Regeling vervallen per 18-01-2019

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Amersfoort houdende regels omtrent WMO Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Amersfoort 2018

Geldend van 01-01-2018 t/m 17-01-2019

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Amersfoort houdende regels omtrent WMO Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Amersfoort 2018

De raad van de gemeente Amersfoort,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 31 oktober 2017, nummer 5635287; gelet op het bepaalde in:

  • -

    de artikelen 2.1.3, 2.1.4 eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5 eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 vierde lid en 2.6.6 eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, artikel 5:4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 alsmede gelet op artikel 156 van de Gemeentewet;

  • -

    het meerjarig beleidskader sociaal domein 2015 - 2018

overwegende dat:

  • -

    burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

  • -

    van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

  • -

    burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

  • -

    het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

besluit:

vast te stellen de volgende verordening:

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Amersfoort 2018

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN EN REIKWIJDTE

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In de verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, die algemeen verkrijgbaar is en die niet aanzienlijk duurder is dan vergelijkbare producten;

    • b.

      Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend;

    • c.

      Beperking: aan de persoon verbonden factoren die er toe leiden dat deze niet (volledig) in staat is tot deelnemen aan het maatschappelijke verkeer;

    • d.

      Budgetperiode: de periode waar een PGB betrekking op heeft;

    • e.

      Collectieve maatwerkvoorziening: een maatwerkvoorziening die door meerdere personen tegelijk kan worden gebruikt;

    • f.

      Dagactiviteit: dagbesteding in groepsverband als structurele tijdsbesteding met een doel dat gericht is op zelfredzaamheid en participatie van de cliënt dan wel op het ontlasten van de mantelzorger;

    • g.

      Begeleiding: individuele begeleiding gericht op het versterken, bevorderen of behouden van de zelfredzaamheid en/of participatie van de cliënt;

    • h.

      Financieel Besluit: een door het college vastgestelde regeling, waar op grond van deze verordening nadere regels en bedragen zijn gesteld;

    • i.

      Gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten die een leefeenheid vormen;

    • j.

      Huisgenoot: de persoon met wie de cliënt duurzaam een gezamenlijk huishouden voert;

    • k.

      Huishoudelijke hulp: het in overwegende mate overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van de cliënt dan wel van de leefeenheid waartoe de cliënt behoort voor zover de huisgenoten naar oordeel van het college geen gebruikelijke hulp kunnen bieden;

    • l.

      Hulpvraag: de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, niet zijnde informatie en advies waarvoor een melding wordt gedaan;

    • m.

      Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de cliënt zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben en op welk adres hij in de basisregistratie personen (BRP) ingeschreven staat of zal staan. Indien de cliënt met een briefadres in de BRP ingeschreven staat, gaat het om het feitelijk woonadres;

    • n.

      Instelling: volgens de Wet toelating zorginstellingen, een ziekenhuis of kleinschalig wooninitiatief als bedoeld in de Regeling langdurige zorg of een organisatie die maatschappelijke ondersteuning, waaronder beschermd wonen, biedt in een door het college goedgekeurde accommodatie;

    • o.

      Leefeenheid: de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten waarmee de cliënt gemeenschappelijk een woning bewoont en gezamenlijk een huishouden voert;

    • p.

      Nadere regels: een door het college vastgestelde regeling, waar op grond van deze verordening nadere regels zijn gesteld;

    • q.

      Normale gebruik van de woning: het kunnen verrichten van de elementaire woonfuncties gericht op zelfredzaamheid (eten, slapen, lichaamsreiniging, koken), het verrichten van belangrijke huishoudelijke taken, horizontale en verticale verplaatsingen in en om de woning waaronder ook de toegang tot de woning. Daaronder kan onder omstandigheden tevens de berging, de toegang tot tuin of balkon van de woning worden verstaan;

    • r.

      Ondersteuningsplan: het door de cliënt, in overleg met de aanbieder op te stellen plan over de ondersteuningstaken die worden geleverd voor het realiseren van het resultaat zoals opgenomen in het plan van aanpak;

    • s.

      Persoonsgebonden budget (PGB): persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

    • t.

      Plan van Aanpak: het verslag van het onderzoek na de melding als bedoeld in de wet;

    • u.

      Respijtverblijf: kortdurend verblijf als bedoeld in de wet;

    • v.

      Spoedeisend geval: een (onvoorziene) situatie die geen uitstel verdraagt;

    • w.

      Uitvoeringsplan PGB: een plan opgesteld door (of namens) de cliënt waaruit blijkt dat de besteding van het PGB voldoet aan de voorwaarden van de wet en/of deze verordening;

    • x.

      Vervoersvoorziening: een voorziening, al dan niet gemotoriseerd, waarmee de cliënt zich in zijn leefomgeving kan verplaatsen;

    • y.

      Voorliggende voorziening: een andere wettelijke regeling op grond waarvan de cliënt een beroep kan doen met het oog op zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Onder omstandigheden van het individuele geval kan daar ook een privaatrechtelijke regeling onder worden verstaan;

    • z.

      Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • aa.

      Woning: een woonruimte welke volgens algemeen maatschappelijk aanvaarde maatstaven bestemd en geschikt is voor permanente bewoning en waarbij geen wezenlijke woonfuncties, zoals woon- en slaapruimte, was en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld. Hieronder begrepen een woonschip en een woonwagen, mits bestemd én nog tenminste vijf jaar geschikt voor permanente bewoning;

    • bb.

      Woonvoorziening: een woningaanpassing of hulpmiddel gericht op het normale gebruik in de woning.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: de wet) en de daarop gebaseerde lagere regelgeving en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 1.2 Reikwijdte verordening

  • 1. Deze verordening heeft betrekking op maatschappelijke ondersteuning, ten behoeve van ingezetenen van de gemeente Amersfoort.

  • 2. Als ingezetene wordt aangemerkt degene die zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de gemeente Amersfoort.

  • 3. In afwijking van het eerste lid geldt voor de maatschappelijke ondersteuning in de vorm van beschermd wonen en (maatschappelijke) opvang voor iedere ingezetene van Nederland die zich voor deze ondersteuning tot het college wendt.

HOOFDSTUK 2. PROCEDUREGELS

Artikel 2.1 De melding van de hulpvraag

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens een cliënt vormvrij bij het college worden gemeld.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van een hulpvraag schriftelijk of per e-mail. Daarbij wijst het college op de mogelijkheid van het indienen van een persoonlijk plan.

  • 3. In spoedeisende gevallen treft het college na de melding als bedoeld in het eerste lid onverwijld tijdelijk een maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomsten van het gesprek als bedoeld in artikel 2.4 van de verordening.

  • 4. Onder een hulpvraag als bedoeld in het eerste lid wordt tevens verstaan een verzoek om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming meerkosten als bedoeld in hoofdstuk 7 van de verordening.

Artikel 2.2 Cliëntondersteuning en persoonlijk plan

  • 1. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2. Het college wijst de cliënt en zijn eventuele mantelzorger na de melding maar in ieder geval voorafgaande aan het gesprek als bedoeld in artikel 2.4 van de verordening op de mogelijkheid gebruik te kunnen maken van cliëntondersteuning.

  • 3. Het college betrekt het persoonlijk plan bij het onderzoek als bedoeld in artikel 2.4 van de verordening.

Artikel 2.3 Informatie en identificatie

  • 1. De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger verschaft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 2. Bij het onderzoek, bedoeld in artikel 2.4 van de verordening, stelt het college de identiteit van de cliënt vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

  • 3. Het college is tevens bevoegd de identiteit van de vertegenwoordiger of mantelzorger van de cliënt vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 2.4 Het onderzoek

  • 1. Een gesprek maakt deel uit van het onderzoek. Het gesprek wordt gevoerd met de cliënt, dan wel zijn vertegenwoordiger, zijn mantelzorger en/of personen uit zijn sociale netwerk.

  • 2. Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, zijn rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt indien nodig om toestemming voor het verwerken of het uitwisselen van zijn persoonsgegevens.

  • 3. De onderwerpen van artikel 2.3.2, vierde lid, van de wet vormen de basis van het gesprek als bedoeld in het eerste lid. Daarnaast wordt het eventuele persoonlijk plan en het verzoek om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming in de meerkosten als bedoeld in hoofdstuk 7 van de verordening betrokken bij het onderzoek.

  • 4. Als de ondersteuningsbehoefte genoegzaam bekend is bij het college, kan (alleen) in overeenstemming met de cliënt worden afzien van een gesprek.

Artikel 2.5 Plan van aanpak na het onderzoek

  • 1. Het college stelt na het onderzoek een plan van aanpak op waarbij rekening wordt gehouden met het eventuele persoonlijk plan en het verzoek om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming meerkosten als bedoeld in hoofdstuk 7 van de verordening en verstrekt dat in tweevoud aan de cliënt.

  • 2. Het college betrekt bij het plan van aanpak zonodig ook de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger.

  • 3. Opmerkingen of aanvullingen van de cliënt op het plan van aanpak kunnen aan het plan van aanpak worden toegevoegd.

Artikel 2.6 De aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening en een tegemoetkoming meerkosten als bedoeld in hoofdstuk 7 van de verordening kan pas worden gedaan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij dat niet is uitgevoerd binnen zes weken na de melding van de hulpvraag of van een gesprek is afgezien als bedoeld in artikel 2.4, vierde lid, van de verordening.

  • 2. In afwijking van het vorige lid kan het college een ondertekend plan van aanpak als bedoeld in artikel 2.5 van de verordening, voorzien van de NAW-gegevens van de cliënt, aanmerken als aanvraag.

  • 3. Het college is bevoegd de beslistermijn als bedoeld in artikel 2.3.5, tweede lid, van de wet op te schorten indien voor de beoordeling van de aanspraak op, dan wel welke maatwerkvoorziening een passende bijdrage kan leveren een deskundigenadvies nodig is. Bij een aanvraag voor een tegemoetkoming meerkosten als bedoeld in hoofdstuk 7 van de verordening handelt het college overeenkomstig dit lid.

  • 4. De bevoegdheid als bedoeld in het vorige lid is ook van toepassing indien de cliënt geen of onvoldoende gegevens, die nodig zijn voor de beoordeling van de aanspraak, heeft verstrekt als bedoeld in artikel 2.3.2, zevende lid, van de wet.

Artikel 2.7 Advisering bij melding of aanvraag

  • 1. Het college kan om deskundigenadvies vragen voor zover dit van belang is voor het onderzoek of de beoordeling van de aanvraag waaronder inbegrepen het in staat zijn van het bieden van gebruikelijke hulp.

  • 2. Het college is bevoegd om de cliënt of in geval van gebruikelijke hulp zijn huisgenoten uit te nodigen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip voor een onderzoek door een of meer daartoe aangewezen deskundigen.

  • 3. De cliënt dan wel zijn huisgenoot verleent zijn medewerking aan het onderzoek als bedoeld in het eerste lid voor zover die redelijkerwijs kan worden gevergd.

Artikel 2.8 Inhoud beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als PGB wordt verstrekt. De beschikking is mede gebaseerd op het plan van aanpak. Het eventueel opgestelde ondersteuningsplan maakt integraal onderdeel uit van de beschikking.

  • 2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken maatwerkvoorziening is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de maatwerkvoorziening wordt verstrekt.

  • 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een PGB wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      wat de hoogte van het PGB is en hoe hiertoe is gekomen;

    • b.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het PGB is bedoeld.

  • 4. Als sprake is van een te betalen bijdrage in de kosten wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

HOOFDSTUK 3. BEOORDELING VAN DE AANSPRAAK

Artikel 3.1 Algemene criteria maatwerkvoorziening

  • 1. Een cliënt die zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de gemeente Amersfoort kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet:

    • a.

      op eigen kracht;

    • b.

      met gebruikelijke hulp;

    • c.

      met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; dan wel

    • d.

      met gebruikmaking van algemene voorzieningen,

    kan verminderen of wegnemen.

  • 2. De maatwerkvoorziening als bedoeld in het eerste lid levert, rekening houdend met het plan van aanpak als bedoeld in artikel 2.5 van de verordening en voor zover aanwezig het persoonlijk plan, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt voldoende en op aanvaardbare wijze in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk op verantwoorde wijze in de eigen leefomgeving kan blijven.

  • 3. Een cliënt die ingezetene is van Nederland met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet:

    • a.

      op eigen kracht;

    • b.

      met gebruikelijke hulp;

    • c.

      met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; dan wel

    • d.

      met gebruikmaking van algemene voorzieningen,

    kan verminderen of wegnemen.

  • 4. De maatwerkvoorziening als bedoeld in het vorige lid levert, rekening houdend met het plan van aanpak als bedoeld in artikel 2.5 van de verordening en voor zover aanwezig het persoonlijk plan, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt voldoende en op aanvaardbare wijze in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht op verantwoorde wijze te handhaven in de samenleving.

Artikel 3.2 Primaat en kortdurende maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Het college kan maatschappelijke ondersteuning verlenen als collectieve – en/of individuele maatwerkvoorziening. Daarbij ligt het primaat bij de collectieve maatwerkvoorziening, tenzij dat niet als goedkoopst passende bijdrage kan worden aangemerkt.

