Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

Geldend van 01-01-2012 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Paragraaf 1 Begripsbepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      algemeen gebruikelijk: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor personen met een beperking, dus ook door anderen gebruikt wordt, algemeen verkrijgbaar is en niet aanzienlijk duurder is dan soortgelijke producten;

    • b.

      algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt;

    • c.

      budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend;

    • d.

      college: het College van Burgemeester en Wethouders van Amsterdam;

    • e.

      eigen aandeel in de kosten: een door het college vast te stellen bijdrage die bij een financiële tegemoetkoming betaald moet worden;

    • f.

      eigen bijdrage: een door het college vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een individuele voorziening in natura, of een persoonsgebonden budget door de persoon met beperkingen betaald moet worden;

    • g.

      financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening;

    • h.

      gebruikelijke zorg: de normale dagelijkse ondersteuning die partners, ouders, kinderen of huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gemeenschappelijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden;

    • i.

      gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de persoon met beperkingen vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken;

    • j.

      hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres indien de persoon met beperkingen met een postadres is ingeschreven;

    • k.

      hulp bij het huishouden: het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden in verband met beperkingen die leiden of die dreigen te leiden tot het disfunctioneren van de verzorging van het huishouden van de persoon met beperkingen dan wel van de leefeenheid waartoe hij behoort;

    • l.

      logeerbaar maken: toegankelijk maken van de woonruimte en toegankelijk en bruikbaar maken van maximaal één woonkamer, één slaapkamer, één toilet en één douche;

    • m.

      mantelzorger: een persoon, die mantelzorg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b.van de wet verleent;

    • n.

      meerkosten: kosten die uitgaan boven kosten die als algemeen gebruikelijk zijn te beschouwen;

    • o.

      persoon met beperkingen: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, een chronisch psychisch probleem, of een psychosociaal probleem, aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning, bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel of bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;

    • p.

      persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de persoon met beperkingen een of meer aan hem te verlenen individuele voorzieningen kan (in)kopen, en waarop de in deze verordening en door het college vastgestelde regels van toepassing zijn;

    • q.

      ritbijdrage: een door het college vast te stellen bedrag dat een persoon met beperkingen bijdraagt aan het gebruik van het Aanvullend Openbaar Vervoer;

    • r.

      standplaats: een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop nutsvoorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

    • s.

      uitraasruimte: een ruimte waarin een persoon met beperkingen die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen;

    • t.

      voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

    • u.

      woonruimteaanpassing: ingreep die gericht is op het opheffen of aanzienlijk verminderen van restricties die een persoon met beperkingen ondervindt bij het normale gebruik van de woonruimte;

    • v.

      woonschip: schip dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebruikt of bestemd is voor bewoning;

    • w.

      woonwagen: voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

    • x.

      wet: Wet maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 2 Reikwijdte van de verordening

  • 1. Het college stelt in aanvulling op deze verordening een lijst met algemene voorzieningen en een lijst met individuele voorzieningen vast.

  • 2. Een algemene of individuele voorziening wordt slechts toegekend voor zover:

    • a.

      deze voor hulp bij het huishouden noodzakelijk is en bij de overige algemene of individuele voorzieningen langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op te heffen of aanzienlijk te verminderen

    • b.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst compenserende voorziening kan worden aangemerkt

    • c.

      deze in overwegende mate op de persoon met beperkingen is gericht en

    • d.

      de kosten van de voorziening in redelijke verhouding staan tot de resterende technische levensduur van de woonruimte, het vervoermiddel of de rolstoel.

  • 3. In ieder geval wordt geen algemene of individuele voorziening toegekend als:

    • a.

      de persoon met beperkingen niet woonachtig is in de gemeente Amsterdam

    • b.

      een algemeen gebruikelijke voorziening adequaat is voor die situatie waarvoor de voorziening wordt aangevraagd

    • c.

      de voorziening voor de persoon met beperkingen algemeen gebruikelijk is

    • d.

      op grond van enige andere regeling aanspraak op de voorziening bestaat

    • e.

      door een ander bestuursorgaan dan het college een voorziening wordt aangeboden die voor de persoon met beperkingen beschikbaar is

    • f.

      een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze verordening is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de persoon met beperkingen zijn toe te rekenen

    • g.

      er aan de zijde van de persoon met beperkingen geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd

    • h.

      de aanvraag betrekking heeft op kosten die de persoon met beperkingen voorafgaand  aan het beschikken op de aanvraag heeft gemaakt of

    • i.

      de aangevraagde voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw.

  • 4. Een individuele voorziening wordt alleen toegekend indien een algemene voorziening niet aanwezig is of niet tot een adequate oplossing leidt.

  • 5. In ieder geval wordt geen woonvoorziening toegekend als de aanvraag voorzieningen betreft aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamergewijs verhuurde woonruimten en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

  • 6. Het college stelt regels vast wanneer bij een woonruimteaanpassing en een vervoersvoorziening wordt afgeweken van de in het tweede lid onder b. genoemde goedkoopst compenserende voorziening.

