Beleidsregel maken en veranderen van een uitweg op basis van artikel 2:12 van de APV

Geldend van 21-10-2017 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel maken en veranderen van een uitweg op basis van artikel 2:12 van de APV

Z-2017/048766

Burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen;

gelet op artikel 2:12 van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Amstelveen;

overwegende dat binnen de gemeente Amstelveen behoefte bestaat aan een duidelijke, simpele lijn inzake het maken dan wel veranderen van in-/uitritten;

besluiten vast te stellen de volgende beleidsregel: Beleidsregel maken en veranderen van een uitweg op basis van artikel 2:12 van de APV.

Paragraaf 1. Aanleiding

Binnen de gemeente Amstelveen bestaat behoefte aan een duidelijke, simpele lijn inzake het maken dan wel veranderen van in-/uitritten bij bestaande bouw (bij nieuwbouw wordt het doorgaans mee geregeld). Dit heeft immers voordelen voor zowel burgers als de gemeente zelf; iedereen weet waar hij aan toe is, zowel qua aanvraag als vergunningverlening. Dit komt ook de snelheid van de afhandeling van aanvragen ten goede.

Het vorige beleid bleek een inconsequentie te bevatten ten opzichte van het artikel uit de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Amstelveen (APV) waar het beleid een uitwerking van is (artikel 2:12 APV). In het onderhavige beleid is deze inconsequentie verwijderd en zijn bepaalde zaken nader toegelicht.

Bij de totstandkoming van deze beleidsregel is rekening gehouden met verkeerskundige, stedenbouwkundige en openbaar groen aspecten enerzijds en wensen van burgers om op eigen terrein te kunnen parkeren anderzijds.

Paragraaf 2. Relatie met bestemmingsplannen

In bestemmingsplannen tot stand gekomen voor 2014 was de aanduiding Tuinen-parkeren toegestaan (Tp) opgenomen. Deze aanduiding werd alleen toegepast daar waar een parkeerplaats in de tuin werd meegerekend voor de parkeercapaciteit. Overschrijdingen van de bouwgrens in de voortuinen met een dergelijke aanduiding was alleen toegestaan indien er voldoende ruimte overbleef voor het parkeren van een auto. Een in-/uitritvergunning kon op dat moment worden verleend als voldaan was aan de voorwaarden zoals opgenomen in het betreffende (oude) artikel uit de APV. Indien parkeren in de voortuin op grond van het bestemmingsplan niet was toegestaan, kon ingevolge het voormalige APV artikel ook geen in-/uitritvergunning worden verleend wegens deze strijd met het bestemmingsplan.

Dit beleid maakt mogelijk dat bij een actualisatieronde van bestemmingsplannen een algemene vrijstellingsbepaling kan worden opgenomen waarin staat dat mee gewerkt kan worden aan een afwijking van het bestemmingsplan ten aanzien van gebruik van de tuin als parkeerplaats indien voldaan wordt aan de voorwaarden voor een in-/uitritvergunning zoals opgenomen in de APV en deze beleidsregel. De Tp aanduiding kan blijven bestaan om de situatie in stand te laten dat overschrijdingen van de bouwgrens in de voortuinen alleen zijn toegestaan indien er voldoende ruimte overblijft voor het parkeren van een auto. Dit ook, omdat de woningen met een koop- en huurcontract waarin staat dat zij een parkeerplaats op eigen terrein moeten realiseren en onderhouden in het bestemmingsplan tot nu toe zijn verbijzonderd met een dergelijke aanduiding. Hiermee wordt voorkomen dat bewoners van dergelijke woningen hun voortuin dusdanig gaan inrichten dat er geen auto meer in kan staan.

Paragraaf 3. Voorwaarden en toelichting

Een in-/uitrit bij een woning is toegestaan indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • -

    de in-/uitrit mag niet zonder noodzaak ten koste gaan van een openbare parkeerplek;

  • -

    de aanleg van een in-/uitrit mag niet ten koste gaan van openbaar groen;

  • -

    op het perceel dient een parkeerplaats gerealiseerd te kunnen worden met een oppervlakte van 3 meter breed x 5,5 meter diep;

  • -

    een in-/uitrit dient aan de straatzijde minimaal 4 meter breed te zijn (deze maatvoering geldt niet voor gebieden waar de Tp aanduiding van toepassing is);

  • -

    de in-/uitrit is niet op een verkeerskundig gezien zeer ongebruikelijke locatie gelegen waardoor de verkeersveiligheid en/of verkeersafwikkeling in het geding zou kunnen komen.