  • 2. Het college kan een maatwerkvoorziening kortdurend verlenen indien de cliënt of de personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd leerbaar zijn. De maatschappelijke ondersteuning is gericht op het versterken, verbeteren of behouden van de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt. Daaronder kan ook toeleiding naar algemene voorzieningen of voorliggende voorzieningen worden verstaan.

Artikel 3.3 Specifieke criteria maatwerkvoorzieningen

  • 1. Er bestaat slechts aanspraak op een maatwerkvoorziening voor zover:

    • a.

      deze noodzakelijk is om de cliënt in aanvaardbare mate in staat te stellen tot zelfredzaamheid en participatie mede met het oog op het zo lang mogelijk op verantwoorde wijze in de eigen leefomgeving kunnen blijven;

    • b.

      deze als goedkoopst passende bijdrage is aan te merken;

    • c.

      deze in overwegende mate op de cliënt is gericht.

  • 2. Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat indien:

    • a.

      de beperkingen van de cliënt met een voor hem als algemeen gebruikelijk te beschouwen voorziening kunnen worden opgelost dan wel verminderd;

    • b.

      een maatwerkvoorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verleend en daarvan de normale afschrijvingstermijn nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verleende voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • c.

      de cliënt in redelijkheid van hem te vergen mogelijkheden heeft om zelf of met hulp van anderen voor een passende oplossing te zorgen voor de beperkingen in diens zelfredzaamheid en participatie.

    • d.

      de cliënt, gelet op de noodzaak tot maatschappelijke ondersteuning, aanspraak kan maken op een voorliggende voorziening.

HOOFDSTUK 4. MAATWERKVOORZIENINGEN

Artikel 4.1 Dagactiviteit, vervoer en begeleiding

  • 1. Het college kan een maatwerkvoorziening verlenen in de vorm van dagactiviteit welke gericht is op:

    • a.

      het bieden van arbeidsmatige ondersteuning aan cliënten die (nog) niet over arbeidsvermogen beschikken;

    • b.

      op het aanbrengen van structuur, bevorderen van sociale participatie;

    • c.

      het ontlasten van de mantelzorger.

  • 2. Onder dagactiviteit valt tevens het noodzakelijke vervoer inclusief de eventuele begeleiding zodat de cliënt gebruik kan maken van de dagactiviteit. Het vervoer als bedoeld in het eerste lid wordt in ieder geval noodzakelijk geacht indien:

    • a.

      de cliënt niet in staat is zelfstandig lopend, al dan niet met een algemeen gebruikelijk loophulpmiddel, de dagbesteding te bereiken of zelfstandig met een algemeen gebruikelijk vervoermiddel te reizen;

    • b.

      de cliënt niet met beschikbare hulp van personen uit diens sociale netwerk of vrijwilligers kan reizen of op een andere manier door hen kan worden begeleid.

  • 3. Het college kan een maatwerkvoorziening verlenen in de vorm van begeleiding welke gericht is op:

    • a.

      het verrichten van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen;

    • b.

      het voeren van een gestructureerd huishouden;

    • c.

      participatie.

Artikel 4.2 Huishoudelijke hulp

  • 1. Het college kan een maatwerkvoorziening verlenen in de vorm van huishoudelijke hulp. Daarbij houdt het college rekening met de mate waarin de cliënt het vermogen heeft om huishoudelijke taken te organiseren.

  • 2. Huishoudelijke hulp is gericht op het bereiken van de volgende resultaten:

    • a.

      een schoon en leefbaar huis;

    • b.

      het beschikken over schone en draagbare, zo nodig opgevouwen of opgehangen kleding of ander linnengoed, indien (medisch) noodzakelijk gestreken;

    • c.

      het bereiden of klaarzetten en zonodig aanreiken van maaltijden;

    • d.

      beschikken over boodschappen voor het dagelijks leven;

    • e.

      het thuis zorgen voor de minderjarige kinderen die tot het huishouden behoren (die niet voor zich zelf kunnen zorgen);

    • f.

      de organisatie van het huishouden.

  • 3. Huishoudelijke hulp gericht op het schoonhouden van de woning wordt slechts geboden voor zover dit betrekking heeft op de ruimten die gericht zijn op het normale gebruik van de woning.

Artikel 4.3 Respijtverblijf in een instelling

  • 1. De cliënt kan slechts in aanmerking komen voor respijtverblijf in een instelling indien:

    • a.

      dit noodzakelijk is om de mantelzorger te ontlasten; en

    • b.

      de cliënt in dat geval aangewezen is op ondersteuning welke gepaard gaat met het overnemen van (permanent) toezicht, niet zijnde het bieden van geneeskundige zorg; en

    • c.

      dagactiviteit en/of begeleiding al dan niet aangevuld met (ambulante) geneeskundige zorg als bedoeld in de Zorgverzekeringswet niet als passende bijdrage kan worden aangemerkt.

  • 2. Het respijtverblijf in een instelling bedraagt maximaal 36 etmalen per kwartaal. Het college kan het respijtverblijf ook voor een aaneengesloten periode per kalenderjaar verlenen.

Artikel 4.4 Ondersteuning bij het wonen

  • 1. Het college kan een maatwerkvoorziening verlenen gericht op ondersteuning bij het wonen in de vorm van:

    • a.

      woonvoorzieningen;

    • b.

      hulpmiddelen om zich in en om de woning te verplaatsen.

  • 2. Woonvoorzieningen worden slechts geboden indien deze zijn gericht op het kunnen gebruiken van de noodzakelijke gebruiksruimte(n) in verband met het normale gebruik van de woning waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben.

  • 3. Met het oog op het normale gebruik van de woning kan een woonvoorziening worden getroffen ten aanzien van de bereikbaarheid, toe- en doorgankelijkheid en bruikbaarheid van de woning.

  • 4. Maatwerkvoorzieningen voor het zich verplaatsen in en om de woning worden slechts geboden indien deze zijn gericht de cliënt in staat te stellen de noodzakelijke gebruiksruimten te bereiken ten behoeve van het normale gebruik van de woning.

Artikel 4.5 Criterium primaat van verhuizen

  • 1. Indien de cliënt die is aangewezen op een woningaanpassing of een woonvoorziening in de vorm van een traplift kan verhuizen naar een passende of een goedkoper aanpasbare woning in Amersfoort of in de nabijheid van Amersfoort liggende gemeenten, beoordeelt het college eerst deze mogelijkheid.

  • 2. De cliënt kan voor een maatwerkvoorziening als bedoeld in het eerste lid in aanmerking komen voor zover blijkt dat verhuizen als bedoeld in het vorige lid niet binnen een medisch aanvaardbare termijn mogelijk is.

Artikel 4.6 Specifieke criteria woonvoorzieningen

  • 1. Een woningaanpassing of een woonvoorziening in de vorm van een traplift wordt slechts verleend indien de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woning waaraan de maatwerkvoorziening wordt getroffen.

  • 2. De aanvraag voor een woningaanpassing of een woonvoorziening in de vorm van een traplift kan in ieder geval worden geweigerd indien:

    • a.

      de noodzaak tot het treffen van de maatwerkvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen in het normale gebruik van de woning ten gevolge van beperkingen geen aanleiding bestond en er geen andere dringende reden aanwezig was;

    • b.

      de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • c.

      verhuisd naar een woonruimte die niet bestemd en/of geschikt is om het gehele jaar door bewoond te worden;

    • d.

      de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • e.

      de noodzaak tot het treffen van een woningaanpassing het gevolg is van achterstallig onderhoud dan wel slechts strekt ter renovatie van de woning of om deze in overeenstemming te brengen met de eisen die redelijkerwijs aan de woning mogen worden gesteld.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen over afschrijftermijnen als bedoeld in het vorige lid onderdeel e.

Artikel 4.7 Bezoekbaar maken woning

  • 1. Het college kan een woonvoorziening verlenen gericht op het bezoekbaar maken van een woning in de gemeente Amersfoort, indien de cliënt zijn hoofdverblijf heeft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg in de gemeente Amersfoort.

  • 2. Onder het bezoekbaar maken van de woning wordt uitsluitend verstaan het bereikbaar maken van de woonruimte, de woonkamer en het toilet.

Artikel 4.8 Ondersteuning bij deelname maatschappelijk verkeer

  • 1. Het college kan maatwerkvoorzieningen verlenen gericht op ondersteuning bij deelname aan het maatschappelijk verkeer in de vorm van:

    • a.

      vervoersvoorzieningen;

    • b.

      een gebruikerspas Regiotaxi, waarvoor de cliënt een ritbijdrage is verschuldigd;

    • c.

      individueel (rolstoel)taxivervoer in de vorm van een PGB.

  • 2. De maatwerkvoorzieningen als bedoeld in het eerste lid zijn gericht op:

    • a.

      het zich kunnen verplaatsen;

    • b.

      medemensen ontmoeten en sociale verbanden aangaan,

  • 3. Onder de leefomgeving als bedoeld in dit artikel wordt 15 tot 20 kilometer rondom de woning verstaan waarbij deelname aan het maatschappelijk verkeer mogelijk is met een omvang van 2000 kilometer per jaar.

  • 4. Het college kan in individuele gevallen afwijken van het gestelde in het vorige lid.

Artikel 4.9 Beschermd wonen

  • 1. Het college kan de cliënt in aanmerking brengen voor beschermd wonen indien de cliënt:

    • a.

      is aangewezen op een beschermende woonomgeving, gelet op complexe problematiek; en

    • b.

      24-uurs (maatschappelijke) opvang of de ambulante maatwerkvoorziening(en) begeleiding, dagactiviteit al dan niet gecombineerd met respijtverblijf in een instelling niet als passende bijdrage kunnen worden aangemerkt; en

    • c.

      deze (mede) gericht zijn op het in staat stellen van de cliënt om zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 2. Een beschermende woonomgeving gaat gepaard met noodzakelijk verblijf in een accommodatie van een instelling waar het toezicht en de aangewezen ondersteuning wordt geboden.

  • 3. Het college stelt nadere regels in het geval de cliënt een PGB wenst te besteden bij een niet door het college gecontracteerde aanbieder voor beschermd wonen. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de eisen die gelden voor de accommodatie waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben voor wat betreft:

    • a.

      het aantal bewoners; en

    • b.

      de inschrijving in de Basisregistratie personen (BRP); en

    • c.

      de eisen die gelden voor de accommodatie.

HOOFDSTUK 5. PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Artikel 5.1 Algemeen

Het college kan een PGB voor de kosten van een maatwerkvoorziening, welke betrekking hebben op een periode voorafgaande aan de melding dan wel de aanvraag weigeren, tenzij:

  • a.

    het college vaststelt dat de melding dan wel de aanvraag niet eerder ingediend kon worden; en

  • b.

    de cliënt aantoont verplichtingen met derden te zijn aangegaan die onherroepelijk zijn; en

  • c.

    het college tot het oordeel komt dat de betreffende maatwerkvoorziening noodzakelijk is.

Artikel 5.2 Verplichtingen persoonsgebonden budget diensten

  • 1. Voor de cliënt die in aanmerking wenst te komen voor een PGB geldt de verplichting om een Uitvoeringsplan PGB op te stellen. Het college kan een format voor dit uitvoeringsplan vaststellen.

  • 2. De budgethouder is verplicht om gebruik te maken van de op zijn situatie van toepassing zijnde modelovereenkomst van de Sociale Verzekeringsbank.

Artikel 5.3 Hoogte persoonsgebonden budget diensten, niet zijnde beschermd wonen

  • 1. De hoogte van een PGB wordt vastgesteld op basis van: het Uitvoeringsplan PGB, het te bereiken resultaat (doel) of het aantal geïndiceerde uren dan wel een tijdseenheid naar rato daarvan of het aantal geïndiceerde dagdelen of etmalen in natura. Daaronder is ook het vervoer begrepen van en naar de locatie waar de geïndiceerde maatwerkvoorziening als bedoeld in artikel 4.1 van de verordening wordt geboden.

  • 2. De hoogte van een PGB bedraagt niet meer dan het maximum van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst passende bijdrage, tenzij de cliënt aantoont dat met het toe te kennen PGB de geïndiceerde maatwerkvoorziening niet kan worden ingekocht.

  • 3. Voor de goedkoopst passende bijdrage hanteert het college gedifferentieerde tarieven die zijn afgeleid van de tarieven waarvoor het college de geïndiceerde diensten heeft ingekocht:

    • a.

      90% voor ondersteuners die in dienst zijn van een professionele instelling;

    • b.

      75% voor ondersteuners die werkzaam zijn als zelfstandig werkend ondernemer of via een arbeidsovereenkomst;

    • c.

      50% voor personen uit het sociaal netwerk, indien er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst.

  • 4. Het college stelt de tarieven die het verschuldigd is aan de (gecontracteerde) aanbieders vast in het Financieel besluit.

  • 5. Het college stelt nadere regels over de besteding van een PGB in het geval van verblijf buiten de gemeente Amersfoort en het buitenland.

Artikel 5.4 Hoogte persoonsgebonden budget beschermd wonen

  • 1. De hoogte van het PGB voor beschermd wonen wordt vastgesteld op basis van de indicatie en bedraagt 90% van de looncomponent die het college verschuldigd is aan een gecontracteerde aanbieder, tenzij sprake is van overgangsrecht.

