Verordening op de speelautomaten 1994

Geldend van 03-12-2009 t/m heden

Intitulé

Verordening op de speelautomaten 1994

Artikel 1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze verordening worden de volgende begrippen gehanteerd:

  • a.

    de wet: de Wet op de kansspelen;

  • b.

    speelautomatenbesluit: Koninklijk Besluit van 24 november 1986, staatsblad 589;

  • c.

    speelautomaat: een toestel, ingericht voor de beoefening van een spel, dat bestaat uit een door de speler in werking gesteld mechanisch of electronisch proces, waarbij het resultaat kan leiden tot de middellijke of onmiddellijke uitkering van prijzen of premies, daaronder begrepen het recht om gratis verder te spelen;

  • d.

    behendigheidsautomaat: een speelautomaat waarvan:

    • 1.

      het spelresultaat uitsluitend kan leiden tot een verlengde speelduur of het recht op gratis spelen, en

    • 2.

      het proces, ook nadat het in werking is gesteld, door de speler kan worden beïnvloed en het geheel of vrijwel geheel van zijn inzicht en behendigheid bij het gebruik van de daartoe geboden middelen afhangt of in welke mate de speelduur verlengd of het recht op gratis spelen verkregen wordt;

  • e.

    kansspelautomaat: een speelautomaat die geen behendigheidsautomaat is;

  • f.

    vergunning: een vergunning zoals bedoeld in artikel 30d van de Wet op de kansspelen;

  • g.

    laagdrempelige inrichting: een inrichting in de zin van artikel 30c, lid 1, onder sub a. en sub b. van de Wet op de kansspelen, die het publiek niet op de eerste plaats pleegt te bezoeken voor het nuttigen van alcoholhoudende drank, maar voor andere doeleinden als bijvoorbeeld etenswaren, recreatie en sport;

  • h.

    hoogdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 30c, lid 1, onder sub a. en sub b. van de Wet op de kansspelen, waar het café- c.q. restaurantbezoek op zichzelf staat en geen onderdeel is van andere laagdrempelige activiteiten, met dien verstande dat een restaurant met een afhaalgedeelte zonder onderlinge afscheiding wordt aangemerkt als een laagdrempelige inrichting.

Artikel 2 Hoog- en laagdrempelige inrichtingen

Aan een vergunning voor het aanwezig hebben van speelautomaten in inrichtingen zoals bedoeld in artikel 30c, lid 1, onder sub a. en sub b. van de wet, worden de volgende bepalingen verbonden:

  • 1.

    in hoogdrempelige inrichtingen mogen maximaal twee speelautomaten worden opgesteld;

  • 2.

    in laagdrempelige inrichtingen mogen maximaal twee behendigheidsautomaten worden opgesteld.

Artikel 3 Looptijd vergunning

Een krachtens deze verordening verleende vergunning geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning anders is bepaald of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.

Artikel 4 Voorschriften vergunning kansspelautomaten

  • 1. Aan het verlenen van een vergunning voor het aanwezig hebben van kansspelautomaten wordt het voorschrift verbonden, dat op deze speelautomaten door middel van stickers dient te worden gewaarschuwd voor het risico van gokverslaving.

  • 2. Aan het verlenen van een vergunning voor het aanwezig hebben van kansspelautomaten wordt het voorschrift verbonden, dat personen waarbij sprake is of kan zijn van overmatig gokgedrag door de exploitant/beheerder worden gewezen op de gevaren daarvan, ten behoeve waarvan voorlichtingsmateriaal beschikbaar dient te zijn.

  • 3. Aan het verlenen van een vergunning voor het aanwezig hebben van kansspelautomaten wordt het voorschrift verbonden, dat door de exploitant/beheerder van de inrichting gokverslaafden worden geweerd uit die inrichting en dat zij worden verwezen naar hulpverleningsinstellingen.

Artikel 5 Slot- en overgangsbepalingen

  • 1. Vergunningen die zijn verleend voor de inwerkingtreding van deze verordening blijven van kracht tot hun vervaldatum doch uiterlijk tot 1 maart 1995.

  • 2. De verordening kan worden aangehaald als “Verordening op de speelautomaten 1994”.

  • 3. Deze verordening treedt in werking op 1 maart 1994.

  • 4. Op 1 maart 1994 vervalt de “Verordening Speelautomaten” vastgesteld bij raadsbesluit van 14 oktober 1987.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 26 januari 1994.