunt gelden. We stellen de persoon in de gelegenheid om met het toegekende budget zelfstandig een voorziening aan te schaffen.

3.2.4 PGB voor bouwkundige individuele voorzieningen

Het gaat hier om een woningaanpassing die de ondervonden belemmeringen in het normale gebruik van de woning, waar de aanvrager zijn/haar hoofdverblijf heeft, geheel of ten dele wegneemt.

De hoogte van het budget bij een bouwkundige woningaanpassing is gelijk aan de tegenwaarde van een door het college goedgekeurde offerte. Dit betekent dat voor woningaanpassingen altijd een offerte opgevraagd dient te worden door (of namens) de woningeigenaar. Voor de volledigheid: een woningeigenaar is dus of een privé persoon of een (sociale) verhuurder.

De ingediende offerte is gebaseerd op een door de gemeente afgegeven programma van eisen.

Wanneer er sprake is van periodiek onderhoud aan de voorziening waarvoor een PGB wordt gevraagd, dienen de kosten hiervan te worden meegenomen in de offerte en de vaststelling van het instandhoudingdeel van het PGB.

Als de kostenraming van de woonvoorziening het bedrag van € 6.800,00 te boven gaat, kunnen wij de desbetreffende woningeigenaar verplichten om minimaal twee offertes aan te leveren.

In situaties waarbij sprake is van veel voorkomende woningaanpassingen, hanteren wij standaardprijzen met lokale aanbieders. Hierdoor is versnelde afhandeling mogelijk.

De wet vereist dat de aanpassing van de woning aan de eigenaar van de woning wordt verstrekt.

Op de aanvrager kan echter de situatie eigenaar-plus-bewoner, de situatie (woningbouwvereniging)huurder-plus-bewoner en de situatie (particulier)huurder-plus-bewoner van toepassing zijn. Dat maakt dat er afhankelijk van de situatie van de aanvrager drie trajecten gevolgd kunnen worden.

1.Als de aanvrager eigenaar-plus-bewoner is, kan alles rechtstreeks met de aanvrager worden geregeld. Het offerteverzoek, de voorwaardelijke beschikking op basis van de ingediende offerte en uiteindelijk de vaststellingsbeschikking die tot de uitbetaling leidt.

Rollen:

  • -

    aanvrager is opdrachtgever voor de aanpassing;

  • -

    de geldstroom loopt via aanvrager.

  • 2.

    Als de aanvrager (woningbouwvereniging)huurder-plus-bewoner is dan dient het traject in tweeën gesplitst te worden. De eigenaar van de woning wordt gevraagd om een offerte (en daarmee vanzelf om toestemming voor de aanpassing aan diens eigendom) en de aanvrager wordt daarvan schriftelijk geïnformeerd. Zowel de aanvrager als de woningeigenaar krijgen aan de hand van een goedgekeurde offerte een voorwaardelijke beschikking en beiden ontvangen de vaststellingsbeschikking na gereedmelding.

Rollen:

  • -

    verhuurder is opdrachtgever voor de aanpassing;

  • -

    de geldstroom loopt via verhuurder.

  • 3.

    Als de aanvrager (particulier)huurder-plus-bewoner is dan kan het voorkomen dat de eigenaar van de woning weigert om enige vorm van administratieve bijdrage te bieden.

Aan de aanvrager wordt dan een offerteverzoek met een goedkeurings-/overdrachtformulier (ter ondertekening door de eigenaar van de woning) toegezonden. De aanvrager zorgt voor de offerte en laat de eigenaar van de woning het goedkeurings-/opdrachtformulier ondertekenen. De voorwaardelijke beschikking op basis van de ingediende offerte en uiteindelijk de vaststellingsbeschikking evenals de uitbetaling gaan rechtstreeks naar de aanvrager. De gemeente speelt geen rol in de privaatrechtelijke overeenkomt tussen huurder en verhuurder.

Rollen:

  • -

    aanvrager is opdrachtgever voor de aanpassing;

  • -

    de geldstroom loopt via aanvrager.

    3.2.5 Wmo-vervoerspas

    Met een Wmo-vervoerspas maakt de persoon gebruik van de Regiotaxi (ofwel het collectief vraagafhankelijk vervoer – CVV). In de verordening is aangegeven dat het primaat ligt bij het verstrekken van een algemene individuele voorziening. In dit geval is het door middel van het beschikbaar stellen van een Wmo-vervoerspas. Met deze pas reist men tegen een gereduceerd tarief. Het is daarom niet mogelijk om in een dergelijk geval keuzemogelijkheid te bieden.

