Regeling vervallen per 01-10-2010

Monumentenverordening Amersfoort 2007

Geldend van 01-01-2000 t/m 30-09-2010

Verordening

De raad van de gemeente Amersfoort;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d.27 maart 2007 , sector SOB/SB (nr. 2172459),

overwegende dat het gewenst is regels te stellen voor de bescherming en instandhouding van rijks-en gemeentelijke monumenten, te beschermen stadsgezichten en archeologisch belangrijke plaatsen;

dat enkele actuele ontwikkelingen noodzaken tot het vaststellen van een nieuwe verordening;

gelet op artikel 147 eerste lid van de Gemeentewet, artikel 15 van de Monumentenwet 1988 en op de Algemene wet bestuursrecht;

b esl u i t:

vast te stellen de volgende verordening:

Monumentenverordening Amersfoort 2007

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a.monument:

  • ?

    zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

  • ?

    terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder 1;

  • ?

    b. gemeentelijk archeologisch monument: monument, bedoeld in onderdeel a, onder 2;

  • ?

    c. gemeentelijk monument: onroerend monument, dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als gemeentelijk beschermd monument is aangewezen;

  • ?

    d. gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig van deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen zaken;

  • ?

    e. beschermd rijksmonument: onroerend monument, dat is ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers;

  • ?

    f. kerkelijk monument: onroerend monument, dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van een kerkelijke instelling en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst;

  • ?

    g. stadsgezicht: groep van onroerende zaken en terreinen, hieronder begrepen bomen, straten, pleinen, bruggen en water, die een samenhangend beeld vormt dat van belang is wegens de schoonheid of het karakter van het geheel;

  • ?

    h. door de gemeente beschermd stadsgezicht: stadsgezicht dat is vermeld op de gemeentelijke lijst van stadsgezichten;

  • ?

    i. archeologisch belangrijke plaats: groep van onroerende zaken en terreinen, die door zijn ligging en geschiedenis van belang is voor de archeologische wetenschap;

  • ?

    j. door de gemeente beschermde archeologisch belangrijke plaatsen: archeologisch belangrijke plaatsen, die zijn vermeld op de gemeentelijke lijst van archeologisch belangrijke plaatsen;

  • ?

    k. monumentencommissie: de door het college ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, deze verordening en het monumentenbeleid;

  • ?

    l. welstandscommissie: de door de gemeenteraad ingestelde commissie tot wier taak het ondermeer behoort het college op verzoek van voorlichting en advies te dienen terzake van de toepassing van deze verordening en de Monumentenwet 1988 voor wat betreft verbouw-en restauratieplannen van ondergeschikt belang.

  • ?

    m. bouwhistorisch onderzoek: in schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouwgeschiedenis en de bouwhistorische kwaliteit van een monument.

HOOFDSTUK II BESCHERMING GEMEENTELIJKE MONUMENTEN

Artikel 2 Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Artikel 3 De aanwijzing tot gemeentelijk monument

  • 1 Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als gemeentelijk monument.

  • 2 Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt hij advies aan de monumentencommissie. In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies achterwege blijven.

  • 3 Het college kan ten behoeve van de aanwijzing van een gemeentelijk monument bepalen dat bouwhistorisch onderzoek wordt verricht.

  • 4 Het college brengt de raad in kennis van het besluit over de aanwijzing van een gemeentelijk monument.

  • 5 Voordat het college een kerkelijk monument als gemeentelijk monument aanwijst, voert hij overleg met de eigenaar.

  • 6 Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de registratie als bedoeld in artikel 6 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 9 tot en met 13 van toepassing.

  • 7 De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 4 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1 De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen 8 weken na ontvangst van het verzoek van het college.

  • 2 Het college beslist binnen 12 weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen 20 weken na de adviesaanvraag.

Artikel 5 Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers.

Artikel 6 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1 Het college registreert het gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2 De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 7 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1 Het college kan de aanwijzing ambtshalve of op aanvraag van een belanghebbende wijzigen.

  • 2 Artikel 3, tweede tot en met vierde lid, alsmede artikel 4 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3 Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing van artikel 3, tweede tot en met vierde lid, alsmede artikel 4, eerste lid, achterwege.

  • 4 De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 8 Intrekken van de aanwijzing

  • 1

    Indien het college de aanwijzing intrekt, zijn artikel 3, tweede lid, vierde en vijfde lid, en artikel 4 van overeenkomstige toepassing.

  • 2

    De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988.