  • 2. Indien de cliënt met een indicatie voor beschermd wonen zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in accommodatie die voldoet aan de eisen als bedoeld in artikel 4.9, derde lid, van de verordening kan het college een (aanvullend) PGB verstrekken in de vorm van een wooninitiatieventoeslag.

  • 3. Het college stelt de tarieven die het verschuldigd is aan de (gecontracteerde) aanbieders en de hoogte van de wooninitiatieventoeslag vast in het Financieel besluit.

Artikel 5.5 Hoogte persoonsgebonden budget overig

  • 1. De hoogte van het PGB voor woonvoorzieningen en hulpmiddelen bedraagt in ieder geval niet meer dan het maximum van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst passende bijdrage waaronder inbegrepen de instandhoudingskosten of andere bijkomende kosten en is toereikend voor het inkopen daarvan.

  • 2. De hoogte van het PGB voor het gebruik van individueel (rolstoel)taxivervoer wordt vastgesteld op bedragen op jaarbasis. Daarbij geldt dat het PGB toereikend is voor deelname aan het maatschappelijk verkeer als bedoeld in artikel 4.8 van de verordening. Het college kan op het jaarbedrag dan ook een korting toepassen indien sprake is van:

    • a.

      verblijf in een instelling op grond van de Wet langdurige zorg;

    • b.

      een samenvallende vervoersbehoefte;

    • c.

      een beperkte (zelfstandige) vervoersbehoefte;

    • d.

      andere aanwezige vervoersvoorzieningen of vervoersmogelijkheden.

  • 3. Het college stelt het PGB voor een woningaanpassing vast op basis van een programma van eisen. Daarbij kan het college bijkomende noodzakelijke kosten in aanmerking nemen.

  • 4. Het college kan de hoogte van het PGB vaststellen op basis van een offerte indien de geïndiceerde maatwerkvoorziening waaronder inbegrepen de instandhoudingskosten of andere bijkomende kosten niet valt binnen het assortiment van gecontracteerde aanbieders.

  • 5. Het college stelt nadere regels over de omvang van de budgetperiode van hulpmiddelen.

  • 6. Het college stelt de bedragen als bedoeld in het eerste en tweede lid vast in het Financieel besluit.

HOOFDSTUK 6. BIJDRAGE IN DE KOSTEN EN KOSTPRIJS

Artikel 6.1 Maatwerkvoorziening en persoonsgebonden budget

  • 1. De cliënt is een bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening verschuldigd, zolang hij van de maatwerkvoorziening in natura gebruik maakt dan wel kan maken of gedurende de periode waarvoor het PGB is toegekend. De bijdrage in kosten is verschuldigd overeenkomstig het bepaalde in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en is afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn eventuele echtgenoot.

  • 2. Indien een maatwerkvoorziening dan wel PGB wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt, is de bijdrage in de kosten verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen; en

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 3. In afwijking van het eerste lid is de cliënt geen bijdrage in de kosten verschuldigd voor:

    • a.

      het gebruik van de Regiotaxi;

    • b.

      rolstoelen, waaronder een sportrolstoel;

    • c.

      een maatwerkvoorziening voor kinderen tot 18 jaar, tenzij het een woningaanpassing betreft;

    • d.

      begeleiding in geval de cliënt gebruik maakt van de opvang.

  • 4. De bijdrage in de kosten voor de opvang wordt geïnd door de aanbieder die de opvang biedt.

Artikel 6.2 Hoogte bijdrage in de kosten

  • 1. Het college stelt de hoogte van de tarieven (kostprijs) vast in het Financieel besluit en voor zover dat niet mogelijk is in het individuele toekenningsbesluit.

  • 2. De hoogte van de bijdrage in de kosten bedraagt niet meer dan de kostprijs.

  • 3. De hoogte van bijdrage in de kosten voor beschermd wonen en opvang bedraagt maximaal het bedrag berekend op basis van § 3 en § 4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Voor opvang kan het college nadere regels stellen over de wijze waarop de bijdrage in kosten wordt verminderd met een bedrag voor persoonlijke uitgaven met inachtneming van § 4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 4. Aan personen met een (gezamenlijk) verzamelinkomen tot 120% van de toepasselijke bijstandsnorm wordt door het Centraal Administratie Kantoor de bijdrage in de kosten (niet zijnde beschermd wonen of opvang) fictief opgelegd en int deze bijdrage niet indien en zolang de hoogte van het inkomen van toepassing is.

  • 5. De bijdrage in de kosten voor een ongehuwde cliënt (niet pensioengerechtigde leeftijd) met een verzamelinkomen op of boven 120% van de toepasselijke bijstandsnorm doch lager dan de inkomensgrenzen als bedoeld artikel 3.8, eerste lid onder a onderdeel 1°, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 bedraagt € 4,92 per bijdrageperiode. Indien het bijdrageplichtig inkomen meer bedraagt dan de inkomensgrens, dan wordt de bijdrage in de kosten verhoogd overeenkomstig artikel 3.8, eerste lid onder a onderdeel 1°, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 6. De bijdrage in de kosten voor een ongehuwde cliënt (pensioengerechtigde leeftijd) met verzamelinkomen inkomen op of boven 120% van de toepasselijke bijstandsnorm doch lager dan de inkomensgrens als bedoeld artikel 3.8, eerste lid onder a onderdeel 2°, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 bedraagt € 4,92 per bijdrageperiode. Indien het bijdrageplichtig inkomen meer bedraagt dan de inkomensgrens, dan wordt de bijdrage in de kosten verhoogd overeenkomstig artikel 3.8, eerste lid onder a onderdeel 2°, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 7. De bijdrage in de kosten voor een gehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen waarvan beiden of van een van beiden niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft met een (gezamenlijk) bijdrageplichtig inkomen op of boven de inkomensgrens als bedoeld in artikel 3.8, eerste lid onder b van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 wordt berekend overeenkomstig dat artikel.

  • 8. De bijdrage in de kosten voor een gehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen waarvan beiden de pensioengerechtigde leeftijd met een verzamelinkomen op of boven 120% van de toepasselijke bijstandsnorm doch lager dan de inkomensgrens als bedoeld artikel 3.8, eerste lid onder c, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 bedraagt € 4,92 per bijdrageperiode. Indien het (gezamenlijk) bijdrageplichtig inkomen meer bedraagt dan de inkomensgrens dan wordt de bijdrage in de kosten verhoogd overeenkomstig artikel 3.8, eerste lid onder c, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 9. Voor hulpmiddelen en woningaanpassingen geldt dat de cliënt en/of de persoon als bedoeld in artikel 6.1 tweede lid van de verordening indien het een woningaanpassing betreft voor een persoon jonger dan 18 jaar, een bijdrage in de kosten is verschuldigd op basis van de kostprijs in onderstaande schema met inachtneming van de regels die gelden op basis van dit artikel en artikel 3.8 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

Kostprijs

Aantal perioden die worden aangemeld bij het CAK

Kosten die maximaal per bijdrageperiode worden aangemeld

Vertaling van perioden naar aantal jaren

Tot € 100,00

13

€ 7,69

1

Tot € 300,00

26

€ 11,54

2

Tot € 500,00

39

€ 12,82

3

Tot € 1.000,00

52

€ 19,23

4

Tot € 1.500,00

65

€ 23,08

5

Tot € 2.000,00

78

€ 25,64

6

Tot € 5.000,00

91

€ 54,95

7

Tot € 10.000,00

104

€ 96,15

8

Tot € 20.000,00

117

€ 170,97

9

€ 20.001,00 en hoger

130

€ 153,85 of meer

10

Artikel 6.3 Kostprijs

  • 1. De kostprijs van een maatwerkvoorziening is gelijk aan de prijs waarvoor de gemeente de maatwerkvoorziening afneemt van of aanschaft bij een (gecontracteerde) aanbieder, inclusief de bijkomende kosten waaronder instandhoudingskosten.

  • 2. De kostprijs voor diensten is (mede) gebaseerd op artikel 9.4 en/of artikel 9.5 van de verordening.

  • 3. De kostprijs van een PGB is gelijk aan het bedrag van het PGB.

HOOFDSTUK 7. TEGEMOETKOMING MEERKOSTEN

Artikel 7.1 Aanspraak

  • 1. De persoon met een beperking of een chronisch psychisch of psychosociaal probleem die beschikt over een beperkte financiële draagkracht kan in aanmerking komen voor een tegemoetkoming indien de met die beperking of chronisch psychisch of psychosociaal probleem aantoonbare of aannemelijke meerkosten meebrengen en de tegemoetkoming bijdraagt aan de zelfredzaamheid en participatie.

  • 2. De tegemoetkoming kan slechts worden verleend voor:

    • a.

      verhuiskosten en/of inrichtingskosten;

    • b.

      kosten in verband met het gebruik van eigen auto indien de aanvrager uitsluitend is aangewezen op het gebruik van de eigen auto voor verplaatsingen in de leefomgeving in verband met zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer als bedoeld in artikel 4.8 van de verordening;

    • c.

      de aanschaf van een sportvoorziening. De tegemoetkoming wordt slechts eens per drie jaar verleend;

    • d.

      huurderving;

    • e.

      woningsanering.

  • 3. De persoon als bedoeld in het eerste lid kan slechts aanspraak maken op een tegemoetkoming indien deze persoon geen aanspraak heeft of kan hebben op een vergoeding van de (meer)kosten op grond van een voorliggende voorziening.

  • 4. De persoon als bedoeld in het eerste lid kan slechts aanspraak maken op een tegemoetkoming verhuiskosten en/of inrichtingskosten voor zover op deze persoon het primaat van verhuizen als bedoeld in artikel 4.5 van de verordening van toepassing is.

Artikel 7.2 Hoogte tegemoetkoming en uitbetaling

  • 1. Het college stelt nadere regels over de beperkte financiële draagkracht als bedoeld in artikel 7.1 eerste lid van de verordening en de wijze waarop de tegemoetkomingen voor de kosten als bedoeld in artikel 7.1 tweede lid van de verordening kunnen worden verstrekt.

  • 2. Het college stelt de hoogte van de tegemoetkomingen vast in het Financieel besluit.

  • 3. De tegemoetkoming voor verhuiskosten en/of inrichtingskosten wordt niet eerder uitbetaald nadat de persoon als bedoeld in artikel 4.5 van de verordening is verhuisd naar de voor hem meest geschikte beschikbare woning gelet op zijn beperkingen in het normale gebruik van de woning.

HOOFDSTUK 8. NIEUWE FEITEN EN OMSTANDIGHEDEN, HERZIENING, INTREKKING OF TERUGVORDERING

Artikel 8.1 Opschorting en beëindiging

Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een toegekende aanspraak op een maatwerkvoorziening dan wel (uitbetaling van) PGB geheel of gedeeltelijk beëindigen, dan wel de inzet (levering) daarvan tijdelijk geheel of gedeeltelijk (laten) opschorten indien:

  • a.

    niet wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld op grond van de wet of bij of krachtens de verordening;

  • b.

    de cliënt wordt opgenomen of gaat wonen in een instelling, tenzij dat gebeurt in het kader van de te bieden maatschappelijke ondersteuning;

  • c.

    de cliënt zich niet houdt aan de verplichtingen verbonden aan het gebruik van de maatwerkvoorziening of de verplichtingen die rechtstreeks voortvloeien uit het toegekende PGB;

  • d.

    de cliënt is overleden;

  • e.

    de cliënt vanwege een verhuizing geen woonplaats meer heeft in de gemeente Amersfoort.

Artikel 8.2 Herziening of intrekking

  • 1. Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college desgevraagd of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot een herziening of intrekking van de beslissing als bedoeld in de artikelen 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 2. Het college kan een besluit als bedoeld in het eerste lid herzien of intrekken indien blijkt dat de cliënt niet of onvoldoende heeft voldaan aan de verplichtingen genoemd in de wet of die bij of krachtens deze verordening van toepassing zijn waaronder inbegrepen het niet nakomen van de verplichtingen die rechtstreeks voortvloeien uit de bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst.

  • 3. Het college kan overeenkomstig het eerste lid een besluit tot toekenning tegemoetkoming meerkosten als bedoeld in hoofdstuk 7 van de verordening herzien of intrekken indien achteraf blijkt dat de persoon bedoeld in dat hoofdstuk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zouden hebben geleid.

Artikel 8.3 Terugvordering en verrekenen

  • 1. Onverminderd artikel 2.4.1 van de wet kan het college nadat het besluit tot toekenning van een maatwerkvoorziening dan wel PGB of tegemoetkoming meerkosten als bedoeld in hoofdstuk 7 van de verordening, is herzien of ingetrokken:

    • a.

      het ten onrechte of tot een te hoog bedrag betaald PGB terugvorderen;

    • b.

      de ten onrechte ontvangen tegemoetkoming meerkosten terugvorderen;

    • c.

      geheel of gedeeltelijk de geldswaarde van een maatwerkvoorziening in natura terugvorderen.

  • 2. De wijze waarop de terugvordering geïnd wordt, kan verrekening zijn. De hoogte van het na verrekening resterende (periodieke) bedrag moet in redelijke verhouding staan tot de te compenseren beperkingen.