Paragraaf 2 Aanvraag

Artikel 3 Aanvraag

  • Een aanvrager is verplicht aan het college of de door hem aangewezen adviseur die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

Artikel 3a Mondelinge aanvraag

  • 1. Een aanvraag wordt in beginsel schriftelijk ingediend. Het college kan per voorziening bepalen dat die ook mondeling kan worden aangevraagd.

  • 2. Een schriftelijke aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld formulier.

  • 3. Een mondelinge aanvraag wordt telefonisch ingediend bij een door het college aangewezen dienst of bedrijf.

Paragraaf 3 Voorbereiding

Artikel 4 Samenhangende afstemming

  • 1. Het college stelt de naam en plaats van de loketten vast waar zowel aanvragen voor voorzieningen inzake de wet alsook aanvragen voor voorzieningen krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) kunnen worden ingediend.

  • 2. De wijze van verkrijging van individuele voorzieningen wordt samenhangend afgestemd op de situatie van de persoon met beperkingen.

Artikel 5 Inlichtingen, onderzoek, advies

  • 1. Het college kan, wanneer dit nodig is voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie de aanvraag is ingediend oproepen om in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip:

    • a.

      om hem om inlichtingen te vragen of

    • b.

      om hem door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen of te laten onderzoeken.

  • 2. Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviseur om advies vragen indien de aanvraag betreft:

    • a.

      een persoon die nog niet eerder een aanvraag in het kader van deze verordening heeft ingediend;

    • b.

      hulp bij het huishouden;

    • c.

      een aanvraag die betrekking heeft op tenminste twee van de drie volgende terreinen: woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen of rolstoelen;

    • d.

      een woonruimteaanpassing.

  • 3. Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviseur om advies vragen indien:

    • a.

      het college voornemens is de gevraagde voorziening om medische redenen af te wijzen;

    • b.

      het college dat noodzakelijk vindt.

  • 4. De door het college aangewezen adviseur geeft het advies op grond van zijn deskundigheid en door het college vastgestelde regels. De door het college aan te wijzen adviseur kan beschikken over een van de volgende deskundigheden: medische kennis, sociale kennis, psychologische kennis, ergonomische kennis of technische kennis.

Paragraaf 4 Wijze van verstrekking van algemene en individuele voorzieningen

Artikel 6 Algemene voorzieningen

  • Een algemene voorziening wordt verstrekt in natura of als financiële tegemoetkoming. Het college stelt vast in welke situatie of bij welke algemene voorziening welke wijze van verstrekking plaats vindt.

Artikel 7 Individuele voorzieningen

  • Een individuele voorziening wordt verstrekt in natura, als financiële tegemoetkoming of als persoonsgebonden budget. Het college stelt vast in welke situaties er in ieder geval overwegende bezwaren bestaan om de keuze tussen een voorziening in natura of als persoonsgebonden budget te bieden.

Artikel 8 Inhoud van de beschikking

  • De beschikking tot verlening van een voorziening voor een bepaalde periode bevat de geldigheidsduur, de uitkeringsmaatstaf, alsmede de voorschriften waaraan de persoon met beperkingen dient te voldoen alvorens tot verstrekking van de voorziening wordt overgegaan.

Artikel 9 Voorziening in natura

  • Indien een individuele voorziening in natura wordt verstrekt, wordt een bruikleenovereenkomst of een dienstverleningsovereenkomst gesloten.

Artikel 10 Financiële tegemoetkoming

  • 1. Het college stelt nadere regels vast ten aanzien van de hoogte van financiële tegemoetkomingen.

  • 2. De beschikking tot toekenning van een financiële tegemoetkoming bevat het bedrag van de tegemoetkoming, de voorwaarden voor de verlening, het doel van de tegemoetkoming en de geldigheidsduur.

Artikel 11 Persoonsgebonden budget

  • 1. Het college stelt het bedrag van het persoonsgebonden budget vast en wijst een budgethouder aan die verantwoording over de besteding van het budget verschuldigd is.

  • 2. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor de individuele woonvoorzieningen, individuele vervoersvoorzieningen en rolstoelen wordt vastgelegd op maximaal het niveau van de kosten van de goedkoopst compenserende voorziening als de voorziening in natura zou zijn verstrekt. Indien nodig wordt het persoonsgebonden budget aangevuld met een bedrag voor onderhoud of verzekering.

  • 3. De beschikking tot toekenning van een persoonsgebonden budget bevat de hoogte van het budget, de looptijd van het budget, de verplichtingen met betrekking tot het budget, waaronder de verantwoording van de besteding van het budget, en de minimale voorwaarden waaraan de voorziening waarvoor het persoonsgebonden budget is verleend moet voldoen.

  • 4. Het college stelt regels vast met betrekking tot de wijze van verantwoording van het budget bij de verschillende voorzieningen.

  • 5. Roerende zaken die met een persoonsgebonden budget in eigendom zijn aangeschaft kunnen zonder toestemming van het college niet worden vervreemd of verhuurd.

