Regeling vervallen per 31-12-2015

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Amersfoort 2007

Geldend van 17-05-2007 t/m 30-12-2015

Intitulé

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Amersfoort 2007

Artikel 0 Dit artikel moet nog worden gesplitst

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Amersfoort 2007 (docsnr. 1322280)

Tekst van de verordening

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Artikel 2 Omschrijving voorzieningen in de huisvesting

Artikel 3 Bouwvoorbereiding voorzieningen

Artikel 4 Vaststelling vergoeding voorzieningen

Artikel 4a Herinzet opbrengst onroerende zaken

Artikel 5 Informatieverstrekking

Hoofdstuk 2 Programma en overzicht

Paragraaf 2.1 Aanvragen programma

Artikel 6 Indiening aanvraag

Artikel 7 Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag

Artikel 8 Opgave ingediende aanvragen

Paragraaf 2.2 Overleg voorafgaand aan vaststelling programma en overzicht

Artikel 9 Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting

Artikel 10 Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad

Paragraaf 2.3 Vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht

Artikel 11 Tijdstip vaststelling

Artikel 12 Inhoud programma

Artikel 13 Inhoud overzicht

Artikel 14 Bekendmaking besluiten vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht

Paragraaf 2.4 Uitvoering programma

Artikel 15 Overleg wijze van uitvoering

Artikel 16 Instemming bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsing wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overlegging offertes

Artikel 17 Aanvang bekostiging

Artikel 18 Vervallen aanspraak op bekostiging

Hoofdstuk 3 Aanvragen met spoedeisend karakter

Paragraaf 3.1 Aanvraag

Artikel 19 Indiening aanvraag

Artikel 20 Inhoud aanvraag

Paragraaf 3.2 Beoordeling aanvraag; uitvoering besluit

Artikel 21 Tijdstip beslissing

Artikel 22 Inhoud beslissing

Artikel 23 Uitvoering beslissing

Artikel 24 Vervallen aanspraak bekostiging

Hoofdstuk 4 Bekostiging bouwvoorbereiding

Artikel 25 Aanvraag

Artikel 26 Toelichting en overleg aanvraag

Artikel 27 Beschikking op aanvraag

Artikel 28 Vervallen aanspraak bekostiging

Hoofdstuk 5 Medegebruik en verhuur

Paragraaf 5.1 Medegebruik ten behoeve van onderwijs of educatie

Artikel 29 Aanduiding omstandigheden

Artikel 30 Omschrijving leegstand

Artikel 31 Nalaten vordering; volgorde van vorderen

Artikel 32 Overleg en mededeling

Artikel 33 Vergoeding

Paragraaf 5.2 Medegebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden

Artikel 34 Aanduiding omstandigheden

Artikel 35 Overleg en mededeling

Paragraaf 5.3 Verhuur

Artikel 36 Toestemming het college

Hoofdstuk 6 Einde gebruik gebouwen en terreinen

Artikel 37 Tijdstip beëindiging gebruik; staat van onderhoud

Hoofdstuk 7 Gebruik gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs

Artikel 38 Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit; inroostering

gebruik

Hoofdstuk 8 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 39 Overgangsbepaling en overgangsrecht

Artikel 40 Beslissing het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

Artikel 41 Indexering

Artikel 42 Citeertitel

Artikel 43 Inwerkingtreding

Toelichting

Bijlage I Criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen

Deel A Lesgebouwen

1 School voor basisonderwijs

  • 1.

    1 Nieuwbouw

  • 1.

    2 Vervangende bouw

  • 1.

    3 Uitbreiding

  • 1.

    4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw

  • 1.

    5 Verplaatsing bestaande noodlokalen

  • 1.

    6 Terrein

  • 1.

    7 Eerste inrichting onderwijsleerpakket

  • 1.

    8 Eerste inrichting meubilair

  • 1.

    9 Medegebruik

  • 1.

    10 Aanpassing

  • 1.

    11 Onderhoud

  • 1.

    12 Herstel van constructiefouten

  • 1.

    13 Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

  • 1.

    14 Verhuiskosten

    2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

  • 2.

    1 Nieuwbouw

  • 2.

    2 Vervangende bouw

  • 2.

    3 Uitbreiding

  • 2.

    4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw

  • 2.

    5 Verplaatsing bestaande noodlokalen

  • 2.

    6 Terrein

  • 2.

    7 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

  • 2.

    8 Medegebruik

  • 2.

    9 Aanpassing

  • 2.

    10 Onderhoud

  • 2.

    11 Herstel van constructiefouten

  • 2.

    12 Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

  • 2.

    13 Verhuiskosten

    3 School voor voortgezet onderwijs

  • 3.

    1 Nieuwbouw

  • 3.

    2 Vervangende bouw

  • 3.

    3 Uitbreiding

  • 3.

    4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw

  • 3.

    5 Verplaatsing bestaande noodlokalen

  • 3.

    6 Terrein

  • 3.

    7 Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair

  • 3.

    8 Medegebruik

  • 3.

    9 Herstel van constructiefouten

  • 3.

    10 Vervanging of herstel van schade aan gebouw, leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

  • 3.

    11 Verhuiskosten

    Deel B Voorzieningen voor lichamelijke oefening

    1 School voor basisonderwijs

  • 1.

    1 Nieuwbouw

  • 1.

    2 Vervangende bouw

  • 1.

    3 Uitbreiding

  • 1.

    4 Ingebruikneming van een gymnastiekruimte

  • 1.

    5 Terrein

  • 1.

    6 Eerste inrichting onderwijsleerpakket

  • 1.

    7 Eerste inrichting meubilair

  • 1.

    8 Medegebruik

  • 1.

    9 Aanpassing

  • 1.

    10 Onderhoud

  • 1.

    11 Herstel constructiefouten

  • 1.

    12 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

    2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

  • 2.

    1 Nieuwbouw

  • 2.

    2 Vervangende bouw

  • 2.

    3 Uitbreiding

  • 2.

    4 Ingebruikneming van een gymnastiekruimte

  • 2.

    5 Terrein

  • 2.

    6 Eerste inrichting onderwijsleerpakket

  • 2.

    7 Eerste inrichting meubilair

  • 2.

    8 Medegebruik

  • 2.

    9 Aanpassing

  • 2.

    10 Onderhoud

  • 2.

    11 Herstel constructiefouten

  • 2.

    12 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

    3 School voor voortgezet onderwijs

  • 3.

    1 Nieuwbouw

  • 3.

    2 Vervangende bouw

  • 3.

    3 Uitbreiding

  • 3.

    4 Ingebruikneming van een gymnastiekruimte

  • 3.

    5 Terrein

  • 3.

    6 Eerste inrichting voor bewegingsonderwijs

  • 3.

    7 Medegebruik

  • 3.

    8 Herstel constructiefouten

  • 3.

    9 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

    I-1 Overzicht ‘Onderhoud PO’

    I-2 vervallen

    I-3 vervallen

    I-4 Organisatorische eenheden in het voortgezet onderwijs

Toelichting

Bijlage II Criteria voor opstelling en toetsing van leerlingprognoses

Toelichting

Bijlage III Criteria voor oppervlakte en indeling

Deel A De bepaling van de capaciteit

1 School voor basisonderwijs

  • 1.

    1 Gebouwen van hoofd- en nevenvestigingen (incl. de T&B-dislocaties) met een permanente of tijdelijke bouwaard

  • 1.

    2 Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard

  • 1.

    3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

  • 1.

    4 Terrein

  • 1.

    5 Inventaris

  • 1.

    6 Gymnastiekruimten

    2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

  • 2.

    1 Hoofdgebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard

  • 2.

    2 Dislocaties of nevenvestigingen, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard

  • 2.

    3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

  • 2.

    4 Terrein

  • 2.

    5 Inventaris

  • 2.

    6 Gymnastiekruimten

    3 School voor voortgezet onderwijs

  • 3.

    1 Hoofdgebouwen, nevenvestigingen en dislocaties met een permanente of tijdelijke bouwaard

  • 3.

    2 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

  • 3.

    3 Terrein

  • 3.

    4 Inventaris

  • 3.

    5 Gymnastiekruimten

    Deel B Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte

    1 School voor basisonderwijs

  • 1.

    1 Lesgebouwen

    • 1.2

      Gymnastiekruimten

    • 1.3

      Bepaling aantal groepen ten behoeve van (uitbreiding van) eerste aanschaf onderwijsleerpakket en meubilair

      2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

  • 2.

    1 Lesgebouwen

  • 2.

    2 Gymnastiekruimten

    3 School voor voortgezet onderwijs

  • 3.

    1 Lesgebouwen

  • 3.

    2 Gymnastiekruimten

    Deel C De bepaling van de omvang van de toekenning

    1 School voor basisonderwijs

  • 1.

    1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

  • 1.

    2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

  • 1.

    3 Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

  • 1.

    4 Gymnastiekruimten

    2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

  • 2.

    1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

  • 2.

    2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

  • 2.

    3 Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

  • 2.

    4 Gymnastiekruimten

    3 School voor voortgezet onderwijs

  • 3.

    1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

  • 3.

    2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

  • 3.

    3 Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

  • 3.

    4 Gymnastiekruimten

    Deel D Minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen

    1 School voor basisonderwijs

    2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

    3 School voor voortgezet onderwijs

    4 Gymnastiekruimten

    III-1 Overzicht ‘Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs’

    III-2 Overzicht ‘Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het voortgezet onderwijs’

Toelichting

Bijlage IV Financiële normering

Deel A Vergoeding op basis van normbedragen

1 School voor basisonderwijs

  • 1.

    1 Nieuwbouw (permanente bouwaard)

  • 1.

    2 Uitbreiding (permanente bouwaard)

  • 1.

    3 Tijdelijke voorziening

  • 1.

    4 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

  • 1.

    5 Gymnastiek

    2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

  • 2.

    1 Nieuwbouw (permanente bouwaard)

  • 2.

    2 Uitbreiding (permanente bouwaard)

  • 2.

    3 Tijdelijke voorziening

  • 2.

    4 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

  • 2.

    5 Gymnastiek

    3 School voor voortgezet onderwijs

  • 3.

    1 Nieuwbouw en uitbreiding

  • 3.

    2 Tijdelijke voorziening

  • 3.

    3 Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair

  • 3.

    4 Gymnastiek voortgezet onderwijs

    4 Indexering

    Deel B Vergoeding op basis van feitelijke kosten

    Deel C Bepaling medegebruikstarieven

Toelichting

Bijlage V Criteria voor de urgentie van de aangevraagde voorzieningen

1 Volgorde van hoofdprioriteiten

2 Nadere volgorde binnen de hoofdprioriteiten: de subprioriteiten

Toelichting

Bijlage: Beleidsregel voor bekostiging gymnastiekruimte voor primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs gemeente Amersfoort 2007

Verordening

docsnr. 2337123

De raad van de gemeente Amersfoort;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 17 april 2007 , sector WSO/MO (nr. 2352676);

overwegende dat het noodzakelijk is de toekenning van voorzieningen in de huisvesting voor basisonderwijs, speciale scholen voor basisonderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs en (speciaal) voortgezet onderwijs bij verordening te regelen;

dat wijzigingen in de wetgeving noodzaken tot het vaststellen van een nieuwe verordening;

gezien het op overeenstemming gericht overleg dat is gevoerd met de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen van de scholen in de gemeente;

gelet op artikel 5 en 149 van de Gemeentewet, artikel 102 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 100 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76m en 217 van de Wet op het voortgezet onderwijs, de artikelen XIII, XV en XVII van de Wet dualisering gemeentelijke medebewindsbevoegdheden en de Algemene wet bestuursrecht;

b e s l u i t:

vast te stellen de volgende verordening:

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Amersfoort 2007

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    minister: de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

  • b.

    bevoegd gezag: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente;

  • c.

    school: school voor basisonderwijs, school voor (voortgezet) speciaal onderwijs en school voor voortgezet onderwijs;

  • d.

    - school voor basisonderwijs: een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

  • -

    school voor (voortgezet) speciaal onderwijs: school voor speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de expertisecentra, en een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra;

  • -

    school voor voortgezet onderwijs: school of scholengemeenschap voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 1, 2 en 5 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • e.

    nevenvestiging: deel van een school dat door de minister ingevolge artikel 85 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 76a of artikel 76b van de Wet op de expertisecentra, artikel X van de wet van 31 mei 1995 (Stb. 319) of artikel 75 van de Wet op het voortgezet onderwijs voor bekostiging in aanmerking is gebracht;

  • f.

    voorziening: een van de voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 2 van deze verordening;

  • g.

    programma: het programma als bedoeld in artikel 12 van deze verordening;

  • h.

    overzicht: het overzicht van de niet in het kader van de vaststelling van het programma ingewilligde aanvragen als bedoeld in artikel 13 van deze verordening;

  • i.

    aanvrager: het bevoegd gezag dat een aanvraag voor bekostiging van een voorziening of voor bekostiging van bouwvoorbereiding van een voorziening als bedoeld in artikel 25 van deze verordening heeft ingediend;

  • j.

    aanvraag: verzoek om bekostiging van een voorziening of om bekostiging van bouwvoorbereiding;

  • k.

    voor blijvend gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, 20 jaren of langer noodzakelijk is;

  • l.

    voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, niet langer dan 20 jaren noodzakelijk is;

  • m.

    permanent gebouw: schoolgebouw dat door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 60 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • n.

    noodlokaal: verplaatsbare ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 15 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • o.

    gymnastiekruimte: ruimte die geschikt is voor het onderwijs in lichamelijke oefening;

  • p.

    advies Onderwijsraad: een advies van de Onderwijsraad over de vaststelling van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, als bedoeld in artikel 95 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 93 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76f van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • q.

    verhuur: het gebruik van een onderwijsgebouw door derden, niet zijnde onderwijsgebruik of gebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden.

  • r.

    gezamenlijke akte: de akte als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76u, eerste lid van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • s.

    beslissing gedeputeerde staten: de beslissing van gedeputeerde staten in een geschil als bedoeld in artikel 110, tweede lid van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108, tweede lid van de Wet op de expertisecentra, artikel 76u, tweede lid van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • t.

    eigendomsoverdracht: de eigendomsoverdracht als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76u, vierde lid van de Wet op het voortgezet onderwijs;

u gemeenschapsruimte: een ruimte van ten minste 50 m2, exclusief verkeersruimte, die niet voor één groep leerlingen is bestemd en geschikt is voor meervoudig gebruik;

v wet: de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs;

w raad: de raad van de gemeente Amersfoort.

Artikel 2 Omschrijving voorzieningen in de huisvesting

Bij de toepassing van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden:

  • a.

    de voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen bestaande uit:

    1 nieuwbouw voor een school die voor het eerst voor rijksbekostiging in aanmerking is gebracht, dan wel nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw waarin een school is gehuisvest, al dan niet op dezelfde locatie;

    2 uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest;

    3 gehele of gedeeltelijke ingebruikneming van een bestaand gebouw ten behoeve van de huisvesting van een school;

    4 verplaatsing van een of meer bestaande noodlokalen ten behoeve van de huisvesting van een school;

    5 terrein voor zover benodigd voor de realisering van een onder a sub 1 tot en met 4 omschreven voorziening;

    6 inrichting met onderwijsleerpakket of met leer- en hulpmiddelen voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht;

    7 inrichting met meubilair voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht;

    8 medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is en medegebruik van een gymnastiekruimte en een bad voor watergewenning of bewegingstherapie;

  • b.

    aanpassingen aan gebouwen bestaande uit een of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I;

  • c.

    onderhoud aan gebouwen van een school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bestaande uit een of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I;

  • d.

    herstel van een constructiefout bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, alsmede uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet manifest geworden materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie;

  • e.

    herstel en vervanging in verband met schade aan een gebouw, onderwijsleerpakket of leer- en hulpmiddelen en meubilair ingeval van bijzondere omstandigheden;

  • f.

    huur van een sportterrein, dat niet in eigendom is van een bevoegd gezag, voor een school of scholengemeenschap voor voortgezet onderwijs ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening;

  • g.

    verhuiskosten, tenzij artikel 4a wordt toegepast of bij vervangende bouw een vergoeding voor sloopkosten, inclusief verhuiskosten, wordt toegekend.

    Artikel 3 Bouwvoorbereiding voorzieningen

    Ten aanzien van voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a, 1 en 2, kan een aanvraag worden ingediend voor bekostiging van bouwvoorbereiding. Hierbij is het bepaalde in hoofdstuk 4 van toepassing.

    Artikel 4 Vaststelling vergoeding voorzieningen

    • 1.

      Bij toekenning van een van de in artikel 2 genoemde voorzieningen, of bij toekenning van bekostiging van bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 3, wordt bij de wijze van vaststelling van de hoogte van de vergoeding een onderscheid gemaakt tussen vooraf genormeerde bedragen en bedragen gebaseerd op de feitelijk voorziene kosten per geval.

    • 2.

      De genormeerde vergoedingsbedragen worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV, deel A. De vergoedingsbedragen die zijn gebaseerd op de feitelijke kosten worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV, deel B. De aldus bepaalde bedragen zijn de maximaal ter beschikking te stellen bedragen.

    • 3.

      Deel A van bijlage IV is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a, onderdelen 1, 2, 3, 6, 7 en 8 voor zover het medegebruik van ruimte voor onderwijs in lichamelijke oefening betreft, en voor het voortgezet onderwijs tevens onder f, alsmede op de voorziening als bedoeld in artikel 3.

      Deel B van bijlage IV is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, die niet in de vorige volzin zijn genoemd.

    Artikel 4a Herinzet opbrengst onroerende zaken

    1.Het college kan op verzoek van het bevoegd gezag toestaan dat het bevoegd gezag de opbrengst van de verkoop van onroerende zaken waarvoor vergoeding door de overheid is verstrekt, geheel of gedeeltelijk weer inzet ten behoeve van de huisvesting van een of meer van het bevoegd gezag uitgaande scholen.

    2. Aan de toestemming als bedoeld in het eerste lid verbindt het college in ieder geval de volgende voorwaarden:

    • a.

      de verkoop is onderworpen aan de goedkeuring van het college;

    • b.

      over de herinzet van de opbrengst moet overeenstemming bestaan tussen het bevoegd gezag en het college;

    • c.

      er moet een directe relatie bestaan tussen de af te stoten huisvestingscapaciteit en de beoogde investering.

    • 3.

      Indien het bevoegd gezag de verkoopopbrengst niet volledig opnieuw inzet ten behoeve van de huisvesting van een of meer van het bevoegd gezag uitgaande scholen, stort het bevoegd gezag het restant op eerste vordering van het college in de gemeentekas.

    Artikel 5 Informatieverstrekking

    • 1.

      Het bevoegd gezag verstrekt aan het college gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

      Bij de gegevensverstrekking wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld formulier.

    • 2.

      Ter uitvoering hiervan kunnen door het college nadere aanwijzingen worden gegeven.

    • 3.

      Bij de gegevensverstrekking wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld formulier.

    HOOFDSTUK 2 PROGRAMMA EN OVERZICHT

    Paragraaf 2.1 Aanvragen programma

    Artikel 6 Indiening aanvraag

    • 1.

      Een aanvraag voor opneming van een voorziening op het programma wordt voor 1 februari van het jaar van vaststelling van het betreffende programma door het bevoegd gezag ingediend bij het college. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

    • 2.

      Indien de aanvraag niet voor 1 februari is ingediend, besluit het college de aanvraag niet te behandelen.

    Artikel 7 Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag

    • 1.

      De aanvraag vermeldt in ieder geval:

    • a.

      de naam en het adres van de aanvrager;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      de naam van de school en, voor zover van toepassing, het gebouw ten behoeve waarvan de voorziening is bestemd;

    • d.

      welke voorziening wordt aangevraagd;

    • e.

      de onderbouwing van de noodzaak en de omvang van de gewenste voorziening;

    • f.

      de geplande aanvangsdatum van uitvoering van de voorziening.

    • 2.

      In aanvulling op de in het eerste lid vermelde gegevens gaat de aanvraag vergezeld van:

    • a.

      een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder a onderdelen 6 tot en met 8 en artikel 2, onder d, e en f;

    • b.

      de aanduiding van de gewenste plaats waar de voorziening moet worden gerealiseerd, indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder a, onderdelen 1 tot en met 4;

    • c.

      een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak blijkt indien het een voorziening betreft bestaande uit nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw, uit onderhoud aan een gebouw van een school voor basisonderwijs of van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, of uit herstel van een constructiefout;

    • d.

      een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering van de voorziening, indien de aanvraag betrekking heeft op een voorziening waarop het gestelde in artikel 4, derde lid, laatste volzin van toepassing is;

    • e.

      een voor aanbesteding gereed bouwplan en bouwbegroting, indien de aanvraag volgt op een toekenning van een vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 27.

      Bij de rapportage als bedoeld onder c wordt gebruik gemaakt van het door het college vastgestelde formulier 'Bouwkundige opname'.

    • 3.

      Bij het ontbreken van een of meer gegevens als bedoeld in het eerste of tweede lid deelt het college dit voor 22 februari schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld voor 15 maart de ontbrekende gegevens aan te vullen.

      Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet heeft verstrekt voor 15 maart, besluit het college de aanvraag niet te behandelen.

    • 4.

      Indien een door het college in behandeling genomen aanvraag betrekking heeft op een voorziening voor een school waarvan de beoordeling van de noodzaak mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op de wettelijke teldatum van 1 oktober van het jaar waarin de datum genoemd in artikel 6 valt, dan zendt de aanvrager onverwijld aan burgemeester en wethouders een afschrift van de jaarlijkse opgave aan de minister van het aantal leerlingen dat op de wettelijke teldatum staat ingeschreven op de school, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw gelegen op het grondgebied van de gemeente. Indien het afschrift niet binnen een week na het tijdstip van de wettelijke teldatum is ontvangen, deelt het college dit schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld het afschrift van de opgave alsnog binnen drie dagen na de datum van ontvangst van de mededeling in te dienen. Indien het afschrift van de opgave niet binnen de termijn bedoeld in de vorige volzin is verstrekt, besluit het college de aanvraag niet te behandelen.

    Artikel 8 Opgave ingediende aanvragen

    Het college verstrekt ter informatie aan de bevoegde gezagsorganen een opgave van de ingevolge artikel 6 en artikel 25 ingediende aanvragen. Voor zover van toepassing geeft het college daarbij aan welke aanvraag of aanvragen niet in behandeling worden genomen.

    Paragraaf 2.2 Overleg voorafgaand aan vaststelling programma en overzicht

    Artikel 9 Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting

    • 1.

      De aanvraag kan op verzoek van de aanvrager of van het college nader worden toegelicht.

    • 2.

      Indien de aanvraag een voorziening betreft waarop het gestelde in artikel 4, derde lid, laatste volzin van toepassing is, treedt het college in overleg met de aanvrager indien het college van oordeel is dat de door de aanvrager overgelegde begroting van de kosten dient te worden aangepast. Wanneer in het overleg geen overeenstemming wordt bereikt over de hoogte van het geraamde bedrag, geeft het college dat, onder vermelding van de redenen, aan in het voorstel tot vaststelling van het bedrag, het programma en het overzicht als bedoeld in paragraaf 2.3.

      Het college geeft in dit voorstel tevens de hoogte van het geraamde bedrag aan waarvan voor de aangevraagde voorziening wordt uitgegaan bij de toepassing van het gestelde in paragraaf 2.3.

    Artikel 10 Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad

    • 1.

      Alvorens het college het programma en het overzicht vaststelt, worden de bevoegde gezagsorganen in een overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de voorgenomen inhoud van dat voorstel naar voren te brengen.

    • 2.

      Het overleg als bedoeld in het eerste lid vindt plaats voor 15 september. De bevoegde gezagsorganen worden ten minste twee weken voor de door het college vastgestelde datum schriftelijk daarvan in kennis gesteld. Zij worden hierbij tevens in kennis gesteld van de voorgenomen inhoud van het voorstel.

    • 3.

      De bevoegde gezagsorganen die niet deelnemen aan het overleg als bedoeld in het eerste lid, kunnen vóór de in het tweede lid bedoelde datum hun zienswijze schriftelijk kenbaar maken aan het college. Het college stelt de deelnemers aan het overleg hiervan in kennis.

    • 4.

      Van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte zienswijzen, van de tijdig ingediende, schriftelijk kenbaar gemaakte zienswijzen en van de reactie van het college op deze zienswijzen, wordt door het college een verslag gemaakt. Het verslag wordt toegezonden aan alle bevoegde gezagsorganen.

    • 5.

      Indien een bevoegd gezag of het college een advies wenst van de Onderwijsraad over het voorstel met betrekking tot de voorgenomen inhoud van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, dan wordt dit door het bevoegd gezag of het college tijdens het overleg als bedoeld in het eerste lid kenbaar gemaakt. Dit gebeurt aan de hand van een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen waarover het advies van de Onderwijsraad wordt verwacht. Hierbij wordt tevens het verband aangegeven tussen deze onderwerpen en de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting.

    • 6.

      De bevoegde gezagsorganen en het college worden in het overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen naar voren te brengen over een verzoek om advies van de Onderwijsraad. Het schriftelijke verzoek om advies en de daarover naar voren gebrachte zienswijzen maken deel uit van het verslag van het overleg als bedoeld in het vierde lid.

    • 7.

      Het college is belast met de indiening van een verzoek om advies bij de Onderwijsraad. Daarbij zorgt het ervoor dat de Onderwijsraad alle stukken, waaronder het schriftelijk verslag van het overleg met de daarin opgenomen zienswijzen, ontvangt die nodig zijn voor de beoordeling van het verzoek.

    • 8.

      Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt zo spoedig mogelijk door het college toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen. Indien het geheel of gedeeltelijk opvolgen van het advies van de Onderwijsraad zou leiden tot een of meer inhoudelijke bijstellingen van de voorgenomen inhoud van het programma, dan worden de bevoegde gezagsorganen door het college bij de toezending van het afschrift van het advies uitgenodigd voor een nader overleg.

      In alle andere gevallen beoordeelt het college of nader bestuurlijk overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is. Het college geeft dit aan bij de toezending van het afschrift van het advies van de Onderwijsraad.

    • 9.

      Het nader overleg als bedoeld in het vorige lid vindt binnen twee weken plaats na toezending van het advies van de Onderwijsraad aan de bevoegde gezagsorganen. Het college maakt van dit overleg een verslag en voegt dit toe aan het verslag als bedoeld in het vierde lid.

    Paragraaf 2.3 Vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht

    Artikel 11 Tijdstip vaststelling

    • 1.

      Het college stelt het bekostigingsplafond vast dat beschikbaar is voor de vergoeding van de aangevraagde voorzieningen. Dit bekostigingsplafond kan worden gesplitst in afzonderlijke bedragen per onderwijssoort en/of per voorziening.

    • 2.

      Het programma en het overzicht worden vastgesteld uiterlijk op 31 december van het jaar waarin de datum genoemd in artikel 6 valt.

    Artikel 12 Inhoud programma

    • 1.

      De aangevraagde voorzieningen waarmee in het jaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma een aanvang kan worden gemaakt, komen, voor zover het college heeft vastgesteld dat geen van de in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is, in aanmerking voor plaatsing op het programma. Daarbij past het college de regels toe met betrekking tot:

    • a.

      de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;

    • b.

      de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;

    • c.

      de oppervlakte en indeling van schoolgebouwen als bedoeld in bijlage III.

      Van de voor plaatsing op het programma in aanmerking komende voorzieningen neemt het college, aan de hand van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V, uitsluitend voorzieningen op in het programma voor zover het bedrag of de deelbedragen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, toereikend zijn.

    • 2.

      Op voorstel van het overleg als bedoeld in artikel 10, kan het college de raad verzoeken bij de vaststelling van het programma af te mogen wijken van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V.

    • 3.

      Ten aanzien van de in het programma opgenomen voorzieningen wordt, voor zover van toepassing, door het college aangegeven:

    • a.

      het genormeerde bedrag dat ingevolge bijlage IV, deel A voor de betreffende voorziening beschikbaar wordt gesteld;

    • b.

      het geraamde bedrag gemoeid met de uitvoering van de voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin;

    • c.

      de voorwaarden betreffende ingebruikneming of buitengebruikstelling van gebouwen of lokalen.

    Artikel 13 Inhoud overzicht

    • 1.