Toelichting: de noodzaak bedoeld in de eerste voorwaarde is bijvoorbeeld aanwezig indien er op het perceel al wel een legaal gerealiseerde garage of carport aanwezig is. Noodzaak is in ieder geval niet aanwezig als de wens bestaat om op eigen terrein een elektrisch voertuig op te laden, daar het college in principe altijd positief beslist op een aanvraag voor een laadpaal in de openbare ruimte. Noodzaak is eveneens niet aanwezig als de wens bestaat op eigen terrein te parkeren omdat de parkeerdruk hoog is of omdat men in een gebied met betaald parkeren woont. De afmetingen genoemd in de derde en vierde voorwaarde garanderen voldoende zicht op het aangrenzende openbare trottoir dan wel de aangrenzende openbare rijweg en daarmee een verkeersveilige toegankelijkheid van de inrit. Bij de laatste voorwaarde valt te denken aan het kruisingsvlak van een kruispunt met verkeerslichten of meerdere rijstroken, wegen met meerdere rijstroken per rijrichting en hoge verkeersintensiteiten, wegen met een maximumsnelheid van 70 km/uur binnen de bebouwde kom etc. (slecht zicht bij de in-/uitrit en onoverzichtelijke situaties).

Een tweede in-/uitrit bij een woning is enkel toegestaan indien deze noodzakelijk is om een legaal gerealiseerde garage dan wel carport te bereiken en voldaan is aan de hierboven genoemde voorwaarden.

Een eerste of tweede in-/uitrit bij een utiliteitsgebouw is toegestaan indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • -

    de in-/uitrit mag niet zonder noodzaak ten koste gaan van een openbare parkeerplek;

  • -

    de aanleg van een in-/uitrit mag niet ten koste gaan van openbaar groen;

  • -

    een in-/uitrit dient aan de straatzijde minimaal 7 meter breed te zijn (deze maatvoering geldt niet voor gebieden waar de Tp aanduiding van toepassing is);

  • -

    de in-/uitrit is niet op een verkeerskundig gezien zeer ongebruikelijke locatie gelegen waardoor de verkeersveiligheid en/of de verkeersafwikkeling in het geding zou kunnen komen.

Toelichting: De afmetingen genoemd in de derde voorwaarde garanderen voldoende zicht op het aangrenzende openbare trottoir dan wel de aangrenzende openbare rijweg en daarmee een verkeersveilige toegankelijkheid van de inrit. Bij de laatste voorwaarde valt te denken aan het kruisingsvlak van een kruispunt met verkeerslichten of meerdere rijstroken, wegen met meerdere rijstroken per rijrichting en hoge verkeersintensiteiten, wegen met een maximumsnelheid van 70 km/uur binnen de bebouwde kom etc. (slecht zicht bij de in-/uitrit en onoverzichtelijke situaties).

Paragraaf 4. Samenhang met vergunningen voor carports en/of garages

Indien iemand een vergunning aanvraagt voor een carport/garage dient bij de beoordeling van de aanvraag gekeken te worden of er een in-/uitrit mogelijk is. Voor een in-/uitrit kunnen namelijk verkeerskundige bezwaren zijn, terwijl er wel een carport of garage mag worden gerealiseerd. In de vergunning kan in zo'n geval worden opgenomen dat een in-/uitrit pas mag worden aangelegd na realisering carport/garage.

Paragraaf 5. Uitvoering aanleg in-/uitrit en kosten

Het college van burgemeester en wethouders is verantwoordelijk voor de aanleg en het onderhoud van de in-/uitrit.

De aanvrager is verantwoordelijk voor de aanlegkosten.

Paragraaf 6. Vervallen vergunning en niet meer in gebruik zijnde in-/uitritten

Indien van een in-/uitritvergunning binnen een half jaar na vergunningverlening nog geen gebruik gemaakt is, wordt deze ingetrokken op grond van artikel 1:6 van de APV.

Indien de vergunning is verleend voor inwerkingtreding van deze beleidsregel en hiervan binnen een half jaar na inwerkingtreding van deze beleidsregel nog geen gebruik is gemaakt, wordt deze ingetrokken op grond van artikel 1:6 van de APV.

Indien vergunning is verleend voor een in-/uitrit welke ook gerealiseerd is, maar gedurende 26 weken niet meer in gebruik is dan wel door de inrichting van de tuin niet meer als zodanig kan worden gebruikt, is het college bevoegd om op eigen kosten de in-/uitrit op te heffen.

Paragraaf 7. Overgangsbepaling

Handhavingsverzoeken die zijn ingekomen voor inwerkingtreding van deze beleidsregel in samenhang met artikel 2:12 van de APV, maar nog niet zijn afgehandeld, worden afgehandeld conform de inhoud van onderhavige beleidsregel.

Paragraaf 8. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op de dag na die waarop deze bekend is gemaakt.

Paragraaf 9. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als Beleidsregel maken en veranderen van een uitweg op basis van artikel 2:12 van de APV.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 17 oktober 2017.
De secretaris,
drs. H.H. Winthorst
De voorzitter,
drs. H.B. Eenhoorn