    3.3 Verstrekking als financiële tegemoetkoming (FT)

    Een financiële tegemoetkoming is een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening, die wordt afgestemd op het inkomen van de persoon. De aanvrager betaalt mee en dat wordt een eigen aandeel genoemd. Samen met dit eigen aandeel zal een FT kostendekkend zijn, tenzij er nog een algemeen gebruikelijk deel in het bedrag zit. Dit is een bedrag bedoeld om een individuele voorziening mee te realiseren.

    Periodieke of eenmalige vergoedingen worden verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming. De wijze van verstrekking verschilt per financiële tegemoetkoming. Bij de verlening van een financiële tegemoetkoming wordt de persoon de volgende verplichtingen opgelegd:

    • 1.

      de persoon overlegt de gevraagde inkomensgegevens;

    • 2.

      de persoon gebruikt de financiële tegemoetkoming uitsluitend voor betaling van de voorziening die in de beschikking is genoemd en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten;

    • 3.

      de persoon zorgt voor een goede en controleerbare vastlegging van ontvangsten, uitgaven en verplichtingen;

    • 4.

      betaling vindt plaats na ontvangst van factuur.

    Het college kan ook een vastgesteld bedrag beschikbaar stellen. In dat geval is er sprake van een forfaitaire vergoeding. De belanghebbende kan dit aanwenden voor een geïndiceerde voorziening.

    Er is sprake van een gemaximeerde vergoeding indien het een bedrag dat een belanghebbende maximaal kan krijgen voor een geïndiceerde voorziening.

    3.5 Eigen bijdrage individuele voorzieningen

    Voor alle ingediende aanvragen (voor een of meerdere individuele voorzieningen) geldt dat een eigen bijdrage wordt opgelegd (zie bijlage 1 financiële gegevens). Uitzonderingen hierop zijn het collectief vervoer (de reiziger betaalt immers al een eigen bijdrage per zone) en rolstoelen (wettelijk niet toegestaan). Bij de vaststelling van eigen bijdragen en inkomensgrenzen sluiten we aan bij de Algemene Maatregel van Bestuur.

    De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van:

    • -

      de hoogte van het jaarinkomen (2 jaar voorafgaand aan huidig jaar);

    • -

      de samenstelling van het huishouden;

    • -

      de leeftijd;

    • -

      de kosten van het hulpmiddel of voorziening en PGB of financiële tegemoetkoming.

    Aan de hand van het inkomen, gezinssamenstelling en leeftijd wordt een maximale eigen bijdrage gerekend. Deze maximale eigen bijdrage geldt voor alle Wmo en Awbz voorzieningen samen. Hiermee voorkomen we cumulatie (stapeleffect). De eigen bijdrage voor de Wmo is voorliggend op die van de Awbz. Dat wil zeggen dat, als iemand een Awbz voorziening en een Wmo voorziening heeft, deze persoon eerste de eigen bijdrage voor de Wmo betaalt. Wettelijk is geregeld dat het CAK (Centraal Administratie Kantoor) de eigen bijdrage vaststelt, oplegt en int. Vervolgens vindt afdracht aan de gemeente plaats.

    Termijn

    De eigen bijdrage voor VIN lopen de geïndiceerde periode door. Een uitzondering hierop zijn de bouwkundige woningaanpassingen of in eigendom verstrekte losse woonvoorzieningen. Voor deze individuele voorzieningen, welke zijn verstrekt als VIN of in de vorm van een PGB, zal gedurende maximaal negenendertig perioden van vier weken een eigen bijdrage in rekening worden gebracht. De eigen bijdrage voor voorzieningen welke zijn verstrekt in de vorm van een PGB zal gedurende de minimale gebruikersduur worden berekend. De eigen bijdrage mag niet hoger zijn dan de kosten van de voorziening.

    Hoofdstuk 4 Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten

    4.1 De aanvrager

    Iedereen die ter compensatie van beperkingen een voorziening nodig heeft, kan een aanvraag indienen. Het is mogelijk namens de persoon een aanvraag in te dienen. Dit moet dan blijken uit een machtiging of uit het feit dat de aanvrager de wettelijke vertegenwoordiger is van de persoon. Een aanvraag kan slechts in behandeling worden genomen wanneer is vastgesteld dat de persoon feitelijk in de gemeente woont of voornemens is in de gemeente te gaan wonen.