  • 3

    De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

HOOFDSTUK III VERGUNNINGVERLENING VOOR GEMEENTELIJKE MONUMENTEN

Artikel 9 Verbodsbepaling

Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.

Artikel 10 Vergunning

Het is verboden zonder vergunning van het college of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

  • a.

    een gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

  • b.

    een gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Artikel 11 Termijnen advies en vergunningverlening

  • 1 Het college vraagt advies aan de monumenten-of welstandscommissie voordat zij beslist op een aanvraag op grond van artikel 10.

  • 2 Binnen 8 weken na de adviesaanvraag brengt de monumenten-of welstandscommissie schriftelijk advies uit aan het college.

  • 3 Het college beslist binnen 4 weken na ontvangst van het advies van de monumenten-of welstandscommissie, maar in ieder geval binnen 12 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 4 Het college kan de in het derde lid genoemde termijn van 12 weken met ten hoogste 14 weken verlengen, mits zij de aanvrager daarvan kennis geeft binnen de in het derde lid genoemde termijn.

  • 5 Indien het college niet voldoet aan het derde of vierde lid, wordt de vergunning geacht te zijn verleend.

  • 6 Een vergunning ingevolge deze verordening blijft buiten werking gedurende 6 weken na de datum waarop zij is verleend of van rechtswege is verleend. Indien gedurende deze termijn bezwaar wordt gemaakt op grond van de Algemene wet bestuursrecht, blijft de vergunning buiten werking totdat op het bezwaar is beslist.

Artikel 12 Kerkelijk monument

Het college verleent met betrekking tot een kerkelijk monument geen vergunning ingevolge de bepalingen van artikel 10 dan in overeenstemming met de eigenaar, indien en voor zover het een vergunning betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.

Artikel 13 Intrekken van de vergunning

  • 1.

    De vergunning kan door het college worden ingetrokken indien:

    • a.

      blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

    • b.

      blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften als bedoeld in artikel 10 niet naleeft;

    • c.

      niet binnen 1 jaar van de vergunning gebruik wordt gemaakt.

  • 2.

    Het besluit tot intrekking wordt in afschrift gezonden aan de monumentencommissie.

HOOFDSTUK IV VERGUNNINGVERLENING VOOR RIJKSMONUMENTEN

Artikel 14 Vergunning voor beschermd rijksmonument

  • 1

    Het college zendt onmiddellijk een afschrift van de complete aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument aan de monumenten-of welstandscommissie.

  • 2

    De monumenten-of welstandscommissie, de laatste voor zover het betreft verbouw-en restauratieplannen van ondergeschikte aard, adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen 8 weken na de datum van verzending van het afschrift.

  • 3

    Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn wordt de monumenten-of de welstandscommissie geacht geadviseerd te hebben.

HOOFDSTUK V GEMEENTELIJKE STADSGEZICHTEN

Artikel 15 Bescherming stadsgezichten

  • 1 De gemeenteraad wijst stadsgezichten aan die naar zijn oordeel voor bescherming in aanmerking komen en kan een zodanige aanwijzing intrekken. Van de aanwijzing of intrekking doet de burgemeester onverwijld mededeling in een of meer dag-of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en tevens geeft hij kennis aan Gedeputeerde Staten van Utrecht, de minister, belast met monumentenzorg en aan de Raad voor Cultuur. Door de raad aangewezen stadsgezichten worden geplaatst op de gemeentelijke lijst van stadsgezichten.

  • 2 Alvorens het college een voorstel doet tot aanwijzing van een gemeentelijk stadsgezicht of tot intrekking van een zodanig besluit, wordt de monumentencommissie gehoord.

Artikel 16 Verbodsbepalingen

  • 1. Het is verboden bouwwerken te beschadigen of te vernielen, die zijn gelegen in een door de gemeente beschermd stadsgezicht.

  • 2. Het is verboden in een door de gemeente beschermd stadsgezicht:

    • a.

      bouwwerken te herstellen, te wijzigen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht;

    • b.

      wijzigingen aan te brengen in de inrichting van het openbaar gebied, tenzij de wijziging noodzakelijk is als uitvloeisel van een geldend bestemmingsplan of van een beslissing van Gedeputeerde Staten of van de Minister belast met de Ruimtelijke Ordening om geheel of gedeeltelijk goedkeuring aan een bestemmingsplan te onthouden.

  • 3. Het college kan, gehoord de monumentencommissie, behoudens in spoedeisende gevallen, van het bepaalde in het tweede lid ontheffing verlenen.