  • 6. Het persoonsgebonden budget wordt uitbetaald aan de aanvrager of diens wettelijk vertegenwoordiger.

Paragraaf 5 Beslistermijn

Artikel 12 Beslistermijn

  • 1. Het college beslist op een aanvraag voor een voorziening binnen acht weken na ontvangst daarvan.

  • 2. Het college beslist, in afwijking van het eerste lid, op een aanvraag voor een woonruimteaanpassing binnen zestien weken na ontvangst daarvan.

  • 3. Het college kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen; hiervan doet hij voor afloop van de in het eerste en tweede lid gestelde termijn, mededeling aan de aanvrager.

Paragraaf 6 Intrekking, wijziging en terugvordering

Artikel 13 Wijzigingen in de situatie

  • 1. De persoon met beperkingen aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

  • 2. Het college kan de persoon met beperkingen, na toekenning van een voorziening op grond van deze verordening, oproepen teneinde vast te stellen of de omstandigheden die hebben geleid tot toekenning van de voorziening, gewijzigd zijn. Artikel 5 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 14 Intrekken en wijzigen van een beschikking tot verlening van een voorziening

  • 1. Het college kan een beschikking, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken of wijzigen, indien:

    • a.

      de persoon met beperkingen niet heeft voldaan of niet meer voldoet aan de voorschriften gesteld krachtens deze verordening;

    • b.

      de persoon met beperkingen onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag zou hebben geleid;

    • c.

      de beschikking onjuist was en de persoon met beperkingen dit wist of had behoren te  weten.

  • 2. Het college kan een beschikking tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget intrekken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget niet binnen de door het college gestelde termijn na uitbetaling is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 15 Terugvordering

  • 1. Na ontvangst van de verantwoording wordt door het college beoordeeld of er aanleiding bestaat om over te gaan tot terugvordering of verrekening van het verstrekte bedrag.

  • 2. Een betaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget wordt geheel of gedeeltelijk teruggevorderd nadat tot gehele of gedeeltelijke intrekking of wijziging daarvan is besloten.

  • 3. Een voorziening in natura wordt teruggevorderd nadat tot geheel of gedeeltelijke intrekking of wijziging daarvan is besloten.

Hoofdstuk 2 Algemene voorzieningen

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 16 Nadere regels

  • Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de in dit hoofdstuk genoemde algemene voorzieningen.

Paragraaf 2 Woonvoorzieningen

Artikel 17 Algemeen

  • 1. Het college verstrekt alleen een algemene woonvoorziening die aantoonbare beperkingen bij het normaal gebruik van de woning compenseert.

  • 2. De door het college te verstrekken algemene woonvoorziening kan bestaan uit:

    • a.

      een kleine woningaanpassing in natura;

    • b.

      een kleine woningaanpassing middels een financiële tegemoetkoming in de kosten.

  • 3. De door het college te verstrekken kleine woningaanpassing in natura bestaat uitsluitend uit:

    • a.

      een douchezitje;

    • b.

      beugels;

    • c.

      een verhoogde toiletpot;

    • d.

      verwijderen van drempels.

Paragraaf 3 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 18 Algemeen

  • 1. Het college verstrekt alleen een algemene vervoersvoorziening die beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen compenseert.

  • 2. De door het college te verstrekken algemene voorziening bestaat uit een vervoersvoorziening in natura, het Beschermd vervoer.

  • 3. Bij het gebruik van het Beschermd vervoer is een ritbijdrage verschuldigd.

  • 4. Het college stelt de hoogte van de ritbijdrage vast.

Artikel 19 Omvang in gebied en in kilometers

  • 1. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een vervoersvoorziening worden verstrekt als zich een situatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de persoon met beperkingen zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de persoon met beperkingen noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 3. De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met tenminste een omvang per jaar van 1500 kilometer met een bandbreedte tot 2000 kilometer mogelijk maken.

Hoofdstuk 3 Individuele voorzieningen

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 20 Nadere regels

  • 1. Het college stelt nadere regels vast met betrekking tot de in dit hoofdstuk genoemde individuele voorzieningen.

  • 2. De kosten van een individuele voorziening waaronder technische aanpassingen dienen in redelijke verhouding te staan tot de resterende technische levensduur van het object waaraan of waarin de voorziening wordt uitgevoerd.

Paragraaf 2 Hulp bij het huishouden

Artikel 21 Algemeen

  • 1. Het college verstrekt alleen een individuele voorziening voor hulp bij het huishouden ter compensatie van:

    • a.

      aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek, een chronisch psychisch probleem, of een psychosociaal probleem bij het voeren van een huishouden;

    • b.

      problemen die zich voordoen bij de uitvoering van mantelzorg.

  • 2. De door het college te verstrekken individuele voorziening kan bestaan uit hulp bij het huishouden in natura.

  • 3. Bij het verstrekken van de individuele voorziening hulp bij het huishouden is een eigen bijdrage verschuldigd.