    4.2 De bevoegde gemeente

    De vaststelling of iemand in de gemeente woonachtig is, gebeurt door het raadplegen van de gemeentelijke basisadministratie. Een aanvraag moet worden ingediend in de gemeente waar de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft.

    Wanneer een persoon voornemens is op korte termijn in de gemeente te komen wonen, kan de aanvraag bij de nieuwe gemeente worden ingediend.

    Indien de gemeente een aanvraag ontvangt die door een ander bestuursorgaan behandeld moet worden heeft de gemeente doorzendplicht (art. 2:3 Awb). Het geniet dan de voorkeur om de volledige aanvraag met begeleidend schrijven te retourneren aan de aanvrager. Slechts op uitdrukkelijk verzoek van de aanvrager kan het ook door de gemeente worden doorgezonden naar het desbetreffende bestuursorgaan.

    4.3 De wijze van aanvragen

    De aanvraag moet worden ingediend bij het daarvoor ingerichte gemeentelijke loket, dan wel tijdens het huisbezoek van een bevoegde medewerker van of namens de gemeente. De aanvraag kan alleen in behandeling worden genomen wanneer:

    • 1.

      Het daarvoor beschikbaar gestelde formulier volledig ingevuld en ondertekend bij de gemeente is ingeleverd; en

    • 2.

      Alle benodigde op het moment van aanvraag beschikbare informatie bij het aanvraagformulier is gevoegd.

    De datum waarop de aanvraag juist en volledig is, geldt als aanvraagdatum. Met uitzondering van spoedsituaties worden anderszins ingediende aanvragen slechts gezien als een melding van de wens tot het doen van een aanvraag.

    Op het hierboven genoemde punt 2 wordt een uitzondering gemaakt wanneer niet van de persoon kan worden verwacht dat de gevraagde informatie in zijn bezit is of kan komen. Dit geldt met name bij medische of andere informatie die voor de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag van belang is.

    4.4 Integrale beoordeling van de aanvraag

    Het onderzoek van of het advies aan de gemeente wordt als volledig en zorgvuldig beoordeeld wanneer:

    • ·

      inzichtelijk is hoe het tot stand is gekomen;

    • ·

      het inzichtelijk en transparant is;

    • ·

      de relevante stoornissen worden benoemd en de belemmeringen zijn gekwantificeerd;

    • ·

      blijkt of er sprake is van een naar verwachting stationaire situatie dan wel progressief ziektebeeld;

    • ·

      blijkt welke mate van urgentie aan de orde is voor de verlening van de gevraagde voorziening;

    • ·

      de selectie van voorzieningen past binnen deze verordening.

    4.5 Algemene uitgangspunten bij de beoordeling van aanvragen

    In deze paragraaf wordt artikel 2 van de verordening nader uitgewerkt.

    4.5.1 Langdurig noodzakelijk

    Te verlenen hulp en voorzieningen dienen langdurig noodzakelijk te zijn ter compensatie van beperkingen. Onder ‘langdurig’ wordt over het algemeen verstaan langer dan 6 maanden of blijvend. Onder een ‘blijvende situatie’ wordt ook de terminale levensfase verstaan. Voor huishoudelijke voorziening kan het ook om een kortere periode gaan, bijvoorbeeld na ontslag uit het ziekenhuis.

    Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal van situatie tot situatie kunnen verschillen. De prognose in tijd is wat betreft de beperkingen bepalend hiervoor. Zegt de prognose dat betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag van kortdurende medische noodzaak worden uitgegaan.

    Bij een wisselend ziektebeeld, waarbij verbetering in de toestand opgevolgd wordt door periodes van terugval, kan echter uitgegaan worden van een langdurige medische noodzaak, mits dat wisselend beeld permanent is.

    Over dit onderdeel, de afstemming van kortdurende verlening en verlening voor lange duur, kan overleg plaatsvinden met de behandelende sector en zo nodig met de thuiszorgorganisatie. Eveneens wordt beoordeeld of er een FT in de kosten van huur van hulpmiddelen moet worden verleend omdat nog enige tijd van de eerder geleende hulpmiddelen gebruik gemaakt moet worden.

    Soms doet zich echter de situatie voor waarin niet zozeer de duur van de hulp en voorzieningen in de afweging een doorslaggevende rol speelt maar de specificaties waaraan de voorziening moet voldoen.