HOOFDSTUK 9. OVERIGE BEPALINGEN

§ 1. Jaarlijkse blijk waardering mantelzorgers

Artikel 9.1 De wijze van waardering

  • 1. Het college draagt jaarlijks zorg voor een blijk van waardering voor mantelzorgers in de vorm van een geldbedrag indien mantelzorg wordt verleend aan een cliënt die zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Amersfoort.

  • 2. De jaarlijkse blijk van waardering wordt op aanvraag verleend.

§ 2. Klachtafhandeling en medezeggenschap

Artikel 9.2 Regeling voor klachtenafhandeling

  • 1. Voor de afhandeling van klachten van cliënten die betrekking hebben op gedragingen jegens hen van het college of van personen die namens haar meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening behandelen, hanteert het college de op het moment van indienen van de klacht geldende klachtenregeling.

  • 2. Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten.

Artikel 9.3 Regeling voor medezeggenschap

  • 1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van maatwerkvoorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

§ 3. Kwaliteit

Artikel 9.4 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt en het aansluiten bij de ondersteuning van het sociaal netwerk;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg waaronder inbegrepen de ondersteuning van het sociaal netwerk;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde maatwerkvoorzieningen.

Artikel 9.5 Prijs kwaliteitsverhouding

  • 1. Het college stelt voor het leveren van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet, vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1°.

        een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

      • 2°.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. De vaste prijs of de reële prijs voor een dienst is ten minste gebaseerd op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet;

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de ondersteuning, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken ondersteuners;

    • c.

      redelijke overheadkosten;

    • d.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • e.

      reis- en opleidingskosten;

    • f.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst; en

    • g.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 3. Het college kan bij het verlenen van de opdracht voor te leveren diensten rekening houden met:

    • a.

      de aard en omvang van de te verrichten taken;

    • b.

      de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

    • c.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • d.

      een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • e.

      kosten voor bijscholing van het personeel.

  • 4. Het college houdt bij het verlenen van de opdracht voor te leveren overige voorzieningen door een derde (niet zijnde diensten) rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening;

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier aanbieder worden gevraagd, zoals:

      • aanmeten, levering en plaatsing van de voorziening;

      • instructie over het gebruik van de voorziening;

      • onderhoud van de voorziening.

§ 4. Betrekken van ingezetenen

Artikel 9.6 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen ter uitvoering van het tweede en derde lid.

§ 5. Bestrijding misbruik of oneigenlijk gebruik

Artikel 9.7 Fraudepreventie en controle

  • 1. Het college zet in op fraudepreventie. Onderdeel daarvan is de wijze waarop het college cliënten informeert over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening (in natura of in de vorm van een PGB) zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik.

  • 2. Het college beoordeelt, al dan niet steekproefsgewijs, de besteding van de PGB’s. Tevens beoordeelt het college of de cliënt nog voldoet aan de criteria om voor een PGB in aanmerking te komen.

  • 3. Fraude of vermoedens van fraude worden afgehandeld volgens het vigerende fraudebeleidskader.

HOOFDSTUK 10. SLOTBEPALINGEN

Artikel 10.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van hetgeen bij deze verordening is bepaald, voor zover toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 10.2 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2018 onder gelijktijdige intrekking van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Amersfoort 2017.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Amersfoort 2018.

  • 3. Het college heeft de bevoegdheid een besluit op grond van aan deze verordening voorafgaande verordeningen in te trekken met toepassing van deze verordening. Het college kan daarvoor een ander besluit in de plaats stellen.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van de raad van de gemeente Amersfoort op 21 november 2017.

de griffier, de voorzitter,

Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Amersfoort 2018

Algemeen

De Wmo 2015 draagt gemeenten onder meer op zorg te dragen voor maatschappelijke ondersteuning en de kwaliteit en continuïteit van voorzieningen. Onder maatschappelijke ondersteuning (art. 1.1.1, eerste lid, van de wet) wordt verstaan:

  • 1.

    bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld,

  • 2.

    ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,

  • 3.

    bieden van beschermd wonen en opvang.

Artikel 2.1.3 van de wet geeft de gemeenteraad de opdracht om een verordening vast te stellen met de regels die noodzakelijk zijn ter uitvoering van het beleidsplan en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen. Deze verordening is dan ook een essentieel document voor de concrete uitwerking van het beleid van gemeente Amersfoort over ondersteuning van zelfredzaamheid en participatie, beschermd wonen en opvang. Voor de inwoners van Amersfoort biedt deze verordening duidelijkheid over wat zij van de gemeente mogen verwachten maar ook wat bij de beoordeling van de aanspraak van hen (redelijkerwijs) verwacht.

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen en reikwijdte

Begripsbepalingen (art. 1.1)

Artikel 1.1 lid 1 onder a en b: algemeen gebruikelijk en algemeen gebruikelijke voorziening

De begripsbepalingen zijn enerzijds van belang om te kunnen beoordelen of de cliënt zijn beperkingen met een dergelijke voorziening kan oplossen dan wel verminderen. Anderzijds is van belang dat het aannemelijk is dat de cliënt over een (gevraagde) voorziening zou hebben kunnen beschikken omdat die naar geldende maatschappelijke opvattingen tot diens gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de cliënt behoort. Zie verdere uitwerking bij artikel 3.3, tweede lid onder a, van de verordening.

Artikel 1.1 lid 1 onder c: beperking

Het kan bij een beperking gaan om diverse factoren, waaronder beperkingen van medische aard, welke aanleiding is voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 1.1 lid 1 onder d: collectieve maatwerkvoorziening

Dit is een maatwerkvoorziening die individueel wordt verstrekt maar wel door meerdere personen tegelijk wordt gebruikt. Een voorbeeld is de Regiotaxi.

Artikel 1.1 lid 1 onder e: budgetperiode

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting (zie artikel 5.5 van de verordening).

Artikel 1.1 lid 1 onder f: dagactiviteit

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting (zie artikel 4.1 van de verordening).

Artikel 1.1 lid 1 onder g: begeleiding

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting (zie artikel 4.1 van de verordening).

Artikel 1.1 lid 1 onder h: Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting

Artikel 1.1 lid 1 onder i: gebruikelijke hulp

Het gaat om de wettelijke definitie waarbij het college beoordeelt of van de genoemde personen gebruikelijke hulp kan worden verlangd. Het begrip is aangevuld met het begrip leefeenheid. Zie ook de begripsbepaling van leefeenheid in dit artikel.

Artikel 1.1 lid 1 onder j: huisgenoot

Met deze begripsbepaling wordt beoogd aan te geven dat alleen van de persoon die gezamenlijk met de cliënt een woning bewoont gebruikelijke hulp kan worden verlangd. Of er sprake is van een commerciële relatie moet blijken uit feiten en omstandigheden zoals een huur- of kostgangersovereenkomst.

Artikel 1.1 lid 1 onder k: huishoudelijke hulp

Met de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (o.a. CRVB:2016:1402) is duidelijk geworden dat huishoudelijke hulp, net als huishoudelijke verzorging op grond van de Wmo 2007, binnen het bereik van de Wmo 2015 valt. De wet geeft echter geen definitie van huishoudelijke hulp. Deze definitie sluit daarom zoveel mogelijk aan bij de wettelijke definitie zoals die tot 1 januari 2015 luidde in de Wmo 2007.

Artikel 1.1 lid 1 onder l: hulpvraag

Onder de hulpvraag wordt feitelijk de melding bedoeld als bedoeld in de wet. De cliënt doet een verzoek om maatschappelijke ondersteuning waarbij het college een onderzoek doet naar de hulpvraag (zie artikel 2.4 van de verordening).

Artikel 1.1 lid 1 onder m: hoofdverblijf

Het gaat om de woning (bestemd én geschikt voor permanente bewoning) waar de cliënt zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben. De toevoeging ‘zal hebben’ is opgenomen om cliënten niet de mogelijkheid te ontnemen naar de gemeente Amersfoort te kunnen verhuizen.

Artikel 1.1 lid 1 onder n: instelling

De wet definieert (mogelijk onbedoeld) niet wat onder een instelling wordt verstaan.

Artikel 1.1 onder o: leefeenheid

De begripsbepaling vloeit rechtstreeks voort uit de bepaling over gebruikelijk hulp. Het gaat om de genoemde personen die gemeenschappelijk een woning bewonen en gezamenlijk een huishouden voeren. Het college kan na onderzoek tot het oordeel komen dat van hen gebruikelijke hulp kan worden gevergd.

Artikel 1.1 lid 1 onder p: Nadere regels

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Artikel 1.1 lid 1 onder q: normale gebruik van de woning

De begripsbepaling is met name van belang bij het verlenen van woningaanpassingen, hulpmiddelen of huishoudelijke hulp. Deze maatwerkvoorzieningen zijn slechts gericht op het normale gebruik van de woning.

Artikel 1.1 lid 1 onder r: ondersteuningsplan

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Artikel 1.1 lid 1 onder s: persoonsgebonden budget

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Artikel 1.1 lid 1 onder t: plan van aanpak

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Artikel 1.1 lid 1 onder u: respijtverblijf

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting

Artikel 1.1 lid 1 onder v: spoedeisend geval

Het is aan de cliënt om te stellen en te onderbouwen dat sprake is van een spoedeisende situatie. Het is dan ter beoordeling aan het college of een maatwerkvoorziening in natura moet worden ingezet, dit in afwachting van de resultaten van het gesprek. Gelet op het spoedeisende karakter is (nog) geen sprake van het toekennen van een PGB.

Artikel 1.1 lid 1 onder w: Uitvoeringsplan PGB

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Artikel 1.1 lid 1 onder x: vervoersvoorziening

Spreekt voor zich. Voorbeelden zijn een scootmobiel of een driewielfiets.

Artikel 1.1 lid 1 onder y: voorliggende voorziening

Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van degene die een melding doet of een aanvraagt indient een beroep te doen op andere wettelijke regelingen voor zover daar aanspraak op bestaat en die aanspraak bijdraagt aan het oplossen dan wel verminderen van de beperkingen.

Artikel 1.1 lid 1 onder z: wet

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Artikel 1.1 lid 1 onder aa: woning

Onder een woning wordt een zelfstandige woonruimte verstaan bestemd én geschikt voor permanente bewoning. Kamerhuur valt, gelet op de begripsomschrijving niet onder het begrip woning. Een woonschip en een woonwagen kunnen ook als woning worden aangemerkt. Verder geldt voor een woning vanzelfsprekend wat daar naar algemeen maatschappelijke aanvaarde maatstaven onder wordt verstaan. Een woning voldoet (minimaal) aan het niveau van sociale woningbouw, hetgeen betekent dat de woning moet zijn voorzien van een woonkamer, een keuken, inpandige sanitaire ruimten (badkamer en toilet) en voldoende slaapkamers voor alle gezinsleden.

Artikel 1.1 lid 1 onder bb: woonvoorziening

De wet geeft geen definitie van een woonvoorziening. Het kan een woningaanpassing of hulpmiddel zijn met betrekking tot de ondersteuning gericht op het wonen. Soms wordt in de verordening de wettelijke definitie woningaanpassing gebruikt als dat begrip ook daadwerkelijk is bedoeld.

Artikel 1.1 lid 2

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Reikwijdte van de verordening (art. 1.2)

Het bieden van maatschappelijke ondersteuning heeft betrekking op ingezetenen van de gemeente Amersfoort. Het tweede lid bepaalt wie als ingezetene worden aangemerkt. Voor beschermd en (maatschappelijke) opvang geldt dat iedere ingezetene van Nederland die zich voor deze ondersteuning tot het college kan de gemeente Amersfoort kan wenden. De gemeente Amersfoort heeft de centrumfunctie ten aanzien van opvang en beschermd wonen voor gemeenten in de regio die onder de werking van de centrumgemeente Amersfoort vallen.

Hoofdstuk 2 Procedureregels

De melding van de hulpvraag (art. 2.1)

Een ieder kan zich bij het college melden. In de meeste gevallen zal dat door de cliënt zelf al dan niet samen met zijn mantelzorger of een andere persoon uit zijn sociaal netwerk gebeuren. Ook kan sprake zijn van een vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 1.1.1, tweede lid, van de wet. Zoals bij wet is voorgeschreven bevestigt het college de ontvangst van de melding aan de cliënt. Na de melding start het college het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet: er vindt een gesprek plaats (zie verder artikel 2.4 van de verordening). De hoofdregel is dat het college na de melding eerst een gesprek voert met de cliënt. Een uitzondering geldt voor spoedeisende situaties, zie begripsbepaling van de verordening. Het ligt op de weg van degene die zich meldt het spoedeisende karakter van de situatie aannemelijk te maken. Het college zet in voorkomende gevallen (zo spoedig als mogelijk en nodig blijkt) een maatwerkvoorziening in, dit in afwachting van de uitkomsten van het gesprek. Ook kan de cliënt middels deze procedure een verzoek doen om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming meerkosten als bedoeld in hoofdstuk 7 van de verordening.