  • 4. Het college stelt de hoogte van de eigen bijdrage jaarlijks vast.

  • 5. Een individuele voorziening voor hulp bij het huishouden wordt niet toegekend als gebruikelijke zorg mogelijk is voor de situatie waarvoor de voorziening wordt aangevraagd.

Artikel 22 Omvang van de hulp bij het huishouden

  • De omvang van de individuele voorziening hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren of minuten.

Paragraaf 3 Woonvoorzieningen

Artikel 23 Algemeen

  • 1. Het college verstrekt alleen een individuele woonvoorziening ter compensatie van:

    • a.

      aantoonbare beperkingen bij het normaal gebruik van de woning;

    • b.

      een op basis van aantoonbare beperkingen aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon met beperkingen tot rust kan komen.

  • 2. De door het college te verstrekken individuele voorziening bestaat uit:

    • a.

      een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting;

    • b.

      een woonruimteaanpassing;

    • c.

      individuele voorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard;

    • d.

      onderhoud, keuring en reparatie van elektromechanische voorzieningen;

    • e.

      een financiële tegemoetkoming in de kosten in verband met tijdelijke huisvesting;

    • f.

      een financiële tegemoetkoming in verband met huurderving;

    • g.

      een financiële tegemoetkoming in verband met het verwijderen van woonruimteaanpassingen;

    • h.

      een financiële tegemoetkoming in de kosten van een uitraasruimte.

  • 3. Een persoon met beperkingen kan alleen voor een woonruimteaanpassing in aanmerking worden gebracht wanneer een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting niet mogelijk is of niet de goedkoopst compenserende voorziening is.

  • 4. De voorzieningen genoemd in het tweede lid onder a., c. en e. worden verstrekt aan de hoofdbewoner van de woonruimte.

  • 5. Een financiële tegemoetkoming voor de in het tweede lid onder b., f., g. en h. genoemde voorzieningen wordt verstrekt aan de eigenaar van de woonruimte.

Artikel 24 Uitsluitingen en nadere voorwaarden

  • 1. Een individuele woonvoorziening wordt geweigerd indien:

  • de persoon met beperkingen zijn woonruimte zonder recht of titel bewoont, of bewoont op basis van een tijdelijke huurovereenkomst

  • de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak

  • de persoon met beperkingen verhuisd is vanuit of naar een woonruime die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBZ- instelling, een verzorgings- of verpleeghuis of een andere mede door de AWBZ gefinancierde woonruimte, er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden

  • ten tijde van het betrekken van de woonruimte door de persoon met beperkingen te voorzien was dat in deze woonruimte beperkingen bij het normale gebruik van de woonruimte zouden worden ondervonden

  • de noodzaak tot het treffen van deze woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing uit een voor de persoon met beperkingen geschikte woning en er voor die verhuizing geen dringende noodzaak was

  • de persoon met beperkingen niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college

  • deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, trapliften en extra trapleuningen of

  • de ondervonden beperkingen in de woonruimte voortvloeien uit de aard van de in de woonruimte gebruikte materialen of uit de slechte staat van onderhoud van de woonruimte.

  • 2. Een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting wordt geweigerd indien de persoon met beperkingen voor het eerst zelfstandig gaat wonen.

Artikel 25 Hoofdverblijf woonvoorziening

  • 1. Een woonvoorziening wordt slechts verstrekt indien de persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan voor het logeerbaar maken van een andere woonruimte dan waar de persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft, eenmaal een financiële tegemoetkoming worden verstrekt als het hoofdverblijf van de persoon met beperkingen is in een AWBZ-instelling.

Artikel 26 Kosten van verhuizing en inrichting

  • 1. Voor een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten kan in aanmerking komen:

    • a.

      een persoon met beperkingen;

    • b.

      een persoon die ten behoeve van een persoon met beperkingen een aangepaste woonruimte ontruimt.

  • 2. Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten indien:

    • a.

      de persoon met beperkingen verhuist binnen de gemeente Amsterdam, dan wel verhuist vanuit de gemeente Amsterdam naar elders in Nederland

    • b.

      de huuropzegging niet heeft plaatsgevonden voordat de aanvraag is ingediend of

    • c.

      de persoon met beperkingen niet verhuist in verband met aanvaarding van een werkkring elders.

Artikel 27 Aanpassing van woonwagens

  • Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonwagen indien de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag van een woonvoorziening bij de gemeente met een vergunning op de standplaats stond.

Artikel 28 Aanpassing van woonschepen

  • Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonschip, indien het woonschip ten tijde van de indiening van de aanvraag in de gemeente een legale ligplaats heeft ingenomen.

Artikel 29 Aanpassing aan binnenschepen

  • Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingkosten van een binnenschip indien:

    • a.

      de aanpassing betrekking heeft op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf

      zoals bedoeld in artikel 1, tweede lid onderdeel v van het Binnenschepenbesluit, en

    • b.

      domicilie is gekozen in Amsterdam, blijkens het openbaar register voor schepen.