    De noodzakelijke voorziening is dan niet uit de uitleen van het hulpmiddelendepot leverbaar, maar zou wel in het kader van de Wmo verstrekt kunnen worden. Het beleid van de gemeente is er uitdrukkelijk op gericht te voorkomen dat er een leemte ontstaat tussen de uitleentermijn en -mogelijkheden op grond van de AWBZ en de meer definitieve noodzakelijkheid als voorwaarde voor de Wmo. Het mag echter niet zo zijn dat de Wmo de AWBZ vervangt. Een voorziening die thuishoort onder de AWBZ moet ook uit dien hoofde worden verstrekt.

    4.5.2 Goedkoopst compenserende maatregel

    De verstrekking is altijd gebaseerd op de goedkoopst compenserende maatregel.

    Indien de persoon een duurdere voorziening wil verkrijgen is dit toegestaan mits deze voorziening voldoende adequaat is. In dergelijke situaties zal de verstrekking uitsluitend plaatsvinden in de vorm van een PGB of FT gebaseerd op de goedkoopst compenserende voorziening. De meerkosten blijven voor rekening van de persoon.

    Een voorziening kan ook bestaan uit compensatie van noemenswaardige meerkosten ten opzichte van de algemeen gebruikelijke kosten die iemand voor de noodzakelijke voorziening moet maken. De algemeen gebruikelijke kosten komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking.

    4.5.3 Individueel gericht

    Hulp en voorzieningen worden slechts verleend voor zover die in overwegende mate op het individu zijn gericht. Wel zal bij de bepaling van de mate of geschiktheid van de voorziening rekening worden gehouden met diens partner, gezinsleden, mantelzorg(st)er of verzorgende.

    Bijlage 1: Financiële gegevens

    Hulp bij het huishouden

    Betaalschema PGB

    Het bruto PGB wordt periodiek vooraf uitbetaald, volgens onderstaand schema.

    • 4.

      Tot € 2.500 op jaarbasis in een keer.

    • 5.

      Tussen € 2.500 en € 5.000 op jaarbasis per half jaar.

    • 6.

      Tussen € 5.000 en € 25.000 op jaarbasis per kwartaal.

    • 7.

      Boven € 25.000 op jaarbasis maandelijks.

    Vaststelling PGB

    Het persoonsgebonden budget ten aanzien van hulp in de huishouding is als volgt vastgesteld:

    • -

      Er wordt een bruto bedrag per uur beschikbaar gesteld van € 15,25 welk bedrag 75 % is van het bedrag zoals de kosten van hulp bij de huishouding in natura bedragen daar waar het alleen schoonmaakwerkzaamheden betreft.

    • -

      Er wordt een bruto bedrag per uur beschikbaar gesteld van € 17,79 welk bedrag 75 % is van het bedrag zoals de kosten van hulp bij de huishouding in natura bedragen daar waar het schoonmaakwerkzaamheden met lichte ondersteuning in de huishouding betreft.

    • -

      Er wordt een bruto bedrag per uur beschikbaar gesteld van € 20,12 welk bedrag 75 % is van het bedrag zoals de kosten van hulp bij de huishouding in natura bedragen daar waar het schoonmaakwerkzaamheden met ondersteuning in een ontregelde huishouding betreft.

    Omvang eigen bijdragen

    Het bedrag dat ongehuwde personen jonger dan 65 dienen te betalen bedraagt

    € 18,00 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven

    € 22.905 dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15 % bedraagt.

    (1)Het bedrag dat ongehuwde personen van 65 jaar of ouder dienen te betalen

    bedraagt € 18,00 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven

    € 16.007 dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15 % bedraagt.

    (2)Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan

    65 jaar dienen te betalen bedraagt € 25,80 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 28.306 dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden

    15 % bedraagt.

    (3)Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn dienen te betalen bedraagt € 25,80 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven

    € 22.319 dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15 % bedraagt.

    Woonvoorzieningen

    Persoonsgebonden budget

    De hoogte van het persoonsgebonden budget voor een losse woonvoorziening is gelijk aan de door het college goedgekeurde offerte, eventueel verhoogd met instandhoudingkosten bedoeld voor reparatie en onderhoud van de desbetreffende voorziening.