      Het overzicht bevat de aangevraagde voorzieningen die, gelet op het bepaalde in artikel 12, eerste lid, niet in het programma zijn opgenomen.

    • 2.

      Ten aanzien van elk van de in het overzicht opgenomen voorzieningen wordt aangegeven waarom deze niet in het programma zijn opgenomen.

    Artikel 14 Bekendmaking besluiten vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht

    • 1.

      De bekendmaking van de besluiten tot vaststelling van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht geschiedt binnen twee weken na de datum van vaststelling door toezending door het college van de besluiten aan de aanvragers. Tegelijkertijd met de bekendmaking wordt van de besluiten door het college schriftelijk mededeling gedaan aan de overige bevoegde gezagsorganen.

    • 2.

      De besluiten als bedoeld in het eerste lid worden tegelijkertijd met de bekendmaking ter inzage gelegd.

    Paragraaf 2.4 Uitvoering programma

    Artikel 15 Overleg wijze van uitvoering

    • 1.

      Zo nodig treedt het college binnen vier weken na de datum van vaststelling van het programma in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering van de op het programma geplaatste voorziening. In dit overleg wordt alle informatie verstrekt die nodig is voor de uitvoering van de voorziening. Daarbij worden, voor zover van toepassing, afspraken gemaakt over:

    • a.

      het bouwheerschap als bedoeld in de wet;

    • b.

      het tijdstip van indiening van het bouwplan en de begroting door de aanvrager;

    • c.

      een andere wijze van uitvoering van het besluit met inachtneming van het beschikbaar te stellen bedrag;

    • d.

      de wijze waarop door het college toepassing wordt gegeven aan de toetsing van het bouwplan en de begroting, alsmede aan de toetsing in verband met wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 16;

    • e.

      de controle op en het afleggen van verantwoording over de besteding van de beschikbaar te stellen middelen, alsmede de restitutie van niet bestede middelen.

    • 2.

      Indien het overleg betrekking heeft op de uitvoering van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin, dan geeft de aanvrager aan op welke wijze de aanbesteding van de uitvoering zal plaatsvinden. Daarbij worden, voor zover van toepassing gezien de aard van de voorziening, de gestelde richtlijnen als bedoeld in bijlage IV, deel B in acht genomen.

    • 3.

      De inhoud van de afspraken of de constatering dat het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, wordt door het college schriftelijk vastgelegd in een verslag van het overleg en binnen vier weken na afloop van het overleg ter kennis gebracht van de aanvrager. Indien de aanvrager schriftelijk instemt met het verslag of binnen twee weken na ontvangst nog niet schriftelijk heeft gereageerd, wordt, afhankelijk van de inhoud van het vastgestelde verslag, geacht dat er overeenstemming of geen overeenstemming is bereikt.

    • 4.

      Indien toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 16, vierde lid, neemt het college binnen vier weken nadat de overeenstemming als bedoeld in het derde lid is bereikt, een beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. Het bepaalde in artikel 17 is daarbij van overeenkomstige toepassing.

    • 5.

      Indien in het overleg geen overeenstemming als bedoeld in het derde lid is bereikt, deelt het college binnen vier weken nadat het verslag is vastgesteld, dit schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt aangegeven dat de bekostiging van de uitvoering van de voorziening geen aanvang zal nemen.

    Artikel 16 Instemming bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsing wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overlegging offertes

    • 1.

      Nadat de overeenstemming als bedoeld in artikel 15, derde lid, is bereikt en voorafgaand aan het verlenen van een bouwopdracht, dient de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken, de bouwplannen, de desbetreffende begroting en een aanduiding van het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang dient te nemen, ter instemming in bij het college.

    • 2.

      Binnen acht weken na ontvangst beslist het college over de instemming met de bouwplannen en de desbetreffende begroting en over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. Het college kan, onder mededeling daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met vier weken. Indien niet binnen deze termijn is besloten, wordt geacht instemming met de bouwplannen en de begroting te zijn geweigerd.

      Binnen twee weken na de datum van de beslissing over het bouwplan, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt, deelt het college de beslissing schriftelijk mee aan de aanvrager.

    • 3.

      Bij de beslissing als bedoeld in het tweede lid stelt het college eveneens vast of de feiten en omstandigheden waarin de school verkeert ten opzichte van de feiten en omstandigheden ten tijde van de vaststelling van het programma, al dan niet ingrijpend zijn gewijzigd. Bij een naar het oordeel van het college ingrijpende wijziging van de feiten en omstandigheden komt de voorziening alsnog niet voor bekostiging in aanmerking.

    • 4.

      De instemming met de bouwplannen, de instemming met de begroting, de toetsing of voldaan wordt aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften en de toetsing of er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden kunnen achterwege blijven, als naar het oordeel van het college, dat niet noodzakelijk is gezien de inhoud van de in het programma opgenomen voorziening. Het college doet hiervan mededeling aan de aanvrager in het overleg als bedoeld in artikel 15.

    • 5.

      De indiening van de in het eerste en het tweede lid bedoelde begroting blijft achterwege indien het de uitvoering betreft van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin.

      De beslissing van het college als bedoeld in het tweede lid betreft dan uitsluitend de beoordeling van het bouwplan. Daarbij zijn de genoemde termijnen in het tweede lid van overeenkomstige toepassing.

    • 6.

      Nadat het college met het bouwplan van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin heeft ingestemd, overlegt de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken als bedoeld in artikel 15, tweede lid, aan het college de aan de aanvrager uitgebrachte offertes voor de uitvoering van de voorziening. Het college beslist binnen vier weken na ontvangst van de offertes over het bedrag dat definitief beschikbaar wordt gesteld voor de uitvoering van de voorziening en over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. De aanvrager wordt binnen twee weken na de datum van deze beslissing hiervan schriftelijk in kennis gesteld. Voor de vaststelling van het definitieve bedrag is de offerte met de laagste prijsstelling bepalend.

    Artikel 17 Aanvang bekostiging

    Het college kan bij de beslissing als bedoeld in artikel 16, tweede lid of artikel 16, zesde lid, over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen, bepalen dat de beschikbaarstelling van de gelden in termijnen plaatsvindt. De beschikbaarstelling van de gelden geschiedt dan telkens op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen voortkomend uit de realisering van de op het programma geplaatste voorziening.

    Artikel 18 Vervallen aanspraak op bekostiging

    • 1.

      De aanspraak op bekostiging van een voorziening vervalt, indien niet door de aanvrager vóór 1 oktober van het jaar volgend op de vaststelling van het programma een bouwopdracht is verleend dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is gesloten en een afschrift hiervan niet voor 15 oktober daaropvolgend aan het college is gezonden, dan wel door de aanvrager, daartoe gesommeerd door het college, niet binnen vier weken na de genoemde tijdstippen alsnog aan deze verplichtingen is voldaan. De in de eerste volzin bedoelde bouwopdracht is onherroepelijk en vermeldt de aanvangsdatum van het werk en de termijn, uitgedrukt in het aantal werkbare dagen, binnen welke het werk wordt opgeleverd.

      De in de eerste volzin bedoelde overeenkomsten zijn onherroepelijk. In geval van een huur- of erfpachtovereenkomst wordt daarin de datum van inwerkingtreding vermeld, alsmede de duur van de overeenkomst. In geval van een koopovereenkomst wordt daarin de datum van aankoop vermeld.

    • 2.

      De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de termijn als bedoeld in het eerste lid veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen en de aanvrager voor 1 september een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend bij het college tot verlenging van de termijn als bedoeld in het eerste lid.

    • 3.

      Het college beslist voor 15 september over het verzoek tot verlenging van de termijn. Indien het verzoek wordt ingewilligd, wordt in het besluit aangegeven tot welke datum de termijn als bedoeld in het eerste lid wordt verlengd.

    HOOFDSTUK 3 AANVRAGEN MET SPOEDEISEND KARAKTER

    Paragraaf 3.1 Aanvraag

    Artikel 19 Indiening aanvraag

    Een aanvraag om bekostiging van een voorziening in de huisvesting die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden en waarvan de noodzaak niet tijdig genoeg kon worden voorzien om een aanvraag voor het programma voor het desbetreffende jaar in te dienen, kan worden ingediend bij het college. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

    Artikel 20 Inhoud aanvraag

    • 1.

      De aanvraag bevat in ieder geval de gegevens zoals vermeld in artikel 7, eerste lid. In aanvulling daarop dient de aanvrager de volgende gegevens te verstrekken:

    • a.

      een nadere aanduiding van de omstandigheden die de voorziening in de huisvesting spoedeisend maken;

    • b.

      de reden waarom de voorziening in de huisvesting niet kon worden aangevraagd in het kader van een al vastgesteld of nog vast te stellen programma;

    • c.

      een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2 onder a, onderdelen 6 tot en met 8 en artikel 2 onder d, e en f;

    • d.

      een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin.

    • 2.

      Indien naar het oordeel van het college een of meer gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken, wordt dit binnen twee weken na datum van indiening van de aanvraag schriftelijk medegedeeld aan de aanvrager. De aanvrager heeft de gelegenheid de ontbrekende gegevens binnen twee weken na ontvangst van de mededeling in te dienen bij het college. Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet binnen de in de vorige volzin bedoelde termijn heeft verstrekt, besluit het college de aanvraag niet te behandelen.

    Paragraaf 3.2 Beoordeling aanvraag; uitvoering besluit

Artikel 21 Tijdstip beslissing

Het college beslist binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag of binnen vier weken nadat de aanvullende gegevens zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt. Binnen twee weken na de datum van de beslissing wordt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis gesteld door het college.

Indien een beschikking niet binnen vier weken kan worden gegeven, stelt het college de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel 22 Inhoud beslissing

  • 1.

    De aangevraagde voorziening wordt toegewezen, indien het college heeft vastgesteld dat het treffen van de voorziening, gelet op de voortgang van het onderwijs, geen uitstel kan lijden en geen van de in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is. Bij deze vaststelling past het college de regels toe met betrekking tot:

  • a.

    de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;

  • b.

    de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;

  • c.

    de oppervlakte en indeling van gebouwen als bedoeld in bijlage III.

  • 2.

    De beslissing van het college kan een gedeelte van de gewenste voorziening dan wel een andere dan de gevraagde voorziening omvatten.

Indien de aanvraag wordt toegewezen, vermeldt het college welk genormeerd bedrag ingevolge het bepaalde in bijlage IV, deel A, voor de toegewezen voorziening beschikbaar wordt gesteld, dan wel wat het geraamde bedrag is indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin. Bij de beschikking stelt het college vast voor welke datum een bouwopdracht moet zijn verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst moet zijn gesloten, en voor welke datum een afschrift daarvan aan het college moet zijn toegezonden. Binnen vier maanden na de datum van de beschikking door het college moet een bouwopdracht zijn verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst zijn gesloten.

Artikel 23 Uitvoering beslissing

Na bekendmaking van de beslissing als bedoeld in artikel 21, eerste lid, waarbij een vergoeding is toegewezen, treedt het college zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering.

Het bepaalde in de artikelen 15, 16 en 17 is daarbij overeenkomstig van toepassing, met uitzondering van de in het tweede lid van artikel 16 genoemde termijn van acht weken. Hiervoor moet worden gelezen vier weken.

Artikel 24 Vervallen aanspraak bekostiging

  • 1.

    Indien niet voor de in artikel 22, derde lid bedoelde tijdstippen een bouwopdracht is verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is gesloten en een afschrift daarvan is gezonden aan het college, vervalt de aanspraak op bekostiging. Ten aanzien van de inhoud van een bouwopdracht, dan wel koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is het gestelde in artikel 18, eerste lid van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien:

  • a.

    de overschrijding van de datum veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden, die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, en de aanvrager uiterlijk vier weken voor het verstrijken van deze datum een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend bij het college tot verlenging van de termijn;

  • b.

    de aanvrager, daartoe gesommeerd door het college, alsnog binnen vier weken na de in het eerste lid bedoelde tijdstippen aan de in dat lid genoemde verplichtingen voldoet.

  • 3.

    Het verzoek, als bedoeld in het tweede lid onder a, schort het vervallen van de aanspraak op bekostiging op totdat het college op het verzoek heeft beslist. Indien het college het verzoek inwilligt, noemt het college een nieuwe datum waarop de aanspraak op vergoeding vervalt. Indien het college het verzoek afwijst, geldt de datum van beslissing op het verzoek als vervaldatum, met dien verstande dat deze datum niet voor de oorspronkelijke vervaldatum kan vallen.

HOOFDSTUK 4 BEKOSTIGING BOUWVOORBEREIDING

Artikel 25 Aanvraag

  • 1.

    Het bevoegd gezag dat voornemens is een aanvraag in te dienen voor plaatsing op het programma van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening als bedoeld in artikel 3, kan daaraan voorafgaand een aanvraag indienen bij het college voor bekostiging van de bouwvoorbereiding. Het betreft de voorbereiding voorafgaand aan het moment van aanbesteding van die voorziening.

  • 2.

    De aanvraag wordt gedaan voor 1 februari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de vergoeding gewenst wordt. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 3.

    De aanvraag gaat vergezeld van de volgende gegevens:

  • a.

    de naam en het adres van de aanvrager;

  • b.

    de dagtekening;

  • c.

    de naam van de school ten behoeve waarvan de vergoeding wordt gewenst;

  • d.

    de reden, de gewenste omvang en de aanduiding van de gewenste locatie van de voorziening;

  • e.

    het gewenste tijdstip van realisering van de voorziening;

  • f.

    een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten;

  • g.

    indien het nieuwbouw betreft ter vervanging van een bestaand gebouw: een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak van de vervanging blijkt;

  • h.

    een begroting van de kosten als bedoeld in het eerste lid, indien de bekostiging van bouwvoorbereiding is aangemerkt als een voorziening bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin.

    Bij de rapportage als bedoeld onder g wordt gebruik gemaakt van het door het college vastgestelde formulier 'Bouwkundige opname'.

  • 4.

    Bij het ontbreken van een of meer gegevens als bedoeld in het derde lid, deelt het college dit voor 22 februari schriftelijk mee aan de aanvrager en stellen hem in de gelegenheid om voor 15 maart de gegevens aan te vullen. Het gestelde in artikel 7, derde lid is daarbij van overeenkomstige toepassing.

Artikel 26 Toelichting en overleg aanvraag

  • 1.

    Ten aanzien van het geven van een toelichting op de aanvraag of het overleg over de begroting is het gestelde in artikel 9 van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Voordat het college een besluit neemt over de aanvraag voor bekostiging van bouwvoorbereiding, treedt het college in overleg met de aanvrager. Dit overleg over de aanvraag vindt plaats tezamen met het overleg als bedoeld in artikel 10, eerste lid. De leden twee, drie en vier van artikel 10 zijn daarbij van overeenkomstige toepassing.

Artikel 27 Beschikking op aanvraag

  • 1.

    Het college neemt op het tijdstip als bedoeld in artikel 11 een beslissing over de aanvraag.

  • 2.

    De aanvraag wordt toegewezen indien en voor zover:

  • a.

    er voldoende middelen voor de vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding beschikbaar zijn;

  • b.

    de noodzaak van de gewenste voorziening voldoende vaststaat;

  • c.

    er een reële mogelijkheid is dat de voorziening in het gewenste jaar van uitvoering voor bekostiging in aanmerking kan worden gebracht.

  • 3.

    Indien de aanvraag wordt toegewezen, wordt in de beschikking vermeld tot welk bedrag de kosten van bouwvoorbereiding worden vergoed. Het bedrag kan in termijnen aan de aanvrager beschikbaar worden gesteld, echter steeds op een zodanig tijdstip dat de aanvrager aan zijn financiële verplichtingen jegens derden die hij heeft ingeschakeld bij de bouwvoorbereiding, kan voldoen. Over de daadwerkelijke beschikbaarstelling van het bedrag worden afspraken gemaakt tussen aanvrager en het college.

  • 4.

    Aan een toewijzing als bedoeld in het tweede lid kunnen door de aanvrager geen rechten worden ontleend ten aanzien van de plaatsing van de voorziening op enig toekomstig programma.

Artikel 28 Vervallen aanspraak bekostiging

De aanspraak die voortvloeit uit de beschikking tot toekenning van bekostiging van bouwvoorbereiding vervalt, indien door de aanvrager niet voor 15 september van het jaar dat volgt op het jaar waarin de beschikking is genomen, daadwerkelijk gestart is met de bouwvoorbereiding en niet voor 1 oktober daaropvolgend informatie is verstrekt aan het college waaruit dit blijkt, dan wel door de aanvrager, daartoe gesommeerd door het college, niet binnen vier weken na de genoemde tijdstippen alsnog aan deze verplichtingen is voldaan.

HOOFDSTUK 5 MEDEGEBRUIK EN VERHUUR

Paragraaf 5.1 Medegebruik ten behoeve van onderwijs of educatie

Artikel 29 Aanduiding omstandigheden

Het college kan overgaan tot vordering van een gedeelte van een gebouw of terrein, bestemd voor een school, indien:

  • a.

    er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een school berekend volgens het gestelde in bijlage III, delen A en B en het bevoegd gezag van die school een aanvraag als bedoeld in artikel 6 of artikel 19 voor medegebruik of uitbreiding heeft ingediend;

  • b.

    het bevoegd gezag van een school een aanvraag voor een andere huisvestingsvoorziening heeft ingediend en door medegebruik aan de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien;

  • c.

    er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een andere school of een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, vastgesteld aan de hand van de voor die school of instelling gangbare berekeningswijze en

  • d.

    er sprake is van leegstand in een lesgebouw van een school;

  • e.

    er sprake is van leegstand in gymnastiekruimte van een school.

Artikel 30 Omschrijving leegstand

  • 1.

    Er is sprake van leegstand in een lesgebouw:

  • a.

    wanneer het betreft een gebouw van een school voor primair onderwijs, voor (voortgezet) speciaal onderwijs of voor speciaal voortgezet onderwijs, indien uit de vergelijking van het aantal groepen zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A blijkt dat er ten minste één leslokaal niet nodig is voor de daar gevestigde school of scholen;

  • b.

    wanneer het betreft een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs (met uitzondering van een zelfstandige school voor praktijkonderwijs), indien uit de vergelijking van de ruimtebehoefte zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A blijkt dat er een overschot is aan vierkante meters bruto vloeroppervlakte, tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of het eerstvolgende schooljaar aantoont dat er binnen het overschot aan vierkante meters bruto vloeroppervlakte geen sprake is van onderbenutting van de onderwijsruimten. Voor een zelfstandige school voor praktijkonderwijs (niet zijnde een afdeling voor praktijkonderwijs) is hetgeen bepaald in lid a van dit artikel van toepassing.

  • 2.

    Er is sprake van leegstand in een gymnastiekruimte:

  • a.

    wanneer het betreft een gebouw dat gebruikt wordt door een of meer scholen voor basisonderwijs, of voor (voortgezet) speciaal onderwijs, indien de som van het aantal klokuren gebruik dat door het college wordt vergoed minder is dan 40 klokuren;

  • b.

    wanneer het betreft een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs, indien uit de berekening op basis van bijlage III, deel B blijkt dat de benutting van het gebouw lager is dan 40 lesuren, tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of het eerstvolgende schooljaar aantoont dat dit niet het geval is;

  • c.

    wanneer het een gebouw betreft dat gebruikt wordt door een of meer scholen voor basisonderwijs, voor (voortgezet) speciaal onderwijs en voor voortgezet onderwijs, indien de som van de berekeningswijzen genoemd onder a en b een aantal klokuren lager dan 40 oplevert.

Artikel 31 Nalaten vordering; volgorde van vorderen

  • 1.

    Het college gaat niet over tot vordering ten behoeve van medegebruik indien het bevoegd gezag de leegstand van het gebouw waarin het beoogde medegebruik dient plaats te vinden in gebruik heeft gegeven aan een andere school of scholen ten behoeve van het onderwijs aan die school of scholen.

  • 2.

    Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing indien het gebruik van die andere school of scholen kan plaatsvinden in de aan die scholen reeds ter beschikking staande huisvestingscapaciteit.

  • 3.

    Indien er zich in meerdere gebouwen leegstand voordoet wordt:

  • a.

    als eerste de leegstand gevorderd in het gebouw dat in gebruik is bij een school van hetzelfde bevoegd gezag, tenzij uit oogpunt van doelmatigheid het vorderen van leegstand in een ander gebouw een betere oplossing biedt;

  • b.

    vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw waarin een school van dezelfde richting is gehuisvest en

  • c.

    vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw dat het dichtst gelegen is bij het hoofdgebouw van de school ten behoeve waarvan de vordering plaatsvindt.

  • 4.

    Het college kan, indien de bij de vordering betrokken bevoegde gezagsorganen daarmee instemmen, in een individueel geval van de in het derde lid opgenomen volgorde afwijken.

Artikel 32 Overleg en mededeling

  • 1.

    Indien het college voornemens is om over te gaan tot vordering van leegstand in een lesgebouw of gymnastiekruimte, voert het college daarover overleg met het bevoegd gezag waarvan de leegstand gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd. Dit overleg maakt deel uit van het overleg als bedoeld in artikel 10.

  • 2.

    Binnen vier weken na de vaststelling van het programma als bedoeld in artikel 11, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar tegen de vordering te hebben.

  • 3.

    Indien het college voornemens is om over te gaan tot vordering in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 19, voert het college daarover zo spoedig mogelijk overleg met het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd.

  • 4.

    Binnen twee weken na afloop van het overleg als bedoeld in het vorige lid, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar tegen de vordering te hebben.

  • 5.

    De schriftelijke mededeling van het college als bedoeld in de tweede en vierde lid, bevat in ieder geval:

  • a.

    de naam van de school en het bevoegd gezag ten behoeve waarvan wordt gevorderd;

  • b.

    een aanduiding van het aantal groepen of aantal leerlingen ten behoeve waarvan gevorderd wordt of, indien het betreft het onderwijs in lichamelijke oefening, het aantal klokuren dat gevorderd wordt;

  • c.

    een aanduiding van het gebouw waarop de vordering betrekking heeft;

  • d.

    een aanduiding van het aantal en het type ruimten dat gevorderd wordt;

  • e.

    de periode waarvoor gevorderd wordt en de ingangsdatum van het medegebruik.

Artikel 33 Vergoeding

  • 1.

    De bevoegde gezagsorganen die het betreft stellen in onderling overleg, met inachtneming van de wettelijke bepalingen, een vergoeding voor het medegebruik vast. Indien dit overleg niet tot overeenstemming leidt, geldt het bepaalde in bijlage IV, deel C.

  • 2.

    Indien ruimte in medegebruik wordt gegeven ten behoeve van een school of instelling, die rijksmiddelen ontvangt om te voorzien in de huisvestingsbehoefte daarvan, is het bevoegd gezag van die school of instelling naast de in het eerste lid bedoelde vergoeding, tevens een vergoeding voor stichtingskosten verschuldigd. Het college bepaalt deze vergoeding op basis van de normering, opgenomen in bijlage IV, deel A, onderdeel 3.2 'Tijdelijke voorziening' door toepassing van de formule onder 'Nieuwbouw/uitbreiding tijdelijke lokalen' in combinatie met de tabel onder 'Huur van tijdelijke lokalen'. Deze vergoeding wordt in de gemeentekas gestort.

Paragraaf 5.2 Medegebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden

Artikel 34 Aanduiding omstandigheden

Het college kan overgaan tot vordering indien:

  • a.

    er sprake is van leegstand van een lesgebouw of een gymnastiekruimte zoals bepaald in artikel 30;

  • b.

    er sprake is van onderbenutting van een sportveld van een school voor voortgezet onderwijs, blijkend uit het lesrooster van de school of scholen die dat sportveld voor het onderwijs gebruiken.

Artikel 35 Overleg en mededeling

  • 1.

    Alvorens over te gaan tot vordering voert het college overleg met het bevoegd gezag.

  • 2.

    In dat overleg komt in ieder geval aan de orde:

  • a.

    voor welke activiteit of activiteiten gevorderd wordt;

  • b.

    of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school;

  • c.

    welke maatregelen eventueel noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt;

  • d.

    wat naar de mening van het college en het bevoegd gezag een redelijke vergoeding voor het medegebruik is;

  • e.

    de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs een aanvang kan nemen.

  • 3.

    Binnen vier weken na afloop van het overleg doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag. Indien het overleg zoals bedoeld in het eerste lid heeft geleid tot afspraken, bevat de mededeling in ieder geval die afspraken. Voorzover het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, bevat de mededeling de beslissing van het college over de punten waarover geen overeenstemming bestond. Indien het bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar te hebben tegen de vordering, kan van de schriftelijke mededeling als hier bedoeld worden afgezien.

Paragraaf 5.3 Verhuur

Artikel 36 Toestemming het college

  • 1.

    Alvorens een huurovereenkomst te sluiten, vraagt het bevoegd gezag toestemming voor de verhuur aan het college.

  • 2.

    Het verzoek om toestemming wordt schriftelijk gedaan en bevat een aanduiding van de huurder, alsmede van de bestemming van de te verhuren ruimte.

  • 3.

    Het college verleent de toestemming niet indien:

  • a.

    de bestemming van de te verhuren ruimte in strijd is met bepalingen daaromtrent uit de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs en regelgeving;

  • b.

    de te verhuren ruimte onmiddellijk nodig is voor een school.

HOOFDSTUK 6 EINDE GEBRUIK GEBOUWEN EN TERREINEN

Artikel 37 Tijdstip beëindiging gebruik; staat van onderhoud

  • 1.

    Nadat een gebouw of terrein niet meer door het bevoegd gezag nodig is voor de huisvesting van een school wordt het gebruik van het gebouw of terrein zo spoedig mogelijk beëindigd, doch uiterlijk op de datum genoemd in de door het college en het bevoegd gezag ondertekende gezamenlijke akte of de datum zoals vastgesteld door gedeputeerde staten bij de beslissing inzake een geschil over de totstandkoming van een gezamenlijke akte.

  • 2.

    Indien er, naar het oordeel van het college, mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud aan het gebouw of terrein bedoeld in het eerste lid, dat tot de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag behoort, wordt, voordat de eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden, een staat van onderhoud opgemaakt.

  • 3.

    De staat van onderhoud wordt opgemaakt in opdracht van het college na overleg met het bevoegd gezag.

  • 4.

    Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het bevoegd gezag. In dat overleg wordt, indien van toepassing, vastgesteld welk deel van het onderhoud alsnog door het bevoegd gezag wordt uitgevoerd of welk bedrag in plaats daarvan aan het college betaald wordt. Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, stellen partijen vast welke handelwijze gevolgd wordt.

  • 5.

    Het opmaken van een staat van onderhoud blijft achterwege indien dit naar het oordeel van het college niet nodig is.

HOOFDSTUK 7 GEBRUIK GYMNASTIEKRUIMTE VOOR PRIMAIR ONDERWIJS EN (VOORTGEZET) SPECIAAL ONDERWIJS

Artikel 38 Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit; inroostering gebruik

1.Een bevoegd gezag van een school voor primair onderwijs of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs verstrekt jaarlijks voor 1 april voorafgaande aan het volgende schooljaar een opgave van de voor dat schooljaar voor de school gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte. Deze opgave bevat de volgende gegevens:

1.de gewenste omvang van het onderwijsgebruik uitgedrukt in een aantal klokuren;

1.de aanduiding van de gymnastiekruimte of –ruimten waarin het gebruik wordt gewenst;

1.de tijden waarop het onderwijsgebruik gedurende een schoolweek wordt gewenst.

  • 2.

    De jaarlijkse opgave van het gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte als bedoeld in het eerste lid wordt beschouwd als een aanvraag in de zin van artikel 19, met dien verstande dat op de afhandeling van een dergelijke aanvraag het bepaalde in dit artikel van toepassing is.

  • 3.

    Het college stelt jaarlijks voor 1 mei voorafgaande aan het daaropvolgende schooljaar op basis van de ingediende opgaven een voorstel tot inroostering vast van het onderwijsgebruik door scholen voor primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs van de op het grondgebied van de gemeente gelegen gymnastiekruimten. Hiertoe wordt het gewenste onderwijsgebruik afgezet tegen de beschikbare capaciteit van de gymnastiekruimten, waarbij wordt uitgegaan van een capaciteit van 26 klokuren per week per gymnastiekruimte.

  • 4.

    Het college neemt bij de vaststelling van het voorstel tot inroostering het volgende in acht:

  • a.

    de afstanden in relatie tot de omvang van het onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte, zoals opgenomen in bijlage I, deel B;

  • b.

    het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat eigenaar is van een gymnastiekruimte wordt voor de betreffende school het eerste ingeroosterd voor die gymnastiekruimte;

  • c.

    het gymnastiekonderwijs van een school wordt zoveel mogelijk ingeroosterd in één gymnastiekruimte.

  • 5.

    Het voorstel tot inroostering vermeldt per school voor primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs de volgende gegevens:

  • a.

    het aantal klokuren waarvoor de school wordt ingeroosterd in een gymnastiekruimte;

  • b.

    de aanduiding van de gymnastiekruimte waarin en de tijden gedurende welke het onderwijsgebruik plaatsvindt;

  • c.

    een nadere onderverdeling van het aantal klokuren per gymnastiekruimte wanneer het gebruik in meer dan één gymnastiekruimte plaatsvindt;

  • d.

    voor zover het gewenste aantal klokuren hoger is dan het aantal klokuren dat ingevolge de beleidsregel bekostiging gymnastiekruimte voor primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt, wordt vermeld hoeveel klokuren voor rekening komen van het bevoegd gezag van de school.

    Het college neemt het aantal klokuren als bedoeld in dit lid onder d slechts op in het voorstel tot inroostering voor zover daarvoor nog capaciteit beschikbaar is, nadat rekening is gehouden met het totale klokuurgebruik dat voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt.

  • 6.

    Het voorstel tot inroostering wordt door het college binnen twee weken na vaststelling toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen voor primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs. De bevoegde gezagsorganen worden daarbij uitgenodigd voor een overleg over het voorstel. Dit overleg vindt plaats binnen twee weken na toezending van het voorstel. In het overleg worden de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen in de gelegenheid gesteld te reageren op het voorstel tot inroostering.

  • 7.

    Met inachtneming van de reacties van de bevoegde gezagsorganen stelt het college voor 15 juni volgend op de genoemde datum in het derde lid, de definitieve inroostering vast van het gebruik van de gymnastiekruimte voor het volgende schooljaar. Indien het college daarbij afwijkt van een of meer in het overleg als bedoeld in het zesde lid naar voren gebrachte reacties, dan wordt dit gemotiveerd.

  • 8.

    Binnen twee weken na vaststelling van de inroostering ontvangen de betreffende bevoegde gezagsorganen een schriftelijke mededeling van het college over de inroostering in de beschikbare gymnastiekruimten van de onder hun bevoegd gezag staande school of scholen voor het volgende schooljaar. Deze mededeling is te beschouwen als een beslissing in de zin van artikel 22 en, indien van toepassing, een beslissing in de zin van artikel 32, vierde lid.

1.HOOFDSTUK 8 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

1.Artikel 39 Overgangsbepaling en overgangsrecht

  • 1.

    Met ingang van 8 maart 2006 is deze verordening met de daarbij behorende bijlagen I tot en met V onverkort van toepassing op de besluiten genomen op grond van de Tijdelijke verordening voorzieningen huisvesting onderwijs in de gemeente Amersfoort 1998 en de Verordening voorzieningen huisvesting in de gemeente Amersfoort 2000, 2002, 2003 en 2006.

  • 2.

    Aanvragen voor voorzieningen in de huisvesting voor opneming in het onderwijshuisvestingsprogramma 2007 die zijn ingediend bij de raad worden vanaf 8 maart 2006 geacht te zijn ingediend bij het college. Aanvragen voor voorzieningen in de huisvesting met een spoedeisend karakter die zijn ingediend voor 8 maart 2006 worden conform de toen geldende wettelijke bepalingen door de raad afgehandeld.

1.Artikel 40 Beslissing het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

1.In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

1.Artikel 41 Indexering

1.Het college stelt jaarlijks de in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen voor de bekostiging van voorzieningen bij op basis van de in bijlage IV, deel A opgenomen prijsindexen en systematiek van prijsbijstelling.

1.Artikel 42 Citeertitel

1.Deze verordening wordt aangehaald als Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Amersfoort 2007.

Artikel 43 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking na de dag van bekendmaking.

Vastgesteld in de openbare vergadering van 8 mei 2007

de griffier, de voorzitter,

PUBLICATIEDATUM: 16 mei 2007

TOELICHTING OP VERORDENING VOORZIENINGEN HUISVESTING ONDERWIJS GEMEENTE AMERSFOORT 2007

De VNG werkt aan een nieuwe model-verordening. Aangezien de verordening een complexe aangelegenheid is, is het moderniseringstraject opgesplitst in drie fasen:

fase 1: het verwerken van rijksbeleid;

fase 2: de vereenvoudiging van de berekening ruimtebehoefte primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs;

fase 3: het verminderen van regelgeving teneinde meer lokaal maatwerk mogelijk te maken.

De nu voorliggende verordening 2007 en de wijzigingen daarin hebben uitsluitend te maken met fase 1: het verwerken van recente ontwikkelingen op Rijksniveau die gevolgen hebben voor de onderwijshuisvesting. Achtereenvolgens betreft het:

  • a.

    gewijzigde wetgeving (WVO)

  • b.

    gewichtenregeling (WPO)

  • c.

    groepsgrootteverkleining in het vso-zmlk (WEC)

  • d.

    dualisme en de klokuurvergoeding gym (WPO en WEC)

  • e.

    gevolgen wijziging Bouwbesluit; volgende fase (WPO, WVO, WEC)

ad.a. gewijzigde wetgeving (WVO)

Het betreft hier uitsluitend een technische aanpassing van de verordening i.v.m. de per 1 januari 2005 overgehevelde verantwoordelijkheid voor de voorziening aanpassing in het voortgezet onderwijs van gemeente naar schoolbesturen. Gemeenten blijven verantwoordelijk voor nieuwbouw, uitbreiding en eerste inrichting. Door technische aanpassing is de verordening weer in overeenstemming met de wet.

ad.b. gewichtenregeling (WPO)

De gewichtenregeling voorziet primair in inzet van extra personeel, maar heeft ook een huisvestingscomponent, namelijk: op moment van aanwezigheid van gewichtenleerlingen een vergroting van de (normatieve) ruimtebehoefte voor zover dat tijdelijke huisvesting betreft.

In de nieuwe regeling vervallen de gewichten van 0,40 en 0,70. De bestaande gewichten van 0,25 en 0,90 worden vervangen door 0,30 en 1,20. De bestaande drempel van 9,0% wordt in drie fasen verlaagd naar 6,4% (in fase 1 naar 8,0%).

De nieuwe regeling wordt gefaseerd ingevoerd, eerst voor de leerlingen van 4 en 5 jaar (teldatum 1 oktober 2006). Bij de teldatum 1 oktober 2007 is de nieuwe gewichtenregeling van toepassing op 4 t/m 7-jarigen. Vanaf de teldatum 1 oktober 2008 geldt de nieuwe systematiek voor alle leerlingen in het primair onderwijs. Het plafond in de bekostiging (80%: d.w.z. geen extra bekostiging boven de grens van 80% van het aantal ongewogen leerlingen) wordt direct ingevoerd.

Uit onderzoek door de VNG blijkt dat de huisvestingsgevolgen als gevolg van wijziging van de gewichtenregeling zeer beperkt zijn. Reden om de ruimtebehoefteberekeningswijze in de verordening voorlopig niet fundamenteel aan te passen, maar alleen de correctie van de drempel (fase 1: 8,0%) en het hanteren van het plafond (80%) door te voeren. De herziene berekening ruimten komt later in fase 2 aan de orde.

ad.c. groepsgrootteverkleining in het vso-zmlk (WEC)

VSO-zmlk-scholen krijgen vanaf 1 januari 2006 extra formatie van het Rijk om de groepsgrootteverkleining mogelijk te maken. Hiermee kunnen scholen meer personeel in dienst nemen. Het Besluit bekostiging WEC is aangepast. De VNG wil de verkleining van de groepsgrootte in het VSO-zmlk later meenemen. De redenen hiervoor zijn dat een aanpassing nu complex is, de verordening dan nog ingewikkelder wordt, en een dergelijke wijziging gelet op het moderniseringstraject (fase 2 en 3) een korte levensduur heeft.

ad.d. dualisme en de klokuurvergoeding gymnastiekonderwijs (WPO en WEC)

De Verordening 2006 is ‘dualismeproof’ gemaakt, echter nu blijkt één aspect nog niet goed geregeld te zijn, namelijk de grondslag voor de vergoeding van de materiële instandhouding lichamelijke oefening. Niet de Raad, maar het College van B&W is bevoegd tot het vaststellen van het aantal klokuur gymnastiek en de vergoeding daarvoor. Dit betekent dat de Raad daar geen regels meer over kan vaststellen in de verordening. Het aantal klokuur gymnastiek is echter van direct belang voor de bepaling van de noodzaak voor nieuwbouw/ uitbreiding en medegebruik van gymnastiekzalen, zaken waarover de Raad bij verordening nog wel regels moet stellen. De oplossing is om de huidige regels over het vaststellen van het aantal en de hoogte van de klokuurvergoeding uit de verordening te halen en deze in een aparte door het College van B&W vast te stellen beleidsregel te plaatsen.

ad.e. gevolgen wijziging Bouwbesluit; volgende fase (WPO, WEC en WVO)

Het Bouwbesluit is op 1 september 2005 gewijzigd. Door de wijziging van het Bouwbesluit is de minimumoppervlakte van een leslokaal (42 m2) vervallen. In de verordening wordt deze oppervlakte gebruikt voor de bepaling van de capaciteit van een lesgebouw. Het schrappen hiervan zou betekenen dat het niet meer mogelijk is om te bepalen op hoeveel (extra) ruimte een school aanspraak maakt. Gelet hierop wil de VNG de gevolgen van de wijziging van het Bouwbesluit betrekken bij het moderniseringstraject (fase 2 en 3).

In de volgende artikelen zijn wijzigingen doorgevoerd: 1, 5, 6, 7, 9, 22, 25, 30, 36, 38 oud vervallen, 39 hernummerd in 38 en gewijzigd, 40 t/m 44 hernummerd in 39 t/m 43.

De Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Amersfoort 2007 treedt in werking na de dag van bekendmaking en ligt kosteloos ter inzage bij de Informatiewinkel in het Stadsinformatiecentrum “De Observant”, Stadhuisplein 7. De Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Amersfoort 2006 is per gelijke datum ingetrokken.

Burgemeester en wethouders van Amersfoort.

Bijlage I Criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen (docsnr. 1322287)

Per onderwijssector en per voorziening worden hieronder opgesomd de nadere voorwaarden waaronder – behoudens de financiële toets – de voorziening voor bekostiging in aanmerking komt. De criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen vallen uiteen in twee delen:

– deel A: lesgebouwen;

– deel B: voorzieningen voor lichamelijke oefening.

DEEL A Lesgebouwen

1 School voor basisonderwijs

De voorzieningen genoemd onder 1.2, 1.3.1, 1.3.2a, 1.3.2b en 1.10 d worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college.

Om te bepalen of een school recht heeft op tijdelijke of op permanente huisvesting wordt uitgegaan van een, op grond van een prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoonbare behoefte van vijftien of twintig jaar. De termijn van twintig jaar geldt voor nieuwe wijken tot tien jaar na het gereedkomen van de wijk. Voor de andere wijken geldt de termijn van vijftien jaar.

1.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

a het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

b1 het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien of twintig jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

b2 het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

c het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

1.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

a het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname als bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, zodat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de levensduurverlenging);

b1 het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn (of zullen zijn) en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien of twintig jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

b2 het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

c het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:

a vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college;

b vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie;

c vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is.

Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw moet worden gesloopt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.

1.3 Uitbreiding

1.3.1 Uitbreiding met een of meer leslokalen

De noodzaak voor uitbreiding met een of meer leslokalen blijkt uit:

a het feit dat er ten minste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw of de gebouwen als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, aanwezig is;

b1 het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien of twintig jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of

b2 het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde uitbreiding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of

b3 het feit dat de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont, dat er een of meer groepen leerlingen aanwezig zijn die niet voor maximaal vier jaren binnen het gebouw of de gebouwenkunnen worden gehuisvest en

c het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende extra huisvesting voor de school te realiseren, terwijl

d evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil in oppervlakte tussen de feitelijk aanwezige bruto oppervlakte en de genormeerde bruto oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, geheel of gedeeltelijk inpandig een of meer benodigde leslokalen te maken.

1.3.2a Uitbreiding basisschool met een tweede speellokaal

De noodzaak voor uitbreiding met een tweede speellokaal blijkt uit:

a het feit dat de basisschool ten minste veertien groepen telt en dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening en voor ten minste vijftien of twintig jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht terwijl

b voor het spelen van (een deel van) de vier- en vijfjarigen geen gebruik kan worden gemaakt van een gymnastiekruimte of van een speellokaal van een andere basisschool of school voor speciaal onderwijs binnen 300 meter hemelsbreed.

1.3.2b Uitbreiding speciale school voor basisonderwijs met een speellokaal

De noodzaak voor uitbreiding met een speellokaal blijkt uit:

  • a.

    het feit dat tot de school minimaal 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten;

  • b.

    het feit dat de school volgens de prognose die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat de school ten minste vijftien of twintig jaren zal blijven bestaan, en

  • c.

    het feit dat in het gebouw geen speellokaal aanwezig is, terwijl

  • d.

    medegebruik van een speellokaal of gymnastiekruimte binnen 300 meter hemelsbreed niet mogelijk is, en

  • e.

    evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil tussen de feitelijk aanwezige bruto-oppervlakte en de genormeerde bruto-oppervlakte, zoals vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, inpandig een speellokaal te maken.

1.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

a1 het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

a2 het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl

b1 de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien of twintig jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

b2 de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht

c er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren;

d er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en

e de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.

1.5 Verplaatsing bestaande noodlokalen

De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat:

a er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor ten minste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen op een afstand van meer dan 2000 meter hemelsbreed kunnen voorzien, terwijl

b er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren en

c de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten van een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal groepen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van het college.

1.6 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.

1.7 Eerste inrichting onderwijsleerpakket

De noodzaak voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket blijkt uit het feit dat de school, op grond van de meest recente teldatum, uitgebreid wordt met ten minste één groep leerlingen, en voor zo'n uitbreiding in de periode vanaf 1 augustus 1985 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.

Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra onderwijsleerpakket, indien het aantal groepen gewogen leerlingen van de school na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scholen.

De noodzaak voor een toeslag tweede speellokaal onderwijsleerpakket blijkt uit het feit dat een basisschool uitgebreid wordt met een tweede speellokaal.

1.8 Eerste inrichting meubilair

De noodzaak voor eerste aanschaf van meubilair blijkt uit het feit dat de school, op grond van de meest recente teldatum, uitgebreid wordt met ten minste één groep leerlingen, en voor zo'n uitbreiding in de periode vanaf 1 augustus 1985 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.

Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra meubilair, indien het aantal groepen ongewogen leerlingen na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scholen.

De noodzaak voor een toeslag tweede speellokaal meubilair blijkt uit het feit dat een basisschool uitgebreid wordt met een tweede speellokaal.

1.9 Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat er ten minste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, aanwezig is.

1.10 Aanpassing

De voorziening aanpassing bestaat uit:

a wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor een school voor basisonderwijs, gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D;

b een integratieverbouwing om een ander gebouw te kunnen afstoten of om, afgezien van een speellokaal, een gebouw van een speciale school voor basisonderwijs geschikt te maken voor kinderen jonger dan zes jaar;

c creëren (extra) leslokaal binnen het gebouw;

d creëren speellokaal binnen het gebouw;

e voorzieningen in verband met eisen voortkomend uit de wet- en regelgeving;

f vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties en

g het terrein toegankelijk maken voor rolstoelgebruikers en/of het aanbrengen van een traplift bij meerlaagse schoolgebouwen.

Ad a

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 1.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de huisvestingseisen voor het basisonderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn.

Ad b

De noodzaak voor een integratieverbouwing teneinde een schoolgebouw te kunnen afstoten blijkt uit het feit dat door terugloop van het aantal groepen leerlingen het gebruik van een gebouw kan of moet worden beëindigd omdat binnen een of meer andere gebouwen in gebruik bij de school voldoende ruimte aanwezig is, terwijl deze niet zijn ingericht voor het onderwijs aan vier- en vijfjarigen of zes- tot twaalfjarigen.

De noodzaak voor een integratieverbouwing in een gebouw van een speciale school voor basisonderwijs blijkt uit het feit dat 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten tot de school, terwijl het gebouw niet geschikt is voor het onderwijs aan leerlingen jonger dan zes jaar.

Ad c

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat er meer groepen leerlingen aanwezig zijn dan waar het gebouw, als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, ruimte voor biedt, terwijl er tevens sprake is van een bruikbaar verschil tussen de feitelijke bruto oppervlakte en de genormeerde bruto oppervlakte dat het mogelijk maakt inpandig een of meer noodzakelijke extra leslokalen te creëren. Bovendien dienen er geen medegebruiksmogelijkheden aanwezig te zijn binnen een afstand van 2000 meter hemelsbreed.

Indien het inpandig creëren van een leslokaal meer kost dan uitbreiding, op grond van bijlage IV, deel A, wordt beslist alsof uitbreiding de gevraagde voorziening is.

Ad d

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de school niet beschikt over een speellokaal en er geen ruimte groter dan 56 m2 aanwezig is en er bovendien geen medegebruik van een speellokaal van een school binnen 300 meter mogelijk is. Voor een speciale school voor basisonderwijs is de noodzaak ook afhankelijk van het feit dat tot de school minimaal 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten.

Indien het inpandig creëren van een speellokaal meer kost dan een uitbreiding, zulks ter beoordeling van het college, op grond van bijlage IV, deel A, wordt beslist alsof uitbreiding de gevraagde voorziening is.

Ad e

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl dat verschil op korte termijn moet worden opgeheven.

Ad f

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.

Ad g

De noodzaak van deze activiteit blijkt uit de aanwezigheid van een gehandicapte leerling of leraar waarvoor vanwege de handicap de desbetreffende voorziening noodzakelijk is. Voor zover het betreft het aanbrengen van een traplift, dient het tevens niet mogelijk te zijn om zodanige organisatorische maatregelen te treffen dat het volledige onderwijsproces op de begane grond kan worden gevolgd, respectievelijk kan worden gegeven.

Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien of twintig jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.

1.11 Onderhoud

De voorziening onderhoud bestaat uit:

a onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw voor zover omschreven in het overzicht 'onderhoud primair onderwijs';

b (algehele) vervanging van binnenkozijnen en binnendeuren (inclusief hang- en sluitwerk);

c algehele vervanging van radiatoren, convectoren en leidingen voor de centrale verwarming.

De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.

Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

Noodzakelijk onderhoud aan permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaren voor de school nodig is.

Noodzakelijk onderhoud aan noodlokalen komt voor bekostiging in aanmerking indien:

a het noodlokaal op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, nog ten minste vier jaren nodig is en

b voor de aanwezige groepen leerlingen geen gebruik kan worden gemaakt van medegebruik binnen een straal van 2000 meter hemelsbreed.

1.12 Herstel van constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

1.13 Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

1.14 Verhuiskosten

De noodzaak van de verhuizing blijkt uit het feit, dat deze onontkoombaar is om alle groepen te kunnen huisvesten.

2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

De voorzieningen genoemd onder 2.2, 2.3.1 en 2.3.2 worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. De voorziening genoemd onder 2.3.2 wordt niet noodzakelijk geacht voor nevenvestigingen. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college.

Verwijzing van leerlingen van scholen of afdelingen voor (voortgezet) speciaal onderwijs naar leegstaande lokalen in een andere school is slechts mogelijk indien dit op grond van:

  • -

    de aard van de handicap;

  • -

    het noodzakelijk vervoer van de leerlingen;

  • -

    de te verwachten relatie met de leerlingen van de ontvangende school

niet op onoverkomelijke bezwaren stuit.

2.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

a het feit dat de minister de desbetreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

b1 het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste twintig jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

b2 het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

c het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

2.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

a het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de verlenging van de levensduur);

b1 het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn (of zullen zijn) en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste twintig jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

b2 het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

c het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:

a vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college;

b vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie;

c vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is.

Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw moet worden gesloopt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.

2.3 Uitbreiding

2.3.1 Uitbreiding met een of meer leslokalen

De noodzaak voor uitbreiding met een of meer leslokalen blijkt uit:

a het feit dat er ten minste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw of de gebouwen als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A aanwezig is;

b1 het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste twintig jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of

b2 het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde uitbreiding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of

b3 het feit dat de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont dat er een of meer groepen leerlingen aanwezig zijn die niet voor maximaal vier jaren binnen het gebouw of de gebouwenkunnen worden gehuisvest;

c het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende extra huisvesting voor de school te realiseren, terwijl

d evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil tussen de feitelijk aanwezige bruto oppervlakte en de genormeerde bruto oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, geheel of gedeeltelijk inpandig een of meer benodigde leslokalen te maken.

2.3.2 Uitbreiding met een speellokaal

De noodzaak van uitbreiding met een speellokaal blijkt uit:

a het feit dat aan de school of afdeling kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten;

b het feit dat de school volgens de prognose die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat de school ten minste twintig jaren zal blijven bestaan en

c het feit dat in het gebouw geen speellokaal aanwezig is, terwijl

d medegebruik van een speellokaal, gymnastiekruimte of lokaal voor motorische therapie binnen 300 meter hemelsbreed niet mogelijk is.

e evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil tussen de feitelijk aanwezige bruto oppervlakte en de genormeerde bruto-oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, geheel of gedeeltelijk inpandig een speellokaal te maken.

2.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

a1 het feit dat de minister de desbetreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

a2 het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl

b1 de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste twintig jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

b2 de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht

c er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren;

d er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en

e de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.

2.5 Verplaatsing bestaande noodlokalen

De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat:

a er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor ten minste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen op een afstand van meer dan 2000 meter hemelsbreed kunnen voorzien, terwijl

b er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren en

c de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten voor een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal groepen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van het college.

2.6 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.

2.7 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

De noodzaak voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair blijkt uit het feit dat de school of nevenvestiging, op grond van de meest recente teldatum, uitgebreid wordt met ten minste één groep leerlingen, en voor zo'n uitbreiding in de periode vanaf 1 januari 1988 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.

Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra onderwijsleerpakket en meubilair, indien het aantal groepen na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scholen.

2.8 Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat er ten minste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, aanwezig is.

2.9 Aanpassing

De voorziening aanpassing bestaat uit:

a wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het (voortgezet) speciaal onderwijs gelet op de eisen als gesteld in bijlage III, delen A en D;

b verbouwing om een dislocatie te kunnen afstoten;

c creëren van een extra lesruimte;

d verbouwing van een dislocatie tot hoofdgebouw;

e functieverandering van vaklokalen als gevolg van de keuze voor een ander vak (alleen bij het voortgezet speciaal onderwijs);

f voorzieningen in verband met eisen voortkomend uit de wet en regelgeving;

g vervangen van een oliegestookte verwarmingsinstallatie en

h het terrein toegankelijk maken voor rolstoelgebruikers en/of het aanbrengen van een traplift bij meerlaagse schoolgebouwen.

Ad a

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 2.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de huisvestingseisen voor het (voortgezet) speciaal onderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn.

De noodzaak voor deze activiteit kan ook aanwezig zijn indien een gebouw in gebruik wordt genomen door een andere onderwijssoort. De voorzieningen die dan noodzakelijk zijn, zijn de specifieke voorzieningen voor die onderwijssoort, die nog niet in het gebouw aanwezig zijn.

Ad b

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat het aantal groepen leerlingen zodanig terugloopt dat het gebruik van een gebouw moet worden beëindigd omdat binnen het (hoofd)gebouw voldoende ruimte aanwezig is, terwijl dit gebouw niet is ingericht voor het desbetreffende onderwijs.

Ad c

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat er meer groepen leerlingen aanwezig zijn dan waar het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, ruimte voor biedt, terwijl er tevens sprake is van een bruikbaar verschil tussen de feitelijke bruto oppervlakte en de genormeerde bruto oppervlakte dat het mogelijk maakt inpandig een of meer noodzakelijke extra leslokalen te creëren. Bovendien dienen er geen medegebruiksmogelijkheden aanwezig te zijn binnen een afstand van 2000 meter hemelsbreed.

Indien het inpandig creëren van een leslokaal meer kost dan uitbreiding, wordt beslist alsof uitbreiding de gevraagde voorziening is.

Ad d

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit de aanwezigheid van meer dan 60 leerlingen SO of meer dan 42 leerlingen VSO, terwijl volgens de prognose als vereist volgens bijlage II deze leerlingen ten minste twintig jaren aanwezig zullen zijn en de dislocatie voor twintig jaren of meer – gelet op de bouwkundige staat – als hoofdgebouw kan dienen.

Ad e

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de keuze voor een ander vak op het schoolwerkplan door de onderwijsinspecteur is goedgekeurd.

Ad f

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl dat verschil op korte termijn moet worden opgeheven.

Ad g

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.

Ad h

De noodzaak voor deze activiteiten blijkt uit de aanwezigheid van een gehandicapte leerling of leraar waarvoor vanwege de handicap de betreffende voorziening noodzakelijk is. Voorzover het betreft het aanbrengen van een traplift, dient het tevens niet mogelijk te zijn om zodanige organisatorische maatregelen te treffen dat het volledige onderwijsproces op de begane grond kan worden gevolgd, respectievelijk gegeven.

Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste twintig jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.

2.10 Onderhoud

De voorziening onderhoud bestaat uit:

a onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw voor zover omschreven in het bijgevoegde overzicht 'onderhoud primair onderwijs';

b (algehele) vervanging van binnenkozijnen en binnendeuren (inclusief hang- en sluitwerk);

c algehele vervanging van radiatoren, convectoren en leidingen voor de centrale verwarming.

De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.

Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

Noodzakelijk onderhoud aan permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaren voor de school nodig is.

Noodzakelijk onderhoud aan noodlokalen komt voor bekostiging in aanmerking indien:

a de noodlokalen op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, nog ten minste vier jaren nodig zijn en

b voor de aanwezige groepen leerlingen geen gebruik kan worden gemaakt van medegebruik elders.

2.11 Herstel van constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

2.12 Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

2.13 Verhuiskosten

De noodzaak van de verhuizing blijkt uit het feit, dat deze onontkoombaar is om alle groepen te kunnen huisvesten.

3 School voor voortgezet onderwijs

De voorzieningen genoemd onder 3.2 en 3.3 worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college.

Bij scholen die bestaan uit meer dan één organisatorische eenheid, worden de ruimtebehoefte en de beschikbare capaciteit bezien per organisatorische eenheid. Bij verwijzing naar leegstaande ruimte wordt de afstand van 2000 meter gemeten vanaf het hoofdgebouw van de organisatorische eenheid waar het ruimtetekort ontstaat of is ontstaan. De indeling in organisatorische eenheden en de aanduiding van de hoofdgebouwen daarvan is opgenomen in bijlage I-4.

3.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

a het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

b1 het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste twintig jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

b2 het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en

c het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

3.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit het feit dat:

a voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, in zo'n slechte/matige conditie zijn dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de levensduurverlenging);

b1 de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste twintig jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

b2 de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren dit aantal leerlingen kan worden verwacht en

c het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:

a vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college;

b vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie;

c vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is.

Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw gesloopt wordt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.

3.3 Uitbreiding

De noodzaak voor uitbreiding blijkt uit:

a het feit dat er meer te huisvesten leerlingen aanwezig zijn dan de met tien procent verhoogde capaciteit van het gebouw of de gebouwen, vastgesteld volgens de regels in bijlage III, deel A – voor de aanwezige capaciteit – en bijlage III, deel B - voor de ruimtebehoefte –, aangeeft en de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste twintig jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding of gedurende ten minste vier jaren voor uitbreiding met een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening deze aantallen leerlingen kunnen worden verwacht en

b het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

3.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

a1 het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

a2 het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl

b1 de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste twintig jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

b2 de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht

c er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren;

d er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en

e de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.

3.5 Verplaatsing bestaande noodlokalen

De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat:

a er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting van ten minste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen op een afstand van meer dan 2000 meter hemelsbreed kunnen voorzien, terwijl

b er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren en

c de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten voor een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal leerlingen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van het college.

3.6 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.

3.7 Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair

Aanspraak op eerste inrichting van leer- en hulpmiddelen en meubilair bestaat wanneer er sprake is van toekenning van een voorziening in de huisvesting en daarbij sprake is van uitbreiding van de totale huisvestingscapaciteit van de school.

Tevens bestaat aanspraak op een tegemoetkoming in de eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair indien door middel van een inpandige aanpassing een andere ruimtesoort wordt gecreëerd.

Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra leer- en hulpmiddelen en meubilair, indien het aantal leerlingen na de fusie groter is dan het totaal aantal leerlingen van de afzonderlijke aan de fusie deelnemende scholen.

3.8 Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat de school een aantal leerlingen heeft waarvoor binnen de bestaande huisvesting geen capaciteit is. De capaciteit wordt bepaald op de wijze zoals beschreven is bij 3.3.a.

3.9 Herstel van constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

3.10 Vervanging of herstel van schade aan gebouw, leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

3.11 Verhuiskosten

De noodzaak van de verhuizing blijkt uit het feit, dat deze onontkoombaar is om alle leerlingen te kunnen huisvesten.

DEEL B Voorzieningen voor lichamelijke oefening

1 School voor basisonderwijs

1.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

a het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt en

b het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste twintig jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

1.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

a het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en

b het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste twintig jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

1.3 Uitbreiding

De noodzaak van uitbreiding van de oefenruimte blijkt uit:

a het feit dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m2 en het effectief gebruik van de gymnastiekruimte daardoor belemmerd wordt en

b het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste twintig jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

1.4 Ingebruikneming van een gymnastiekruimte

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

a1 het feit dat de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

a2 het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde bij 1.2 onder a, in aanmerking komt en

b het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste twintig jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn en

d de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.

1.5 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.

1.6 Eerste inrichting onderwijsleerpakket

De noodzaak van eerste inrichting onderwijsleerpakket blijkt uit:

a het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

b het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting onderwijsleerpakket voor bewegingsonderwijs is verstrekt.

1.7 Eerste inrichting meubilair

De noodzaak van eerste inrichting meubilair blijkt uit:

a het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

b het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting meubilair voor bewegingsonderwijs is verstrekt.

De noodzaak van aanvullende eerste inrichting meubilair blijkt uit:

a het feit dat uitbreiding of ingebruikneming van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

b het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder (een deel van) het noodzakelijke meubilair is verstrekt.

1.8 Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren gymnastiek noodzakelijk is en waarvoor binnen de momenteel in gebruik zijnde gymnastiekruimte(n) geen plaats is.

1.9 Aanpassing

De aanpassingen bestaan uit:

1 het maken van voldoende wasgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;

2 het maken van voldoende kleedgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;

3 wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het primair onderwijs gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D;

4 voorzieningen voor eisen voortkomend uit wet- en regelgeving;

5 vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties.

Ad 1

De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee wasgelegenheden zijn.

Ad 2

De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee kleedruimten zijn.

Ad 3

De noodzaak blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 1.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de inrichtingseisen voor gymnastiekruimten voor het basisonderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn.

Ad 4

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl onontkoombaar is dat dit verschil op korte termijn moet worden opgeheven.

Ad 5

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.

Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste twintig jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd, als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.

1.10 Onderhoud

De voorziening onderhoud bestaat uit:

a onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw voor zover omschreven in het overzicht 'onderhoud primair onderwijs';

b (algehele) vervanging van binnenkozijnen en binnendeuren (inclusief hang- en sluitwerk);

c algehele vervanging van radiatoren, convectoren en leidingen voor centrale verwarming.

De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.

Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

Noodzakelijk onderhoud aan permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaren voor de school nodig is.

1.11 Herstel constructiefouten

De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

1.12 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

2.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

a het feit dat de minister de desbetreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt en

b het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste twintig jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

2.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

a het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder d, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en

b het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste twintig jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

2.3 Uitbreiding

De noodzaak van uitbreiding blijkt uit:

a het feit dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m2 en daardoor het effectief gebruik van de gymnastiekruimte belemmerd wordt en

b het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste twintig jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

2.4 Ingebruikneming van een gymnastiekruimte

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

a1 het feit dat de minister de desbetreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

a2 het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde in 2.2 onder a, in aanmerking komt en

b het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste twintig jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn en

d de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.

2.5 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.

2.6 Eerste inrichting onderwijsleerpakket

De noodzaak van eerste inrichting onderwijsleerpakket blijkt uit:

a het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school of nevenvestiging is of wordt goedgekeurd en

b het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste onderwijsleerpakket is verstrekt.

2.7 Eerste inrichting meubilair

De noodzaak van eerste inrichting meubilair blijkt uit:

a het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school of nevenvestiging is of wordt goedgekeurd en

b het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting meubilair is verstrekt.

De noodzaak van aanvullende eerste inrichting meubilair blijkt uit:

a het feit dat uitbreiding of ingebruikneming van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school of nevenvestiging is of wordt goedgekeurd en

b het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder het specifiek noodzakelijk meubilair is verstrekt.

2.8 Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat het door de gemeente getoetste aantal klokuren gymnastiek noodzakelijk is en waarvoor binnen de huidig in gebruik zijnde gymnastiekruimte(s) geen ruimte is.

2.9 Aanpassing

De aanpassingen bestaan uit:

1 het maken van voldoende wasgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;

2 het maken van voldoende kleedgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;

3 wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het primair onderwijs gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D;

4 voorzieningen voor eisen voortkomend uit wet en regelgeving;

5 vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties.

Ad 1

De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee wasgelegenheden zijn.

Ad 2

De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee kleedruimten zijn.

Ad 3

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 2.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de inrichtingseisen voor gymnastiekruimten voor het (voortgezet) speciaal onderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn.

Ad 4

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl onontkoombaar is dat dit verschil op korte termijn moet worden opgeheven.

Ad 5

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.

Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste twintig jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd, als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.

2.10 Onderhoud

De voorziening onderhoud bestaat uit:

a onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw voor zover omschreven in het overzicht 'onderhoud primair onderwijs';

b (algehele) vervanging van binnenkozijnen en binnendeuren (inclusief hang- en sluitwerk);

c algehele vervanging van radiatoren, convectoren en leidingen voor centrale verwarming.

De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.

Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

Noodzakelijk onderhoud aan permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaren voor de school nodig is.

2.11 Herstel constructiefouten

De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

2.12 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

3 School voor voortgezet onderwijs

3.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

a het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt en

b het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste twintig jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig (zullen) zijn.

3.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

a het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en

b het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste twintig jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig zijn.

3.3 Uitbreiding

De noodzaak van uitbreiding blijkt uit:

a het feit dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m2 en daardoor het effectief gebruik van de gymnastiekruimte belemmerd wordt en

b het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste twintig jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig zijn.

3.4 Ingebruikneming van een gymnastiekruimte

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

a1 het feit dat de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

a2 het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde bij 3.2 onder a, in aanmerking komt en

b het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste twintig jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig zijn en

d het feit dat de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.

3.5 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.

3.6 Eerste inrichting voor bewegingsonderwijs

De noodzaak van eerste inrichting voor bewegingsonderwijs blijkt uit:

a het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

b het feit dat voor de desbetreffende leerlingen nog niet eerder eerste inrichting voor bewegingsonderwijs is verstrekt.

3.7 Medegebruik

3.7.1 Medegebruik gymnastiekruimte

De noodzaak van medegebruik van een gymnastiekruimte blijkt uit het feit dat klokuren gymnastiek noodzakelijk zijn waarvoor binnen de momenteel in gebruik zijnde gymnastiekruimte(s) geen ruimte is.

3.7.2 Huur van een sportterrein

De noodzaak van huur van een sportveld blijkt uit:

a het feit dat het lesrooster buitensport vermeldt, terwijl het bevoegd gezag niet beschikt over een eigen sportveld en

b er geen mogelijkheden zijn tot gebruik van een sportveld van een ander bevoegd gezag.

3.8 Herstel constructiefouten

De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

3.9 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

I-1 Overzicht 'Onderhoud PO'

Activiteiten die behoren tot het onderhoud:

Vervangen dakbedekking, hemelwaterafvoer, dakrand, daklichten.

Vervangen buitenberging c.q. dak buitenberging.

Vervangen rijwielstalling c.q. rijwielstaanders.

Vervangen brandtrap.

Vervangen erfscheiding.

Vervangen/herstellen riolering/bestrating schoolplein.

Vervangen binnenkozijnen inclusief hang en sluitwerk (renovatie activiteit).

Vervangen buitenkozijnen inclusief hang en sluitwerk (renovatie activiteit).

Vervangen radiatoren, convectoren, leidingen (renovatie activiteit).

Vervangen dakpannen inclusief houtwerk, dakrand en goten.

Vervangen boeiboorden.

Bijlagen I-2 en I-3 vervallen.

I-4 Organisatorische eenheden in het voortgezet onderwijs

School Organisatorische eenheid Vestigingspunt

Openbaar

Joh. v.Oldenbarnevelt Joh. v. Oldenbarnevelt Thorbeckeplein 1

De Amersfoortse Berg De Amersfoortse Berg H. de Grootlaan 25

Vallei College ’t Atrium Paladijnenweg 611

De Boogschutter Dierenriem 11

Protestants-Christelijk

Meerwegen College Corderius L. Heijnricsstraat 23

Farel Paladijnenweg 101

Keistad Kaliumweg 2 1)

COV J.P. Sweelinckstraat 4 Praktijkafdeling Fahrenheitstraat 50

Gereformeerd

Guido de Brès basisvorming/avo/vwo Paladijnenweg 251, 253

vmbo Arnhemseweg 65

Reformatorisch

Van Lodenstein College avo/vwo Utrechtseweg 228

Rooms Katholiek

Meridiaan College Het Nieuwe Eemland Daam Fockemalaan 12

’t Hooghe Landt Trompetstraat 1

Parelhoenstraat 2, 4

Stromenland Hooglandseweg Noord 55

Liendertseweg 101

Zangvogelweg 2, 4

Algemeen-bijzonder

AOC/IVO AOC Hamseweg 70 2)

IVO Vondellaan 28

Noten:

1) Indien een organisatorische eenheid over meer dan één vestigingspunt beschikt is het hoofdgebouw onderstreept.

2) AOC/IVO gaat binnenkort nieuwbouw t.b.v. beide vestigingspunten realiseren in Vathorst.

TOELICHTING

Bijlage I is thans (2007) gewijzigd:

Deel A:

Artikel 3.9. (oud) is vervallen en de artikelen 3.10 t/m 3.12 (oud) zijn hernummerd in artikelen 3.9. t/m 3.11.

Deel B:

Artikel 3.8. (oud) is vervallen en de artikelen 3.9 en 3.10 (oud) zijn hernummerd in artikelen 3.8. en 3.9.

Overzichten I-2 en I-3 zijn vervallen.

Bijlage II Criteria voor opstelling en toetsing van leerlingprognoses (docsnr. 1322290)

De prognose van het aantal te verwachten leerlingen van de school als bedoeld in artikel 7, tweede lid onder a, artikel 20, eerste lid onder c, en artikel 25, derde lid onder f, wordt gemaakt voor een periode van ten minste twintig jaren te starten met het gewenste jaar van bekostiging.

In bijlage I is voor de voorzieningen aanpassing en onderhoud aangegeven van welke prognosetermijn moet worden uitgegaan. Leidraad hierbij is geweest dat voor (meer) ingrijpende voorzieningen een lange termijnprognose vereist is, terwijl voor voorzieningen met minder financieel gevolg die noodzakelijk zijn om het gebouw te kunnen blijven gebruiken, volstaan kan worden met een korte-termijnprognose.

De prognose geeft per jaar inzicht in het aantal te verwachten leerlingen van de school of nevenvestiging door in elk geval rekening te houden met:

a het voedingsgebied of de voedingsgebieden

b de aanwezige bevolking, verdeeld in relevante leeftijdsgroepen;

c de woningvoorraad en wijzigingen daarin inclusief een eventuele uitbreiding van het voedingsgebied;

d de veranderingen in de onderscheiden leeftijdsgroepen van de bevolking als gevolg van migratie, sterfte en geboorte;

e de veranderingen in de bevolking als gevolg van wijzigingen in de woningvoorraad;

f de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de school en

g het onderwijs dat wordt gegeven.

De prognose is niet meer dan twee jaar oud.

De prognose omvat in elk geval de bovenstaande gegevens a t/m g voor een periode van 6 jaar (de analyseperiode) met als laatste jaar het jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag.

Het voedingsgebied van de school omvat het gebied waaruit het overgrote deel van de leerlingen afkomstig is (of bij nieuwbouwwijken: zal zijn). Voor een basisschool wordt bij de prognose in ieder geval een beschrijving geleverd van het voedingsgebied op wijkniveau. Voor een speciale school voor basisonderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs kan, indien het voedingsgebied zich over de gemeentegrens uitstrekt, worden volstaan met een opsomming van de gemeenten die tot het voedingsgebied worden gerekend.

Bij aanlevering van een prognose dienen de relevante gegevens en berekeningen over de analyse- en prognoseperiode op papier te zijn afgedrukt.

Bij deze levering worden in elk geval de gebruikte programmatuur de aannames/assumpties met betrekking tot het gestelde onder d tot en met g, waarop de prognose is gebaseerd, aangegeven en onderbouwd.

Het college is bevoegd onderscheiden naar onderwijssoort nadere regels te stellen betreffende de criteria waaraan een prognose moet voldoen. Voorafgaand aan de vaststelling door het college vormen de nadere regels onderwerp van overleg aangaande het lokaal onderwijsbeleid als bedoeld in artikel 2, tweede lid onder b van de Verordening overleg lokaal onderwijsbeleid in de gemeente Amersfoort.

TOELICHTING

Bijlage II is thans (2007) niet gewijzigd.

Bijlage III Criteria voor oppervlakte en indeling (docsnr. 1322294)

De criteria voor oppervlakte en indeling vallen uiteen in vier delen:

– deel A: de bepaling van de capaciteit;

– deel B: wijze van bepalen van de ruimtebehoefte;

– deel C: de bepaling van de omvang van de toekenning;

– deel D: minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen.

DEEL A De bepaling van de capaciteit

1 School voor basisonderwijs

De capaciteit van de gebouwen voor het basisonderwijs wordt volgens onderstaande methodiek vastgesteld.

Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot vermindering van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, indien de hierdoor beschikbaar komende ruimten worden ingezet ten behoeve van onderwijskundige, culturele, maatschappelijke en recreatieve doeleinden.

1.1 Gebouwen van hoofd- en nevenvestigingen (inclusief de T&B-dislocaties) met een permanente of tijdelijke bouwaard

De bruto vloeroppervlakte (verder aan te duiden als bvo) van een gebouw is de bvo zoals bepaald aan de hand van het gestelde in III-1, de 'Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs'.

Basisschool

De capaciteit van een gebouw voor een basisschool wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Het aantal groepen is gelijk aan het aantal lokalen in het desbetreffende gebouw, met dien verstande dat in een hoofdgebouw rekening wordt gehouden met de aanwezigheid van een gemeenschapsruimte. Het aantal lokalen in een gebouw betreft het aantal lesruimten, inclusief het handvaardigheidslokaal, groter dan of gelijk aan 42 m2. De speellokalen worden niet meegeteld.

Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

Om te kunnen bepalen of een gebouw is overgedimensioneerd dient een relatie te worden gelegd tussen de capaciteitsbepaling van een gebouw op basis van het aantal groepen en normatieve capaciteitsvaststelling.

Het aantal groepen waarvoor een gebouw normatief geschikt is, wordt, op basis van de bvo, vastgesteld met behulp van tabel 1, 2 en 3 hieronder voor respectievelijk huisvesting met een permanente bouwaard en huisvesting met een tijdelijke bouwaard.

Tabel 1 Gebouwen met een permanente bouwaard

Permanente gebouwen voor een basisschool waarin meer dan 30 leerlingen worden gehuisvest

Minimale bvo Aantal groepen leerlingen

315 2

420 3

525 4

720 5

825 6

930 7

1035 8

1140 9

1245 10

1350 11

1455 12

1560 13

1665 14

en vervolgens telkens te verhogen met 105 m2 ten behoeve van 1 groep leerlingen. Indien het gebouw beschikt over een tweede speellokaal wordt de minimale brutovloeroppervlakte zoals weergegeven in tabel 1, opgehoogd met 90 m2.

Permanente gebouwen voor een basisschool waarin minder dan 31 leerlingen worden gehuisvest

Minimale bruto vloeroppervlakte Aantal groepen leerlingen

300 2

Tabel 2 Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, zelfstandige huisvesting

Minimale bruto vloeroppervlakte Aantal groepen leerlingen

305 2

410 3

515 4

710 5

815 6

920 7

1025 8

en vervolgens telkens te verhogen met 105 m2 ten behoeve van 1 groep leerlingen

Tabel 3 Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, aanvullende huisvesting

Minimale bruto vloeroppervlakte Aantal groepen leerlingen

100 1

180 2

260 3

340 4

420 5

en vervolgens telkens te verhogen met 80 m2 ten behoeve van 1 groep leerlingen.

Indien het werkelijke aantal lokalen in een gebouw afwijkt van het aantal groepen zoals vastgesteld op basis van de tabellen 1, 2 of 3, is het aantal lokalen de capaciteit van het gebouw. In het geval dat het aantal lokalen kleiner is dan het aantal groepen zoals is vastgesteld op basis van de tabellen 1, 2 of 3, wordt de zogenaamde verschiloppervlakte bepaald tussen de werkelijke bvo en de normatieve bvo behorend bij het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Deze verschiloppervlakte is het aantal m2 waarmee de bvo van het gebouw is 'overgedimensioneerd'. De registratie vindt plaats vanwege het mogelijk verwerken van deze 'overdimensionering' van de bvo op het moment dat het gebouw ten behoeve van de vergroting van de capaciteit moet worden uitgebreid.

Speciale school voor basisonderwijs

De capaciteit van een gebouw voor een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor een gebouw geschikt is. Dit aantal groepen is het aantal lokalen verminderd met één. Het aantal lokalen wordt verminderd met twee indien het gebouw bestaat uit meer dan 13 lokalen en het aantal lokalen wordt verminderd met 3 indien het gebouw bestaat uit meer dan 26 lokalen om het aantal groepen te bepalen waarvoor het gebouw geschikt is. Het aantal lokalen in een gebouw betreft het aantal lesruimten, inclusief de vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 m2. De speellokalen worden niet meegeteld.

Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

Om te kunnen bepalen of een gebouw is overgedimensioneerd dient een relatie te worden gelegd tussen de capaciteitsbepaling van een gebouw op basis van het aantal groepen en normatieve capaciteitsvaststelling.

Het aantal groepen waarvoor een gebouw normatief geschikt is, wordt, op basis van de bvo, vastgesteld met behulp van tabel 4 hieronder voor huisvesting met een permanente bouwaard.

Voor huisvesting met een tijdelijke bouwaard wordt gebruik gemaakt van tabel 2 en 3.

Tabel 4 Gebouwen met een permanente bouwaard

Permanente gebouwen voor een speciale school voor basisonderwijs

vaste voet incl. m2 toeslag

m² per groep extra ruimte

600 4 95 125

De vaste voet aan bruto vloeroppervlakte is inclusief ruimten voor een bepaald aantal groepen. Dit aantal groepen is in de kolom ‘incl.’ aangegeven.

De toeslag voor extra ruimte (ER) omvat een aantal extra m2 voor het creëren van een extra lokaal, niet zijnde een speellokaal (hiervoor geldt een aparte toeslag). De toeslag ER wordt toegekend bij het vormen van de 12e groep.

Indien het werkelijke aantal lokalen in een gebouw afwijkt van het aantal groepen zoals vastgesteld op basis van tabel 2, 3 of 4, is het aantal lokalen de capaciteit van het gebouw. In het geval dat het aantal lokalen kleiner is dan het aantal groepen zoals is vastgesteld op basis van tabel 2, 3 of 4, wordt de zogenaamde verschiloppervlakte bepaald tussen de werkelijke bvo en de normatieve bvo behorend bij het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Deze verschiloppervlakte is het aantal m2 waarmee de bvo van het gebouw is 'overgedimensioneerd'. De registratie vindt plaats vanwege het mogelijk verwerken van deze 'overdimensionering' van de bvo op het moment dat het gebouw ten behoeve van de vergroting van de capaciteit moet worden uitgebreid.

1.2 Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard

Basisonderwijs

Voor het bepalen van de capaciteit van dislocaties voor basisscholen geldt het gestelde onder 1.1 met uitzondering van de verwijzing naar de tabellen 1, 2 en 3. Voor de bepaling van een eventuele overdimensionering wordt uitgegaan van 105 m2 BVO per groep leerlingen indien sprake is van een gebouw met een permanente bouwaard en van 80 m2 per groep leerlingen indien sprake is van een gebouw met een tijdelijke bouwaard.

Speciale school voor basisonderwijs

De capaciteit van dislocaties voor speciale scholen voor basisonderwijs wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Dit aantal groepen is gelijk aan het aantal lokalen in het desbetreffende gebouw. Het aantal lokalen betreft het aantal lesruimten, inclusief de vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 m2. De speellokalen worden niet meegeteld. Voor dislocaties voor speciale scholen voor basisonderwijs is de ‘overdimensionering’ niet te bepalen.

1.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer.

Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw (van een school, een hoofdvestiging of een nevenvestiging) en een of meer dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals deze is vastgelegd in de gegevensadministratie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, doordat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld. Het hoofdgebouw is het gebouw dat qua oppervlakte, indeling en bouwkundige staat het meest geschikt is om als het enige gebouw voor de school te dienen. Dit is in de regel het grootste gebouw. Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijke bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.

Bij een fusie van twee of meer scholen wordt het gebouw van de overblijvende school het hoofdgebouw. Indien de overige gebouwen van de bij de fusie betrokken scholen noodzakelijk zijn voor de huisvesting van de gefuseerde scholen, gelet op de capaciteit van het hoofdgebouw, dan krijgen zij als dislocatie een plaats in de rangorde zoals hiervoor omschreven.

De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist.

1.4 Terrein

Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster.

Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.

1.5 Inventaris

Met de inventarisgegevens worden de gegevens bedoeld, waarmee het aantal groepen van de desbetreffende school wordt vastgesteld, waarvoor het onderwijsleerpakket en meubilair aanwezig is. De aanwezigheid van het onderwijsleerpakket en de aanwezigheid van het meubilair worden afzonderlijk vastgelegd.

a.onderwijsleerpakket

Het aantal groepen waarvoor onderwijsleerpakket aanwezig is, wordt bepaald aan de hand van de volgende twee stappen:

  • -

    Het aantal groepen waarvoor onderwijsleerpakket aanwezig is, is gelijk aan het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is bij aanvang van het schooljaar 2001/2002. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de WBO, voor meer groepen onderwijsleerpakket is verstrekt, toont het college dit aan door middel van de door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen afgegeven beschikkingen, dan wel door middel van de correspondentie tussen het college en het desbetreffende schoolbestuur. Van het laatste is sprake indien het college, zonder tussenkomst van het ministerie, zelf heeft voorzien in de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de WBO, voor minder groepen onderwijsleerpakket is verstrekt, toont het bevoegd gezag van de school dit aan.

  • -

    het bovenstaande aantal groepen onderwijsleerpakket dient te worden geconverteerd met behulp van de onderstaande omrekentabel:

    Omrekentabel onderwijsleerpakket

    OUD NIEUW

  • 2

    2

  • 3

    3

  • 4

    4

  • 5

    5

  • 6

    6

  • 7

    7

  • 8

    8

  • 9

    10

  • 10

    11

  • 11

    12

  • 12

    13

  • 13

    14

  • 14

    15

  • 15

    16

  • 16

    17

  • 17

    19

  • 18

    20

  • 19

    20

  • 20

    21

  • 21

    23

  • 22

    24

  • 23

    25

  • 24

    26

  • 25

    28

  • 26

    28

  • 27

    30

  • 28

    30

  • 29

    32

  • 30

    33

  • b.

    meubilair

Het aantal groepen waarvoor meubilair aanwezig is, wordt bepaald aan de hand van de volgende twee stappen:

  • -

    Het aantal groepen waarvoor meubilair aanwezig is, is gelijk aan het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is bij aanvang van het schooljaar 2001/2002. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de WBO, voor meer groepen meubilair is verstrekt, toont het college dit aan door middel van de door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen afgegeven beschikkingen, dan wel door middel van de correspondentie tussen het college en het desbetreffende schoolbestuur. Van het laatste is sprake indien het college, zonder tussenkomst van het ministerie, zelf heeft voorzien in de eerste aanschaf van meubilair. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de WBO, voor minder groepen meubilair is verstrekt, toont het bevoegd gezag van de school dit aan.

  • -

    het bovenstaande aantal groepen meubilair dient te worden geconverteerd met behulp van de onderstaande omrekentabel:

    Omrekentabel onderwijsleerpakket

    OUD NIEUW

  • 2

    2

  • 3

    3

  • 4

    4

  • 5

    5

  • 6

    7

  • 7

    8

  • 8

    9

  • 9

    11

  • 10

    12

  • 11

    13

  • 12

    14

  • 13

    15

  • 14

    17

  • 15

    18

  • 16

    19

  • 17

    20

  • 18

    22

  • 19

    23

  • 20

    24

  • 21

    25

  • 22

    26

  • 23

    27

  • 24

    29

  • 25

    30

  • 26

    31

  • 27

    32

  • 28

    33

  • 29

    34

  • 30

    36

1.6 Gymnastiekruimten

1.6.1 Gymnastiekruimte

De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het basisonderwijs bedraagt 40 klokuren.

1.6.2 Terrein

De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

1.6.3 Inventaris

De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.

2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

De capaciteit van de gebouwen voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt volgens onderstaande methodiek vastgesteld.

Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot vermindering van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, indien de hierdoor beschikbaar komende ruimten worden ingezet ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden.

2.1 Hoofdgebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard

De bruto vloeroppervlakte (verder aan te duiden als BVO) van een gebouw is de BVO zoals bepaald aan de hand van het gestelde in III-1, de 'Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloer-oppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs'.

De capaciteit van een gebouw wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor een gebouw geschikt is. Dit aantal groepen is het aantal lokalen verminderd met 1. In het speciaal onderwijs wordt het aantal lokalen verminderd met 2 indien het gebouw bestaat uit meer dan 13 lokalen en wordt het aantal lokalen verminderd met 3 indien het gebouw bestaat uit meer dan 26 lokalen om het aantal groepen te bepalen waarvoor het gebouw geschikt is. In het voortgezet speciaal onderwijs wordt het aantal lokalen verminderd met 2 indien het gebouw bestaat uit meer dan 14 lokalen en wordt het aantal lokalen verminderd met 3 indien het gebouw bestaat uit meer dan 28 lokalen om het aantal groepen te bepalen waarvoor het gebouw geschikt is.

Indien het een school betreft voor het (voortgezet) speciaal onderwijs wordt de capaciteit van het gebouw berekend door het aantal mogelijk te huisvesten groepen voor het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs afzonderlijk te bepalen.

Het aantal lokalen in een gebouw betreft het aantal lesruimten, inclusief de vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 m2. De speellokalen worden niet meegeteld. In een hoofdgebouw wordt rekening gehouden met de aanwezigheid van een gemeenschapsruimte. Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

Om te kunnen bepalen of een gebouw is overgedimensioneerd dient een relatie te worden gelegd tussen de capaciteitsbepaling van een gebouw op basis van het aantal groepen en normatieve capaciteitsvaststelling.

Het aantal groepen, waarvoor een gebouw normatief geschikt is, wordt, op basis van de BVO, vastgesteld met behulp van de oppervlakteformules, voor gebouwen met een permanente bouwaard, van tabel 4 'Ruimtenormering (V)SO'. Voor de vaststelling van het aantal groepen, waarvoor een gebouw normatief geschikt is voor gebouwen met een tijdelijke bouwaard worden de tabellen 2 'Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, zelfstandige huisvesting' en tabel 3 'Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, aanvullende huisvesting' gehanteerd.

Tabel 4 Ruimtenormering (V)SO

schoolsoort vaste voet m2 correctie m2 toeslag m2

m2 inclus. per groep VSO extra ruimte

SO doven 775 7 75 105

VSO doven 800 7 84 60

SO sh/esm 628 4 95 130

SO visg 727 4 96 116

SO lg 850 4 134 150

SO lz 638 4 100 105

SO lom/mlk 600 4 95 125

SO zmlk 585 4 95 100

SO zmok 585 4 95 105

SO pi 575 4 95 92

SO mg 733 4 110 132

VSO sh/esm 563 4 84 65

VSO visg 660 4 88 45

VSO lg 725 4 110 70

VSO lz 575 4 80 90

VSO zmlk 600 4 93 80

VSO zmok 600 4 80 102

VSO pi 535 4 80 75

VSO mg 725 4 113 60

(SO VSO)

sg doven 775 6 77 7 105 60

sg sh/esm 628 3 96 – 12 115 60

sg visg 727 3 96 – 10 116 45

sg lg 850 3 135 – 27 135 70

sg lz 638 3 99 – 14 120 65

sg mlk 600 3 102 8 105 50

sg zmlk 585 3 97 – 2 100 80

sg zmok 585 3 105 – 19 55 85

sg lom 600 3 104 – 5 75 70

sg pi 575 3 95 – 12 92 60

sg mg 733 3 108 5 132 50

De vaste voet aan bruto vloeroppervlakte is inclusief ruimten voor een bepaald aantal groepen. Dit aantal groepen is in de kolom 'incl.' gegeven. De relatie tussen de vaste voet en de minimum opheffingsnorm voor de scholen is hiermee in stand gebleven.

In de bruto vloeroppervlakte voor SOVSO scholen is uitgegaan van dezelfde vaste voet als voor de SO component. Het aantal m2 per groep, alsmede de extra toe te kennen ruimte kan anders zijn dan bij categoriale SO of VSO scholen. Tevens wordt op het aantal vierkante meters per groep een correctie toegepast voor het aantal aanwezige VSO groepen.

Een voorbeeld van de berekening van het aantal m2 is in de toelichting opgenomen.

De toeslag voor extra ruimte (ER) omvat een aantal extra m2 voor het creëren van een extra lokaal, niet zijnde een speellokaal (hiervoor geldt een aparte toeslag). In het speciaal onderwijs wordt de toeslag ER toegekend bij het vormen van de 12e groep, in het voortgezet speciaal onderwijs bij het vormen van de 13e groep.

Indien het aantal groepen waarvoor het gebouw normatief geschikt is, zoals vastgesteld op basis van de tabel ruimtenormering (V)SO, groter is dan het aantal groepen, zijnde de capaciteit op basis van het aantal lokalen, wordt de zogenaamde verschiloppervlakte bepaald tussen de werkelijke BVO en de BVO behorend bij het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Deze verschiloppervlakte is het aantal m2 waarmee het gebouw is 'overgedimensioneerd' en wordt als zodanig geregistreerd. De registratie vindt plaats vanwege het mogelijk verwerken van deze 'overdimensionering' van de BVO op het moment dat het gebouw ten behoeve van de vergroting van de capaciteit moet worden uitgebreid.

2.2 Dislocaties of nevenvestigingen, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard

De capaciteit van een gebouw wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Dit aantal groepen is gelijk aan het aantal lokalen in het desbetreffende gebouw. Het aantal lokalen betreft het aantal lesruimten, inclusief de vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 m2. De speellokalen worden niet meegeteld. Voor de bepaling van de overdimensionering van een nevenvestiging wordt de normatieve capaciteit van een nevenvestiging bepaald met behulp van tabel 3 ‘gebouwen met een tijdelijke bouwaard, aanvullende huisvesting’ uit hoofdstuk 1 van deze bijlage.

N.B.: Voor dislocaties is de 'overdimensionering' niet te bepalen.

2.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer.

Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw en een of meerdere dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals deze is vastgelegd in de gegevensadministratie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, omdat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld.

Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijk bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.

Het hoofdgebouw is het gebouw dat qua oppervlakte, indeling en bouwkundige staat, het meest geschikt is om als het enige gebouw voor de school te dienen. Dit is in de regel het grootste gebouw.

De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist.

2.4 Terrein

Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster.

Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.

2.5 Inventaris

De inventarisgegevens betreffen de gegevens ter vaststelling van het aantal groepen van de desbetreffende school waarvoor het onderwijsleerpakket en meubilair aanwezig is. Het aantal groepen waarvoor inventaris aanwezig is, is gelijk aan het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is bij aanvang van het schooljaar 1996/1997. Indien in het verleden voor meer groepen inventaris is verstrekt, toont het college dit aan door middel van de door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen afgegeven beschikkingen, dan wel door middel van de correspondentie tussen burgemeester en wethouders en het desbetreffende schoolbestuur. Van het laatste is sprake indien het college, zonder tussenkomst van het ministerie, zelf heeft voorzien in de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de ISOVSO, voor minder groepen inventaris is verstrekt, toont het bevoegd gezag van de school dit aan.

De aanwezigheid van het onderwijsleerpakket en de aanwezigheid van het meubilair worden afzonderlijk vastgelegd.

2.6 Gymnastiekruimten

2.6.1 Gymnastiekruimte

De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het (voortgezet) speciaal onderwijs bedraagt 40 klokuren.

2.6.2 Terrein

De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

2.6.3 Inventaris

De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.

3 School voor voortgezet onderwijs

De capaciteit van de gebouwen in het voortgezet onderwijs wordt vastgelegd in gegevens over:

– de bruto vloeroppervlakte van gebouwen;

  • het aantal specifieke ruimten;

  • het aantal werkplaatsen;

– het aantal gymnastieklokalen.

Voor het bepalen van de capaciteit van de gebouwen is het werkelijk aanwezige aantal lesruimten en gymnastieklokalen doorslaggevend. De capaciteit wordt bezien per organisatorische eenheid, zoals gedefinieerd in Bijlage I.

Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot vermindering van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, indien de hierdoor beschikbaar komende ruimten worden ingezet ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden.

3.1 Hoofdgebouwen, nevenvestigingen en dislocaties met een permanente of tijdelijke bouwaard

De bruto vloeroppervlakte (verder aan te duiden als BVO) van een gebouw is de BVO zoals bepaald aan de hand van het gestelde in III-2 de 'Meetinstructie voor het vaststellen van de BVO van de schoolgebouwen in het voortgezet onderwijs'.

Naast de bruto-vloeroppervlakte zal het gegeven 'aantal gymnastieklokalen' moeten worden vastgelegd, evenals het gegeven ‘aantal specifieke ruimten en werkplaatsen’ indien en voorzover deze noodzakelijk zijn in het kader van aanvragen betreffende uitbreiding dan wel medegebruik. Bij het gegeven 'aantal specifieke ruimten en werkplaatsen' moeten de ruimtesoorten worden onderscheiden zoals die binnen het ruimtebehoeftemodel zijn opgenomen. Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

3.2 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer. Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw (of nevenvestiging) en een of meer dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals vastgelegd in de Basisregistratie Huisvesting van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, doordat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld.

Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijke bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.

De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist .

3.3 Terrein

Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster.

Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.

3.4 Inventaris

Voor de inventaris is het uitgangspunt dat op 1 januari 1997 alle instellingen voor voortgezet onderwijs zijn voorzien van een inventaris.

De bruto vloeroppervlakte algemene ruimten en het aantal specifieke ruimten en werkplaatsen als zodanig is de basis voor de vaststelling van de omvang van de aanwezige inventaris.

3.5 Gymnastiekruimten

3.5.1 Gymnastiekruimte

De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het voortgezet onderwijs bedraagt 40 klokuren.

3.5.2 Terrein

De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

3.5.3 Inventaris

De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.

DEEL B Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte

1 School voor basisonderwijs

1.1Lesgebouwen

Basisonderwijs

Voor een basisschool is het aantal groepen bepalend voor de huisvestingsbehoefte. Het bepalen van de huisvestingsbehoefte als gevolg van een aanvraag voor opneming op het programma, is afhankelijk van de vraag of een voor blijvend gebruik bestemde voorziening dan wel een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening wordt toegekend. Ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening voor een basisschool wordt voor de bepaling van de ruimtebehoefte van de school uitgegaan van de formule onder a. Ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening voor een basisschool wordt voor de bepaling van de ruimtebehoefte van de school uitgegaan van de formule onder b.

De formatie die aan basisscholen wordt toegekend is opgebouwd uit de bestanddelen formatie onderbouw (A), formatie bovenbouw (B), kleine scholentoeslag (C) en schoolgewicht (D).

a Formule ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening voor een basisschool:

G = (A + B + C) / 179

Waarbij:

G = de ruimtebehoefte van de school uitgedrukt in een aantal groepen.

Het verkregen getal G wordt rekenkundig afgerond op een geheel aantal groepen.

A = het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met 9.

Het verkregen getal A wordt niet afgerond.

B = het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met 6,17.

Het verkregen getal B wordt niet afgerond.

C = 280 minus (het totaal aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06). Indien de uitkomst van deze berekening negatief is, wordt de factor C op 0 bepaald.

Het verkregen getal C wordt niet afgerond.

b Formule ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening voor een basisschool:

G = (A + B + C + D) / 179 + E + 0,5 F

Waarbij:

G = de ruimtebehoefte van de school uitgedrukt in een aantal groepen.

Het verkregen getal G wordt rekenkundig afgerond op een geheel aantal groepen.

A = a het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 9.

b (indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Besluit bekostiging WPO) het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 9.

Het verkregen getal wordt niet afgerond.

B = a het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 6,17.

b (indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Besluit bekostiging WPO) het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 6,17.

Het verkregen getal wordt niet afgerond.

C = a 280 minus (het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06).

b (indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Besluit bekostiging WPO) 280 minus (het totaal aantal leerlingen dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06).

Indien de uitkomst van deze berekening negatief is, wordt de factor C op 0 bepaald.

Het verkregen getal wordt niet afgerond.

D = a som van de gewichten: In deze formule voor de tijdelijke ruimtebehoeftebepaling wordt met het gewicht alleen de opslag bedoeld. De som van de gewichten is het totaal van het aantal leerlingen maal het gewicht op basis van het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, verminderd met 8,0 % van het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven. Indien het schoolgewicht D hoger is dan 80% van het aantal op de meest recente teldatum 1 oktober ingeschreven leerlingen van de school, wordt het schoolgewicht D vastgesteld op 80% van het aantal op de meest recente teldatum 1 oktober op de school ingeschreven leerlingen. Het verkregen getal wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal. Dit gehele getal wordt vervolgens vermenigvuldigd met 3,2.

b (indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Besluit bekostigingWPO) som van de gewichten op basis van het totaal aantal leerlingen dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, verminderd met 8,0 % van het totaal aantal leerlingen dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven. Indien het schoolgewicht D hoger is dan 80% van het aantal op de meest recente telling ingeschreven leerlingen van de school, wordt het schoolgewicht D vastgesteld op 80% van het aantal op de meest recente telling op de school ingeschreven leerlingen. Het verkregen getal wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal. Dit gehele getal wordt vervolgens vermenigvuldigd met 3,2.

Indien de uitkomst van deze berekening negatief is, wordt de factor D op 0 bepaald.

Het verkregen getal wordt niet afgerond.

E = aanvullende formatie op grond van bijzondere omstandigheden, toegekend op basis van artikel 120, vijfde lid van de Wet op het primair onderwijs.

F = het aantal formatieplaatsen onderwijsachterstandenbestrijding dat door de gemeente wordt bekostigd vanuit de specifieke uitkering.

Speciale school voor basisonderwijs

Voor een speciale school voor basisonderwijs is het aantal groepen bepalend voor de omvang van de permanente en voor de omvang van de tijdelijke voorziening. Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de ‘N-factor’ met dien verstande dat de N-factor voor de jonge risicoleerlingen (4- en 5-jarigen) 12 bedraagt. De N-factor voor een speciale school voor basisonderwijs is 15. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

1.2Gymnastiekruimten

Basisschool

Voor een basisschool is het aantal groepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep 6-12-jarigen wordt uitgegaan van maximaal 1,5 klokuur gymnastiek. Het aantal groepen is afhankelijk van het aantal formatieplaatsen. Ten behoeve van de bepaling van het aantal formatieplaatsen wordt uitgegaan van de formule

G = (A + B + C + D) / 179

De componenten G, A, B, C en D zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de formule voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen in bijlage III, deel B, onder 1.1.

Voor het bepalen van het aantal groepen 6-12 jarigen wordt aangesloten bij het normatieve overzicht ‘splitsing aantal groepen leerlingen’ zoals weergegeven in tabel 5.

Tabel 5 ‘Splitsingstabel aantal groepen leerlingen (G)’

Deze tabel geeft inzicht in de genormeerde splitsing van het aantal groepen leerlingen (G) in groepen 4- en 5-jarigen en groepen 6- tot en met 12-jarigen ten behoeve van het onderwijs in de lichamelijke oefening. Vanaf 2002 wordt uitgegaan van de volledige doorvoering van de groepsgrootteverkleining.

Aantal groepen Aantal groepen 4/5-jarigen Aantal groepen

per school (G)

2 1 1

3 1 2

4 2 2

5 2 3

6 2 4

7 3 4

8 3 5

9 3 6

10 3 7

11 4 7

12 4 8

13 4 9

14 5 9

15 5 10

16 5 11

17 6 11

18 6 12

19 6 13

20 6 14

21 7 14

22 7 15

23 7 16

24 8 16

25 8 17

26 8 18

27 9 18

28 9 19

29 9 20

30 9 21

31 10 21

32 10 22

33 10 23

34 11 23

35 11 24

36 11 25

37 11 26

38 12 26

39 12 27

40 12 28

41 13 28

42 13 29

43 13 30

44 14 30

45 14 31

46 14 32

47 14 33

48 15 33

49 15 34

50 15 35

Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie voor een basisschool, wordt het aantal groepen bepaald door het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaand aan elk jaar waarop de prognose, als bedoeld in bijlage II, betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven.

Speciale school voor basisonderwijs

Voor een speciale school voor basisonderwijs is het aantal groepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep met leerlingen jonger dan 6 jaar wordt uitgegaan van maximaal 3,75 klokuur gymnastiek. Per groep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt uitgegaan van maximaal 2,25 klokuur gymnastiek.

Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de ‘N-factor’. De ‘N-factor’ is bepalend voor de groepsgrootte. De N-factor voor een speciale school voor basisonderwijs is 15. De N-factor voor jonge risico-leerlingen is 12. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma, eventueel na rekenkundige afronding van het volgende cijfer, groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie voor een speciale school voor basisonderwijs, wordt het aantal groepen bepaald aan de hand van de prognose als bedoeld in bijlage II.

1.3 Bepaling aantal groepen ten behoeve van (uitbreiding van) eerste aanschaf onderwijsleerpakket en meubilair

Basisschool

De inrichting van een basisschool bestaat uit de volgende componenten:

  • a.

    onderwijsleerpakket

  • b.

    meubilair

  • a.

    onderwijsleerpakket

Ten behoeve van de bepaling van de omvang van de voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, wordt voor de bepaling van het aantal groepen uitgegaan van de onderstaande formule.

G = (A + B + C + D) / 179 + E.

De componenten G, A, B, C, D en E zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de formule voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen in bijlage III, deel B, onder 1.1.

b.meubilair

Ten behoeve van de bepaling van de omvang van de voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het meubilair, wordt voor de bepaling van het aantal groepen uitgegaan van de onderstaande formule.

G = (A + B + C) / 179

De componenten G, A, B en C zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de formule voor permanent gebruik bestemde voorzieningen in bijlage III, deel B, onder 1.1.

Speciale school voor basisonderwijs

Het aantal groepen onderwijsleerpakket en meubilair wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de ‘N-factor’. De N-factor is bepalend voor de groepsgrootte. De N-factor voor een speciale school voor basisonderwijs is 15. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

2.1 Lesgebouwen

Voor een school of nevenvestiging voor (voortgezet) speciaal onderwijs is het aantal groepen bepalend voor de omvang van de permanente en voor de omvang van de tijdelijke voorziening. Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de 'N- factor'. De N factor bepaalt de maximale groepsgrootte. In onderstaande tabel 6, 'N-factor', is de groepsgrootte per onderwijssoort en per schooltype weergegeven (artikel 14 Formatiebesluit WEC). Het getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma, eventueel na rekenkundige afronding van het volgende cijfer, groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

Tabel 6 'N-factor'

Onderwijssoort N factor N factor

SO VSO

Dove kinderen (DO) 6 6

Slechthorende kinderen (SH) 12 7

Kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden die niet tevens

behoren tot dove of slechthorende kinderen (ES) 12 7

Visueel gehandicapte kinderen (VISG) 12 7

Lichamelijk gehandicapte kinderen (LG) 12 7

Langdurig zieke kinderen (LZ) 13 7

Zeer moeilijk lerende kinderen (ZMLK) 12 12

Zeer moeilijk opvoedbare kinderen (ZMOK) 12 7

Kinderen in scholen verbonden aan pedologische

instituten (PI) 10 7

Meervoudig gehandicapte kinderen (MG) 7* 7*

* tenzij bij beschikking van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen anders is vastgesteld.

De bepaling van het aantal groepen van een SOVSO school of een SO school waaraan een of meer afdelingen zijn verbonden, vindt voor de verschillende schooltypen afzonderlijk plaats, waarna de afzonderlijk vastgestelde ruimtebehoeften worden gesommeerd.

2.2 Gymnastiekruimten

Het aantal groepen is bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep met leerlingen jonger dan 6 jaar wordt uitgegaan van , indien de school of nevenvestiging niet de beschikking heeft over een speellokaal, maximaal 3,75 klokuur gymnastiek. Per groep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt uitgegaan van maximaal 2,25 klokuur gymnastiek.

Het aantal groepen is afhankelijk van het aantal leerlingen. Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de 'N-factor'. De 'N-factor' is bepalend voor de groepsgrootte. In tabel 6 is de 'N-factor' weergegeven. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma hoger is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie wordt het aantal groepen bepaald aan de hand van de prognose als bedoeld in bijlage II. De bepaling van het aantal groepen van een SOVSO school of een SO school waaraan een of meer afdelingen zijn verbonden, vindt voor de verschillende schooltypen afzonderlijk plaats.

3 School voor voortgezet onderwijs

3.1 Lesgebouwen

Voor een school voor voortgezet onderwijs wordt met behulp van het Ruimtebehoeftemodel (RBM) de ruimtebehoefte bepaald. Het totale ruimtebeslag van een instelling voor voortgezet onderwijs is een optelling van twee componenten, te weten:

1 een leerlinggebonden component;

2 een vaste voet.

Ad 1 Een leerlinggebonden component

Deze wordt bepaald door aan de hand van in tabel 7.1.a ‘Berekening van de leerlingafhankelijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs’ opgenomen bruto-vloeroppervlakten per leerling te vermenigvuldigen met het aantal leerlingen. De leerlinggebonden component is afhankelijk van de soort onderwijs, leerweg of sector die de leerling volgt.

Ad 2 Een vaste voet

De vaste voet wordt bepaald aan de hand van in tabel 7.1.b ‘Berekening van de vaste voet per instelling ten behoeve van de ruimtebehoefte voortgezet onderwijs’ opgenomen bruto-vloeroppervlakten per instelling of sector. De vaste voet is afhankelijk van de aard van de vestiging en van het onderwijsaanbod binnen de beroepsgerichte leerweg.

Vermenigvuldiging van het aantal leerlingen per onderwijssoort met de bijbehorende normoppervlakten en verhoging met de vaste voet per instelling en, indien van toepassing, een vaste voet per sector geeft, uitgedrukt in bruto vierkante meters, de totale ruimtebehoefte van de instelling. De ruimtebehoefte wordt vervolgens vastgesteld per organisatorische eenheid.

Het RBM voorziet in een normering voor praktijkonderwijs.

Het RBM voorziet niet in een afzonderlijke normering voor een orthopedagogisch didactisch centrum (OPDC). Het OPDC levert diensten ter ondersteuning van leerlingen op de scholen die het samenwerkingsverband zijn aangegaan. De leerlingen die gebruikmaken van de diensten van het OPDC zijn derhalve in alle gevallen ingeschreven bij reguliere scholen voor voortgezet onderwijs.

Voor een onderbouwing van de in tabel 7.1.a en 7.1.b opgenomen bruto-normoppervlakten wordt verwezen naar de toelichting van deze bijlage. Indien noodzakelijk voor het bepalen van de omvang van de toekenning, kan op basis van deze onderbouwing de leegstand in onderwijsruimten binnen een gebouw voor voortgezet onderwijs worden bepaald.

Tabel 7.1.a Berekening van de leerlingafhankelijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs

Onderwijssoort

Leerweg

Ruimtetype

BVO/ll

Onderbouw (leerjaar 1 en 2)

Algemeen

6,02

Bovenbouw AVO/VWO

Algemeen

5,69

Bovenbouw theoretische leerweg

TLW

Algemeen

5,80

LWOO

Algemeen

6,49

Bovenbouw techniek

GLW

Algemeen

5,38

Specifiek

5,47

BLW

Algemeen

4,10

Specifiek

8,99

LWOO

Algemeen

3,86

Specifiek

12,72

Bovenbouw economie

GLW

Algemeen

5,35

Specifiek

0,89

BLW

Algemeen

4,96

Specifiek

2,25

LWOO

Algemeen

5,25

Specifiek

3,06

Bovenbouw zorg/welzijn

GLW

Algemeen

4,74

Specifiek

2,10

BLW

Algemeen

4,13

Specifiek

4,22

LWOO

Algemeen

4,28

Specifiek

5,53

Bovenbouw landbouw

GLW

Algemeen

5,25

Specifiek

0,78

BLW

Algemeen

4,77

Specifiek

2,34

LWOO

Algemeen

4,44

Specifiek

4,69

Afdeling praktijkonderwijs

Algemeen

7,85

legenda TLW theoretische leerweg

LWOO leerwegondersteunend onderwijs

GLW gemengde leerweg

BLW beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-)

Tabel 7.1.b Berekening van de vaste voet per instelling ten behoeve van de ruimtebehoefte voortgezet onderwijs

Onderwijssoort

Ruimtetype

vaste voet

Hoofdvestiging

Algemeen

980

Nevenvestiging met spreidingsnoodzaak

Algemeen

550

Nevenvestiging zonder spreidingsnoodzaak

0

VMBO-techniek BLW

Specifiek

299

VMBO-economie BLW

Specifiek

196

VMBO-zorg/welzijn BLW

Specifiek

168

VMBO-landbouw BLW

Specifiek

117

Praktijkonderwijs

Algemeen

306

legenda BLW beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-)

De vaste voet per instelling is 980 m2 bruto-vloeroppervlakte (BVO) welke wordt toegekend aan de hoofdvestiging van de instelling. Voor een nevenvestiging die op grond van een ministeriële beschikking in aanmerking komt voor aanvullende bekostiging in verband met spreidingsnoodzaak, geldt een aanvullende vaste voet van 550 m2 BVO. De vaste voet voor een hoofdvestiging of nevenvestiging met spreidingsnoodzaak is niet van toepassing op een zelfstandige school voor praktijkonderwijs. Indien van toepassing worden vaste voeten behorende bij die sectoren waar de beroepsgerichte leerweg wordt aangeboden toegekend op de vestiging waar de beroepsgerichte leerweg(en) wordt aangeboden. Tevens geldt een vaste voet voor die vestiging waar praktijkonderwijs aanwezig is.

3.2 Gymnastiekruimten

De in onderstaande tabel 7.2 'Berekening van de ruimtebehoefte gymnastiekaccommodatie voortgezet onderwijs' vermelde bruto vloeroppervlakten vormen de grondslag voor de bepaling van de omvang van de voorzieningen in de huisvesting ten behoeve van gymnastiekonderwijs.

Tabel 7.2 Berekening van de ruimtebehoefte gymnastiekaccommodatie Voortgezet Onderwijs

Onderwijssoort Leerweg BVO/ll

Onderbouw (leerjaar 1 en 2) 1,66

Bovenbouw AVO/VWO 0,78

Bovenbouw theoretische leerweg TLW 1,11

LWOO 1,26

Bovenbouw techniek GLW 1,11

BLW 1,38

LWOO 1,57

Bovenbouw economie GLW 1,11

BLW 1,38

LWOO 1,57

Bovenbouw zorg/welzijn GLW 1,11

BLW 1,38

LWOO 1,57

Bovenbouw landbouw GLW 1,11

BLW 1,38

LWOO 1,57

Praktijkonderwijs 1,99

legenda TLW theoretische leerweg

LWOO leerwegondersteunend onderwijs

GLW gemengde leerweg

BLW beroepsgerichte leerweg

DEEL C De bepaling van de omvang van de toekenning

De bepaling van de omvang van een inhoudelijk goedgekeurde voorziening is noodzakelijk om op basis van bijlage IV, de financiële normering, de financiële consequenties vast te stellen.

1 School voor basisonderwijs

De opmerking in Bijlage I, Deel A onder 1 met betrekking tot het van toepassing zijn van een termijn van vijftien of twintig jaar om te bepalen of recht bestaat op een tijdelijke of een permanente voorziening is van overeenkomstige toepassing.

1.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening ‘nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw’, wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vijftien of twintig jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtehoefte'.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening ‘uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw’, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting langer dan vijftien oftwintig jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtehoefte'.

Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m2 en het aantal m2 behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzake-lijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing of door aanpassing in combinatie met uitbreiding van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in deel A van deze bijlage: 'De bepaling van de capaciteit'.

Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw, dan wel aanpassing en uitbreiding van het gebouw, hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.

Een toeslag voor een afzonderlijk speellokaal wordt toegekend indien de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, de vijfde groep omvat. Indien de voorziening in de huisvesting een uitbreiding dan wel een uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw betreft, geldt tevens als voorwaarde dat het bestaande lokaal geen speellokaal bevat. Een tweede toeslag voor een afzonderlijk speellokaal wordt toegekend indien de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen nieuwbouw dan wel vervangende nieuwbouw de veertiende groep omvat.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening ‘ingebruikneming’ wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vijftien of twintig jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtehoefte'.

De omvang van de goedgekeurde voor permanent gebruik bestemde voorziening in de huisvesting ‘medegebruik’ wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.

1.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ‘nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw’, wordt bepaald door het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is gedurende ten minste vier jaar en korter dan vijftien of twintig jaar. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimte-behoefte'.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ‘uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw’, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan vijftien of twintig jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtehoefte'.

Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m2 en het aantal m2 behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in deel A van deze bijlage: 'De bepaling van de capaciteit'.

Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw, hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.

Een tijdelijke voorziening voor één groep extra ten behoeve van een speellokaal wordt toegekend indien de omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, de vijfde groep omvat. Indien de voorziening in de huisvesting een uitbreiding dan wel een uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw betreft, geldt tevens als voorwaarde dat het bestaande gebouw geen speellokaal bevat. Een tweede tijdelijke voorziening voor één groep extra ten behoeve van een speellokaal wordt toegekend indien de omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen nieuwbouw dan wel vervangende nieuwbouw de veertiende groep omvat.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ‘ingebruikneming’ wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan vijftien of twintig jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtehoefte'.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting ‘medegebruik’ wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting, ten minste vier jaar en korter dan vijftien of twintig jaar, noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.

De omvang van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ‘verplaatsing van noodlokalen’ wordt bepaald door het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is ten minste vier jaar en korter dan vijftien of twintig jaar. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtehoefte'.

1.3 Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ‘terrein, dan wel uitbreiding van het terrein’, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte en het gestelde in bijlage III, deel D.

Voor een basisschool wordt de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ‘eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket’, bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor reeds eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket voor het aantal groepen, op basis van het aantal gewogen leerlingen, zoals normatief kan worden gevormd op de meest recente teldatum. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in paragraaf 1.3 van deel B van deze bijlage.

Voor een basisschool wordt een toeslag onderwijsleerpakket tweede speellokaal toegekend indien er sprake is van een uitbreiding met een tweede speellokaal.

Voor een basisschool wordt een toeslag meubilair tweede speellokaal toegekend indien er sprake is van een uitbreiding met een tweede speellokaal.

Voor een basisschool wordt de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ‘eerste aanschaf van het meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het meubilair’, bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor eerste aanschaf van het meubilair is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor het aantal groepen, op basis van het aantal ongewogen leerlingen, zoals normatief kan worden gevormd op de meest recente teldatum. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in paragraaf 1.3 van deel B van deze bijlage.