Clientondersteuning en persoonlijk plan (art. 2.2)

Artikel 2.2.4 van de wet draagt het college op in ieder te geval te zorgen voor cliëntondersteuning. Het gaat in alle gevallen om onafhankelijke ondersteuning ten behoeve de cliënt waarbij zijn belang het uitgangspunt moet zijn. Cliëntondersteuning is overigens domeinoverstijgend en hoeft niet alleen betrekking te hebben op de Wmo 2015. Dit maakt integrale dienstverlening aan cliënten en/of burgers nog beter mogelijk. Na de melding informeert het college de cliënt en/of diens mantelzorger over deze mogelijkheid. Het college kan deze cliënt-ondersteuning aanbieden, maar cliënten moeten zich ook kunnen laten bijstaan door andere (externe) ondersteuners. Denk aan een bestaande cliënten- of belangenorganisatie. Nadat de cliënt zich heeft gemeld wijst het college ook op de mogelijkheid om een persoonlijk plan in te dienen.

Informatie en identificatie (art. 2.3)

Het vanzelfsprekend nodig dat de cliënt over zichzelf en zijn situatie zo volledig mogelijke informatie en/of gegevens aan het college verstrekt. Analoog aan artikel 4:2 van de Awb is wettelijk bepaald dat de cliënt daartoe ook in de onderzoeksfase gehouden is (art. 2.3.2, zevende lid, van de wet). Van de cliënt die zich heeft gemeld, wordt verwacht dat hij meewerkt aan de uitvoering van het noodzakelijke onderzoek en daarvoor ook de noodzakelijke informatie verstrekt. Bij wet is geregeld dat de cliënt gehouden is zich desgevraagd te legitimeren (art. 2.3.4, tweede lid, van de wet). Voor de mantelzorger en de vertegenwoordiger van de cliënt is dat niet het geval. Uit het oogpunt van zorgvuldigheid is de bevoegdheid daartoe bij verordening bepaald.

Het onderzoek (art. 2.4)

Het is van groot belang dat het onderzoek in goede samenspraak met de cliënt plaatsvindt, alleen dan kan goed in kaart worden gebracht wat iemands problemen zijn, wat zijn leefomstandigheden en zijn sociale omgeving (gezin en sociaal netwerk) zijn en wat de mogelijke oplossingen daarvoor zijn. Bij het gesprek kunnen ook andere personen dan de cliënt aanwezig zijn. Denk bijvoorbeeld aan de mantelzorger of andere personen uit diens sociale netwerk. Het kan zijn dat daarvoor meerdere gesprekken nodig zijn, dat is afhankelijke van het individuele geval. In het gesprek wordt in samenspraak met de cliënt bekeken welk resultaat hij wil bereiken ten aanzien van zijn zelfredzaamheid en participatie en welke oplossingen passend zouden kunnen zijn. Het spreekt voor zich dat aanwezigheid van personen uit het sociale netwerk van een cliënt een meerwaarde hebben. Denk ook aan de oplossingen die zij geheel of gedeeltelijk zouden kunnen bieden waarmee de zelfredzaamheid van de cliënt wordt versterkt of zal kunnen verbeteren. In geval van mantelzorg wordt de mantelzorger altijd uitgenodigd voor het gesprek. Het is namelijk van belang te weten of de mantelzorger ondersteuning behoeft in verband met het verlenen van mantelzorg. Dat is overigens een wettelijke opdracht van het college. Het beschikken over persoonsgegevens kan noodzakelijk zijn om tot een goede uitvoering van het onderzoek te komen. Dit kunnen, gelet op de wettelijke opdracht om tot een zo integraal mogelijke benadering te komen, ook gegevens zijn van zorgverzekeraars, zorgaanbieders, jeugdhulp, onderwijs en werk en inkomen. Het is verder van belang dat de cliënt tijdens het onderzoek op de hoogte wordt gesteld van de verwerking en verstrekking van deze gegevens en dat het college daarvoor aan de cliënt indien nodig toestemming vraagt. De toestemming dient altijd ‘vrij’ en ondubbelzinnig te zijn, zie Wbp artikel 23. De wet bepaalt welke onderwerpen tijdens het onderzoek aan bod dienen te komen (art. 2.3.2, vierde lid, van de wet). Het spreekt voor zich dat het persoonlijk plan en de ondersteuningsbehoefte van de mantelzorger onderdeel uitmaken van het onderzoek. Daarbij wordt gekeken naar de behoeften, mogelijkheden en belastbaarheid van de mantelzorger en het sociale netwerk. Met het indienen van een persoonlijk plan is overigens niet gezegd dat het college gehouden is, voor zover een aanvraag wordt ingediend, (volledig) tegemoet te komen aan de wensen zoals die in dat plan zijn beschreven. Verder heeft het college de wettelijke informatieplicht om in begrijpelijke bewoordingen uit te leggen welke mogelijkheden er zijn om te kiezen voor een PGB en wat de gevolgen van die keuze zijn en wat de bijdrage is de kosten zal zijn van de voorziening(en). Er zijn situaties denkbaar dat de ondersteuningsbehoefte bekend is bij het college en dat een gesprek daar niets aan toevoegt. Toch mag het college alleen met toestemming van de cliënt afzien van het gesprek.

Plan van aanpak na onderzoek (art. 2.5)

In dit artikel is invulling gegeven aan de verplichting van het college om een schriftelijk verslag (plan van aanpak) op te stellen nadat het onderzoek is afgerond. Daarin wordt ook gerapporteerd over het verzoek van de cliënt om voor een tegemoetkoming meerkosten in aanmerking te komen. Eventuele opmerkingen en/of aanvullingen die de cliënt heeft over het plan van aanpak kunnen later worden toegevoegd.

De aanvraag (art. 2.6)

Het eerste lid bepaalt wanneer de aanvraag kan worden gedaan. Om administratieve lasten te voorkomen kan het verslag (plan van aanpak) ook als aanvraag worden aangemerkt indien de cliënt dat op voorgeschreven wijze aangeeft. Het kan voor komen dat het college in verband met de zorgvuldige voorbereiding van het besluit een deskundigenadvies nodig heeft zoals bedoeld in artikel 2.7 van de verordening. Het behoeft geen toelichting dat het college doorgaans niet over een dergelijk advies zal kunnen beschikken binnen de wettelijke beslistermijn. Het college heeft de bevoegdheid de beslistermijn van de aanvraag op te schorten onder toepassing van artikel 4:14 van de Awb. Uit de wet vloeit voort dit ook te doen indien de cliënt niet de benodigde gegevens, bescheiden heeft aangeleverd of medewerking heeft verleend aan het onderzoek (als bedoeld in art. 2.3.2, vierde lid, van de wet) voor zover dat van belang is voor het beoordelen van de aanvraag (art. 4:15, tweede lid onder c Awb).

Advisering (art. 2.7)

Voor de uitvoering van de wet vraagt het college advies als het zelf niet ter zake deskundig is. Dat kan het geval zijn tijdens de melding of nadat de aanvraag is ingediend. Aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat indien de cliënt beperkingen ondervindt die objectiveerbaar zijn, vast te stellen aan de hand van reguliere onderzoeksmethoden (vergelijk CRVB:2009:BK4567 en CRVB:2012:BY0324). In het geval van een woningaanpassing kan het college ook om advies vragen om bijvoorbeeld vast te laten stellen wat de goedkoopst passende bijdrage is. Het kan voor komen dat een aanpassing inpandig kan worden opgelost in plaats van met een aanbouw. Er zijn meer voorbeelden denkbaar. Uit de artikel 2.3.8, derde lid, van de wet vloeit voort dat de cliënt medewerking verleent aan het onderzoek door gehoor te geven aan een oproep van de medisch adviseur of het -via een machtiging- toestemming verlenen om medische informatie te mogen inwinnen bij de huisarts of specialist. Wordt de bedoelde medewerking niet verleend, dan kan dat tot gevolg hebben dat het college het recht op een maatwerkvoorziening niet kan vaststellen. Daarbij geldt wel dat het college het recht op een maatwerkvoorziening niet op andere wijze dan door het verlenen van de medewerking en/of de bedoelde machtiging kan vaststellen (CRVB:2012:BY0448). De hier bedoelde plicht geldt ook voor de huisgenoten als aannemelijk is dat door hen geen of slechts beperkt gebruikelijke hulp kan worden verleend.

Inhoud beschikking (art. 2.8)

De cliënt dient op basis van de beschikking die hij ontvangt de informatie krijgen die nodig is om zijn rechtspositie te bepalen en te begrijpen. Hiervoor is nodig dat de beschikking de cliënt goed en volledig informeert. Mede met het oog op het te leveren maatwerk zijn in dit artikel de onderwerpen opgenomen die in ieder geval in de beschikking dienen te worden opgenomen. Daarbij wordt opgemerkt dat het ondersteuningsplan voor huishoudelijke hulp integraal onderdeel is van de beschikking. Dit plan wordt door de aanbieder in samenspraak met de cliënt opgesteld.

Hoofdstuk 3 Beoordelen van de aanspraak

Algemene criteria maatwerkvoorziening (art. 3.1)

In dit artikel zijn voor de kenbaarheid de algemene criteria van artikel 2.3.5, derde en vierde lid, van de wet opgenomen voor de beoordeling van de aanspraak door het college. Het verstrekken van een maatwerkvoorziening is in het kader van de wet nadrukkelijk de hekkensluiter. Dit neemt overigens niet weg dat het de cliënt altijd vrij staat om een aanvraag in te dienen nadat het gesprek (het onderzoek) is afgerond (zie art. 2.4 van de verordening). Een belangrijk onderdeel van die beoordeling is de eigen kracht. Daaronder wordt dat verstaan wat binnen het vermogen van de cliënt ligt om zelf tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie te komen. De cliënt zal zich -in een door het college te beoordelen mate- moeten inspannen om dat aan te wenden wat binnen zijn eigen bereik ligt om zelf in zijn behoefte op het gebied van maatschappelijke ondersteuning te voorzien. Gebruikelijke hulp heeft alleen betrekking op personen die binnen de leefeenheid van de cliënt vallen (zie begripsbepaling van de verordening). Indien naar oordeel van het college gebruikelijke hulp kan worden verlangd, bestaat er geen (of slechts gedeeltelijk) aanspraak op een maatwerkvoorziening. Mantelzorg is niet afdwingbaar. Maar het ontvangen van mantelzorg kan bijdragen aan het in staat zijn tot zelfredzaamheid en participatie. Het is daarom van groot belang dat het college tijdens het onderzoek ook nagaat of, en zo ja welke ondersteuningsbehoefte de mantelzorger heeft zodat de taken kunnen worden volgehouden. Ook het bieden van ondersteuning door personen uit het sociale netwerk is niet afdwingbaar. Wel is het zo dat het in principe aan cliënt is om zijn sociale netwerk te vragen of zij hem kunnen en willen ondersteunen opdat zijn beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie worden verminderd of weggenomen. Verder volgt uit de systematiek van de wet dat als de cliënt gebruik kan maken van algemene voorzieningen die de beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie kunnen verminderen of wegnemen er geen taak is voor het college om een maatwerkvoorziening te verlenen.

Primaat kortdurende ondersteuning (art. 3.2)

De hoofdregel volgens de verordening is dat het primaat van de collectieve maatwerkvoorziening geldt, zoals de Regiotaxi. Bij de beoordeling of het primaat kan worden toegepast wordt altijd gekeken naar de individuele omstandigheden van het geval. Het primaat van de Regiotaxi was al bekend (en toegestaan in de jurisprudentie) onder de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG) en de Wmo 2007. Het spreekt voor zich dat het college zich wel op het standpunt moet kunnen stellen dat een collectieve verstrekking een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt. Ook is het zo dat de maatwerkvoorziening voor een kortdurende periode kan worden verleend. De maatwerkvoorziening kan mogelijk ontwikkelingsgericht ingezet hetgeen aansluit bij de bedoeling van de wetgever. Met ontwikkelingsgerichte ondersteuning wordt beoogd de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt te versterken en/of verbeteren. Dat is (indirect) ook het geval als tijdelijk maatwerkvoorziening wordt verleend omdat degene van wie gebruikelijke hulp wordt gevergd dat (nog) niet kan maar dat wel kan leren. Onder het bepaalde in dit artikel kan ook toeleiding naar algemene voorzieningen of voorliggende voorzieningen worden verstaan. Denk bijvoorbeeld aan de toeleiding naar de zorg of diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet (Zvw).