    Indien de gemeente een onderhoudscontract met een voorkeursleverancier heeft afgesloten voor de levering van onderhoud en reparatie gelden de prijzen uit het desbetreffende onderhoudscontract - exclusies eventueel bedongen korting - als uitgangpunt.

    Natura verstrekking

    Indien een voorziening in bruikleen wordt verstrekt zal betaling rechtstreeks met de desbetreffende leverancier worden verrekend.

    De kosten voor een natura verstrekking worden betaald aan de eigenaar van de woning en bedraagt maximaal 100% van de goedgekeurde offertekosten.

    Indien de geschatte aanpaskosten het bedrag van € 6.807,00 passeert dienen minimaal drie offertes (gesplitst in kosten van volumes/onderdelen, gebruikte materialen en arbeid) te worden aangevraagd. Daarbij gelden voor bouwkundige of woontechnische voorzieningen de volgende maxima:

    • ·

      € 949,00 in een woonwagen die binnen 5 jaar is afgeschreven of waarvan de standplaats binnen 5 jaar wordt opgeheven.

    • ·

      € 949,00 in een woonschip dat binnen 5 jaar is afgeschreven of waarvan binnen 5 jaar de ligplaats weg moet.

    • ·

      € 6.807,00 voor het bezoekbaar maken van een woning.

    Onderhoud en reparatie van woonvoorzieningen

    De vergoeding bedraagt 100% van de werkelijke kosten en wordt uitsluitend verstrekt voor de onderstaande voorzieningen voor zover binnen deze regeling verstrekt en (nog) noodzakelijk geacht:

    • -

      alle vormen van hef- en trapliften

    • -

      patiententilliften

    • -

      mechanisme voor een hoog / laag verstelbaar keukenblok

    • -

      elektromechanische openings - en sluitingsmechanisme van deuren

    • -

      intercom met elektrische slotplaat

    • -

      onderspoeling- en föhninrichting

    Indien de gemeente een onderhoudscontract met een voorkeursleverancier heeft afgesloten voor de levering van onderhoud en reparatie gelden de prijzen uit het desbetreffende onderhoudscontract - exclusies eventueel bedongen korting - als uitgangpunt.

    Het primaat van de verhuizing

    De maximale vergoeding voor verhuiskosten op declaratiebasis bedraagt € 3.427,00 en wordt uitsluitend verstrekt voor zover deze binnen deze regeling past en (nog) noodzakelijk geacht. Uitbetaling vindt plaats na ontvangst van een kopie van het definitieve huur of koopcontract.

    Saneren van de woning

    Voor vervanging vloerbedekking niet ouder dan 7 jaar bedraagt de financiële tegemoetkoming maximaal € 35,00 m2 (inclusief arbeid, noodzakelijke materialen en BTW).

    Huurderving

    Huurderving op basis van de werkelijke kosten, gedurende maximaal 6 maanden, met een maximum van 100% van de maximale

    huur, waarbij Huurtoeslag wordt verstrekt.

    Tijdelijke huisvesting

    De voorzieningen wordt maximaal gedurende 6 maanden verstrekt.

    • a.

      Maximaal € 685,00 per maand bij zelfstandige woonruimte.

    • b.

      Maximaal € 342,00 per maand bij niet-zelfstandige woonruimte.

    Meerwaarde bij verkoop

    Indien een woningaanpassing tot meerwaarde van de woning heeft geleid, en deze aangepaste woning wordt binnen 6 jaar verkocht dan geldt onderstaand teruggestort schema:

    • a.

      voor het eerste jaar 100 % van de meerwaarde;

    • b.

      voor het tweede jaar 80 % van de meerwaarde;

    • c.

      voor het derde jaar 70 % van de meerwaarde;

    • d.

      voor het vierde jaar 60 % van de meerwaarde;

    • e.

      voor het vijfde jaar 40% van de meerwaarde;

    • f.

      voor het zesde jaar 20 % van de meerwaarde.

    Vervoer

    Collectief vervoer (primaat)

    Deze voorziening bestaat uit een regiotaxipas waarmee tegen gereduceerd tarief maximaal 2000 km per jaar kan worden gereisd.

    Tegemoetkoming in het gebruik van een collectief vervoerssysteem van een AWBZ-instelling

    De tegemoetkoming bedraagt niet meer dan de werkelijke kosten van het vervoer, en maximaal

    50% van de kosten die de gemeente bijdraagt voor het gebruik van de Regiotaxi door zelfstandig wonende mensen met een beperking.