Artikel 17 Aanvragen ontheffing

Op het aanvragen van een ontheffing als bedoeld in het derde lid van artikel 16 is het bepaalde in artikel 11 van toepassing.

Artikel 18 Stadsgezichten als bedoeld in artikel 35 Monumentenwet 1988

Stadsgezichten die zijn ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 35 van de Monumentenwet 1988 worden niet op de gemeentelijke lijst van stadsgezichten geplaatst. Stadsgezichten welke na plaatsing op de gemeentelijke lijst van stadsgezichten worden ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 35 van de Monumentenwet 1988 worden door de gemeenteraad van de gemeentelijke lijst van stadsgezichten afgevoerd.

HOOFDSTUK VI ARCHEOLOGISCH BELANGRIJKE PLAATSEN

Artikel 19 Archeologisch belangrijke vindplaatsen

  • 1 De gemeenteraad wijst archeologisch belangrijke plaatsen aan, die naar zijn oordeel voor bescherming in aanmerking komen en kan een zodanige wijziging intrekken. Van de aanwijzing en intrekking doet de burgemeester onverwijld mededeling in een of meer dag-en nieuwsbladen die in de gemeente verspreid worden en geeft hij kennis aan de Raad voor Cultuur, Gedeputeerde Staten van Utrecht en aan de Minister, belast met de monumentenzorg.

  • 2 Door de raad aangewezen archeologisch belangrijke plaatsen worden geplaatst op de gemeentelijke lijst van archeologisch belangrijke plaatsen.

  • 3 Alvorens het college een voorstel doet tot aanwijzing van een gemeentelijke archeologisch belangrijke plaats of tot intrekking van een zodanig besluit, wordt de monumentencommissie gehoord.

Artikel 20 Verbodsbepalingen

  • 1. Het is verboden in een door de gemeente beschermde archeologisch belangrijke plaats graafwerk te verrichten op een diepte van meer dan 0,30 cm onder maaiveld.

  • 2. Het college verleent ontheffing van het bepaalde in het eerste lid, indien de belangen waarvoor het terrein als archeologisch belangrijke plaats is aangewezen voldoende zijn beschermd door:

    • a.

      de mogelijkheid van toegang door het college aan te wijzen personen op het terrein;

    • b.

      de mogelijkheid van de onder a. genoemde personen om graafwerk en of documentatiewerkzaamheden te verrichten.

Artikel 21 Aanvragen ontheffing

Op het aanvragen en verlenen van een ontheffing als bedoeld in het tweede lid van artikel 20 is het bepaalde in artikel 11 van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK VII SLOTBEPALINGEN

Artikel 22 Schadevergoeding

  • 1.

    Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:

    • a.

      de weigering van het college een vergunning als bedoeld in artikel 10 te verlenen;

    • b.

      voorschriften door het college verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 10; schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het college hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

2. Voor de behandeling van de aanvragen zijn de bepalingen van de verordening ter regeling van de procedure bij toepassing van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van overeenkomstige toepassing.

Artikel 23 Strafbepaling

Hij, die handelt in strijd met de artikelen 9, 10, 16 en 20 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 24 Toezichthouders

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: medewerkers van bureau Monumentenzorg en van de afdeling Bouw-en Gebruikskwaliteit.

  • 2 Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 25 Inwerkingtreding

  • 1 Voor zover deze verordening betrekking heeft op gemeentelijke monumenten treedt zij in werking met ingang van de dag nadat zij is bekend gemaakt.

  • 2 De Monumentenverordening Amersfoort 2006 wordt ingetrokken. De bepalingen van de Monumentenverordening Amersfoort 2006 blijven gelden zolang de daarmee overeenkomende bepalingen van de Monumentenverordening Amersfoort 2007 nog niet in werking zijn getreden.

  • 3 De op grond van de ingevolge het tweede lid ingetrokken verordening geregistreerde gemeentelijke monumenten worden geacht aangewezen te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 4 De gemeentelijke monumenten, geregistreerd op de monumentenlijst van de ingevolge het tweede lid genoemde ingetrokken verordening, worden geacht geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 5 Aanvragen om vergunning of ontheffing die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in het tweede lid ingetrokken verordening.

Artikel 26 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Monumentenverordening Amersfoort 2007.

Vastgesteld in de openbare vergadering van 10 april 2007.

de griffier, de voorzitter,

PUBLICATIEDATUM: