Regeling vervallen per 01-10-2010

Verordening Brandveiligheid en hulpverlening 2004

Geldend van 26-05-2004 t/m 30-09-2010

Intitulé

Verordening Brandveiligheid en hulpverlening 2004

Verordening Brandveiligheid en Hulpverlening 2004

ALGEMENE BEPALINGEN

Begripsbepalingen

Pro-actieve taken:

Het wegnemen van structurele oorzaken van onveiligheid en het voorkomen daarvan.

Preventieve taken:

het voorkomen en beperken van brand, het beperken van brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt;

de uitvoering van werkzaamheden ter zake van het beperken van rampen, als bedoeld in artikel 1 van de Wet rampen en zware ongevallen;

de uitvoering van de voorschriften met betrekking tot het brandveilig gebruik van woningen, woonketen, woonwagens, andere gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, en standplaatsen;

de uitvoering van de brandbeveiligingsverordening.

Preparatieve taken:

Het voorzien in voorbereidende maatregelen opdat in voorkomende gevallen adequate brandbestrijding en hulpverlening plaatsvindt

Repressieve taken:

het daadwerkelijk beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar, het beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt;

het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan bij brand;

de uitvoering van werkzaamheden ter zake van het beperken en bestrijden van rampen, als bedoeld in artikel 1 van de Wet rampen en zware ongevallen.

Nazorg taken:

Het geven van zorg, aandacht, opvang en verwerkingsgelegenheid aan slachtoffers, familie en ingezet personeel bij en na inzet;

Het na afloop van een inzet of oefening nagaan of uit het gebeurde voor de keten van pro-actie tot en met nazorg op één of meer onderdelen lering kan worden getrokken.

Taken, personeel en materieel

Gemeentelijke brandweer

Burgemeester en wethouders beschikken over een gemeentelijke brandweer.

Taken brandweer

De taken van de gemeentelijke brandweer bestaan, behoudens de in artikel 5 aan de regionale brandweer opgedragen taken, uit:

de feitelijke uitvoering van alle taken uit de veiligheidsketen van pro-actie tot en met nazorg, met uitzondering van het geven van zorg en verwerkingsgelegenheid aan slachtoffers en familie, zoals genoemd in artikel 1, vijde lid van de verordening;

andere dan de onder 1 genoemde werkzaamheden, voor zover deze niet te maken hebben met het wegnemen van onmiddellijk gevaar voor mens en dier, te weten:

het beperken en bestrijden van milieu-incidenten;

het verrichten van wacht- en bewakingsdiensten bij evenementen;

Regionale taken

Naast de in de artikel 3, tweede lid, van de Brandweerwet 1985 opgedragen taken, is de volgende taak van de gemeentelijke brandweer aan de regionale brandweer overgedragen:

de alarmering van de gemeentelijke brandweer;

Personeel

Het personeel bestaat zowel uit mensen met een ambtelijke als een vrijwillige rechtspositie, al dan niet aangesteld in een brandweerrang.

Aan de vrijwiligers wordt, evenals het beroepspersoneel, bij aanstelling een legitimatiebewijs verstrekt.

Burgemeester en wethouders leggen eenmaal per jaar de formatie van de gemeentelijke brandweer voor aan de gemeenteraad door middel van het jaarcontract (productraming).

Opleiding en oefening

Burgemeester en wethouders dragen zorg voor de opleiding en oefening van het brandweerpersoneel, die voor de taakuitoefening noodzakelijk zijn.

Instructie commandant

De commandant heeft de algemene leiding en het bevel over de brandweer, overeenkomstig de voor hem door burgemeester en wethouders vastgestelde instructies.

Materieel

Burgemeester en wethouders bepalen de omvang, de plaats waar en de wijze waarop het materieel en de overige goederen van de brandweer worden ondergebracht.

Bluswatervoorziening

Burgemeester en wethouders dragen zorg voor zodanige bluswatervoorzieningen en de bereikbaarheid daarvan, dat de brandbestrijding te allen tijde zoveel mogelijk gewaarborgd is.

Bijstand

De burgemeester of de door hem aangewezen gemachtigde is bevoegd personeel en materieel voor bijstand buiten de gemeente uit te zenden, dan wel voor bijstand binnen de gemeente aan te vragen, een en ander onverminderd het bepaalde in de gemeenschappelijke regelingen, die ter zake door de gemeente zijn aangegaan.

SLOTBEPALINGEN

Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Verordening Brandveiligheid en Hulpverlening 2004

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van zes weken na de dag waarop zij is bekendgemaakt.

Vastgesteld in de openbare vergadering van 31 maart 2004.

de griffier, de voorzitter,

PUBLICATIEDATUM: 7 april 2004

A Algemene toelichting

1 Leeswijzer

Hieronder komt eerst in algemene zin de taak van de gemeente aan de orde (2.2). Daarna worden de grenzen die bij brand(on)veiligheid bereikt worden, aangegeven (2.3). De wettelijke regelingen op het gebied van de brandveiligheid komen daarna aan de orde (2.5 en 2.6).

2 Taken van de gemeente bij brandveiligheid

Het bevorderen van de veiligheid van de burgers is een van de oudste kerntaken van de gemeentelijke overheid. Vanouds rekenen de gemeenten het tot hun taak om binnen het kader van de openbare veiligheid de brandveiligheid te behartigen. De invulling daarvan is afhankelijk van politieke en bestuurlijke besluitvorming. De middelen die de gemeenten hiervoor beschikbaar stellen worden in hoge mate bepaald door de maatschappelijke beleving van brand(on)veiligheid. Er bestaat echter over het algemeen overeenstemming over de vraag wat er onder brandveiligheid wordt verstaan, namelijk dat het ongewenst is dat er slachtoffers vallen door brand (zowel bij de bevolking als bij de brandweer) en dat een brand onbeheersbaar wordt en niet meer valt te blussen.

Elke gemeente beschikt daarom bijvoorbeeld over een brandweerkorps dat in staat is zo nodig mensen te redden uit noodsituaties en branden te blussen. Ook stelt de overheid in diverse wetten vergunningen verplicht voor het brandveilig bouwen en gebruiken van bouwwerken.

3 Grenzen van brand(on)veiligheid

In absolute zin kunnen brand en ongevallen bij brand niet worden voorkomen. De overheid tracht wel zo weinig mogelijk brand en ongevallen bij brand te laten plaatsvinden. Uiteraard is elk slachtoffer dat valt bij een brand er één te veel en is elke schade die een brand aanricht kapitaalvernietiging. Een zeker (gering) aantal slachtoffers en een zekere brandschade worden evenwel door de maatschappij als onvermijdelijk beschouwd.

Een afwijking van een min of meer geaccepteerd niveau van brandveiligheid wordt niet aanvaard. De brand in een pension in Den Haag bijvoorbeeld waarbij in 1992 elf doden vielen, was voor de gemeente Den Haag aanleiding het beleid met betrekking tot de brandveiligheid verder aan te scherpen. Bij grote financiële schade ziet men een vergelijkbare reactie van brandschadeverzekeraars. Maar te zware brandveiligheidseisen accepteert de maatschappij ook niet. Deze worden algauw als onnodig in de zin van overdreven en te duur ervaren. Dit laatste behoeft overigens een nuancering: situaties waar men zelf invloed kan uitoefenen (zoals thuis) worden als minder bedreigend ervaren dan situaties waar men onbekend is. Men verwacht in een hotel bijvoorbeeld - een door de overheid te controleren - hoger brandveiligheidsniveau dan thuis.

4 Wetgeving voor gemeenten

De wetgever heeft de taken en bevoegdheden van gemeenten neergelegd in een viertal wetten, die - op het terrein van brandveiligheid en hulpverlening - elk hun eigen doelstelling hebben, te weten:

  • -

    de Gemeentewet, waarin naast de algemeen verordenende bevoegdheid voor onder meer het onderwerp brandveiligheid ook het opperbevel van de burgemeester is geregeld;

  • -

    de Brandweerwet, met het doel om - de brandveiligheid in het bijzonder - de organisatie van de brandweer in algemene zin te regelen;

  • -

    de Woningwet, met het doel het brandveilig bouwen en gebruiken van brandveilige bouwwerken te bevorderen;

  • -

    de Wet milieubeheer, met het doel het milieu te beschermen, ook tegen de gevolgen van brand.

Laatstgenoemde wet is van toepassing op zogenoemde inrichtingen waarmee zowel bouwwerken als ‘niet-bouwwerken’ (bijvoorbeeld aangemeerde hotelboten, feesttenten, open terreinen en dergelijke) worden bedoeld. Voor de brandveiligheid betekent dit dat voorzieningen moeten worden getroffen om nadelige gevolgen van brand voor het milieu als gevolg van werkzaamheden en de opslag van stoffen te vermijden. Ten behoeve van een duidelijke organisatie met betrekking tot het stellen van eisen voor de brandveiligheid gaan wij ervan uit dat de gemeente op grond van deze wet alleen eisen zal stellen als dat niet mogelijk is op grond van de Woningwet. De Woningwet heeft immers de brandveiligheid in het bijzonder tot doel en de Wet milieubeheer heeft dit ‘slechts’ in relatie tot het milieu. Bovendien kan in preventieve zin het bestemmingsplan (Wet op de ruimtelijke ordening) een bijdrage leveren aan de brandpreventie bij het aanwijzen van bestemmingen.

5 Uitvoering wetgeving door het rijk

Een vijfde wet waarin brandveiligheid een rol speelt is de Arbeidsomstandighedenwet. De uitvoering van de Arbeidsomstandighedenwet is evenwel niet opgedragen aan gemeenten. Deze wet wordt hier genoemd, omdat op grond van de Arbeidsomstandighedenwet de Inspectiedienst van het Ministerie van sociale zaken en werkgelegenheid (Inspectiedienst SZW) brandpreventie-eisen kan stellen ten behoeve van werknemers en bezoekers. Daarnaast is deze wet van belang omdat op grond hiervan het Besluit bedrijfshulpverlening van kracht is. Dit besluit verplicht iedere werkgever - dus ook gemeenten - een bedrijfshulpverleningsorganisatie te hebben.

Noten

[1] Integrale veiligheidsrapportage 1993, uitgegeven door het Ministerie van binnenlandse zaken e.a. in april 1993.

[2] Nota Veiligheidsbeleid van 16 juni 1995, met brief nummer E95/U1399, gestuurd aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

[3] Onderzoek Brandveiligheid gebouwen door SGBO, Onderzoeks- en adviesbureau van de VNG, juni 1994.

[4] De brandweer en integrale veiligheid, een verkenning, uitgegeven door het Ministerie van binnenlandse zaken, januari 1995.

[5] Samenwerkingsprotocol afstemming programma’s op het terrein van het integrale veiligheidsbeleid tussen de Ministeries van binnenlandse zaken en van justitie en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 29 juni 1995.

B Artikelsgewijze toelichting op de modelverordening brandveiligheid en hulpverlening

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

De begripsomschrijvingen zijn opgenomen ten behoeve van het bepaalde in de artikelen 3 en 5.

Het beperken van brand, brandgevaar en ongevallen bij brand kan met preventieve voorzieningen en/of met repressieve middelen worden bereikt. Vandaar dat het beperken van brand, brandgevaar en ongevallen bij brand onder preventieve en repressieve taken is vermeld.

Artikel 2 Gemeentelijke brandweer

Artikel 1 van de Brandweerwet 1985 stelt dat er in elke gemeente een gemeentelijke brandweer is, behoudens indien ingevolge samenwerking met andere gemeenten een regeling ter zake totstandgekomen is. Is in een gemeente dit laatste het geval dan zou artikel 2 van de Verordening brandveiligheid kunnen luiden:

‘Burgemeester en wethouders beschikken over een brandweer; hierin is voorzien in de regeling met ................... (naam gemeente of namen gemeenten of naam gemeenschappelijke regeling: regionale brandweer)’.

Artikel 3 Taken brandweer

Lid 1

Uit artikel 1, vierde lid, en artikel 12 van de Brandweerwet 1985 juncto het zesde lid van artikel 1 volgt dat de taken van de brandweer in elk geval bestaan uit de feitelijke uitvoering ter zake van werkzaamheden van het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt.

Dat brandrepressie, voortvloeiend uit de zorgnormen, tot de taak van de brandweer behoort, staat uiteraard buiten twijfel. Dit is niet zo zeker met de advisering over brandpreventieve voorzieningen. Artikel 100, eerste lid, van de Woningwet stelt dat het gemeentebestuur voorziet in het bouw- en woningtoezicht, dat in elk geval onder meer tot taak heeft het binnen de gemeente uitoefenen van toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften, zoals de Bouwverordening en het Bouwbesluit. Het tweede lid van artikel 100 geeft aan dat burgemeester en wethouders ambtenaren kunnen aanwijzen die belast zijn met (onderdelen van) dit toezicht.

De vraag dringt zich op of de hierboven bedoelde wetten en regelingen aangeven dat bepaalde gemeentelijke diensten het exclusieve recht kunnen doen gelden om met de uitvoering van de brandveiligheidsvoorwaarden uit de Bouwverordening en het Bouwbesluit belast te zijn.

In de memorie van toelichting op de herziening van de Woningwet zeggen de betrokken bewindslieden dat in artikel 100 niet is bepaald dat er een gemeentelijke dienst of organisatie bouw- en woningtoezicht moet zijn, doch dat het gemeentebestuur in het bouw- en woningtoezicht voorziet. Dit betekent, dat het aan het gemeentebestuur wordt overgelaten te bepalen op welke wijze daarin wordt voorzien. Als voorbeelden worden genoemd: een gemeentelijk bouw- en woningtoezicht of een bouw- en woningtoezicht op basis van een gemeenschappelijke regeling dan wel anderszins, waarbij gedacht kan worden aan een geprivatiseerde vorm van toezicht. Als gevolg van deze ruime uitleg van het ‘voorzien in het bouw- en woningtoezicht’ kunnen ten aanzien van bijvoorbeeld de brandveiligheidsvoorschriften brandweerfunctionarissen worden aangewezen.[1]

Vele gemeenten maken gebruik van de mogelijkheden die een regionale brandweer kan bieden bij de advisering over brandpreventievraagstukken. Als gevolg hiervan ontstaat in die gemeenten min of meer dezelfde technische uitvoering van het beleid. Het verdient dan ook aanbeveling het handhavingsbeleid op elkaar af te stemmen. Het ligt in de rede dat burgemeester en wethouders hiervoor brandweerfunctionarissen zullen aanwijzen, uiteraard voor zover de interne gemeentelijke organisatie dat toestaat.

Lid 2

Onder a en b kan de gemeente opnemen welke taken de brandweer verricht anders dan de wettelijke taken. Deze betreffen over het algemeen de (betaalde) dienstverlening door de brandweer. Het bepaalde onder a en b kan worden aangevuld met andere taken (onder c, d enz.), zoals het verzorgen van het ambulancevervoer, garagewerkzaamheden en andere niet-wettelijke taken.

Terzijde wordt opgemerkt dat kosten die de brandweer heeft gemaakt voor de hier opgenomen niet-wettelijke taken kunnen worden verhaald als deze werkzaamheden zijn opgenomen in de retributieverordening van de gemeente. De kosten voor het reinigen van wegen en terreinen bij ongevallen en bij milieu-incidenten, voor zover deze niet te maken hebben met het wegnemen van onmiddellijk gevaar voor mens en dier, kunnen dan worden verhaald.

Artikel 4 Regionale taken

Het niveau van veiligheid in een regio op het gebied van de brandweerzorg en hulpverlening, alsmede dat van de rampenbestrijding is de uitkomst van de optelsom van de verschillende niveaus van de gemeenten in zo’n regio. In regionaal verband maken gemeenten afspraken over deze niveaus, opdat een balans ontstaat tussen de gemeenten onderling en tussen de gemeenten en de regio.

In mei 1995 is het Project Versterking Brandweer (PVB) van start gegaan. Doelstelling van het plan is de brandweer te versterken, waarbij de nadruk ligt op de rampenbestrijding.

Het projectprogramma van het Project Versterking Brandweer[2] werkt deze doelstelling nader uit:

‘Het eindresultaat van het PVB is een versterkte brandweerorganisatie die optimaal uitvoering kan geven aan rampenbestrijding en brandweerzorg in iedere regio.

Deze brandweerorganisatie is een samenwerkingsverband tussen gemeentelijke brandweren en de regionale onderdelen. Om tot een toereikend niveau van zorg in de gehele regio te komen zijn door de gemeenten onder regionale regie bindende afspraken gemaakt omtrent het kwaliteitsniveau van brandweerzorg en rampenbestrijding.

Het ontwerpen van de organisatie is een verantwoordelijkheid van het bestuur van de regionale brandweer (regionale brandweerorganisatie: de aan de gemeenschappelijke regeling deelnemende gemeenten, cursief VNG) en wordt vastgelegd in een regionaal organisatieplan.’

Bij de uitvoering van het Project Versterking Brandweer maakten de opdrachtgevers - het Ministerie van binnenlandse zaken en de regionale brandweerorganisaties - gebruik van zogenoemde referentiekaders. Hierin legden zij in overleg met het veld richtlijnen vast voor het niveau van de rampenbestrijding en als gevolg hiervan voor het niveau van de brandweerzorg en hulpverlening in regionaal verband. De referentiekaders van het Project Versterking Brandweer hebben betrekking op alle onderdelen van brandweerzorg, hulpverlening en rampenbestrijding.

In artikel 4 gaat het om op regionale schaal op te pakken gemeentelijke taken. Deze kunnen worden onderscheiden in taken die kunnen worden uitgevoerd door een regionale brandweerorganisatie en/of door een of meer gemeenten. Gemeenten moeten daarvoor met de regio afspraken maken.

Het is bijvoorbeeld niet nodig dat alle gemeenten op alle gebieden, de brandweerzorg en hulpverlening en de rampenbestrijding betreffende, specialist zijn.

Als gevolg van het bovenstaande valt er onderscheid te maken tussen verschillende taken. Namelijk de taken die een regionale brandweer verplicht, op grond van de wet, moet uitvoeren, zoals in artikel 3, tweede lid, van de Brandweerwet 1985 is omschreven, en de regionale werkzaamheden die een gemeente op verzoek van de regio uitvoert. Deze werkzaamheden kunnen het beste in een overeenkomst worden vastgelegd.

Gemeentelijke taken die door de regionale brandweer worden uitgevoerd, moeten daarentegen in artikel 4a worden aangegeven, zodat vastligt dat de gemeente aan de wettelijke verplichting voldoet.

In de Brandweerwet 1985 is aangegeven dat gemeenten en (regionale) brandweren taken hebben. De uitvoering van die taken kan flexibel geschieden. Aan de ene kant kan een regionale brandweer met de verschillende gemeenten overeenkomen alle taken uit te voeren, anderzijds kunnen gemeenten in regionaal verband afspreken dat zij alle taken zelf uitvoeren. Alle variaties daartussen zijn ook mogelijk. Van belang is dát de taken worden uitgevoerd én dat vastligt wie dat doet.

Burgemeester en wethouders dragen overigens bij de uitvoering van deze verordening en overige regelingen, met betrekking tot de in artikel 3 genoemde taken van de gemeentelijke brandweer, zorg voor de goede coördinatie met de gemeenschappelijke regeling voor de regionale brandweer waar de gemeente aan deelneemt.

Artikel 5 Personeel

Volgens de Verordening brandveiligheid en hulpverlening legt de gemeenteraad jaarlijks de formatie vast dat ter behartiging van de veiligheid is belast met preventieve en/of repressieve taken. Het is mogelijk dat personeelsleden met beide taken zijn belast. De personeelsformatie voor preventieve taken volgt uit de keuze voor het te handhaven brandveiligheidsniveau in de gemeente.

De personeelsformatie voor de repressieve taken is vooral afhankelijk van het materieel en de wenselijk geachte opkomsttijd bij een uitruk. Het college heeft hierover uitgesproken dat de opkomsttijd nooit meer dan 10% (negatief) mag afwijken van de (landelijk vastgelegde) zorgnorm. Ook landelijk wordt dit gezien als de acceptabele ondergrens. De personeelsbezetting is derhalve hierop afgestemd en moet worden gezien als de ‘ijzeren voorraad’; verlaging van de personeelsbezetting zou een onmiddelijke daling van het brandveiligheidsniveau tot gevolg hebben.

Artikel 6 Opleiding en oefening

Burgemeester en wethouders dragen zorg voor de opleiding en oefening van het brandweerpersoneel door onder meer het vaststellen van een meerjaren opleidings- en oefenplan.

Het Project Versterking Brandweer geeft hiervoor referentiekaders.