Paragraaf 4 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 30 Algemeen

  • 1. Het college verstrekt alleen een individuele vervoersvoorziening die beperkingen die zich voordoen bij het zich lokaal verplaatsen compenseert.

    1a.   Bij het verstrekken van vervoersvoorzieningen geldt het primaat van collectief vervoer.

  • 2. Indien het voor een persoon met beperkingen om die reden onmogelijk is om gebruik te maken van het collectief vervoer, kan de door het college te verstrekken individuele voorziening in ieder geval bestaan uit:

    • a.

      een al dan niet aangepaste voorziening in natura in de vorm van:

      1. een bruikleenauto;

      2. een gesloten buitenwagen;

      3. een open elektrische buitenwagen;

      4. een ander verplaatsingsmiddel.

    • b.

      of een tegemoetkoming in de kosten van:

      1. aanpassing van een eigen auto;

      2. gebruik van een (bruikleen)auto of een (bruikleen) gesloten buitenwagen;

      3. gebruik van een (rolstoel)taxi of vervoer door derden, (rolstoel)taxi of vervoer door derden naast een fiets, een elektrische rolstoel of een open elektrische buitenwagen;

      4. aanschaf, aanpassing, gebruik van een ander verplaatsingsmiddel;

      5. onderhoud, reparatie en verzekering;

      6. stallingkosten;

      7. een parkeervoorziening.

  • 3. Bij het gebruik van collectief vervoer is een ritbijdrage verschuldigd.

  • 4. Het college stelt de hoogte van de ritbijdrage vast.

Artikel 31 Omvang in gebied en in kilometers

  • 1. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een vervoersvoorziening worden verstrekt als zich een situatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de persoon met beperkingen zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de persoon met beperkingen noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 3. De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met tenminste een omvang per jaar van 1500 kilometer met een bandbreedte tot 2000 kilometer mogelijk maken.

Paragraaf 5 Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 32 Algemeen

  • 1. Het college verstrekt alleen een rolstoelvoorziening ter compensatie van beperkingen bij:

    • a.

      het verplaatsen in en om de woning die regelmatig zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maakt of

    • b.

      sportbeoefening.

  • 2. De door het college te verstrekken voorziening bestaat in ieder geval uit:

    • a.

      een al dan niet aangepaste voorziening in natura in de vorm van:

      1. een rolstoel voor verplaatsing binnen de woonruimte;

      2. een rolstoel voor verplaatsing binnen en buiten de woonruimte;

    • b.

      of een financiële tegemoetkoming in de kosten van een sportrolstoel.

Artikel 33 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

  • Een persoon met beperkingen die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling komt uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de AWBZ.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 34 Aanwijzing adviesorgaan

  • 1. Het college is bevoegd om met betrekking tot de indicatiestelling, of een nader te benoemen gedeelte daarvan, op basis van deze verordening te leveren voorzieningen het alleenrecht te verlenen aan de MO-zaak.

  • 2. Het college voert deze bevoegdheid uitsluitend uit met inachtneming van de beginselen van het Europees Verdrag.

Artikel 35 Hardheidsclausule

  • Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de persoon met beperkingen afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 36 Indexering

  • Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en door het college vastgestelde bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 37 Inwerkingtreding

  • Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2012.

Artikel 38 Overgangsbepalingen

  • 1. De beschikkingen op grond van de Verordening voorzieningen gehandicapten blijven van kracht ten aanzien van besluiten op aanvragen voor financiële tegemoetkomingen in verhuis- en inrichtingskosten die ingediend zijn voor 1 januari 2007.

  • 2. In ieder geval wordt geen algemene of individuele voorziening toegekend indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder op grond van de Verordening voorzieningen gehandicapten is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de persoon met beperkingen zijn toe te rekenen.

Artikel 39 Citeertitel

  • Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Toelichting

Artikelgewijze toelichting

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bestaat uit 4 hoofdstukken. In hoofdstuk 1 "Algemeen" staan onderwerpen die voor de gehele verordening gelden.

Aan de orde komen: algemene bepalingen, de aanvraag, de voorbereiding, de wijze van verstrekking, beslistermijn en intrekking/wijziging.

De daarna volgende twee hoofdstukken gaan over de algemene en de individuele voorzieningen. Het hoofdstuk "Slotbepalingen" ten slotte gaat over zaken als de hardheidsclausule en de overgangsbepalingen.

Paragraaf 1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf zijn begrippen uit de Wet maatschappelijke ondersteuning opgenomen, maar ook worden begrippen gedefinieerd die geen verklaring vinden in de Wet maatschappelijke ondersteuning of in het Groot woordenboek hedendaags Nederlands (de Van Dale). Daarnaast wordt het bereik van de verordening beschreven. De systematiek is dat eerst wordt beoordeeld of een aanvrager gebruik kan maken van voorzieningen die buiten het bereik van de verordening vallen, zoals algemeen gebruikelijke voorzieningen of voorzieningen die onder een andere regelgeving dan de Wmo vallen. Is dat niet het geval, dan wordt beoordeeld of een algemene voorziening adequaat is. Een individuele voorziening komt aan de orde als noch een voorziening die buiten de verordening valt, noch een algemene voorziening compensatie biedt.