Specifieke criteria maatwerkvoorzieningen (art. 3.3)

Lid 1 onder a

In dit artikel is bepaald dat de maatwerkvoorziening de cliënt in aanvaardbare mate staat moet stellen tot zelfredzaamheid en participatie. Het begrip ‘zelfredzaamheid’ bevat twee elementen: het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden. Het begrip wordt gebruikt om te bepalen in hoeverre iemand zelfredzaam is. Bij ‘participatie’ gaat het om het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer, dit wil zeggen dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, boodschappen kan doen en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Daarvoor is het ook een vereiste dat de cliënt zich kan verplaatsen. Denk in dit geval aan de mogelijkheid van het verlenen van een vervoersvoorziening (zie artikel 4.8 van de verordening). In welke mate iemand zelfredzaam moet kunnen zijn en kan participeren is niet in de wet bepaald omdat het mede afhankelijk is van de individuele situatie van de cliënt, het gaat om maatwerk. De wet schrijft dan ook voor dat de maatwerkwerkvoorziening daar een passende bijdrage aan moet leveren. Wat passend is, is strikt genomen een open norm die slechts in beperkte mate in de verordening is ingekaderd. De verplichting om een maatwerkvoorziening te verstrekken, gaat echter niet zo ver dat de aanvrager in exact dezelfde of wellicht zelfs betere positie wordt gebracht dan waarin hij verkeerde voor hij de ondersteuning nodig had. De gevraagde ondersteuning dient in een redelijke verhouding te staan tot wat de situatie van de aanvrager was voor hij ondersteuning nodig had. In het artikel is daarom toegevoegd dat het in het algemeen om een aanvaardbaar niveau moet gaan. Tevens is opgenomen dat de maatwerkvoorziening wordt verleend mede met het oog op het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven (wonen). Dit kan alleen van het college worden gevergd als dat ook op een verantwoorde wijze mogelijk is. Dat wil zeggen dat sprake moet zijn van op maatschappelijke participatie gerichte ondersteuning waarbij de mate van zorgbehoefte in ogenschouw wordt genomen. Deze toevoeging heeft te maken met de mogelijke aanspraak op toegang tot de Wet langdurige zorg (Wlz).

Lid 1 onder b

Het college is in voorkomende gevallen slechts gehouden de naar objectieve maatstaven gemeten goedkoopst passende bijdrage te bieden. Deze voorwaarde komt overeen met de ‘goedkoopst compenserende voorziening’ zoals onder de Wmo 2007 wordt gehanteerd. Maatwerkvoorzieningen die kostenverhogend werken zonder dat zij de maatwerkvoorziening passender maken, komen in principe niet voor toekenning in aanmerking. Het college moet zich wel op het standpunt kunnen stellen dat de beoogde maatwerkvoorziening als passende bijdrage kan worden gekwalificeerd.

Lid 1 onder c

Omdat een maatwerkvoorziening een individuele voorziening is, spreekt het voor zich dat deze ook in overwegende mate op de cliënt gericht is. Het is echter niet uitgesloten dat tijdelijke ondersteuning aan huisgenoten en/of het sociale netwerk van de cliënt ook tot de mogelijkheden behoort, mits de ondersteuning zoals gezegd in overwegende mate op de cliënt is gericht. De maatwerkvoorziening beoogt aldus de cliënt zelf passend te ondersteunen, rekening houdend met wat hij verder al heeft of mogelijk zou kunnen krijgen aan ondersteuning.

Lid 1 onder d

De Wmo 2015 kent, in tegenstelling tot de Wmo 2007, geen specifieke bepaling waarin het college in ieder geval niet gehouden is een maatwerkvoorziening te verlenen. Echter valt niet in te zien waarom het college gehouden is een maatwerkvoorziening te verlenen indien een andere wettelijke regeling kan voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Vanwege het ontbreken van een generieke weigeringsgrond lijkt de Wmo 2015 een complementair karakter te hebben. Echter de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt speelt in de Wmo 2015 een hele belangrijke rol. Dat brengt mee dat het in principe onder de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt valt een beroep te doen op een ‘andere wettelijke regeling’ die een aanspraak meebrengt met het oog op de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Denk aan het afsluiten van en/of gebruik te maken van een aanvullende zorgverzekering (vergelijk CRVB:2011:BT7241 en CRVB:2013:CA1427), ook al is die niet in alle gevallen dekkend. Daaronder valt ook de inzet van gelden uit een dergelijke aanspraak met het oog op een specifieke bestemming.

Lid 2 onder a

In de lijn met de jurisprudentie die onder de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG) en Wmo 2007 tot stand is gekomen is het college ook onder de Wmo 2015 niet gehouden voorzieningen te verlenen die voor de cliënt als algemeen gebruikelijk zijn te beschouwen (vergelijk CRVB:2009:BK5657, CRVB:2010:BN1265, CRVB:2015:87 en RBSGR:2011:BQ5651). Verwezen wordt naar de begripsbepaling in de verordening. Deze bepaling heeft dan ook als doel te voorkomen dat een voorziening wordt verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van de cliënt met beperkingen, aannemelijk is dat deze daarover zou (hebben kunnen) beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad. Een voorziening is algemeen gebruikelijk als deze:

  • 1.

    normaal in de handel verkrijgbaar is; en

  • 2.

    niet specifiek is bedoeld voor mensen met beperkingen; en

  • 3.

    niet substantieel duurder is dan vergelijkbare producten.

De persoon als de cliënt

Een vierde vraag is aan het college te beoordelen. Namelijk of op het moment van de aanvraag sprake is van een voorziening die naar geldende maatschappelijke opvattingen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de cliënt (aanvrager) behoort. Hierbij is het inkomen in principe niet van belang (vergelijk RBARN:2012:BX8032).

Lid 2 onder b

Als de beoordeling van de aanvraag betrekking heeft op reeds eerder in het kader van deze of hieraan voorafgaande verordeningen is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn daarvan nog niet is verstreken, dan wordt de aanvraag afgewezen. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt als de eerder vergoede of versterkte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten. Hieronder wordt ook verstaan het risico dat verzekerd kan worden met bijvoorbeeld de opstalverzekering. Verder wordt van de cliënt die een voorziening meeneemt op vakantie naar het buitenland verwacht dat daarvoor een adequate verzekering wordt afgesloten in geval van schade of verlies. Voor zover een derde verantwoordelijk kan worden geacht voor de schade, zal de cliënt deze derde aansprakelijk moeten stellen. Dat valt onder de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt.

Lid 2 onder c

Met het oog op te verlenen maatwerkvoorzieningen mag het college ook rekening houden met redelijkerwijs te vergen medewerking van de cliënt, diens huisgenoten, zijn mantelzorger of aanbieder of van anderen uit diens sociale netwerk. Op voorhand kan niet worden gesteld wanneer daarvan sprake, dat is afhankelijk van de individuele situatie. Te denken valt aan het reorganiseren van taken in het huishouden opdat geen (volledige) aanpassing van de keuken nodig is. Ook kan bijvoorbeeld worden gevergd dat de woning anders wordt ingericht of het huishouden anders wordt georganiseerd opdat geen woonvoorziening hoeft te worden verleend (vergelijk CRVB:2011:BQ8290). Er zijn uiteraard meer voorbeelden denkbaar.

Lid 2 onder d

Hoewel de wet geen generieke weigeringsgrond kent, behoort het evenwel tot de eigen verantwoordelijkheid van cliënt die een melding doet of een aanvraagt indient om naar volle vermogen een beroep te doen op andere wettelijke aanspraken die tot het hetzelfde resultaat leiden. Dat geldt ook voor het besteden van middelen die met eenzelfde doel kunnen worden verleend. Het college beoordeelt of hier sprake van kan zijn.

Hoofdstuk 4 Maatwerkvoorzieningen

In dit hoofdstuk komen verschillende maatwerkvoorzieningen aan de orde en onder welke voorwaarden de cliënt daar aanspraak op kan maken.

Dagactiviteit, vervoer en begeleiding (art. 4.1)

Het college kan een maatwerkvoorziening verstrekken voor deelname aan activiteiten op tal van dagactivitei-tencentra in de regio. Dagactiviteiten hebben tot doel om cliënten met beperkingen te kunnen laten participeren. Zij zijn gericht op het bieden van (dag)structuur in de besteding van de dag. De activiteiten vinden buiten de woonsituatie plaats en worden in groepsverband aangeboden. De maatwerkvoorziening dagactiviteit kan arbeidsmatig van aard zijn, gericht op activering of beleving. De cliënt kan tevens in aanmerking worden gebracht voor het vervoer van huis naar de locatie en weer terug waar de dagactiviteiten wordt geboden. Wanneer het vervoer in ieder geval noodzakelijk wordt geacht is neergelegd in het tweede lid. Naast de dagactiviteit, die in groepsverband wordt geboden, kan de cliënt ook in aanmerking komen voor (individuele) begeleiding. Het college stelt tijdens het onderzoek vast op welke maatwerkvoorziening(en) de cliënt aangewezen kan zijn en wat in dat kader de goedkoopst passende bijdrage levert aan de beperkingen die door de cliënt worden ondervonden.

Huishoudelijke hulp (art. 4.2)

De inzet van huishoudelijke hulp heeft als doel een bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid van de cliënt met het oog op zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven. Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep d.d. 18 mei 2016 is duidelijk geworden dat huishoudelijke hulp binnen het bereik valt van de Wmo 2015 maar niet of het valt onder het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen of onder het voeren van een gestructureerd huishouden. Het tweede lid bepaalt de resultaten waar de huishoudelijke hulp op is gericht. Het derde lid bepaalt dat voor wat betreft het schoonhouden en opruimen van de woning het uitgangspunt geldt dat de taken alleen betrekking hebben op ruimten die voor de cliënt noodzakelijk zijn voor het normale gebruik van de woning. Ruimten die niet in gebruik (hoeven te) zijn vallen hier dus buiten. Dat wil niet echter zeggen dat in deze ruimte(n) helemaal nooit gestofzuigd of gedweild hoeft te worden.

Respijtverblijf in een instelling (art. 4.3)

Nadat is vastgesteld dat de mantelzorger ontlast moet of wil worden, geldt een specifiek criterium om in aanmerking te komen voor deze maatwerkvoorziening. De cliënt is voorkomende gevallen door het (tijdelijk/deels) wegvallen van de mantelzorg aangewezen op ondersteuning welke gepaard gaat met permanent toezicht. Is de cliënt daar niet op aangewezen, dan zou bijvoorbeeld dagactiviteit (groepsverband) al dan niet gecombineerd met begeleiding (individueel) en zorg als bedoeld in de Zvw uitkomst kunnen bieden. Voor zover de mantelzorger ‘geneeskundige zorg’ verleend als bedoeld in de Zvw ligt het voor de hand dat er aanspraak bestaat op Eerstelijnsverblijf op grond van de Zvw. Er geldt in die gevallen geen ondersteuningsplicht voor het college.

Ondersteuning bij het wonen (art. 4.4)

Dit artikel beschrijft de vormen van de maatwerkvoorzieningen die het college kan verlenen en wat de reikwijdte daarvan is. De cliënt wordt op deze manier in staat gesteld tot het normaal gebruik kunnen maken van de woning waar hij zijn hoofdverblijf heeft (of zal hebben). Onder omstandigheden kan het te bereiken resultaat tevens betrekking hebben op de berging, de toegang tuin of balkon van de woning. Denk bijvoorbeeld ook aan het verbreden van een toegangspad of toegangsdeur. Het moet bij het verlenen van maatwerkvoorzieningen gaan om het kunnen uitvoeren van elementaire woonfuncties gericht op het opheffen of verminderen van problemen bij het normale gebruik van de woning. Dat is feitelijk een uitwerking van het begrip zelfredzaamheid. Verwezen wordt naar de begripsbepalingen in de verordening van een woning en het normale gebruik van de woning.

Criterium primaat van verhuizen (art. 4.5)

In geval van een indicatie voor een woningaanpassing en/of een traplift geldt het principe van het primaat van verhuizen. In voorkomende gevallen beoordeelt het college de mogelijkheden hiertoe. Deze beoordeling blijft achterwege als het college vaststelt dat verhuizen binnen een medisch aanvaardbare termijn niet mogelijk is.

Specifiek criteria woonvoorzieningen (art. 4.6)

In dit artikel zijn een aantal specifieke criteria opgenomen met betrekking tot het verlenen van woonvoorzieningen. Zie verder onder begripsbepalingen. Deze verordening wordt het begrip woonvoorziening of woningaanpassing gebruikt, al naar gelang wat wordt bedoeld.

Lid 1

Het spreekt voor zich dat de reikwijdte van de verordening bij het verlenen van een woningaanpassing of een woonvoorziening in de vorm van een traplift zich beperkt tot de woning waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft. De toevoeging ‘zal hebben’ is opgenomen om cliënten niet de mogelijkheid te ontnemen naar de gemeente Amersfoort te kunnen verhuizen. Wel zal de cliënt bij de keuze van een woning nadrukkelijk rekening moeten houden met zijn/haar beperkingen. In het tweede lid van dit artikel zijn situaties opgenomen die voor het college aanleiding kunnen geven om de aanvraag af te wijzen. In die bepalingen ligt de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt besloten.

Lid 2 onder a

Het kan voorkomen dat de cliënt is verhuisd terwijl daar gelet op de beperkingen in het normale gebruik van de woning geen aanleiding voor was. Een ander voorbeeld is als wordt verhuisd van een adequate naar een -gelet op de te voorziene beperkingen in het normale gebruik van de woning- inadequate woning. Is de verhuizing geen gevolg van het ondervinden van beperkingen in het normale gebruik van de woning en bestond er geen belangrijke reden om toch te verhuizen, dan weigert het college een maatwerkvoorziening. Als belangrijke redenen kunnen worden aangemerkt: samenwoning, huwelijk of het aanvaarden van werk. Er is alleen sprake van een belangrijke reden die aanleiding vormt voor toewijzing van de woonvoorziening als de aanvrager geen in redelijkheid van hem te vergen mogelijkheden heeft om zelf voor een passende oplossing te zorgen (vergelijk CRVB:2012:BW6810 en CRVB:2013:776). In geval van samenwoning of huwelijk houdt het college ook rekening met de keuze die de cliënt maakt in welke woning men gaat samenwonen. Ook in dat geval moet er een belangrijke reden zijn waarom naar de woning wordt verhuisd waar mogelijk meer aanpassingen moeten worden verricht. Het college betrekt daarbij ook de mogelijkheden die van de ‘partner’ van de cliënt kunnen worden gevergd.