Artikel 7 Instructie commandant

Het bepaalde in artikel 8 legt de grondslag voor de eenhoofdige leiding en de gezagsverhouding, die voor een goed functioneren van de brandweer onmisbaar zijn. De instructie voor de commandant zal naast de aan een juiste taakvervulling verbonden verplichtingen en bevoegdheden de regeling voor de vervanging van de commandant bevatten. In dit verband valt bovendien te denken aan het in goede staat doen verkeren van het materieel, de gebouwen, de installaties, de materialen en de overige goederen van de brandweer, alsmede de kleding en uitrusting van het personeel. Daartoe zullen periodieke inspecties, controles en beproevingen noodzakelijk zijn, waarvan de uitvoering bij instructie aan de commandant wordt opgedragen.

Ten slotte ware als gemachtigde van de burgemeester tot het aanvragen en verlenen van bijstand bij instructie in ieder geval de commandant aan te wijzen.

Volledigheidshalve zij hier nog vermeld dat de verdere gang van zaken bij intra- en interregionale bijstandsverlening is geregeld in of op grond van de desbetreffende gemeenschappelijke regeling inzake de regionale brandweer.

Artikel 173 van de Gemeentewet bepaalt dat de burgemeester het opperbevel heeft bij brand, alsmede bij ongevallen anders dan brand voor zover de brandweer daarbij een taak heeft. Om te voorkomen dat daarbij getreden wordt op het terrein van anderen, is de beperking aangebracht dat de brandweer bij bedoelde ongevallen een taak moet hebben.

Het hier bedoelde opperbevel houdt in de bevoegdheid van de burgemeester - als politie-autoriteit en hoogste burgerlijke overheid ter plaatse - tot het (bij brand e.d.) nemen van maatregelen ter handhaving van de openbare orde en van buitengewone, in het eigendomsrecht ingrijpende, maatregelen (onverwijlde inbezitneming in verband met de openbare veiligheid).

Daarnaast brengt de term opperbevel tot uitdrukking dat de uiteindelijke verantwoordelijkheid en de bestuurlijke coördinatie bij de brandbestrijding e.d. in handen van de burgemeester liggen.

Artikel 8 Materieel

Uit het dekkingsplan voor het brandrisico en het (dekkings)plan voor de hulpverlening anders dan bij brand volgt de vereiste repressieve capaciteit van de brandweer. Deze bepaalt de hoeveelheid materieel die ingezet moet kunnen worden. Het in te zetten materieel kan van de gemeente zelf zijn, door de regio worden ingezet en/of door particulieren door middel van waakvlamovereenkomsten worden geleverd.

Artikel 9 Bluswatervoorziening

Het blussen van branden is een belangrijke taak van de brandweer. Het blusmiddel water wordt naast andere blusmiddelen het meest gebruikt. De zorg voor de brandveiligheid zoals bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de Brandweerwet 1985 geeft aan dat burgemeester en wethouders tevens verantwoordelijk zijn voor een adequate bluswatervoorziening.

Bluswater kan worden verkregen uit het drinkwaternet, een apart bluswaterleidingnet, open water, speciale blusvijvers en geboorde putten.

Aan elk van deze ‘bluswaterbronnen’ zijn nadelen verbonden.

  • I.

    Het drinkwater is een kostbare zaak en een goede kwaliteit drinkwater is van levensbelang. Waterleidingbedrijven kunnen niet altijd gezond drinkwater garanderen als de brandweer door het blussen van branden voor verlaging van de druk in het leidingnet zorgt. Daarenboven is het aanhouden van een grotere doorsnede van een leiding om drukverlaging te voorkomen uit een oogpunt van volksgezondheid niet altijd gewenst, omdat het water onder normale omstandigheden dan te weinig doorstroomt.

  • II.

    Open water en speciale blusvijvers hebben het nadeel dat deze dichtgevroren kunnen zijn.

  • III.

    Geboorde putten vereisen een regelmatige controle en onttrekken bij gebruik (te) veel grondwater.

  • IV.

    Een speciaal bluswaterleidingnet is kostbaar en komt alleen in beeld bij industrieterreinen en dergelijke.