Artikel 1 Begripsbepalingen

a. algemeen gebruikelijk

Het begrip "algemeen gebruikelijk" is geconcretiseerd in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Het begrip heeft in het verleden vaak voor verwarring gezorgd, omdat algemeen gebruikelijke voorzieningen soms wel specifiek voor een handicap worden aangeschaft, maar vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed worden. Om duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de verordening opgenomen. Het gaat daarbij om de volgende voorzieningen:

- die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;

- die niet speciaal voor gehandicapten bedoeld zijn;

- die niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

b. algemene voorziening

Het gaat hier om direct beschikbare voorzieningen, die eenvoudig te verstrekken zijn. Daarnaast geldt een beperkte toegangsbeoordeling.

Kenmerk van algemene voorzieningen is ten slotte dat zij altijd in natura verstrekt worden en nooit in de vorm van een persoonsgebonden budget of als financiële tegemoetkoming.

De verordening vermeldt twee soorten algemene voorzieningen, te weten kleine woningaanpassingen en Beschermd vervoer.

c. budgethouder

Niet altijd is de persoon met beperkingen de budgethouder. Denk hierbij aan kinderen die een individuele voorziening krijgen toegewezen.

d. college

In de Verordening op de stadsdelen (Lijst A) wordt de uitvoering van enkele in deze verordening genoemde artikelen overgedragen aan het dagelijks bestuur van de stadsdelen. In die gevallen dat de bevoegdheid is overgedragen wordt in deze verordening voor college dagelijks bestuur gelezen.

e. eigen aandeel in de kosten

De wet bepaalt dat de hoogte van de financiële tegemoetkoming afhankelijk kan worden gesteld van het inkomen van diegene aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend. Door inkomensgrenzen te stellen kan gevarieerd worden met de hoogte van een financiële vergoeding. Naarmate het inkomen hoger is, is de vergoeding lager. Deze mogelijkheid wordt niet benut, en blijft dan ook verder buiten beschouwing.

f. eigen bijdrage

De eigen bijdrage kan worden geheven bij de verstrekking van een individuele voorziening. De hoogte van de eigen bijdrage is wettelijk gemaximeerd. Dit geldt voor zowel de Wmo als de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Als mensen onder beide regimes een eigen bijdrage verschuldigd zijn, en zij zouden meer dan het maximum moeten gaan betalen, dan wordt de Wmo eigen bijdrage als eerste geïnd en die van de AWBZ gekort. Daarom geldt de wettelijke verplichting dat het Centraal Administratie Kantoor (CAK) voor individuele cliënten de hoogte van de Wmo eigen bijdrage berekent en het bedrag int. Cliënten ontvangen op die manier slechts één rekening voor de eigen bijdrage Wmo en AWBZ.

g. financiële tegemoetkoming

Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven. Het is niet per se een kostendekkende vergoeding, maar een bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten.

h. gebruikelijke zorg

Gebruikelijke zorg is voorliggend op compensatie vanuit de Wmo.

i. gemeenschappelijke ruimte

Het begrip gemeenschappelijke ruimte wordt omschreven als de ruimte die toegang tot de woonruimte verschaft en niet tot de onderscheiden woonruimten behoort, zoals gangen, portalen en trappenhuizen. Het begrip moet beperkt worden opgevat. Dit betekent dat een ruimere omschrijving niet mogelijk is. Hiermee wordt mogelijke discussie over wat wel en niet in deze verordening onder gemeenschappelijke ruimte valt voorkomen.

j. hoofdverblijf

Waar iemand woonachtig is wordt in eerste instantie bepaald door waar iemand staat ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie. De zinsnede "dan wel zal staan ingeschreven" verwijst naar situaties waarin sprake is van een aanstaande verhuizing naar een andere woning die nog aangepast moet worden voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken. De persoon met beperkingen dient een feitelijk woonadres, dat afwijkt van het adres in de Gemeentelijke Basisadministratie, aan te tonen.

k. hulp bij het huishouden

Bij hulp bij het huishouden gaat het om het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de verzorging van het huishouden. Bij deze zorg kan gedacht worden aan opruimen, schoonmaken, het verzorgen van planten en huisdieren, het bed of de bedden opmaken in situaties waarbij de persoon met beperkingen niet bedlegerig is, en de maaltijd klaarmaken.