Lid 2 onder b

Is de cliënt niet verhuisd naar de voor hem beschikbare meest geschikte woning, dan wordt de maatwerkvoorziening in beginsel afgewezen. Het college wordt in voorkomende gevallen namelijk op voorhand de mogelijkheid ontnomen om nog te kunnen bepalen of de cliënt is aangewezen op een maatwerkvoorziening maar ook wat de goedkoopst passende bijdrage had kunnen zijn. Onder deze bepaling zijn ook begrepen de aankoop (of het huren) van een woning of een kavel dan wel andere onomkeerbare handelingen zonder dat -voorafgaande daaraan- contact is opgenomen met het college. Door dat na te laten, bijvoorbeeld bij het college te informeren over de mogelijkheden tot maatschappelijke ondersteuning, brengt de cliënt zich in een lastige bewijspositie. De aantoonplicht dat er geen (andere) geschiktere beschikbare woningen waren, ligt in eerste instantie bij de cliënt. Zonder dat aan te tonen kan het college de aanvraag om een woningaanpassing afwijzen (vergelijk CRVB:2011:BQ2868 en CRVB:2012:BY5215). Er is dus sprake van een uitzondering op de hoofdregel als de cliënt vooraf (schriftelijk) toestemming aan het college heeft gevraagd en schriftelijk heeft gekregen om te verhuizen naar de betreffende inadequate woning.

Lid 2 onder c

Woningen die niet bestemd en/of geschikt zijn om het gehele jaar te bewonen kunnen niet dienen als hoofdverblijf als bedoeld in de begripsbepaling van de verordening. Daarom worden voor woningen die niet geschikt zijn om het gehele jaar te bewonen geen woningaanpassingen verstrekt (vergelijk bijvoorbeeld CRVB:2011:BR4180).

Lid 2 onder d

Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen of de slechte staat van onderhoud aan de woning voor problemen zorgen. Hieraan ligt het beginsel van de eigen verantwoordelijkheid ten grondslag. Denk bijvoorbeeld aan de constructie van een houten vloer in de woning (vergelijk CRVB:2003:AM5445).

Lid 2 onder e

Aan deze afwijzingsgrond(en) ligt het beginsel van de eigen verantwoordelijkheid ten grondslag. Net als ieder ander is de cliënt, die (mede)eigenaar is van de door hem bewoonde woning, verantwoordelijk om zaken als achterstallig onderhoud aan diens woning zelf op te lossen. Iedereen zal onderhoud moeten plegen aan zijn (eigen) woning, hoe kostbaar dat soms ook kan zijn. Daaronder worden ook de eisen verstaan die redelijkerwijs aan een woning mogen worden gesteld. Voor zover het een eigen woning betreft spreekt dat voor zich. Ingeval van een huurwoning ligt het op de weg van de cliënt de verhuurder hiervoor aansprakelijk te stellen. Het college mag daarbij een hoge mate van inspanningsverplichting verwachten van de cliënt.

Lid 3

Het college is bevoegd om nadere regels te stellen over afschrijftermijnen (renovatie).

Bezoekbaar maken van de woning (art. 4.7)

In afwijking van de hoofdregel dat alleen woonvoorzieningen worden verleend in de woning waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben, kan het college een woning bezoekbaar laten maken. Alleen personen die hun hoofdverblijf hebben in een instelling met een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg komen hier voor in aanmerking. Het kan gaan om partners of kinderen die met deze mogelijkheid in staat worden gesteld om op bezoek te gaan bij partner of ouders. Verder bepaalt dit artikel wat onder bezoekbaar maken wordt verstaan.

Ondersteuning deelname maatschappelijk verkeer (art. 4.8)

Het college kan een vervoersvoorziening en/of een gebruikerspas Regiotaxi verlenen voor respectievelijk ‘de korte afstand’ en voor de wat ‘langere afstand’ binnen de leefomgeving van de cliënt. Het verschil hiertussen is doorgaans gelegen in de vraag of het gerichte of ongerichte bestemmingen betreft. De verordening bepaalt in 3.2 dat het primaat geldt van de collectieve maatwerkvoorziening. De Regiotaxi geldt als aanvullend openbaar vervoer en zal in de meeste gevallen als passende bijdrage kunnen worden aangemerkt (zie ook toelichting bij artikel 3.2). De cliënt die gebruik maakt van Regiotaxi is daarvoor een ritbijdrage verschuldigd. Het gaat om algemeen gebruikelijke kosten omdat iedereen die gebruik maakt van het Openbaar Vervoer daarvoor ook moet betalen. Met het zich kunnen verplaatsen in de leefomgeving wordt de cliënt in staat gesteld tot participatie. Onder de leefomgeving in het kader van dit artikel wordt 10-15 kilometer rondom de woning verstaan (vergelijk CRVB:2009:BH4270 en CRVB:2010:BL4037). Het uitgangspunt qua omvang is bepaald op 2000 kilometer per jaar. Dit betekent echter niet dat er in het individuele geval niet meer of minder mogelijk zou kunnen zijn. Het college is immers gehouden maatwerk te leveren en is daarom bevoegd in individuele gevallen om af te wijken. Dat zou bijvoorbeeld (ook) het geval kunnen zijn als er meer dan één vervoersvoorziening wordt verleend en met deze voorzieningen tezamen 2000 kilometer op jaarbasis kunnen reizen bereikt kan worden.

Beschermd wonen (art. 4.9)

Een indicatie voor beschermd wonen is slechts aangewezen indien de cliënt is aangewezen op een beschermende woonomgeving (inclusief noodzakelijk verblijf) gelet op diens complexe problematiek. Die kan betrekking hebben op onder meer het psychisch en psychosociaal functioneren of een psychiatrisch ziektebeeld en zich manifesteren op verschillende levensgebieden. Daarnaast is het zo dat de maatwerkvoorzieningen zoals ambulante begeleiding geen passende bijdrage kunnen bieden. Verder is beschermd wonen primair gericht op personen die zich (nog) niet kunnen handhaven in de samenleving en daarom zijn aangewezen op noodzakelijk verblijf in een accommodatie van een instelling. Daarvoor kan aanleiding bestaan omdat de cliënt er (nog) niet in slaagt om zelfstandig te wonen zonder (in de directe nabijheid van) 24 uur per dag toezicht of tenminste een overwegend deel van een etmaal en daarbij is aangewezen op ondersteuning. Om die reden is het van belang om eisen te stellen aan de accommodatie indien de cliënt het PGB wenst te besteden aan een niet-gecontracteerde aanbieder. Het college stelt daarover nadere regels. Het kan zijn dat de cliënt, op termijn, in staat is een meer regulier leven op te bouwen, maar er zullen ook cliënten zijn die levenslang afhankelijk zijn van een beschermende woonomgeving.

Hoofdstuk 5 Persoonsgebonden budget

In dit hoofdstuk van deze verordening zijn criteria opgenomen voor de aanspraak, bijbehorende verplichtingen bij de beoordeling van het recht op PGB en regels over de wijze waarop de hoogte van het PGB wordt vastgesteld. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is aanleiding om de wijze waarop het PGB wordt vastgesteld in de verordening neer te leggen (CRVB:2017:1803). Daaronder vallen ook gedifferentieerde tarieven. De hoogte van het PGB sluit vanzelfsprekend aan op het uitgangspunt dat het college niet meer toekent dan goedkoopst passende bijdrage.

Algemeen (art. 5.1)

Indien het college een indicatie voor een maatwerkvoorziening heeft vastgesteld kan het voor komen dat de cliënt het college verzoekt om een PGB met terugwerkende kracht te verlenen. Vooropgesteld dat wordt voldaan aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een PGB moet worden voldaan aan de cumulatieve voorwaarden van artikel 5.1. Het ligt niet voor de hand dat hier snel met succes een beroep op kan worden gedaan.

Verplichtingen persoonsgebonden budget diensten (art. 5.2)

Lid 1 en 2

Voor het beoordelen of wordt voldaan aan de voorwaarde om in aanmerking te komen voor een PGB zal de cliënt die is aangewezen op een maatwerkvoorziening een Uitvoeringsplan PGB moeten opstellen. Hoewel het college bij het beoordelen van de voorwaarden ook op grond van art. 2.3.6 van de wet kan vragen om een budgetplan, ontleend de gemeenteraad deze bevoegdheid naar analogie van de opdracht in art. 2.1.3, tweede lid onder c van de wet. Hiermee wordt gewaarborgd dat de maatwerkvoorziening die met het PGB wordt ingekocht van voldoende kwaliteit is. Ook is opgenomen dat de budgethouder verplicht is om gebruik te maken van de modelovereenkomst van de Sociale verzekeringsbank (SVB). De modelovereenkomsten van de SVB zijn ter bescherming van de budgethouders opgesteld. Door op te nemen dat de budgethouder hier gebruik van dient te maken wordt geborgd dat alle noodzakelijke gegevens in de overeenkomst worden opgenomen en dat de belangen van de budgethouder hiermee worden gediend.

Hoogte persoonsgebonden budget diensten, niet zijnde beschermd wonen (art. 5.3)

Lid 1 en 2

Deze leden bepalen op basis van welke onderdelen de hoogte van het PGB wordt gebaseerd. De hoogte van het PGB sluit vanzelfsprekend aan op het uitgangspunt dat het college niet meer toekent dan goedkoopst passende bijdrage.

Lid 3

Het college stelt de hoogte van het PGB vast op basis van de kwalificatie die aan de ondersteuner kan worden gegeven. Er zijn 3 mogelijkheden waarbij 3 percentages van het natura-tarief worden gehanteerd. Daarbij wordt opgemerkt dat bij personen uit het sociaal netwerk sprake kan zijn van een arbeidsovereenkomst. Is dat het geval, dan wordt het 50%-tarief niet toegepast.

Lid 4 en 5

Spreken voor zich, behoeven geen toelichting.

Hoogte persoonsgebonden budget beschermd wonen (art. 5.4)

Lid 1 en 2

De indicatie voor beschermd wonen bestaat, naast de beschermende woonomgeving (het noodzakelijke verblijf) uit niveaus van bijbehorende noodzakelijke ondersteuning. Bij het stellen van de indicatie wordt bepaald waar de cliënt op is aangewezen. In het geval van overgangsrecht kan het oude tarief (75%) aan de orde zijn. Het kan dat de cliënt in aanmerking komt voor een PGB, als wordt voldaan aan de daarvoor geldende voorwaarden. Wordt het PGB besteed aan een accommodatie die voldoet aan de daaraan gestelde eisen (zie art. 4.9 van de verordening), dan kan het zijn dat de hoogte van het PGB als bedoeld in het eerste lid niet toereikend is. Voor die gevallen kan het college een (aanvullend) PGB verstrekken in de vorm van een wooninitiatieventoeslag. Deze cliënten zijn doorgaans zelf kosten verschuldigd die te maken hebben met de beschermende woonomgeving, zoals woonkosten. Deze wooninitiatieventoeslag is bestemd voor kosten die gemaakt moeten worden voor het organiseren van de ondersteuning van PGB-houders, de gemeenschappelijke ruimte en infrastructuur in het kader van doelmatige ondersteuning. Daarbij geldt vanzelfsprekend dat deze kosten niet gefinancierd kunnen worden uit het PGB of andere voorliggende oplossingen of voorzieningen.

Lid 3

Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.

Hoogte persoonsgebonden budget overig (art. 5.5)

Voor hulpmiddelen en woonvoorzieningen geldt dat het PGB in ieder geval niet meer bedraagt dan het bedrag dat het college zelf verschuldigd zou zijn, waaronder inbegrepen de genoemde kosten. Dit is in overeenstemming met artikel 2.3.6, vijfde lid onder a, van de wet (vergelijk ook CRVB:2012:BX8897). Voor individueel (rolstoel)taxivervoer stelt het college jaarbedragen vast waarbij een korting kan worden toegepast. Daarvan kan overigens worden afgeweken als de omstandigheden daarvoor aanleiding geven, het gaat om maatwerk. Bij een PGB voor een woningaanpassing is het van belang dat de hoogte wordt vastgesteld op basis van een programma van eisen. Bij woningaanpassingen kunnen bijkomende noodzakelijke aan de orde zijn. Denk bijvoorbeeld aan de kosten van bouwkundige in verband met het opstellen van een bouwtekening. Verder kan het college een PGB vaststellen op basis van een offerte zodat de hoogte van het PGB op objectieve wijze kan worden vastgesteld. Het kan gaan om een offerte die het college zelf opvraagt, maar ook een offerte die de cliënt zelf aan het college overhandigt.