Voor een basisschool wordt de omvang van de toeslag meubilair als gevolg van de groepsgrootteverkleining bepaald door het verschil in het op een geheel getal afgeronde aantal groepen, op basis van de formule ter bepaling van de omvang van voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen zoals weergegeven in paragraaf 1.1 in deel B van deze bijlage, en het op een geheel getal afgeronde aantal groepen op basis van de formule ter bepaling van de omvang van de voorziening eerste aanschaf. meubilair zoals weergegeven in paragraaf 1.3 in deel B van deze bijlage.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ‘aanpassing’, anders dan een aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ‘onderhoud’ wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ‘herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden’ wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van de goedgekeurde voorziening ‘verhuiskosten’wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

1.4 Gymnastiekruimten

De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door de minimumnormen bij de realisering zoals aangegeven in onderdeel D van deze bijlage.

De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door de goedgekeurde onderdelen zoals aangegeven bij de criteria voor de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel uitbreiding (bijlage I).

De omvang van de goedgekeurde aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.

De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan waarvoor de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.

De omvang van het goedgekeurde onderhoud aan de gymnastiekruimte wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

2.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening ‘nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw’, wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste twintig jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtehoefte'.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening ‘uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw’, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste twintig jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtehoefte'.

Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m2 en het aantal m2 behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing of door aanpassing in combinatie met uitbreiding van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in deel A van deze bijlage: 'De bepaling van de capaciteit'.

Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw, dan wel aanpassing en uitbreiding van het gebouw, hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening ‘ingebruikneming’ wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste twintig jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte'.

De omvang van de goedgekeurde voor permanent gebruik bestemde voorziening in de huisvesting ‘medegebruik’ wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.

2.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ‘nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw’, wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is ten minste vier jaar en korter dan twintig jaar. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtehoefte'.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ‘uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw’, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan twintig jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtehoefte'.

Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m2 en het aantal m2 behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in deel A van deze bijlage: 'De bepaling van de capaciteit'.

Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ‘ingebruikneming’ wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan twintig jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte'.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting, ‘medegebruik’, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting, ten minste vier jaar en korter dan twintig jaar, noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.

De omvang van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ‘verplaatsing van noodlokalen’ wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is ten minste vier jaar en korter dan twintig jaar.

Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven onder B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtehoefte'.

2.3 Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, ‘terrein, dan wel uitbreiding van het terrein’, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen zoals gesteld ten aanzien van de terreinoppervlakte en het gestelde in bijlage III, deel D.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, ‘eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair’, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor reeds eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair voor het aantal groepen zoals normatief kan worden gevormd, op basis van de meest recente teldatum.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ‘aanpassing’ wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ‘onderhoud’ wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, herstel van constructiefouten en ‘herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden’ wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van de goedgekeurde voorziening ‘verhuiskosten’wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

2.4 Gymnastiekruimten

De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door de minimumnormen bij realisering zoals aangegeven in onderdeel D van deze bijlage.

De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door de goedgekeurde onderdelen zoals aangegeven bij de criteria voor de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel uitbreiding (bijlage I).

De omvang van de goedgekeurde aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.

De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan voor wie de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.

De omvang van het goedgekeurde onderhoud aan de gymnastiekruimte wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

3 School voor voortgezet onderwijs

3.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening ‘nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw’, wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste twintig jaar noodzakelijk is. De hieruit voortvloeiende ruimtebehoefte wordt bepaald aan de hand van het Ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in de toelichting van deze bijlage.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening ‘uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw of uitbreiding door middel van ingebruikneming’, wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste twintig jaar noodzakelijk is en de huisvesting die aanwezig is.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening ‘ingebruikneming’ wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste twintig jaar noodzakelijk is. De ruimtebehoefte wordt bepaald met het Ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte'.

De omvang van de goedgekeurde voor permanent gebruik bestemde voorziening in de huisvesting ‘medegebruik’ wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen aanwezig op de laatst bekende teldatum voor het indienen van de aanvraag en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare ruimte. Aan de hand van het feitelijk lesrooster kan vervolgens het overschot aan beschikbare onderwijsruimte worden bepaald. Medegebruik wordt gegeven in de vorm van in te roosteren lessen.

3.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de toekenning wordt bepaald per organisatorische eenheid zoals gedefinieerd in Bijlage I, rekening houdend met het werkelijk aanwezige aantal lesruimten en gymnastieklokalen.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ‘nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw’, wordt bepaald door het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar doch korter dan twintig jaar noodzakelijk is. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van het ruimtebehoeftemodel zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte'.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ‘uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw’, wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar doch korter dan twintig jaar noodzakelijk is en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare huisvesting. Het verschil is minimaal 100 m2 bruto vloeroppervlakte. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van het ruimtebehoeftemodel zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte'.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ‘ingebruikneming’ wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan twintig jaar noodzakelijk is en de met 10% verhoogde capaciteit van de beschikbare huisvesting. De ruimtebehoefte wordt bepaald met het Ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte'.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting ‘medegebruik’ wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen aanwezig op de laatst bekende teldatum en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare ruimte. Aan de hand van het feitelijk lesrooster kan vervolgens het overschot aan beschikbare onderwijsruimte worden bepaald. Medegebruik wordt gegeven in de vorm van in te roosteren lessen.

De omvang van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting ‘verplaatsing van noodlokalen’ wordt bepaald door het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar doch korter dan twintig jaar noodzakelijk is en de met 10% verhoogde capaciteit van de beschikbare huisvesting. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van het ruimtebehoeftemodel zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte'.

3.3 Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ‘terrein, dan wel uitbreiding van het terrein’, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke oppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ‘eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen en meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen en meubilair’, is gekoppeld aan de omvang van de toegekende voorziening in de huisvesting. De omvang van de tegemoetkoming in eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair als er sprake is van een inpandige aanpassing waarbij algemene of specifieke ruimte wordt omgezet in specifieke en/of werkplaatsruimte bedraagt het verschil tussen de vergoeding voor eerste inrichting van de bestaande ruimte en de vergoeding voor eerste inrichting van de te creëren ruimte.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ‘herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden’ wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van de goedgekeurde voorziening ‘verhuiskosten’wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

3.4 Gymnastiekruimten

De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het Ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in de toelichting bij deze bijlage.

De omvang van de goedgekeurde ‘uitbreiding’ van een gymnastiekruimte wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen, waarvoor gymnastiekruimte ten minste twintig jaar noodzakelijk is (te bepalen met behulp van het ruimtebehoeftemodel) en de gymnastiekruimte die aanwezig is.

De omvang van het goedgekeurde ‘terrein, dan wel uitbreiding van het terrein’, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.

De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de ‘eerste aanschaf van het meubilair’, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan waarvoor de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.

De omvang van het goedgekeurde ‘herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden’, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van de goedgekeurde voorziening ‘medegebruik’ gymnastiekruimte wordt uitgedrukt in lestijden. Het aantal lestijden gymnastiek wordt bepaald met behulp van het lesrooster met als maximum het met toepassing van tabel 7.2 van het ruimtebehoeftemodel berekende aantal: (aantal leerlingen x 32 x m2 bvo gym): 460. Voor het Lwoo en Praktijkonderwijs wordt een aangepaste formule gehanteerd: (aantal leerlingen x 32 x m2 bvo gym): 322.

Hierop wordt het aantal in eigen accommodatie te verzorgen lessen in mindering gebracht (zie deel A, paragraaf 3.5.1.).

De omvang van de goedgekeurde voorziening huur sportterrein bedraagt ten hoogste acht weken per kalenderjaar. Het aantal lestijden waarvoor vergoeding wordt gegeven, wordt bepaald aan de hand van het lesrooster met als maximum het met toepassing van tabel 7.2 van het ruimtebehoeftemodel berekende aantal: (aantal leerlingen x 32 x m2bvo gym) / 460. Voor het Lwoo en Praktijkonderwijs wordt een aangepaste formule gehanteerd: (aantal leerlingen x 32 x m2bvo gym) / 322. DEEL D Minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen

1 School voor basisonderwijs

– minimum terreinoppervlakte betrekking hebbende op het verharde gedeelte: 3 m2/ll met een minimum van 300 m2 netto, vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 m2 netto;

– 1 speellokaal per school met een minimum netto oppervlakte van 84 m2, vanaf de veertiende groep een tweede speellokaal met een minimum netto oppervlakte van 84 m2;

– minimumoppervlakte leslokaal: 42 m2 netto.

2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

– minimum terreinoppervlakte betrekking hebbende op het verharde gedeelte: 3 m2/ll met een minimum van 300 m2 netto, vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 m2 netto;

– een speellokaal heeft een minimum netto oppervlakte van 84 m2;

– minimum oppervlakte leslokaal: 42 m2 netto.

3 School voor voortgezet onderwijs

Minimum afmetingen, uitgedrukt in netto m2:

theorielokaal: 42 m2

theorievaklokaal: 50 m2

vaklokaal natuurkunde: 50 m2

vaklokaal biologie: 50 m2

vaklokaal scheikunde: 60 m2

vaklokaal handvaardigheid: 60 m2

vaklokaal overig: 80 m2

specifiek vaklokaal lassen: 50 m2

specifiek vaklokaal meten: 50 m2

werkplaats: 115 m2

restaurant: 80 m2

4 Gymnastiekruimten

– De oefenruimte is minimaal 252 m2 netto.

– De hoogte van de oefenruimte is minimaal 5 m.

– Het gymnastiekgebouw bevat ten minste 2 kleedruimten met een was-/douchegelegenheid.

III 1 Overzicht 'Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs'

De vaststelling van de bruto vloeroppervlakte van een schoolgebouw:

De bruto vloeroppervlakte van een gebouw is de som van de bruto vloeroppervlakten van alle onderwijsruimten en andere ruimten op alle vloerniveaus.

De bruto vloeroppervlakte van ieder vloerniveau wordt begrensd door de buitenomtrek c.q. het buitenvlak van de begrenzing van het gebouw op vloerhoogte.

De oppervlakte van trappen en liften dient op ieder vloer-niveau tot de bruto vloeroppervlakte te worden gerekend.

De oppervlakte van verbindende ruimten tussen in- of aanpandige gymnastieklokalen wordt toegerekend aan het lesgebouw.

Bij scheidingswanden tussen het lesgebouw en in- of aanpandig gelegen gymnastieklokalen wordt de bruto vloeroppervlakte gerekend tot het hart van de scheidingsconstructie.

Tot de bruto vloeroppervlakte wordt niet gerekend een schalmgat of een vide, voor zover de oppervlakte daarvan groter is dan 4 m2.

Uitzonderingen:

In- en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen die uitsluitend van buitenaf bereikbaar zijn, worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend.

Indien de bruto vloeroppervlakte niet of moeilijk te bepalen is, mogen de netto oppervlakten van alle ruimten worden opgeteld. De bruto vloeroppervlakte wordt dan verkregen door de gevonden nettovloeroppervlakte te vermenigvuldigen met de factor 1,1.

Bij zolderruimten, kelders of souterrains in gebruik als onderwijsruimte of andere ruimte, wordt de bruto vloeropper-vlakte bepaald door de nettovloeroppervlakte van dat deel van de ruimte met een vrije hoogte > 2,60 m te vermenigvuldigen met de factor 1,1.

Voor zover een zolderruimte, kelder of souterrain wordt gebruikt als berging, keuken, stencilruimte of werkkast telt deze niet mee voor de berekening van de bruto vloeropper-vlakte.

III 2 Overzicht 'Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het voortgezet onderwijs'

Deze meetinstructie is bedoeld voor nieuwe (gedeelten van) gebouwen of voor situaties waar gekozen wordt voor het niet overnemen van gegevens van het ministerie van OCenW.

De bruto oppervlakte van een gebouw is de som van de bruto vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende 'beloopbare' binnenruimten. De bruto vloeroppervlakte wordt gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande buitenconstructies, die de ruimten omhullen.

Tot de bruto oppervlakte behoort eveneens:

– de oppervlakte van trapgaten, liftschachten, en leidingschachten op elk vloerniveau;

– de oppervlakte van vrijstaande uitwendige kolommen, voor zover groter dan 0,5 m2.

Uitzonderingen:

– De oppervlakten van overdekte niet door vaste buitenbegrenzingen omsloten ruimten worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend, ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Dit betreft luifels, dakoverstekken, de ruimte onder op kolommen staande verdiepingen, fietsenstallingen (al dan niet overdekt) en dergelijke.

– Open brand- of vluchttrappen aan de buitenzijde van een gebouw worden bij de bepaling van de bruto oppervlakte niet meegerekend.

Niet beloopbare kelders en/of zolders worden niet meegerekend.

TOELICHTING

Bijlage III is thans (2007) gewijzigd.

Deel B.

Paragraaf 1.1. is gewijzigd in verband met de nieuwe gewichtensystematiek.

Paragrafen 1.2 en 2.2. zijn gewijzigd in verband met de beleidsregel voor bekostiging gymnastiek.

Deel C.

Paragraaf 3. is gewijzigd in verband met aanpassing van de WVO.

Bijlage IV Financiële normering (docsnr. 1322298)

De financiële normering valt uiteen in drie delen:

– deel A: vergoeding op basis van normbedragen;

– deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten;

– deel C: bepaling medegebruikstarief.

DEEL A Vergoeding op basis van normbedragen

  • In onderstaande normbedragen voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding (paragrafen 1.1, 1.2, 2.1, 2.2 en 3.1) is tevens een vergoeding voor bouwvoorbereiding opgenomen. Deze vergoeding omvat 8% (bij projecten tot een bruto-vloeroppervlakte van 2500 m2) respectievelijk 5% (bij grotere projecten) van het aangegeven normbedrag. Bij de uiteindelijke genormeerde vergoeding van een op het programma geplaatste voorziening voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding wordt de toegekende genormeerde vergoeding voor de kosten van de bouwvoorbereiding in mindering gebracht.

  • 1 School voor basisonderwijs

  • In dit hoofdstuk zijn genormeerde bedragen opgenomen voor:

  • - nieuwbouw (paragraaf 1.1);

  • – uitbreiding (paragraaf 1.2);

  • – tijdelijke voorziening (paragraaf 1.3);

  • – eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair (paragraaf 1.4);

  • – gymnastiek (paragraaf 1.5).

  • De in dit hoofdstuk opgenomen normbedragen zijn bijgesteld ten behoeve van de vergoedingen voor 2007. De bedragen zijn gebaseerd op het prijspeil van 1 juli 2006 en voorzien van het MEV-indexcijfer voor 2007 (1,75% voor de huisvestingsvoorzieningen nieuwbouw en uitbreiding en 2,5% voor onderhoud, eerste inrichting en klokuurvergoeding gymnastiek). De systematiek van prijsbijstelling en indexering is opgenomen in hoofdstuk 4. De bedragen zijn naar boven afgerond op hele euro’s.

  • 1.1 Nieuwbouw (permanente bouwaard)

  • De financiële normering voor nieuwbouw valt uiteen in een vijftal kostencomponenten, te weten:

  • – kosten voor terrein;

  • – bouwkosten;

  • – toeslag voor paalfundering;

  • – toeslag voor het realiseren van een afzonderlijk speellokaal;

  • – toeslag voor sloopkosten, herstel van terreinen en verhuiskosten bij vervangende bouw.

  • In het geval van vervangende nieuwbouw waarbij sprake is van uitbreiding van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, gelden de bedragen zoals opgenomen in de financiële normering voor uitbreiding (permanente bouwaard).

  • Kosten voor terreinen

  • Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur. Indien een terrein dient te worden aangekocht, zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt ten behoeve van het programma. Ook bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken. Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Voor de minimaal benodigde oppervlakte van het terrein wordt verwezen naar bijlage III, deel D.

  • Bouwkosten

  • De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering op staal, alsmede aanleg en inrichting van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto-vloeroppervlakte worden gerealiseerd.

  • De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

  • – Vaste voet (inclusief twee groepen): € 695.713,--

  • – Elke volgende groep: € 136.111,--.

  • De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

  • – Vaste voet (inclusief vier groepen) : € 1.126.667,--

  • – Elke volgende groep: € 130.509,--

  • – Bedrag toeslag extra ruimte: € 155.367,--.

  • Van de vergoeding voor bouwkosten voor (vervangende) nieuwbouw wordt 1% gereserveerd voor een kunstobject. Dit gedeelte van de vergoeding wordt beschikbaar gesteld na realisering van een kunstobject, waarmee ten minste het bedoelde budget is gemoeid. Het bevoegd gezag schakelt het adviesbureau voor beeldende kunst en vormgeving ‘Kunst en bedrijf b.v.’ te Amsterdam in ten behoeve van begeleiding en bemiddeling bij de te verstrekken kunstopdracht.

  • Toeslag voor paalfundering

  • Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van het gebouw op staal. In een aantal gevallen zal fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag (inclusief twee respectievelijk vier groepen) en een bedrag per groep.

  • De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

  • 1<15 m 15 < 20 m 20 m

  • – Vaste voet (incl. twee groepen) € 9.795,– € 14.247,– € 22.742,–

  • – Elke volgende groep: € 1.984,– € 3.356,– € 6.005,–

  • De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

  • 1 < 15 m 15 < 20 m 20 m

  • – Vaste voet (incl. vier groepen) € 15.372,– € 23.681,– € 39.622,–

  • – Elke volgende groep € 1.821,– € 3.080,– € 5.511,–

  • – Bedrag toeslag extra ruimte € 2.168,– € 3.666,– € 6.560,–

  • Toeslag voor een afzonderlijk speellokaal

  • In de hiervoor genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De toeslag bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee 90 m2 ruimte gerealiseerd kan worden.

  • De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

  • – Geen paalfundering nodig: € 106.522–

  • – Lengte paalfundering 1 < 15 meter: € 108.074–

  • – Lengte paalfundering 15 < 20 meter: € 109.148–

  • – Lengte paalfundering 20 meter: € 111.221–

  • Toeslag voor sloopkosten, herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw

  • Indien vervangende nieuwbouw plaatsvindt bestaat de mogelijkheid dat het oude schoolgebouw gesloopt dient te worden. Het desbetreffende terrein moet daarna worden hersteld en, indien de vervangende nieuwbouw op dezelfde plaats wordt gerealiseerd, dienen de leerlingen te verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie.

  • De genormeerde vergoeding voor sloopkosten (inclusief eventuele verhuiskosten) zoals hieronder opgenomen, is gebaseerd op een vast bedrag per groep, afhankelijk van het type huisvesting dat gesloopt dient te worden.

  • De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

  • – Permanente bouw: € 5.406,– per groep

  • – Tijdelijke bouw: € 2.704,– per groep

  • 1.2 Uitbreiding (permanente bouwaard)

  • Voor uitbreiding van de huisvesting in permanente bouwaard tot 1035 m2 brutovloeroppervlakte (maximaal 9 groepen) is onderstaand de financiële normering weergegeven. Bij grotere uitbreidingen dient te worden uitgegaan van de financiële normering voor nieuwbouw (permanente bouwaard) (paragraaf 1.1).

  • Kosten voor terrein

  • Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen. Indien uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, wordt bij de bepaling van de kosten voor het terrein dezelfde systematiek gevolgd als bij nieuwbouw (paragraaf 1.1).

  • Bouwkosten

  • De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het lokaal, inclusief fundering op staal, alsmede extra aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto-vloeroppervlakte worden gerealiseerd.

  • De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

  • – Vaste voet: € 98.232,–

  • – Bedrag per groep: € 157.465,–

  • De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

  • – Vaste voet: € 101.129,–

  • – Bedrag per groep: € 146.671,–

  • – Bedrag toeslag extra ruimte: € 174.608,–

  • Toeslag voor paalfundering

  • Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van de uitbreiding van het gebouw op staal. In een aantal gevallen zal echter fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag en een bedrag per groep.

  • De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

  • 1 < 15 m 15 < 20 m 20 m

  • – Vaste voet: € 4.398,– € 5.735,– € 9.201,–

  • – Per groep: € 696,– € 1.804,– € 3.646,–

  • De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

  • 1 < 15 m 15 < 20 m 20 m

  • – Vaste voet € 4.438,– € 5.788,– € 9.285,–

  • – Per groep € 635,– € 1.647,– € 3.330,–

  • – Toeslag extra ruimte € 756,– € 1.961,– € 3.964,–

  • Toeslag voor een afzonderlijk speellokaal

  • In de hiervoor genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De toeslag bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee 90 m2 ruimte gerealiseerd kan worden. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat een afzonderlijk speellokaal steeds in combinatie met een uitbreiding van ten minste één groep (lokaal) plaatsvindt.

  • De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

  • – Geen paalfundering nodig: € 123.234,–

  • – Lengte paalfundering 1 < 15 meter: € 123.778,–

  • – Lengte paalfundering 15 < 20 meter: € 124.645,–

  • – Lengte paalfundering 20 meter: € 126.088,–

  • In geval van uitbreiding met alleen een speellokaal zonder gelijktijdige toekenning van een ander lokaal, wordt voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs de vergoeding op basis van de volgende bedragen bepaald:

  • – Geen paalfundering nodig: € 221.434,–

  • – Lengte paalfundering 1 < 15 meter: € 227.781,–

  • – Lengte paalfundering 15 < 20 meter: € 229.168,–

  • – Lengte paalfundering 20 meter: € 230.293,–

  • Toeslag voor sloopkosten, herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw

  • Hiervoor gelden dezelfde bedragen als bij nieuwbouw (permanente bouwaard).

  • 1.3 Tijdelijke voorziening

  • De hierna genoemde bedragen zijn afgestemd op de investeringslasten ten behoeve van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen nieuwbouw van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw als hoofdlocatie, uitbreiding van een (permanente) hoofdlocatie met een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw en uitbreiding van bestaande voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen. Daarnaast wordt ingegaan op realisering van een tijdelijke voorziening door middel van huur van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw. Wat betreft grondkosten wordt ervan uitgegaan dat een tijdelijke voorziening in principe op het aanwezige terrein kan worden gerealiseerd. Is dit niet het geval dan geldt voor de beschikbaarstelling van terrein dezelfde procedure als bij nieuwbouw (paragraaf 1.1).

Indien een tijdelijke voorziening volgens een prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, noodzakelijk is voor een periode van meer dan 15 jaar worden de beschikbare budgetten verhoogd met maximaal 15%. Het extra budget wordt ingezet voor extra voorzieningen of voor verhoging van de kwaliteit van de voorzieningen of voor een combinatie van beide. De te realiseren tijdelijke voorziening moet geschikt zijn om gedurende 20 jaar te functioneren.

    • Nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente hoofdlocatie

    • Bij de berekening van de hieronder genoemde bedragen voor nieuwbouw van noodlokalen is uitgegaan van de volgende bruto-vloeroppervlakte:

    • – Per groep: 80 m2;

    • – Toeslag voor eerste groep: 20 m2;

    • – Toeslag voor nieuwbouw als hoofdlocatie: 160 m2.

    • Elk voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw heeft een aantal standaardvoorzieningen nodig (entree en dergelijke). In verband hiermee wordt voor het eerste lokaal een toeslag gegeven. Hiernaast dienen voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen, die als hoofdgebouw gaan fungeren, ook te beschikken over een aantal ruimten, die normaliter ook in een permanent hoofdgebouw aanwezig zijn (lerarenkamer, administratieruimte en dergelijke). Hiervoor wordt eveneens een toeslag gegeven.

    • De vergoeding bestaat uit een vast bedrag, een bedrag per groep alsmede bedragen voor de beide toeslagen. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering, de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen alsmede eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen. Tussen haakjes staan de bedragen indien paalfundering niet noodzakelijk is.

    • De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

    • (zonder paalfundering)

    • – Vast bedrag: € 40.431,– (€ 40.058,–)

    • – Bedrag per groep: € 79.487,– (€ 74.934,–)

    • – Toeslag eerste groep: € 19.872,– (€ 18.734,–)

    • – Toeslag hoofdlocatie: € 158.972,– (€ 149.868,–)

    • Uitbreiding van bestaande tijdelijke voorzieningen

    • Ook bij uitbreiding van tijdelijke voorzieningen wordt wat betreft de bruto-vloeroppervlakte uitgegaan van 80 m2 per groep. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering en de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen (tussen haakjes staan de bedragen indien paalfundering niet noodzakelijk is).

    • De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

    • (zonder paalfundering)

    • – Vast bedrag: € 22.727,– (€ 18.249,–)

    • – Bedrag per groep: € 83.289,– (€ 81.200,–)

    • Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen

    • Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd.

    • In principe zijn er twee typen huur mogelijk: huur van een noodlokaal en huur van een bestaand gebouw. Beide soorten huur worden vergoed op basis van werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten)

    • bouwkosten.

    • 1.4 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

    • Basisschool

    • De bedragen voor eerste inrichting vallen uiteen in bedragen voor onderwijsleerpakket (OLP) en bedragen voor meubilair. De hierna opgenomen bedragen zijn investeringsbedragen per school met een gegeven aantal groepen. Bij uitbreiding wordt het uit te keren bedrag bepaald aan de hand van het verschil tussen de investeringsbedragen van de school met en zonder uitbreiding.

    • Voor nieuwe instituten geldt dat op de hierna genoemde bedragen, bij eerste aanschaf van het totale onderwijsleerpakket en meubilair, een korting wordt toegepast van 10%.

    • De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

    •  Aanwezig aantal groepen OLP Meubilair Totaal

    • 2 € 41.783 € 24.938 € 66.721 incl. speellokaal

    • 3 € 47.547 € 33.512 € 81.059 incl. speellokaal

    • 4 € 59.168 € 42.354 € 101.522 incl. speellokaal

    • 5 € 65.145 € 50.929 € 116.074 incl. speellokaal

    • Elke volgende groep € 6.329 € 5.983 € 12.312 excl. speellokaal

    • Toeslag tweede

    • speellokaal € 826 € 5.723 € 6.549 zowel olp als meubilair

    • Speciale school voor basisonderwijs

    • De vergoeding voor eerste inrichting voor onderwijsleerpakket en meubilair voor een speciale school voor basisonderwijs bestaat uit: een vast voet inclusief vier groepen, een bedrag voor elke volgende groep en een toeslag bij de vorming van de twaalfde groep.

    • - Vaste voet (inclusief vier groepen) € 123.154

    • - Elke volgende groep € 12.852

    • - Toeslag bij de twaalfde groep € 16.560

    • Indien de toekenning van het aantal groepen eerste inrichting en meubilair één of meer van de eerste vier groepen omvat, wordt de vaste voet naar rato toegekend.

  • 1.5

    Gymnastiek

    Bouwkosten nieuwbouw/uitbreiding

Nieuwbouw

  • De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m2 bedraagt € 746.346,– (op het schoolterrein) respectievelijk € 761.442,– (op afzonderlijk terrein). Deze vergoeding omvat tevens de kosten van fundering op staal, alsmede de inrichting van het terrein. De grondkosten zijn hierin niet begrepen.

  • Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte.

  • De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

  • – Paallengte 1 < 15 meter: € 15.012,–

  • – Paallengte 15 < 20 meter: € 20.695,–

  • – Paallengte 20 meter: € 29.065,–

  • Uitbreiding

      • Bij uitbreiding van gymnastiekruimte wordt in eerste instantie aangesloten bij de vergoeding voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m2.

      • Bij kleine gymnastiekzalen, waarvan de oefenvloer een oppervlakte heeft van 140 m2of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 m2. Afhankelijk van de benodigde uitbreiding zien de bedragen voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs er als volgt uit:

      • – Uitbreiding met 112 t/m 120 m2: € 173.405,–

      • – Uitbreiding met 121 t/m 150 m2: € 210.797,–

      • Indien bij de uitbreiding van de oefenvloer paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte.

      • De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

      • 112–120 m2 121–150m2

      • – Paallengte 1 < 15 meter: € 6.721,– € 8.404,–

      • – Paallengte 15 < 20 meter: € 11.641,– € 14.547,–

      • – Paallengte 20 meter: € 19.031,– € 23.789,–

      • Medegebruik/huur van een niet-eigen voorziening

      • Naast gymnastiek in een eigen lokaal van de school is er tevens gymnastiek mogelijk in een bestaande gymnastiekaccommodatie door middel van medegebruik of huur (van een andere school/de gemeente/een commerciële exploitant). Afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie bestaat recht op de volgende vergoeding:

      • – Indien de gymnastiekzaal van een andere school voor primair onderwijs wordt gebruikt, wordt het variabele deel van het klokuurbedrag aan de eigenaar vergoed.