Bij hulp bij het huishouden gaat het om de verzorging van het huishouden van de persoon met beperkingen en dit speelt dus niet indien de persoon met beperkingen in een instelling verblijft. De hulp bij het huishouden maakt dan onderdeel uit van de AWBZ functie verblijf.

l. logeerbaar maken

De bedoeling van logeerbaar maken is dat een persoon met beperkingen die woont in een AWBZ instelling kan logeren op een adres in Amsterdam.

m. mantelzorg

Mantelzorg wordt in de Wmo als volgt omschreven: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

Mantelzorg is zorg die meer omvat dan datgene dat iemand normaal gesproken aan zorg biedt aan een huisgenoot (de gebruikelijke zorg). Dit betekent dat als er geen mantelzorg is een cliënt niet verplicht wordt mantelzorg te organiseren.

n. meerkosten

Het begrip meerkosten hangt nauw samen met het begrip algemeen gebruikelijk. Het begrip heeft betrekking op kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voor zover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten voor een dergelijke voorziening. Een met de persoon als aanvrager vergelijkbaar persoon zonder die beperking heeft deze meerkosten per definitie niet, omdat daarvoor in diens situatie geen noodzaak is.

o. persoon met beperkingen

Deze definitie is overgenomen uit de Wet maatschappelijke ondersteuning en is opgenomen als objectief criterium om de doelgroep te begrenzen.

De genoemde terreinen zijn die terreinen waarvoor op grond van de Wmo voorzieningen kunnen worden verstrekt.

p. persoonsgebonden budget

Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag waarmee de persoon met beperkingen een individuele voorziening die hem wordt toegekend kan (in)kopen. Volgens de wet kan een persoon met beperkingen kiezen voor een persoonsgebonden budget, in de plaats van een individuele in natura voorziening. Die keuzemogelijkheid is er niet als daartegen overwegende bezwaren bestaan. Hierbij kan worden gedacht aan een persoon met beperkingen bij wie eerder is gebleken dat hij niet met de verplichtingen kan omgaan die worden gesteld bij de verstrekking van een budget.

q. ritbijdrage

Bij het gebruik van het Aanvullend Openbaar Vervoer wordt een ritbijdrage gehanteerd. Dit betreft een gebruikstarief.

r. standplaats

Deze begripsomschrijving is gelijk aan de begripsomschrijving in de Huisvestingswet (artikel 1).

s. uitraasruimte

De bedoeling van een uitraasruimte is dat een persoon met ernstig ontremd gedrag in zijn woonruimte een plek heeft waar hij zich kan afzonderen of tot rust kan komen.

t. voorziening in natura

Naturavoorzieningen zijn voorzieningen die niet in de vorm van enigerlei financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Op grond van de wet hebben personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen een in natura verstrekking en een persoonsgebonden budget, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan. Voorbeelden van voorzieningen in natura zijn een rolstoel of traplift.

u. woonruimteaanpassing

In deze verordening wordt onder woonruimteaanpassing verstaan: aanpassingen van bouwkundige of woontechnische aard (onroerende woonvoorzieningen).

Het begrip aanzienlijk maakt een belangrijk onderdeel uit van de begripsbepaling voor woonruimteaanpassing. Het begrip zal door het college nader worden ingevuld.

v. woonschip

Deze begripsomschrijving is gelijk aan de begripsomschrijving in de Huisvestingswet (artikel 1).

w. woonwagen

Deze begripsomschrijving is gelijk aan de begripsomschrijving in de Huisvestingswet (artikel 1).

x. wet

Overal waar in de verordening verwezen wordt naar ‘de wet' wordt de Wet maatschappelijke ondersteuning bedoeld.

Artikel 2 Reikwijdte van de verordening

Dit artikel beschrijft de algemene grenzen van de verordening.

1. algemene en individuele voorzieningen

De wet verplicht de gemeenteraad een verordening op te stellen voor individuele voorzieningen. Deze verplichting geldt niet voor algemene voorzieningen. Toch worden er in de verordening ook enkele algemene voorzieningen opgenomen. Het betreft die algemene voorzieningen waarvan het product eenduidig is over de gehele stad, en waarvan wij vinden dat iedere Amsterdammer met beperkingen gebruik moet kunnen maken om zijn maatschappelijke participatie te bevorderen.

2. voorwaarden voor toekenning

Op grond van deze verordening worden die algemene en individuele voorzieningen verstrekt die staan op de lijst. Dit lid concretiseert, samen met de leden 3. en 4., de werking van het compensatiebeginsel en bakent af wanneer iemand gebruik kan maken van een voorziening die binnen de verordening valt.

a.

Men komt in aanmerking voor een voorziening als deze noodzakelijk of langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op te heffen of aanzienlijk te verminderen.

Er wordt een onderscheid gemaakt in noodzakelijk en langdurig noodzakelijk. De term "noodzakelijk" is van toepassing op hulp bij het huishouden: daar kan zowel kortdurende als langdurende noodzakelijkheid tot een verstrekking leiden. Voor de woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen is langdurig noodzakelijk een voorwaarde. De begrippen kortdurend en langdurig noodzakelijk worden door het college nader uitgewerkt.

b.

Het begrip goedkoopst compenserend geeft weer dat een voorziening ten eerste compenserend moet zijn. Met het begrip compenserend wordt bedoeld: volgens objectieve maatstaven toereikend. Doorgaans is sprake van meerdere compenserende voorzieningen. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij nodig zijn om de voorziening compenserend te maken, komen niet voor vergoeding in aanmerking. De toevoeging goedkoopst is relevant om te kunnen motiveren waarom de specifieke voorziening wordt verstrekt, en niet een duurdere.

c.