Hoofdstuk 6 Bijdrage in de kosten

In dit hoofdstuk van deze verordening zijn de regels neergelegd over de verschuldigdheid van een bijdrage in de kosten voor de gebruikers van maatwerkvoorzieningen en ontvangers van een PGB en wat de omvang daarvan is. Voor de volledigheid wordt vermeld dat beschermd wonen en opvang ook als maatwerkvoorziening (kunnen) worden verstrekt.

Maatwerkvoorziening en PGB (art. 6.1 en art. 6.2)

Als hoofdregel geldt dat een bijdrage in de kosten is verschuldigd. In tegenstelling tot de Wmo 2007 biedt de Wmo 2015 de mogelijkheid een bijdrage te vragen indien een woningaanpassing (in natura of als PGB) wordt verleend ten behoeve van een minderjarige. Voor de hoogte van de bijdrage wordt vanzelfsprekend aansluiting gezocht bij de regels van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Voor beschermd wonen en opvang geldt de maximale variant op basis van de regels van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Ter voorkoming van onnodige administratieve lasten is tevens in de verordening bepaald dat het CAK de bijdrage in de kosten niet int voor personen met een verzamelinkomen ter hoogte van het toepasselijke minimabeleid (120%). Hiermee wordt de bevoegdheid voor het CAK geregeld en de bestaande uitvoeringspraktijk bestendigd. Verder is invulling gegeven aan de bevoegdheid om in de omvang van bijdrage in de kosten te differentiëren.

Kostprijs maatwerkvoorzieningen en PGB (art. 6.3)

De kostprijs is bepalend voor de hoogte van de bijdrage in de kosten die de cliënt verschuldigd is. De bijdrage in kosten voor een maatwerkvoorziening mag niet meer bedragen dan de kostprijs (zie 6.2 lid 2). De cliënt betaalt dus niet meer dan de gemeente verschuldigd is aan kosten voor het verstrekken van de maatwerkvoorziening inclusief eventueel bijkomende noodzakelijke kosten. De kostprijs van het PGB is gelijk aan de hoogte van het PGB.

Hoofdstuk 7 Tegemoetkoming meerkosten

In dit hoofdstuk van deze verordening zijn regels opgenomen over de bevoegdheid van het college een tegemoetkoming in de meerkosten te verlenen aan de genoemde doelgroep die een beperkte financiële draagkracht heeft. De wet biedt het college geen andere mogelijkheid om forfaitaire bedragen (meerkosten) rechtstreeks aan de cliënt te kunnen uitbetalen. Het betreft een inkomensondersteunende maatregel die in principe naast het verlenen van een maatwerkvoorziening bestaat. Het is echter wel zo dat als het college een maatwerkvoorziening zou (moeten) verlenen, de cliënt daarvoor een bijdrage in de kosten verschuldigd is. De bevoegdheid om een tegemoetkoming meerkosten te verlenen vormt daarom bij uitstek maatwerk in het individuele geval. Een forfaitaire tegemoetkoming kan daarom meer op zijn plaats zijn. De mogelijkheden van het verlenen van een tegemoetkoming meerkosten is verder begrensd tot een aantal kostensoorten. Verder zorgt het derde lid ervoor dat geen dubbele vergoedingen worden verstrekt.

Hoofdstuk 8 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

In dit hoofdstuk van deze verordening zijn bepalingen opgenomen over het aantasten van rechten. Daarvoor kan rechtvaardiging worden gevonden indien sprake is van de situaties zoals genoemd. Het gaat in alle gevallen om een bevoegdheid van het college (kan-bepaling). Bij de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk hoort een afweging tussen de bij het te nemen besluit betrokken belangen. Daarmee wordt ook invulling gegeven aan de plicht regels te stellen voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet (art. 2.1.3 lid 4 van de wet).

Opschorting of beëindiging

Er wordt gesproken van beëindiging als de inwerkingtreding van het besluit ingaat vanaf het heden of naar de toekomst toe. Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot een herziening/intrekking, geen terugwerkende kracht. Er worden voorbeelden genoemd wanneer het college kan overgaan tot beëindiging van de maatwerk-voorziening dan wel PGB. Afhankelijk van de individuele situatie is het college bevoegd om de inzet van een maatwerkvoorziening tijdelijk op te schorten. Denk bijvoorbeeld aan situaties waarvan (nog) niet duidelijk is of het beëindigen van de maatwerkvoorziening wel op z’n plaats is. Opgemerkt wordt dat de SVB bevoegd is tot onder meer opschorting van de betalingen uit het PGB (art. 2, vierde lid, Uitvoeringsregeling Wmo 2015).

Herziening of intrekking

Voor de cliënt geldt een wettelijke plicht op grond van artikel 2.3.8 tot het desgevraagd of onverwijld mededeling doen van feiten of omstandigheden die van belang zijn voor de voortzetting van het recht op een maatwerkvoorziening dan wel PGB. Sinds 1 augustus 2016 geldt deze verplichting (in geval van een PGB) ook jegens de SVB. Het (deels) ongedaan maken van een aanspraak over een periode in het verleden, wordt herzien/intrekken genoemd. Herziening/intrekking van het bedoelde besluit is het met terugwerkende kracht opnieuw beslissen over de aanspraak over een periode in het verleden, waarbij de aanspraak afwijkend wordt vastgesteld of er in het geheel geen aanspraak heeft bestaan. Een reden om tot herziening of intrekking over te gaan heeft te maken van het verstrekken van onjuiste inlichtingen die tot een andere besluit zou hebben geleid indien de cliënt wel de juiste inlichtingen had verstrekt. Ook kan het voor komen dat de cliënt de verplichtingen uit een privaatrechtelijke overeenkomst niet nakomt. Denk bijvoorbeeld aan het onzorgvuldig gebruik van een scootmobiel. De verordening biedt een publiekrechtelijke grondslag om het betreffende toekenningsbesluit in te trekken. Dat betekent overigens niet dat op het college geen ondersteuningsplicht meer rust maar dat mogelijk - de feiten en omstandigheden in aanmerking genomen - kan worden volstaan met het verstrekken van een gebruikerspas Regiotaxi. Verder kan het niet of niet volledig voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit het PGB (hoofdstuk 5 van de verordening) leiden tot herziening of intrekking van het toekenningsbesluit.

Terugvordering

In de wet is slechts één terugvorderingsgrond opgenomen ten aanzien van cliënten (of in dat artikel bedoelde derden). Namelijk indien de cliënt opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid. Daarmee heeft de wetgever verzuimd om in gevallen waarin anderszins ten onrechte een maatwerkvoorziening wordt verleend of tot een hoog bedrag in de vorm van een PGB is betaald niet kan worden teruggevorderd.

Voor die gevallen is een bevoegdheid neergelegd in dit artikel. Uit CRVB:2006:AX5819 kan onder meer worden afgeleid dat in zo’n geval het ontbreken van een wettelijke bepaling op grond waarvan van de cliënt kan worden teruggevorderd, niet aan terugvordering in de weg staat, nu (ook) in het publiekrecht als in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel is aanvaard, dat een zonder rechtsgrond verrichte betaling ongedaan moet worden gemaakt. Onder een zonder rechtsgrond verrichte betaling worden ook de (gemaakte) kosten van een maatwerkvoorziening in natura verstaan. Daarmee wordt aangesloten bij de wettelijke mogelijkheid van het vorderen van de geldswaarde. Uit de jurisprudentie die onder de Wmo 2007 tot stand is gekomen blijkt dat een terugvorderingsbepaling in de verordening voldoende grondslag biedt om tot terugvordering over te gaan. Of sprake is van onverschuldigde betaling (art. 6:203 e.v. BW) zal in de praktijk geen problemen opleveren, mits het college een herzienings- of intrekkingsbesluit neemt. Dit artikel biedt ook de bevoegdheid om over te gaan tot verrekening.

Hoofdstuk 9 Overige bepalingen

In hoofdstuk 9 van deze verordening is over een aantal onderwerpen regels opgesteld. Deze zijn voor de duidelijkheid ondergebracht in een apart hoofdstuk en ingedeeld per paragraaf. Achtereenvolgens komen de verschillende onderwerpen aan bod.

§ 1 Jaarlijkse blijk van waardering mantelzorgers

De wijze van waardering (art. 9.1)

Gemeenten worden opgedragen in hun verordening regels te stellen over de wijze waarop de mantelzorgers jaarlijks een blijk van waardering ontvangen. Bij de reikwijdte van deze verplichting wordt niet gekeken waar de mantelzorger woont, maar dat beslissend is of deze mantelzorg verleent aan iemand in de gemeente Amersfoort. De jaarlijkse waardering bestaat uit een geldbedrag.

§ 2 Klachtafhandeling en medezeggenschap

Regeling voor klachtafhandeling (art. 9.2)

De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een klachtregeling op te stellen (art. 3.2, eerste lid, onder a, van de wet). Het ligt voor de hand dat cliënten die zich benadeeld voelen zo veel mogelijk deze klacht eerst bij de betreffende aanbieder deponeren. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel in behandeling neemt en de klacht ook snel afhandelt. Daar waar de afhandeling niet naar wens is, staat de weg naar de gemeente voor het indienen van de klacht open.

Regeling voor medezeggenschap (art. 9.3)

De aanbieder is ten aanzien van maatwerkvoorzieningen verplicht een regeling voor medezeggenschap van cliënten vast te stellen over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn. Het gaat om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder (art. 3.2, eerste lid, onder b, van de wet). Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels aan gemeenten overgelaten. Het college ziet er hoe dan ook op toe dat dit ook daadwerkelijk gebeurt (lid 2).

§ 3 Kwaliteit

Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning (art. 9.4)

De Wmo 2015 maakt de gemeenten integraal verantwoordelijk voor de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning, de handhaving en het toezicht. De wet bevat een basisnorm voor kwaliteit van voorzieningen die aanbieders direct bindt (zie hoofdstuk 3 van de wet), waaronder begrepen de eisen over de deskundigheid van beroepskrachten. De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning. Die standaarden kunnen als richtinggevend kader voor gemeenten dienen. Uitgangspunt hierbij is dat deze standaarden de benodigde ruimte voor maatwerk, om goed in te kunnen spelen op de situatie van de cliënt, intact laten. In deze verordening is een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt. Het jaarlijkse verplichte cliëntervaringsonderzoek draagt eraan bij dat het college kan toezien op de kwaliteit.

Prijs kwaliteitsverhouding (art. 9.5)

Lid 1 tot en met 3

In dit artikel wordt invulling gegeven aan opdracht aan de gemeenteraad om bij de uitvoering van deze wet door derden, regels te stellen ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van diezelfde voorziening. Aanleiding hiervoor is de wijziging van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 (landelijk). Op grond hiervan worden nadere regels gesteld aan de reeds bestaande verplichting van het hanteren van een reële prijs. De bepaling van de reële prijs voor een voorziening wordt geregeld door de kostprijselementen waar het college een reële prijs op moet baseren vast te leggen. Dit is een verduidelijking van de verplichting die op het college rust op grond van art. 2.6.6 van de wet. Ook wordt de plaats van een door het college vastgestelde reële prijs in de aanbestedingsprocedure geregeld. Deze nadere regels hebben tot doel dat een reële prijs wordt vastgesteld voor diensten die in opdracht van het college door derden worden verleend, zodat de kwaliteit en continuïteit van deze diensten kunnen worden gewaarborgd door het gemeentebestuur en de gecontracteerde aanbieders.

Lid 4

In dit lid wordt bepaald hoe de prijs kan worden vastgesteld van voorzieningen die niet als diensten worden aangemerkt.

§ 4 Betrekken van ingezetenen

Betrekken van ingezetenen bij het beleid (art. 9.6)

In dit kader wordt verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het Wmo-beleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning. Verder wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.

§ 5. Bestrijding misbruik of oneigenlijk gebruik

Artikel 9.7 Fraudepreventie en controle (art. 9.7 en 9.8)

Artikel 2.1.3, vierde lid van de wet schrijft voor dat de gemeenteraad regels stelt over de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een PGB, alsmede misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Bepalingen over dit onderwerp zijn ook ondergebracht in andere bepalingen van de verordening.

Hoofdstuk 10 Slotbepalingen

In hoofdstuk 10 van deze verordening zijn de slotbepalingen opgenomen.

Hardheidsclausule (art. 10.1)

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van de verordening. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van de cliënt. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet nadrukkelijk worden beschouwd als een uitzondering. Bij de beoordeling van de aanvraag zou het college zelf aanleiding kunnen zien om de hardheidsclausule toe te passen. In het algemeen geldt echter dat de cliënt gemotiveerd moet aangeven dat zijn situatie bijzonder is en zal hij dat desgevraagd ook nader moeten onderbouwen.

Inwerkingtreding en citeertitel (art. 10.2)

Dit artikel regelt de inwerkingtreding, waarbij geen overgangsrecht is opgenomen. Dat betekent dat deze verordening onmiddellijke werking heeft. Voor aanvragen die zijn ingediend vóór inwerkingtreding van deze verordening en waarop het college op een datum na inwerkingtreding beslist geldt deze verordening, tenzij het oude regime gunstiger is. Dat geldt ook voor de beslissing op bezwaar. Het college heeft middels dit artikel de bevoegdheid om terug te komen van besluiten die zijn genomen op basis van de voorgaande verordeningen.