Bluswater kan het beste uit zoveel mogelijk verschillende ‘waterbronnen’ worden verkregen. Voor de eerste inzet van de brandweer zijn de tankautospuit waarin standaard 1500 of 1600 liter water voor onmiddellijk gebruik is opgeslagen en het drinkwaterleidingnet de meest geëigende middelen om voor bluswater te zorgen, omdat dan nog het minste bluswater nodig is. Branden op plaatsen waar geen drinkwaterleiding aanwezig is of waar dat leidingnet te weinig capaciteit heeft, moeten met water uit een tankwagen of op andere wijze worden geblust. Voor het vervolg van de brandbestrijding kan - zo nodig van een grotere afstand en na enige tijd - water worden gehaald uit een blusvijver of ander open water.

Het brandbeveiligingsconcept ‘Beheersbaarheid van brand’[3] geeft een methode voor het bepalen van de grootte van een brandcompartiment en bevat reken-schema’s voor blussen en koelen. Dit zijn hulpmiddelen om (indicatief) te bepalen hoeveel één tankautospuit met een zespersoons bemanning kan blussen of koelen in een bepaalde brandsituatie. Op sommige plaatsen in de ontwikkelde methode is dat bepalend voor het al dan niet acceptabel zijn van een beoogd brandcompartiment.

Onderstaand is aangegeven hoeveel bluswater in bepaalde situaties minimaal nodig is voor de eerste inzet.

1 Voor woningen die zijn uitgevoerd als brandcompartiment met een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) van ten minste 60 minuten: 30 kubieke meter per uur. Over het algemeen is hiervan sprake bij woningen die na 1945 zijn gebouwd.

2 Voor woningen die niet zijn uitgevoerd als brandcompartiment met een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) van ten minste 60 minuten: 60 kubieke meter per uur. Over het algemeen is hiervan sprake bij woningen die voor 1945 zijn gebouwd.

3 Voor overige gebouwen die zijn uitgevoerd als brandcompartiment met een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) van ten minste 60 minuten en waarbij door bouwkundige voorzieningen geen branduitbreiding naar buiten te verwachten valt: 30 kubieke meter per uur.

4 Voor overige gebouwen die zijn uitgevoerd als brandcompartiment met een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) overeenkomstig het bepaalde in het brandbeveiligingsconcept -Beheersbaarheid van brand- en waarbij door bouwkundige voorzieningen geen branduitbreiding naar buiten te verwachten valt: 30 kubieke meter per uur.

5 Voor overige gebouwen die zijn uitgevoerd als brandcompartiment als onder 3 of 4 vermeld waarbij ter voorkoming van branduitbreiding bovendien wordt uitgegaan van een inzet van de brandweer voor het koelen en blussen van gevels: 60 kubieke meter per uur.

6 Voor overige gebouwen die niet afdoende zijn uitgevoerd als brandcompartiment met een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) is de behoefte aan water afhankelijk van de bij de planbeoordeling noodzakelijk geachte repressieve inzet.

Bij afwezigheid van een toereikende openbare bluswatervoorziening kan een gemeente op grond van de (model-)bouwverordening een niet-openbare bluswatervoorziening eisen als voorwaarde voor het verlenen van een bouwvergunning. Dit komt voor bij ver van de bebouwde kom gelegen bouwwerken of indien een grote hoeveelheid bluswater ineens nodig is, bijvoorbeeld bij een sprinklerinstallatie. De gemeente bepaalt waar de grens ligt tussen de publieke plicht om voor voldoende bluswater te zorgen en de noodzaak voor anderen dat te doen. Van belang is het hier nogmaals te vermelden dat brandbestrijding een publieke taak is.

Artikel 11 + 12 Citeertitel en in werking treden

De Verordening brandveiligheid en hulpverlening moet op grond van artikel 2 van de Brandweerwet 1985 binnen een week na vaststelling aan gedeputeerde staten worden gezonden.

Noten

[1] TK vergaderjaar 1986-1987, 20 066, nr.3.

[2] Project programma Versterking Brandweer, uitgegeven door het Landelijk Projectbureau Versterking Brandweer en het Ministerie van binnenlandse zaken en de Koninklijke Nederlandse Brandweervereniging, 1995.

[3] Brandveiligheidsconcept Beheersbaarheid van brand, uitgegeven door het Ministerie van binnenlandse zaken, 1995.