    Betaalschema

    • ·

      Forfaitaire vervoerstegemoetkoming per kwartaal.

    • ·

      Onderhoud, keuring en reparatie per jaar.

    • ·

      Overige vervoersvoorzieningen in een keer bij aanschaf, per maand bij huur.

    • ·

      Onderhoud, keuring en reparatie per jaar.

    • ·

      Overige voorzieningen in een keer bij aanschaf, per maand bij huur.

    Berekening forfaitaire tegemoetkoming voor vervoer

    Voor gebruik van eigen auto, taxi en rolstoeltaxi zijn normbedragen op jaarbasis vastgesteld. Op de norm wordt een korting toegepast op grond van verblijf in een AWBZ-instelling, een samenvallende vervoersbehoefte, een beperkte vervoersbehoefte of andere aanwezige vervoersvoorzieningen.

    100% voor 12-jarigen en ouder

    Individueel taxivervoer (2000 km x € 1,72) per jaar € 3.483,00.

    Individueel rolstoeltaxivervoer (2000 km x € 1,97) per jaar € 4.001,00. Bruikleenautobudget (Bron UWV 2000 km x € 0,34) per jaar € 683,00.

    75% voor 4 tot 12-jarigen

    Individueel taxivervoer per jaar € 2.613,00.

    Individueel rolstoeltaxivervoer per jaar € 3.001,00.

    Bruikleenautobudget per jaar € 512,00.

    75% p.p. voor echtparen die beiden zijn geïndiceerd

    Individueel taxivervoer per jaar € 5.226,00.

    Individueel rolstoeltaxivervoer per jaar € 6.002,00.

    Bruikleenautobudget per jaar € 1.024,00.

    25% aanvullend op collectief vervoer

    Individueel taxivervoer per jaar € 871,00.

    Individueel rolstoeltaxivervoer per jaar € 1.000,00.

    50% voor bewoners van AWBZ-instellingen

    Individueel taxivervoer per jaar € 1.742,00.

    Individueel rolstoeltaxivervoer per jaar € 2.001,00.

    Bruikleenautobudget per jaar € 341,00.

    Rij- en gewenningslessen

    Voor reiskosten in verband met de rij-, gewenningslessen voor vervoersvoorzieningen geldt een vergoeding van € 0,34 per kilometer gerekend over de kortste route.

    Natura verstrekking individuele vervoersvoorzieningen

    Indien de voorziening in bruikleen wordt verstrekt zal betaling rechtstreeks met de desbetreffende leverancier worden verrekend.

    Aanpassingskosten van de eigen auto

    De afschrijvingstermijn van de voorziening is ten miste zeven jaar, behoudens overzetbare voorzieningen wordt deze voorziening daarom slechts toegekend indien de aan te passen auto niet ouder is dan drie jaar. De kosten van de noodzakelijke aanpassingen worden gebaseerd op de goedkoopst aanpasbare auto, de opties m.b.t. de uitrusting van de auto (zoals automatische transmissie, stuurbekrachtiging, airco, etc.) zijn van vergoeding uitgesloten.

    Rolstoelen

    PGB

    De hoogte van het persoonsgebonden budget voor aanschaf van een rolstoel is gelijk aan de

    kostprijs van de goedkoopst compenserende rolstoel, zo nodig verhoogd met kosten van individuele aanpassingen, zoals deze door de gemeente kan worden aangeschaft bij de gecontracteerde leverancier.

    Het PGB wordt na ontvangst van de factuur en betalingsbewijs ineens betaald aan de

    Budgethouder, daarnaast wordt een PGB voor instandhoudingkosten per jaar toegekend zolang de technische levensduur van de voorziening niet is verstreken en de kosten niet vallen onder

    garantiebepalingen van de leverancier.

    Natura verstrekking

    Indien de voorziening in bruikleen wordt verstrekt zal betaling rechtstreeks met de desbetreffende leverancier worden verrekend.

    Sport

    Voor sportvoorzieningen geldt de volgende bevoorschotting:

    ·onderhoud keuring en reparatie plus overige voorzieningen in een keer per (ten minste)

    3 jaar.

    Sportvoorzieningen worden uitsluitend verstrekt als persoonsgebonden budget en bedraagt maximaal € 3.392,00, welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf (maximaal

    € 2.707,00) en onderhoud (€ 685,00) van een sportrolstoel of vergelijkbare voorziening voor een periode van ten minste 3 jaar.