      • – Indien de gymnastiekzaal van een school voor voortgezet onderwijs wordt gebruikt, wordt het vaste en het variabele deel van het klokuurbedrag vergoed.

      • – Indien een gymnastiekaccommodatie van de gemeente wordt gebruikt, volstaat ingebruikgeving van de accommodatie voor het vastgesteld aantal klokuren.

      • – Indien een gymnastiekaccommodatie van een commerciële exploitant wordt gebruikt, zal de huurprijs (stichtingskosten + materiële instandhouding) worden vergoed. De huurprijs wordt door de gemeente aan de exploitant voldaan.

      • OLP/meubilair

      • De vergoeding voor de eerste inrichting met OLP/meubilair voor een gymnastiekzaal bedraagt voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs € 45.306,– .NB: Dit bedrag is gebaseerd op het prijspeil van 1 juli 2005 en voorzien van het MEV-indexcijfer voor 2006).

      • 2 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

      • In dit hoofdstuk zijn genormeerde bedragen opgenomen voor:

      • – nieuwbouw (paragraaf 2.1);

      • – uitbreiding (paragraaf 2.2);

      • – tijdelijke voorziening (paragraaf 2.3);

      • – eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair (paragraaf 2.4);

    • gymnastiek (paragraaf 2.5).

    Bij toekenning van nieuwbouw of uitbreiding van een nevenvestiging zijn deze normbedragen niet van toepassing. Deze voorzieningen worden toegekend op basis van deel B van deze bijlage.

    • Daar waar in de financiële normering voor het (voortgezet) speciaal onderwijs sprake is van een ‘bedrag vaste voet’ is dit bedrag mede bestemd voor het aantal groepsruimten dat onderdeel is van de vaste voet aan bruto-vloeroppervlakte zoals weergegeven in tabel 4 ruimtenormering (v)so. Het ‘bedrag per groep’ in de financiële normering is het bedrag dat wordt vergoed voor iedere groep bovenop het aantal groepen dat onderdeel is van de vaste voet.

    • De in dit hoofdstuk opgenomen normbedragen zijn bijgesteld ten behoeve van de vergoedingen voor 2007. De bedragen zijn gebaseerd op het prijspeil van 1 juli 2006 en voorzien van het MEV-indexcijfer voor 2007 (1,75% voor de huisvestingsvoorzieningen nieuwbouw en uitbreiding en 2,5% voor onderhoud, eerste inrichting en klokuurvergoeding gymnastiek). De systematiek van prijsbijstelling en indexering is opgenomen in hoofdstuk 4.

    • 2.1 Nieuwbouw (permanente bouwaard)

    • De financiële normering valt uiteen in een zestal kostencomponenten, te weten:

    • – kosten voor terrein;

    • – bouwkosten;

    • – toeslag voor paalfundering;

    • – toeslag voor het realiseren van een afzonderlijk speellokaal;

    • – toeslag voor het aanbrengen van een liftinstallatie;

    • – toeslag voor sloopkosten, herstel van terreinen en verhuiskosten bij vervangende bouw.

    • In het geval van vervangende nieuwbouw waarbij sprake is van uitbreiding van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, gelden de bedragen zoals opgenomen in de financiële normering voor uitbreiding (permanente bouwaard).

    • Kosten voor terreinen

    • Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur. Indien een terrein dient te worden aangekocht zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt ten behoeve van het programma. Bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken. Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Voor de bepaling van de minimale omvang van het terrein wordt verwezen naar bijlage III, deel D.

    • Bouwkosten

    • De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering op staal, alsmede aanleg en inrichting van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Per schoolsoort is er een schoolsoortspecifieke correctiefactor. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto-vloeroppervlakte worden gerealiseerd.

    • Van de vergoeding voor bouwkosten voor (vervangende) nieuwbouw wordt 1% gereserveerd voor een kunstobject. Dit gedeelte van de vergoeding wordt beschikbaar gesteld na realisering van een kunstobject, waarmee ten minste het bedoelde budget is gemoeid. Het bevoegd gezag schakelt het adviesbureau voor beeldende kunst en vormgeving ‘Kunst en bedrijf b.v.’ te Amsterdam in ten behoeve van begeleiding en bemiddeling bij de te verstrekken kunstopdracht.

    • De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in €):

    Vaste voet

    Bedrag per groep

    Bedrag toeslag ER

    SO-doven

    1.186.995

    90.557

    126.780

    SO-sh/esm

    1.019.401

    115.830

    158.504

    SO-visg

    1.151.176

    118.186

    142.807

    SO-lg

    1.302.601

    164.967

    184.665

    SO-lz

    1.031.593

    121.926

    128.023

    SO-zmlk

    985.749

    118.079

    124.294

    SO-zmok

    985.749

    118.079

    130.509

    SO-pi

    954.780

    115.830

    112.172

    SO-mg

    1.147.423

    134.119

    160.943

    VSO-doven

    1.205.248

    100.430

    71.736

    VSO-sh/esm

    921.894

    100.430

    77.713

    VSO-visg

    1.058.417

    107.295

    54.867

    VSO-lg

    1.126.624

    132.817

    84.520

    VSO-lz

    936.241

    95.647

    107.603

    VSO-zmlk

    985.262

    113.391

    97.541

    VSO-zmok

    975.696

    96.594

    123.157

    VSO-pi

    888.417

    95.647

    89.670

    VSO-mg

    1.115.579

    135.101

    71.736

    Voor SOVSO-scholen gelden de volgende bedragen (in €):

    Vaste voet

    Bedrag per groep

    Correctie per groep

    SO

    VSO

    SOVSO-doven

    1.175.358

    92.060

    8.369

    125.537

    71.736

    SOVSO-sh/esm

    1.009.504

    115.913

    -14.490

    138.854

    72.446

    SOVSO-visg

    1.162.246

    119.322

    -12.430

    144.181

    55.933

    SOVSO-lg

    1.302.601

    166.199

    -33.240

    166.199

    86.177

    SOVSO-lz

    1.021.578

    119.535

    -16.905

    144.891

    78.483

    SOVSO-zmlk

    995.137

    121.713

    -2.510

    125.477

    100.382

    SOVSO-zmok

    985.749

    130.509

    -23.617

    68.362

    105.650

    SOVSO-pi

    964.050

    116.955

    -14.774

    113.261

    73.866

    SOVSO-mg

    1.136.283

    130.402

    6.037

    159.380

    60.371

    • Toeslag voor paalfundering

    • Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van het gebouw op staal. In veel gevallen zal echter ook fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag (inclusief het aantal bijbehorende groepen), een bedrag voor elke extra groep alsmede een bedrag voor de toekenning van extra ruimte.

    • De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in €):

    bedragen

    vaste

    voet

    bedragen

    per

    groep

    bedragen

    toeslag

    ER

    1<15

    15<20

    >=20

    1<15

    15<20

    >=20

    1<15

    15<20

    >=20

    SO-doven

    16.742

    26.277

    44.597

    1.301

    2.200

    3.936

    1.821

    3.080

    5.510

    SO-sh/esm

    14.193

    21.966

    36.883

    1.648

    2.787

    4.986

    2.254

    3.813

    6.822

    SO-visg

    15.910

    24.869

    42.078

    1.665

    2.816

    5.038

    2.012

    3.402

    6.087

    SO-lg

    18.042

    28.477

    48.533

    2.324

    3.931

    7.032

    2.602

    4.400

    7.872

    SO-lz

    14.367

    22.259

    37.408

    1.735

    2.933

    5.248

    1.821

    3.080

    5.510

    SO-zmlk

    13.447

    20.704

    34.626

    1.648

    2.787

    4.986

    1.735

    2.933

    5.248

    SO-zmok

    13.447

    20.704

    34.626

    1.648

    2.787

    4.986

    1.821

    3.080

    5.510

    SO-pi

    13.274

    20.411

    34.102

    1.648

    2.787

    4.986

    1.595

    2.699

    4.828

    SO-mg

    16.014

    25.045

    42.393

    1.908

    3.227

    5.773

    2.289

    3.872

    6.927

    VSO-doven

    17.175

    27.010

    45.909

    1.457

    2.464

    4.409

    1.041

    1.760

    3.149

    VSO-sh/esm

    13.066

    20.059

    33.472

    1.457

    2.464

    4.409

    1.128

    1.907

    3.411

    VSO-visg

    14.748

    22.904

    38.562

    1.526

    2.581

    4.618

    781

    1.320

    2.362

    VSO-lg

    15.875

    24.811

    41.973

    1.908

    3.227

    5.773

    1.214

    2.054

    3.674

    VSO-lz

    13.274

    20.411

    34.102

    1.388

    2.347

    4.199

    1.561

    2.640

    4.723

    VSO-zmlk

    13.708

    21.144

    35.414

    1.613

    2.728

    4.881

    1.388

    2.347

    4.199

    VSO-zmok

    13.708

    21.144

    35.414

    1.388

    2.347

    4.199

    1.769

    2.992

    5.353

    VSO-pi

    12.58

    19.238

    32.003

    1.388

    2.347

    4.199

    1.301

    2.200

    3.936

    VSO-mg

    15.875

    24.811

    41.973

    1.960

    3.315

    5.930

    1.041

    1.760

    3.149

    De volgende bedragen vormen de toeslag voor de paalfundering voor SOVSO-scholen. Naast deze bedragen hebben SOVSO-scholen ook recht op een bedrag voor de vaste voet. Dit bedrag is gelijk aan het bedrag voor de vaste voet van de SO-component van de SOVSO-school.

    Bedragen

    per

    groep

    Bedragen correctie

    per groep

    VSO

    Bedragen

    toeslag ER

    SO

    Bedragen

    toeslag ER

    VSO

    1<15

    15<20

    >=20

    1<15

    15<20

    >=20

    1<15

    15<20

    >=20

    1<15

    15>20

    >=20

    SOVSO-doven

    1.336

    2.259

    4.041

    122

    206

    368

    1.821

    3.080

    5.511

    1.041

    1.760

    3.149

    SOVSO-sh/esm

    1.665

    2.816

    5.038

    -209

    -352

    -630

    1.994

    3.373

    6.035

    1.041

    1.760

    3.149

    SOVSO-visg

    1.665

    2.816

    5.038

    -174

    -294

    -525

    2.012

    3.403

    6.088

    781

    1.320

    2.362

    SOVSO-lg

    2.341

    3.960

    7.085

    -469

    -792

    -1.417

    2.341

    3.960

    7.085

    1.214

    2.054

    3.674

    SOVSO-lz

    1.717

    2.904

    5.196

    -243

    -411

    -735

    2.081

    3.520

    6.298

    1.128

    1.907

    3.411

    SOVSO-zmlk

    1.682

    2.845

    5.091

    -35

    -59

    -105

    1.734

    2.933

    5.248

    1.388

    2.347

    4.199

    SOVSO-zmok

    1.821

    3.080

    5.511

    -330

    -558

    -998

    954

    1.614

    2.887

    1.474

    2.493

    4.461

    SOVSO-pi

    1.648

    2.787

    4.986

    -209

    -352

    -630

    1.596

    2.699

    4.828

    1.041

    1.760

    3.149

    SOVSO-mg

    1.873

    3.168

    5.668

    87

    147

    263

    2.289

    3.872

    6.927

    867

    1.467

    2.624

    • Toeslag voor een speellokaal

    • In de hierboven genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De toeslag bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee 90 m2 ruimte gerealiseerd kan worden.

    • De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

    • – Geen paalfundering nodig: € 106.522,-

    • – Lengte paalfundering 1 < 15 meter: € 108.074,-

    • – Lengte paalfundering 15 < 20 meter: € 109.148,-

    • – Lengte paalfundering ƒ 20 meter: € 111.221,-

    • Toeslag voor liftinstallatie

    • Indien bij nieuwbouw van een school een liftinstallatie wordt aangebracht geldt het volgende vergoedingsbedrag:

    • – Lift, inclusief aanbrengen schacht: € 107.281,-

    • Toeslag voor sloopkosten, herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw

    • Indien vervangende nieuwbouw plaatsvindt, bestaat de mogelijkheid dat het oude schoolgebouw gesloopt dient te worden. Het desbetreffende terrein moet daarna worden hersteld en indien de vervangende nieuwbouw op dezelfde plaats wordt gerealiseerd, dienen de leerlingen te verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie. De genormeerde vergoeding zoals hieronder opgenomen is gebaseerd op een vast bedrag per groep, afhankelijk van het type huisvesting dat gesloopt dient te worden.

    • De genormeerde vergoeding voor sloopkosten (inclusief eventuele verhuiskosten) wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

    • – Permanente bouw: € 5.406,- per groep

    • – Tijdelijke bouw: € 2.704,- per groep

    • 2.2 Uitbreiding (permanente bouwaard)

    • Voor uitbreiding van de huisvesting in een permanente bouwaard tot 1000 m2 bruto-vloeroppervlakte is onderstaand de financiële normering weergegeven. Bij grotere uitbreidingen dient te worden uitgegaan van de financiële normering voor nieuwbouw (permanente bouwaard) (paragraaf 2.1).

    • Kosten voor terreinen

    • Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen. Indien uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, wordt bij de bepaling van de kosten voor het terrein dezelfde systematiek gevolgd als bij nieuwbouw (paragraaf 2.1).

    • Bouwkosten

    • De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het lokaal, inclusief fundering op staal, alsmede aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag, een bedrag per groep en, indien van toepassing, een toeslag voor extra ruimte. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto-vloeroppervlakte worden gerealiseerd.

    • De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in € )

    Bedrag vaste voet

    Bedrag per groep

    Toeslag extra ruimte

    SO-doven

    89.703

    102.711

    143.795

    SO-sh/esm

    91.497

    132.702

    181.592

    SO-visg

    92.394

    135.414

    163.625

    SO-lg

    92.394

    189.015

    211.584

    SO-lz

    91.497

    139.687

    146.671

    SO-zmlk

    91.497

    132.702

    139.687

    SO-zmok

    91.497

    132.702

    146.671

    SO-pi

    90.600

    131.401

    127.252

    SO-mg

    91.497

    153.655

    184.386

    VSO-doven

    89.703

    115.036

    82.169

    VSO-sh/esm

    89.703

    115.036

    89.016

    VSO-visg

    90.600

    121.719

    62.243

    VSO-lg

    90.600

    152.149

    96.822

    VSO-lz

    88.806

    108.463

    122.020

    VSO-zmlk

    90.600

    128.635

    110.654

    VSO-zmok

    90.600

    110.654

    141.083

    VSO-pi

    88.806

    108.463

    101.684

    VSO-mg

    90.600

    156.298

    82.990

    De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in € ):

    Bedrag vaste voet

    Bedrag per groep

    Bedrag correctie SOSVO

    Toeslagen extra ruimte

    SO

    VSO

    SOVSO-doven

    89.703

    105.450

    9.587

    143.795

    82.169

    SOVSO-sh/esm

    91.497

    134.099

    -16.763

    160.640

    83.812

    SOVSO-visg

    92.394

    135.414

    -14.106

    163.625

    63.476

    SOVSO-lg

    93.291

    192.274

    -38.455

    192.274

    99.698

    SOVSO-lz

    90.600

    136.934

    -19.365

    165.980

    89.906

    SOVSO-zmlk

    91.497

    135.496

    -2.794

    139.687

    111.749

    SOVSO-zmok

    91.497

    146.671

    -26.541

    76.828

    118.734

    SOVSO-pi

    91.497

    132.702

    -16.763

    128.512

    83.812

    SOVSO-mg

    92.394

    152.341

    7.053

    186.194

    70.528

    • Toeslag voor paalfundering

    • Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van het gebouw op staal. In een aantal gevallen zal echter fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag, een bedrag voor elke groep alsmede een bedrag voor de toekenning van extra ruimte (ER).

    • De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in € ):

    • vast bedrag (per uitbreiding):

    • paallengte 1 < 15 meter: 4.017,–

    • paallengte 15 < 20 meter:5.238,–

    • paallengte 20 meter: 7.954,–

    Bedrag

    per

    groep

    Bedrag

    toeslag

    ER

    1<15

    15<20

    >=20

    1<15

    15<20

    >=20

    SO-doven

    454

    1.177

    2.379

    635

    1.647

    3.330

    SO-sh/esm

    575

    1.490

    3.013

    786

    2.039

    4.123

    SO-visg

    581

    1.506

    3.045

    701

    1.820

    3.679

    SO-lg

    810

    2.102

    4.250

    907

    2.353

    4.757

    SO-lz

    605

    1.569

    3.171

    635

    1.647

    3.330

    SO-zmlk

    575

    1.490

    3.013

    605

    1.569

    3.171

    SO-zmok

    575

    1.490

    3.013

    635

    1.647

    3.330

    SO-pi

    575

    1.490

    3.013

    556

    1.443

    2.918

    SO-mg

    665

    1.726

    3.489

    798

    2.071

    4.186

    VSO-doven

    508

    1.318

    2.664

    363

    942

    1.903

    VSO-sh/esm

    508

    1.318

    2.664

    393

    1.020

    2.062

    VSO-visg

    532

    1.381

    2.791

    272

    706

    1.427

    VSO-lg

    665

    1.726

    3.489

    423

    1.098

    2.220

    VSO-lz

    484

    1.255

    2.537

    544

    1.412

    2.854

    VSO-zmlk

    562

    1.459

    2.949

    484

    1.255

    2.537

    VSO-zmok

    484

    1.255

    2.537

    617

    1.600

    3.235

    VSO-pi

    484

    1.255

    2.537

    454

    1.177

    2.379

    VSO-mg

    683

    1.773

    3.584

    363

    942

    1.903

    De volgende bedragen vormen de toeslag voor de paalfundering voor SOVSO-scholen. Naast deze bedragen hebben de scholen ook recht op de hiervoor genoemde vaste bedragen.

    Bedrag correc-ie

    SOVSO

    per groep

    Bedragen

    toeslag ER

    SO

    Bedra-en

    toeslag ER

    VSO

    Bedrag

    Correc-ie SOVSO

    per groep

    1<15

    15<20

    >=20

    1<15

    15<20

    >=20

    1<15

    15<20

    >=20

    1<15

    15<20

    >=20

    SOVSO-doven

    466

    1.208

    2.442

    43

    110

    222

    635

    1.647

    3.330

    363

    942

    1.903

    SOVSO-sh/esm

    581

    1.506

    3.045

    -73

    -189

    -381

    695

    1.804

    3.647

    363

    942

    1.903

    SOVSO-visg

    581

    1.506

    3.045

    -61

    -157

    -318

    701

    1.820

    3.679

    272

    706

    1.427

    SOVSO-lg

    816

    2.118

    4.281

    -164

    -424

    -857

    816

    2.118

    4.281

    423

    1.098

    2.220

    SOVSO-lz

    599

    1.553

    3.140

    -85

    -220

    -444

    726

    1.883

    3.806

    393

    1.020

    2.062

    SOVSO-zmlk

    587

    1.522

    3.076

    -13

    -32

    -64

    605

    1.569

    3.171

    484

    1.255

    2.537

    SOVSO-zmok

    635

    1.647

    3.330

    -115

    -298

    -603

    333

    863

    1.744

    514

    1.334

    2.696

    SOVSO-pi

    575

    1.490

    3.013

    -73

    -189

    -381

    556

    1.443

    2.918

    363

    942

    1.903

    SOVSO-mg

    653

    1.694

    3.425

    31

    79

    159

    798

    2.071

    4.186

    303

    785

    1.586

    • Toeslag liftinstallatie

    • Indien bij uitbreiding van het gebouw tevens een liftinstallatie wordt aangebracht kan aanspraak worden gemaakt op de volgende vergoeding:

    • –lift, inclusief aanbrengen schacht: € 128.949,–

    • Toeslag voor een speellokaal

    • In de hiervoor genoemde bedragen is geen rekening gehouden met toewijzing van een speellokaal. De vergoeding voor een speellokaal bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee 90 m2 ruimte kan worden gerealiseerd.

    • Voor een speellokaal in combinatie met een uitbreiding van ten minste één groep (lokaal) geldt de toeslag zoals die is opgenomen in paragraaf 2.1.

    • In geval van uitbreiding met alleen een speellokaal zonder gelijktijdige toekenning van een ander lokaal, wordt de vergoeding op basis van de volgende bedragen bepaald:

    • –Geen paalfundering nodig: € 221.434,–

    • –Lengte paalfundering 1 < 15 meter: € 227.781,–

    • –Lengte paalfundering 15 < 20 meter: € 229.168,–

    • –Lengte paalfundering 20 meter: € 230.293,–

    • Toeslag voor sloopkosten, herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw

    • Voor deze toeslag gelden dezelfde voorwaarden en bedragen als bij nieuwbouw (permanente bouwaard).

    • 2.3 Tijdelijke voorziening

    • De hierna genoemde bedragen zijn afgestemd op de investeringslasten ten behoeve van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt in nieuwbouw van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw als hoofdlocatie, uitbreiding van een (permanente) hoofdlocatie met een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw en uitbreiding van bestaande voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen. Daarnaast wordt ingegaan op realisering van een tijdelijke voorziening door middel van huur van een voor tijdelijke gebruik bestemde voorziening. Wat betreft grondkosten wordt ervan uitgegaan dat een tijdelijke voorziening in principe op het aanwezige terrein kan worden gerealiseerd. Is dit niet het geval dan geldt voor de beschikbaarstelling van terrein dezelfde procedure als bij nieuwbouw (paragraaf 2.1).

    Indien een tijdelijke voorziening volgens een prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, noodzakelijk is voor een periode van meer dan 15 jaar worden de beschikbare budgetten verhoogd met maximaal 15%. Het extra budget wordt ingezet voor extra voorzieningen of voor verhoging van de kwaliteit van de voorzieningen of voor een combinatie van beide. De te realiseren tijdelijke voorziening moet geschikt zijn om gedurende twintig jaar te functioneren.

    • Nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente hoofdlocatie

    • Bij de berekening van de hieronder genoemde bedragen voor nieuwbouw van noodlokalen is uitgegaan van de volgende bruto-vloeroppervlakte:

    • – Per groep: 80 m2

    • – Toeslag voor eerste groep: 20 m2

    • – Toeslag voor nieuwbouw als hoofdlocatie: 160 m2

    • Elk voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw heeft een aantal standaardvoorzieningen nodig (entree en dergelijke). In verband hiermee wordt voor de eerste groep een toeslag gegeven. Hiernaast dienen voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen die als hoofdlocatie gaan fungeren, ook te beschikken over een aantal ruimten, die normaliter in een permanent hoofdgebouw aanwezig zijn (lerarenkamer, administratieruimte en dergelijke). Hiervoor wordt eveneens een toeslag gegeven.

    • De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering alsmede eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen. Indien paalfundering niet noodzakelijk is, dient een aftrek plaats te vinden van de volgende bedragen:

    • – Voor de vaste voet: € 374,–

    • – Per groep: € 4.552,–

    • – Toeslag eerste groep: € 1.139,–

    • – Toeslag nieuwbouw als hoofdlocatie: € 9.104,–.

    • De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

    Bedrag vaste voet

    Bedrag per groep

    Toeslag eerste groep

    Toeslag hoofdlocatie

    SO-doven

    41.413

    75.993

    19.010

    152.076

    SO-sh/esm

    41.413

    75.993

    19.010

    152.076

    SO-visg

    42.136

    77.407

    19.386

    155.087

    SO-lg

    43.219

    79.529

    19.951

    159.604

    SO-lz

    41.052

    75.285

    18.822

    150.570

    SO-zmlk

    41.775

    76.700

    19.198

    153.581

    SO-zmok

    41.413

    75.993

    19.010

    152.076

    SO-pi

    41.052

    75.285

    18.822

    150.570

    SO-mg

    43.219

    79.529

    19.951

    159.604

    VSO-doven

    41.775

    76.700

    19.198

    153.581

    VSO-sh/esm

    41.775

    76.700

    19.198

    153.581

    VSO-visg

    42.136

    77.407

    19.386

    155.087

    VSO-lg

    43.941

    80.944

    20.327

    162.616

    VSO-lz

    41.413

    75.993

    19.010

    152.076

    VSO-zmlk

    42.136

    77.407

    19.386

    155.087

    VSO-zmok

    42.136

    77.407

    19.386

    155.087

    VSO-pi

    41.775

    76.700

    19.198

    153.581

    VSO-mg

    43.219

    79.529

    19.951

    159.604

    SG-doven

    42.136

    77.407

    19.386

    155.087

    SG-sh/esm

    41.775

    76.700

    19.198

    153.581

    SG-visg

    42.136

    77.407

    19.386

    155.087

    SG-lg

    43.580

    80.236

    20.139

    161.110

    SG-lz

    41.775

    76.700

    19.198

    153.581

    SG-zmlk

    42.497

    78.115

    19.575

    156.593

    SG-zmok

    42.136

    77.407

    19.386

    155.087

    SG-pi

    41.775

    76.700

    19.198

    153.581

    SG-mg

    43.580

    80.236

    20.139

    161.110

    • Voor sloopkosten van het oude gebouw, herstel en inrichting van terreinen alsmede voor tijdelijke verhuizing van de leerlingen kan een aparte toeslag worden gegeven. Voor de bedragen wordt verwezen naar de toeslag bij nieuwbouw (paragraaf 2.1).

    • Uitbreiding tijdelijke voorziening

    • Ook bij uitbreiding van tijdelijke voorzieningen wordt wat betreft de bruto-vloeroppervlakte uitgegaan van 80 m2 per groep. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten en de toeslag voor de paalfundering. Indien geen paalfundering noodzakelijk is, dient het bedrag voor de vaste voet te worden verminderd met

    • € 4.478,– en het bedrag per groep met € 2.089,–.

    • De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

    Bedrag vaste voet

    Bedrag per groep

    SO-doven

    22.648

    80.628

    SO-sh/esm

    23.005

    82.168

    SO-visg

    23.361

    83.708

    SO-lg

    23.361

    83.708

    SO-lz

    23.005

    82.168

    SO-zmlk

    23.005

    82.168

    SO-zmok

    23.183

    82.938

    SO-pi

    23.005

    82.168

    SO-mg

    23.005

    82.168

    VSO-doven

    22.648

    80.628

    VSO-sh/esm

    22.648

    80.628

    VSO-visg

    22.827

    81.398

    VSO-lg

    23.005

    82.168

    VSO-lz

    22.648

    80.628

    VSO-zmlk

    23.005

    82.168

    VSO-zmok

    23.005

    82.168

    VSO-pi

    22.648

    80.628

    VSO-mg

    23.005

    82.168

    SG-doven

    22.827

    81.398

    SG-sh/esm

    22.827

    81.398

    SG-visg

    23.183

    82.938

    SG-lg

    23.361

    83.708

    SG-lz

    22.827

    81.398

    SG-zmlk

    23.005

    82.168

    SG-zmok

    23.183

    82.938

    SG-pi

    23.005

    82.168

    SG-mg

    23.183

    82.938

      • Voor sloopkosten van het oude gebouw, herstel en inrichting van terreinen alsmede voor tijdelijke verhuizing van de leerlingen kan een aparte toeslag worden gegeven. Voor de bedragen wordt verwezen naar de toeslag bij nieuwbouw (paragraaf 2.1).

      • Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen

      • Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd. In principe zijn er twee typen huur mogelijk, te weten huur van een noodlokaal en huur van een bestaand gebouw.

      • Beide soorten huur worden vergoed op basis van werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten)

      • 2.4 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

      • De vergoeding voor eerste inrichting voor onderwijsleerpakket en meubilair bestaat uit:

    • -

      een vaste voet inclusief vier groepen;

    • -

      een bedrag voor elke volgende groep;

    • -

      een toeslag voor extra ruimte (SO bij 12e groep, VSO bij 13e groep).

    Vaste voet

    Elke volgende groep

    Toeslag extra ruimte

    SO-doven

    194.966

    21.935

    12.165

    SO-sh

    225.690

    28.673

    20.927

    SO-esm

    147.039

    12.754

    19.729

    SO-visg

    219.051

    18.240

    19.685

    SO-lz

    133.192

    12.821

    14.930

    SO-lg

    213.294

    21.985

    17.892

    SO-zmlk

    130.551

    11.195

    15.658

    SO-zmok

    122.548

    12.270

    13.005

    SO-pi

    126.436

    12.314

    13.578

    SO-mg

    178.324

    15.104

    16.487

    VSO-doven

    206.376

    28.418

    15.979

    VSO-sh

    189.941

    21.198

    15.999

    VSO-esm

    157.642

    11.378

    14.892

    VSO-visg

    257.731

    28.341

    15.760

    VSO-lz

    145.529

    10.554

    15.106

    VSO-lg

    196.373

    15.455

    13.931

    VSO-zmlk

    133.220

    9.161

    20.809

    VSO-zmok

    148.725

    11.052

    16.816

    VSO-pi

    148.043

    11.416

    17.366

    VSO-mg

    138.907

    9.007

    12.533

    Indien de toekenning van het aantal groepen eerste inrichting en meubilair één of meer van de eerste vier groepen omvat, wordt de vaste voet naar rato toegekend. Voor een nevenvestiging wordt per groep het bedrag voor elke volgende groep toegekend.

    • 2.5 Gymnastiek

    • Bouwkosten nieuwbouw/uitbreiding

Nieuwbouw

  • De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m2 bedraagt € 746.346,– (op het schoolterrein) en € 761.442,– (op afzonderlijk terrein). Deze vergoeding omvat tevens de kosten van fundering op staal, alsmede de inrichting van het terrein. De grondkosten zijn hierin niet begrepen.

  • Voor LG-scholen en MG-scholen met een LG- of MLK/ZMLK-component is er een toeslag van 50 m2 (grotere entree en kleed- en doucheruimte). Met deze toeslag is een bedrag gemoeid van

  • € 74.870,–.

  • Van de vergoeding voor bouwkosten voor (vervangende) nieuwbouw wordt 1% gereserveerd voor een kunstobject. Dit gedeelte van de vergoeding wordt beschikbaar gesteld na realisering van een kunstobject, waarmee ten minste het bedoelde budget is gemoeid. Het bevoegd gezag schakelt het Adviesbureau voor beeldende kunst en vormgeving ‘Kunst en bedrijf b.v.’ te Amsterdam in ten behoeve van begeleiding en bemiddeling bij de te verstrekken kunstopdracht.

  • Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven. Indien extra ruimte voor LG en MG-scholen van 50 m2 beschikbaar is gesteld, geldt een hogere toeslag (tussen haakjes vermeld). De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

  • – Paallengte 1 < 15 meter: € 15.012,– ( € 18.928,–)

  • – Paallengte 15 < 20 meter: € 20.695,– ( € 26.214,–)

  • – Paallengte 20 meter: € 29.065,– ( € 37.726,–)

  • Uitbreiding

    • Bij uitbreiding van gymnastiekruimte wordt in eerste instantie aangesloten bij de vergoeding voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m2.

    • Bij kleine gymnastiekzalen, waarvan de oefenvloer een oppervlakte heeft van 140 m2 of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 m2. Afhankelijk van de benodigde uitbreiding zien de bedragen er als volgt uit:

    • – Uitbreiding met 112 t/m 120 m2: € 173.405,–

    • – Uitbreiding met 121 t/m 150 m2: € 210.797,–

    • Indien bij de uitbreiding van de oefenvloer paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte.

    • De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

    • 112–120 m2 121–150m2

    • – Paallengte 1 < 15 meter: € 6.721,– € 8.404,–

    • – Paallengte 15 < 20 meter: € 11.641,– € 14.547,–

    • – Paallengte 20 meter: € 19.031,– € 23.789,–

    • Medegebruik/huur van een niet-eigen voorziening

    • Naast gymnastiek in een eigen lokaal van de school of nevenvestiging is er tevens gymnastiek mogelijk in een bestaande gymnastiekaccommodatie door middel van medegebruik of huur (van een andere school of nevenvestiging/de gemeente/een commerciële exploitant). Afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie bestaat recht op de volgende vergoeding:

    • – indien de gymnastiekzaal van een andere school of nevenvestiging voor primair onderwijs wordt gebruikt, wordt het variabele deel van het klokuurbedrag aan de eigenaar vergoed;

    • – indien de gymnastiekzaal van een school voor voortgezet onderwijs wordt gebruikt, wordt het vaste en het variabele deel van het klokuurbedrag vergoed;

    • – indien een gymnastiekaccommodatie van de gemeente wordt gebruikt, volstaat ingebruikgeving van de accommodatie voor het vastgesteld aantal klokuren;

    • – indien een gymnastiekaccommodatie van een commerciële exploitant wordt gebruikt, zal de huurprijs (stichtingskosten + materiële instandhouding) worden vergoed. De huurprijs wordt door de gemeente aan de exploitant voldaan.

    • OLP/meubilair

    • De vergoeding voor de eerste inrichting met OLP/meubilair voor een gymnastiekzaal voor (voortgezet) speciaal onderwijs ziet er als volgt uit:

    Schoolsoort

    Bedrag in euro

    SO-doven

    36.129

    SO-sh/esm

    35.917

    SO-visg

    43.483

    SO-lg/mg

    47.631

    SO-lz/pi

    34.164

    SO-zmlk

    34.164

    SO-zmok

    34.094

    VSO-doven

    42.357

    VSO-sh/esm

    43.462

    VSO-visg

    51.706

    VSO-lg/mg

    53.045

    VSO-lz/pi

    41.745

    VSO-zmlk

    41.745

    VSO-zmok

    37.265

    SOVSO-doven

    43.864

    SOVSO-sh/esm

    47.021

    SOVSO-visg

    53.657

    SOVSO-lg/mg

    54.489

    SOVSO-lz/pi

    45.303

    SOVSO-zmlk

    45.303

    SOVSO-zmok

    37.688

    • 3 School voor voortgezet onderwijs

    • De financiële normering voor het voortgezet onderwijs is onderverdeeld in:

    • – nieuwbouw/uitbreiding (paragraaf 3.1);

    • – tijdelijke voorzieningen (paragraaf 3.2);

    • – eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair (paragraaf 3.3); en

    • – gymnastiek (paragraaf 3.4).

    • De in dit hoofdstuk opgenomen normbedragen zijn bijgesteld ten behoeve van de vergoedingen voor 2007. De bedragen zijn gebaseerd op het prijspeil van 1 juli 2006 en voorzien van het MEV-indexcijfer voor 2007 (1,75% voor de huisvestingsvoorzieningen nieuwbouw, uitbreiding en huur sportvelden en 2,5% voor de huisvestingvoorziening eerste inrichting). De systematiek van prijsbijstelling en indexering is opgenomen in hoofdstuk 4.

    • 3.1 Nieuwbouw en uitbreiding

    • Er bestaat geen onderscheid in de normbedragen tussen nieuwbouw en uitbreiding. Bij uitbreiding vindt veelal ook aanpassing van het bestaande gebouw plaats (zie voor de vaststelling van het bedrag voor de component ‘aanpassing’ deel B).

    • Van de vergoeding voor bouwkosten voor (vervangende) nieuwbouw wordt 1% gereserveerd voor een kunstobject. Dit gedeelte van de vergoeding wordt beschikbaar gesteld na realisering van een kunstobject, waarmee ten minste het bedoelde budget is gemoeid. Het bevoegd gezag schakelt het adviesbureau voor beeldende kunst en vormgeving ‘Kunst en bedrijf b.v.’ te Amsterdam in ten behoeve van begeleiding en bemiddeling bij de te verstrekken kunstopdracht.

    • De financiële normering voor nieuwbouw en uitbreiding valt uiteen in een tweetal kostencomponenten:

    • – kosten van terreinen;

    • – bouwkosten.

    • Kosten van terreinen

    • Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur. Indien een terrein dient te worden aangekocht zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt ten behoeve van het programma. Bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken. Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen.

    • Bouwkosten

    • Bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering op staal, alsmede de aanleg en inrichting van het schoolterrein. In het bedrag voor de vaste normkosten wordt een tweetal vergoedingen onderscheiden, te weten een vergoeding voor de ruimte-afhankelijke kosten en een vergoeding voor de sectie-afhankelijke kosten. De ruimte-afhankelijke kosten bestaan uit bedragen per m2 bruto-vloeroppervlak voor de afzonderlijke ruimtesoorten van een schoolgebouw. De indeling van deze bedragen geschiedt aan de hand van de hoofdindeling van de ruimtelijke normering naar type ruimte zoals opgenomen in Bijlage III, ‘III-3 De toepassing van het Ruimtebehoeftemodel’.

    • De sectie-afhankelijke kosten bestaan voor projecten vanaf 460 m2 bruto-vloeroppervlak uit een vast bedrag per huisvestingsvoorziening, alsmede een vast bedrag per sectie. Voor kleinere projecten worden geen sectie-afhankelijke kosten per project toegekend. Deze kosten zijn namelijk opgenomen in de bedragen voor de ruimte-afhankelijke kosten per m2 bruto-vloeroppervlakte.

    • De bedragen zijn opgenomen in de tabel op de volgende bladzijde met vaste bedragen per m2 bruto-vloeroppervlakte en vaste bedragen per voorziening. Voor de berekening van de vergoeding voor de ruimte-afhankelijke kosten worden de benodigde aantallen m2 per type ruimte van de goedgekeurde huisvestingsvoorziening, berekend op basis van Bijlage III, Deel C, vermenigvuldigd met onderstaande bedragen per ruimtesoort. Berekening van de vergoeding voor de sectie-afhankelijke kosten geschiedt door optelling van de algemene vaste voet en de vaste voet voor de algemene sectie of de werkplaatssectie, dan wel beide, afhankelijk van de secties waaruit de op basis van Bijlage III goedgekeurde huisvestingsvoorziening bestaat. De vergoeding voor de ruimte-afhankelijke kosten en de vergoeding voor de sectie-afhankelijke kosten vormen tezamen de totale vergoeding voor de vaste normkosten.

    • Bedragen voor ruimte-afhankelijke kosten per bruto m2

    < 460 m2

    > 460 en <2500 m2

    >2500 m2

    Algemene en specifieke ruimte

    1.901

    1.129

    1.102

    Werkplaatsen

    1.857

    1.502

    1.502

    Werkplaatsen consumptief

    2.255

    1.900

    1.900

      • Specifieke ruimte:

      • – (uiterlijke) verzorging/mode en commercie: huishoudkunde, gezondheidskunde, uiterlijke verzorging, mode en commercie;

      • – handel/verkoop/administratie: verkooppraktijk, kantoorpraktijk, etaleren.

      • Werkplaatsen:

      • – techniek algemeen: bouwtechniek, machinale houtbewerking, meten, elektrotechniek, installatietechniek, lasserij, metaal, voertuigentechniek;

      • – consumptief: werkplaats consumptieve techniek;

      • – grafische techniek: werkplaats grafische techniek;

    • landbouw: groen-praktijk.

      • De overige ruimte is algemene ruimte. De specifieke en algemene ruimten behoren tot de categorie algemeen.

      • Bedragen voor de sectie-afhankelijke kosten per voorziening

    < 460 m2

    > 460 < 2500 m2

    >= 2500 m2

    Vaste voet algemeen

    119.935

    119.935

    Vaste voet algemene sectie

    235.424

    328.705

    Vaste voet werkplaatssectie

    43.531

    43.531

    • Aanvullende normkosten

    • Bij de onderbouwing van het bedrag voor de vaste normkosten is uitgegaan van een standaardlocatie. Echter, als gevolg van plaatselijke omstandigheden kunnen extra kosten optreden. Voor een beperkt aantal omstandigheden wordt een aanvullend bedrag beschikbaar gesteld. Dit beperkt zich tot een tweetal aspecten, te weten fundering en bemaling.

    • In de hiervoor genoemde vergoedingsbedragen is uitgegaan van fundering op staal. In veel gevallen zal echter paalfundering noodzakelijk zijn. Het criterium voor toekenning van een bedrag voor (paal)fundering is het op te stellen sonderingsrapport.

    • De vergoeding is afhankelijk van de benodigde paallengte en de omvang van de bouw in bruto-vloeroppervlakte (A). De vergoeding kan worden berekend aan de hand van de volgende formules:

    Nieuwbouw en uitbreiding < 1000 m2

    Paallengte 1 tot 15 meter

    € 3.497

    € 19 * A

    Paallengte 15 tot 20 meter

    € 3.723

    € 32* A

    Paallengte 20 meter of langer

    € 4.156

    € 56* A

    Uitbreiding >= 1000 m2

    Paallengte 1 tot 15 meter

    € 4.270

    € 7* A

    Paallengte 15 tot 20 meter

    € 5.569

    € 17* A

    Paallengte 20 meter of langer

    € 8.457

    € 34* A

    • Om in aanmerking te komen voor een aanvullende bedrag voor bemaling is de grondwaterstand maatgevend. Indien deze grondwaterstand minder dan 1 meter onder het maaiveld ligt, is bemaling noodzakelijk en wordt een bedrag per m2 goedgekeurde terreinoppervlakte toegekend.

    • De vergoeding bedraagt € 11,91 per m2 terrein.

    • 3.2 Tijdelijke voorziening

    • Het vergoedingsbedrag voor een tijdelijke voorziening in het voortgezet onderwijs is gebaseerd op een vergoedingsformule, afhankelijk van het type voorziening.

    • De volgende typen van tijdelijke voorzieningen worden onderscheiden:

    • – nieuwbouw/uitbreiding tijdelijke lokalen;

    • – huur van tijdelijke lokalen.

    • Nieuwbouw/uitbreiding tijdelijke lokalen

    Indien een tijdelijke voorziening volgens een prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, noodzakelijk is voor een periode van meer dan 15 jaar wordt het beschikbare budget verhoogd met maximaal 15%. Het extra budget wordt ingezet voor extra voorzieningen of voor verhoging van de kwaliteit van de voorzieningen of voor een combinatie van beide. De te realiseren tijdelijke voorziening moet geschikt zijn om gedurende twintig jaar te functioneren.

    • Het bedrag voor de huisvestingskosten van nieuwbouw en uitbreiding met tijdelijke lokalen wordt vastgesteld aan de hand van de volgende formule:

    • € 605,– * A + € 41.585,–

    • A = het toegekende aantal m2 bruto-vloeroppervlakte aan tijdelijke huisvesting.

    • Voor de berekening van A wordt verwezen naar bijlage III, deel C. Alle directe en indirecte kosten gemoeid met de realisatie van de voorziening moeten worden bestreden uit het ter beschikking gestelde bedrag. Tot die kosten behoren onder meer het aansluiten van de tijdelijke huisvestingsvoorziening op nutsvoorzieningen, de leges en het geschikt maken van het terrein inclusief fundering voor de te plaatsen tijdelijke huisvestingsvoorziening.

    • Huur van tijdelijke lokalen

    • Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd. In principe zijn er twee typen huur mogelijk, te weten huur van een noodlokaal en huur van een bestaand gebouw.

    • Beide soorten huur worden vergoed op basis van de werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten).

    • 3.3 Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair

    • De toekenning van een vergoeding voor eerste inrichting met inventaris (leer- en hulpmiddelen en meubilair) is gekoppeld aan de huisvestingsvoorzieningen nieuwbouw (niet zijnde vervangende nieuwbouw), uitbreiding en ingebruikneming (niet zijnde ingebruikneming ter vervanging van een bestaand gebouw) waarbij de eerste inrichting nog niet eerder van overheidswege is bekostigd. Indien bij uitbreiding wordt verwezen naar medegebruik is toekenning van inventaris slechts van toepassing indien inventaris in de voor medegebruik aangewezen ruimte ontbreekt dan wel niet geschikt is.

    • Normbedragen inventaris per ruimtetype

    Ruimtetype

    Functie

    inventaris/m2

    Algemene ruimte

    140

    Specifieke ruimte

    Handel/verkoop/administratie

    200

    (Uiterlijke) verzorging/mode en commercie

    327

    Praktijkonderwijs

    268

    Werkplaatsen

    Techniek algemeen

    343

    Consumptief

    663

    Grafische techniek

    1.267

    Landbouw

    0

    Specifieke ruimte:

    – (uiterlijke)verzorging/mode en commercie: huishoudkunde, gezondheidskunde, uiterlijke verzorging, mode en commercie;

    • handel/verkoop/administratie: verkooppraktijk, kantoorpraktijk, etaleren;

    • praktijkonderwijs: praktijkwerkplekken

    Werkplaatsen:

    – techniek algemeen: bouwtechniek, machinale houtbewerking, meten, elektrotechniek, installatietechniek, lasserij, metaal, voertuigentechniek;

    – consumptief: werkplaats consumptieve techniek;

    – grafische techniek: werkplaats grafische techniek;

    – landbouw: groen-praktijk.

    De overige ruimte is algemene ruimte.

    3.4 Gymnastiek voortgezet onderwijs

    Bouwkosten nieuwbouw/uitbreiding

    De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m2 bedraagt € 746.346,– (op het schoolterrein) respectievelijk

    • € 761.442,– (op afzonderlijk terrein).

    • De vergoeding voor de bouwkosten van een gymnastiekzaal omvat alle schaal- en ruimteafhankelijke kosten, alsmede kosten voor de inrichting van het terrein. De kosten voor de aankoop van grond zijn hierin niet begrepen.

    • Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

    • – Paallengte 1 < 15 meter: € 15.012,–

    • – Paallengte 15 < 20 meter: € 20.695,–

    • – Paallengte 20 meter: € 29.065,–

Medegebruik/ huur van een niet-eigen lokaal

    • Naast gymnastiek in ee eigen ruimte van de school is er tevens gymnastiek mogelijk in een bestaande gymnastiekaccommodatie door middel van medegebruik van een gymnastiekaccommodatie van een andere school, de gemeente of een commerciële exploitant. Afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie is de school voor voortgezet onderwijs de volgende vergoeding verschuldigd:

  • a.

    Indien de gymnastiekruimte van een andere school voor voortgezet onderwijs wordt gebruikt, wordt het variabele en het vaste deel van het klokuurbedrag vergoed voor het aantal lesuren medegebruik. Voor de hoogte van de vergoeding wordt aangesloten bij het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding in het primair onderwijs. Indien de gymnastiekruimte van een school voor primair onderwijs wordt gebruikt, wordt in ieder geval het variabele deel van het klokuurbedrag vergoed voor het aantal lesuren medegebruik. Als de gebruiksduur van de gymnastiekruimte vanwege het medegebruik door de VO-school boven de 26 klokuren uitkomt, dient de VO-school voor het aantal uren dat boven de 26 klokuren ligt ook het vaste deel van het klokuurbedrag te vergoeden.

  • b.

    Indien een gymnastiekaccommodatie van de gemeente wordt gebruikt, is de school voor voortgezet onderwijs de gemeente een bedrag aan exploitatiekosten verschuldigd voor het aantal lesuren gebruik. Voor de hoogte van de vergoeding wordt aangesloten bij het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding in het primair onderwijs.

  • c.

    Indien een gymnastiekaccommodatie van een commerciële exploitant wordt gebruikt, betaalt de school voor voortgezet onderwijs de huurprijs (stichtingskosten en materiële instandhouding). De gemeente betaalt aan de school een stichtingskostenvergoeding als onderdeel van de huur. De hoogte van deze stichtingskostenvergoeding bedraagt het verschil tussen huurbedrag en het vaste en variabele deel van het klokuurbedrag voor het aantal uren gebruik. Voor de hoogte van het klokuurbedrag wordt aangesloten bij het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding in het primair onderwijs.

Voor de hoogte van het vaste deel van het klokuurbedrag onder a, b en c wordt het vaste bedrag, zoals genoemd in de beleidsregel voor bekostiging gymnastiekruimte voor primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs onderdeel ‘vergoeding per klokuur’, gedeeld door 26. Vermenigvuldiging van het op deze wijze verkregen bedrag met het aantal uren resulteert in het totale vaste deel van de klokuurvergoeding dat een school voor voortgezet onderwijs moet vergoeden.

Huur sportvelden

  • Gedurende maximaal 8 weken per jaar kan een school aanspraak maken op een vergoeding van de huur van een sportveld. De vergoeding voor deze kosten bedraagt: € 19,- per klokuur.

Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen/ meubilair

  • In geval van nieuwbouw (als eerste voorziening), uitbreiding en ingebruikneming (niet zijnde ingebruikneming ter vervanging van een bestaand gebouw) waarbij de eerste inrichting nog niet eerder van overheidswege is bekostigd, bestaat aanspraak op vergoeding voor eerste inrichting met leer- en hulpmiddelen/meubilair. Bij de voorzieningen vervangende nieuwbouw en medegebruik bestaat geen aanspraak op eerste inrichting met leer- en hulpmiddelen/ meubilair.

  • De vergoeding, afhankelijk van het type toegekende gymnastiekaccommodatie, wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Meubilair

L.h.m

Totaal

Eerste lokaal

957

57.059

58.017

Tweede lokaal

957

44.510

45.467

Derde lokaal

957

19.351

20.308

Oefenplaats 1

12.602

12.602

Oefenplaats 2

1.455

1.455

  • Van de vergoeding voor bouwkosten voor (vervangende) nieuwbouw wordt 1% gereserveerd voor een kunstobject. Dit gedeelte van de vergoeding wordt beschikbaar gesteld na realisering van een kunstobject, waarmee ten minste het bedoelde budget is gemoeid. Het bevoegd gezag schakelt het adviesbureau voor beeldende kunst en vormgeving ‘Kunst en bedrijf b.v.’ te Amsterdam in ten behoeve van begeleiding en bemiddeling bij de te verstrekken kunstopdracht.

  • 4 Indexering

  • De in deze bijlage genoemde normbedragen zijn afgeleid van het prijspeil van 1 juli 1996. Jaarlijks worden door het college de werkelijke prijsontwikkeling in het afgelopen jaar en de verwachte prijsontwikkeling ten behoeve van het vaststellen van de hoogte van de vergoeding in het jaar van uitvoering van het programma bekendgemaakt.

  • Werkelijke prijsontwikkeling

  • Jaarlijks worden de normbedragen aangepast aan de werkelijke prijsontwikkeling tot 1 juli van het lopende jaar. Om te voorkomen dat elk jaar alle tabellen aangepast zouden moeten worden, wordt jaarlijks na 1 juli het prijsbijstellingscijfer bekendgemaakt.

  • Voor de voorzieningen nieuwbouw en uitbreiding wordt als prijsbijstellingscijfer aangehouden het verschil tussen het CBS-indexcijfer ‘Nieuwbouwwoningen; outputindex 2000=100 (inclusief BTW)’, gepubliceerd in de ‘Maandstatistiek bouwnijverheid' van het CBS over het tweede kwartaal van het lopende jaar en het tweede kwartaal van het daaraan voorafgaande jaar.

  • Voor de voorzieningen onderhoud, eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair en de klokuurvergoeding gymnastiek wordt als prijsbijstellingscijfer aangehouden het verschil tussen het CBS-indexcijfer ‘Consumentenindex van alle huishoudens’ (NR-reeks), gepubliceerd in de ‘Maandstatistiek van de prijzen’ van het CBS over de maand juli van het lopende jaar en de maand juli van het daaraan voorafgaande jaar.

  • Indien de CBS-indexcijfers ‘Nieuwbouwwoningen; outputindex 2000=100’ over het tweede kwartaal van het lopende jaar niet (tijdig) beschikbaar zijn, worden de CBS-cijfers over het eerste kwartaal van het lopende én het tweede kwartaal van het daaraan voorafgaande jaar gehanteerd.

  • Verwachte prijsontwikkeling ten behoeve van het programma

  • Naast de bijstelling van de prijzen tot 1 juli van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld is het noodzakelijk om een inschatting te maken van het werkelijk prijsniveau in het jaar van uitvoering van het programma. Dit is noodzakelijk om de hoogte van de vergoeding bij vaststelling van het programma en het moment van vergoeding vast te stellen.

  • Voor de voorzieningen nieuwbouw en uitbreiding geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer (Macro-economische verkenningen) ‘bruto investeringen door bedrijven in woningen’, zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september.

  • Voor de voorzieningen onderhoud, eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair en de klokuurvergoeding gymnastiek geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer ‘prijsmutatie van de netto-materiële overheidsconsumptie’, zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september.

  • DEEL B Vergoeding op basis van feitelijke kosten

  • In artikel 4 van deze verordening is aangegeven welke voorzieningen worden vergoed op basis van normbedragen en welke voorzieningen worden vergoed op basis van feitelijke kosten. Indien goedgekeurde huisvestingsvoorzieningen, ingevolge artikel 4, 3e lid laatste volzin, worden vergoed op basis van feitelijke kosten, dient aan de in dit deel van de bijlage opgenomen aanbestedingsregels te worden voldaan.

  • Europese aanbesteding

  • Indien de omvang van een opdracht of contract boven een bepaald bedrag uitkomt, worden ingevolge het Besluit overheidsaanbestedingen de richtlijnen van de Europese Unie (2004/18/EG) toegepast. Deze richtlijnen gelden vanaf de volgende bedragen:

  • – € 211.000 (exclusief BTW) voor leveringen en diensten;

  • – € 5.278.000 (exclusief BTW) voor werken.

  • Bouwactiviteiten, zoals nieuwbouw, uitbreiding en dergelijke, vallen onder de definitie ‘werken’. Aankoop van bijvoorbeeld meubilair of onderwijsleerpakket valt onder ‘leveringen’. Bij aankoop van gebouwen en terreinen is de richtlijn uiteraard niet van toepassing.

  • Opdrachten onder het Europees drempelbedrag

  • Op opdrachten onder het Europees drempelbedrag zijn de richtlijnen, zoals vastgelegd in het Besluit overheidsaanbestedingen, van toepassing.

  • Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de verordening worden afspraken gemaakt over de wijze van aanbesteding. Als uitgangspunt hierbij geldt dat op basis van het vastgestelde gemeentelijk beleid bepaald wordt op welke wijze een opdracht wordt aanbesteed, tenzij het college na overleg anders beslist.

  • DEEL C Bepaling medegebruikstarieven

  • Een bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs, voor (voortgezet) speciaal onderwijs, voor voortgezet onderwijs alsmede een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs betaalt voor het onderwijsgebruik van een lokaal, niet zijnde een gymnastiekruimte, een vergoeding. Deze vergoeding is gelijk aan het bedrag dat voor elke groep bij meer dan zes groepen ter beschikking wordt gesteld binnen de groepsafhankelijke programma’s van eisen voor het basisonderwijs, zoals jaarlijks wordt bekendgemaakt door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

TOELICHTING

Bijlage IV is thans (2007) gewijzigd.

De wijzigingen betreffen het verwijderen van de vergoedingen per klokuur gymnastiek; deze liggen nu vast in een beleidsregel.

Verder zijn alle genoemde bedragen aangepast:

  • Paragraaf 1 school voor basisonderwijs:

  • De in dit hoofdstuk opgenomen normbedragen zijn bijgesteld ten behoeve van de vergoedingen voor 2007. De bedragen zijn gebaseerd op het prijspeil van 1 juli 2006 en voorzien van het MEV-indexcijfer voor 2007:

  • (1,75% voor de huisvestingsvoorzieningen nieuwbouw en uitbreiding en 2,5% voor onderhoud, eerste inrichting en klokuurvergoeding gymnastiek).

  • Paragraaf 2 school voor (voortgezet) speciaal onderwijs:

De in dit hoofdstuk opgenomen normbedragen zijn bijgesteld ten behoeve van de vergoedingen voor 2007. De bedragen zijn gebaseerd op het prijspeil van 1 juli 2006 en voorzien van het MEV-indexcijfer voor 2007:

(1,75% voor de huisvestingsvoorzieningen nieuwbouw en uitbreiding en 2,5% voor onderhoud, eerste inrichting en klokuurvergoeding gymnastiek).

Paragraaf 3 school voor voortgezet onderwijs:

  • De in dit hoofdstuk opgenomen normbedragen zijn bijgesteld ten behoeve van de vergoedingen voor 2007. De bedragen zijn gebaseerd op het prijspeil van 1 juli 2006 en voorzien van het MEV-indexcijfer voor 2007:

  • (1,75% voor de huisvestingsvoorzieningen nieuwbouw, uitbreiding en huur sportvelden en 2,5% voor de huisvestingvoorziening eerste inrichting).

  • De systematiek van prijsbijstelling en indexering is opgenomen in hoofdstuk 4. De bedragen zijn naar boven afgerond op hele euro’s.