De wet verplicht de gemeenteraad dat de voorziening die wordt verstrekt deelname aan het maatschappelijk verkeer of de zelfredzaamheid voor de betrokkene bevordert om maatschappelijke participatie mogelijk te maken. De voorziening is dan in overwegende mate gericht op het individu.

d.

Bij aanpassingen aan woningen, vervoermiddelen en rolstoelen wordt beoordeeld of de kosten van de aanpassing redelijk zijn in relatie tot de levensduur van de woonruimte, het vervoermiddel of de rolstoel. Zo kan worden voorkomen dat een dure aanpassing aan een voorziening binnen korte termijn vervalt, omdat de voorziening zelf als gevolg van ouderdom niet meer functioneert.

3. uitsluitingsgronden voor algemene of individuele voorzieningen

a.

Een aanvrager moet inwoner zijn van Amsterdam. Een uitzondering hierop betreft de situatie dat iemand vanuit een andere gemeente naar Amsterdam verhuist, en de nieuwe woning zodanig moet worden aangepast dat daarin nog niet gewoond kan worden. Voorwaarden om toch voor de woonvoorziening in aanmerking te komen zijn in deze situatie een huurcontract, en inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie nadat de woningaanpassing is voltooid.

b., c., d., e. en f.

In deze subleden wordt aangegeven welke voorzieningen die niet onder de verordening vallen worden betrokken bij de beoordeling of een persoon met beperkingen in aanmerking kan komen voor een algemene of individuele voorziening. Het betreft achtereenvolgens: algemeen gebruikelijke voorzieningen, voorzieningen verstrekt op grond van andere regelingen of door een ander bestuursorgaan.

b.

Als een algemeen gebruikelijke voorziening, zoals het openbaar vervoer, beschikbaar is en voor de betrokkene bruikbaar, dan wordt geen vervoersvoorziening verstrekt.

c.

Als iemand auto rijdt, daarbij geen problemen ondervindt, en de vervoersbehoefte volledig wordt vervuld, dan wordt geen voorziening verstrekt. Voor betrokkene is de auto algemeen gebruikelijk.

d.

Als andere regelingen en aanspraken op verzekeringen in de beperking voorzien, dan wordt geen Wmo voorziening verstrekt. Voorbeelden zijn vervoer van en naar school (leerlingenvervoer), woon- werkverkeer, de Regeling Hulpmiddelen, AWBZ etc.

e.

Onder voorzieningen die door een ander bestuursorgaan worden versterkt, worden onder meer verstaan de huidige welzijnsvoorzieningen die onder de bevoegdheid van het stadsdeel

vallen. Uiteraard dient die voorziening dan wel het ondervonden probleem te compenseren.

f.

Als al eerder een voorziening is verstrekt mag de afschrijvingduur daarvan niet verstreken zijn. Er is een uitzondering gemaakt voor situaties waar de voorziening verloren is gegaan zonder dat de persoon met beperkingen daar schuld aan heeft. Bijvoorbeeld een ongeluk met schade aan de voorziening en waarbij de dader anoniem blijft, zodat de kosten niet kunnen worden verhaald.

De aanvraag wordt geweigerd als het gaat om een voorziening die reeds eerder is verstrekt, terwijl het de aanvrager verwijtbaar is dat de voorziening verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid.

Hieronder wordt ook verstaan het risico dat verzekerd kan worden. Als in een woning bijvoorbeeld een traplift, een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Als bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.

g.

De wet is er op gericht dat de aanvrager zelf in de voorziening voorziet als er geen sprake is van meerkosten.

h.

Een voorziening die wordt aangevraagd nadat deze gerealiseerd is, wordt geweigerd als de gemeente geen mogelijkheid meer heeft de noodzaak, adequaatheid en passendheid van de voorziening te beoordelen, noch invloed heeft op de te verstrekken soort voorziening.

Onderzocht moet worden of een tijdig ingediende aanvraag tot toekenning van de ingediende aanvraag had geleid. Als dat het geval is, is er geen reden tot afwijzing. Het artikel is bedoeld om te voorkomen dat een aanvrager in een vroegtijdig stadium uitgaven doet, waarvan de bestemming uiteindelijk niet overeenstemt met wat het college als goedkoopst compenserende voorziening beschouwt.

Deze regeling heeft niet tot doel het college te verbieden een beschikking met terugwerkende kracht af te geven. Een vervoerskostenvergoeding wordt bijvoorbeeld gegeven vanaf het moment van aanvraag. Hierbij wordt een geldbedrag toegekend dat mag worden gebruikt vanaf de datum van de aanvraag.

i.

Een hoger kwaliteitsniveau dan sociale woningbouw wordt niet vergoed. Niveau sociale woningbouw moet hier worden gezien als een specificatie van goedkoopst compenserend.

4. toekenning individuele voorziening

Een individuele voorziening (in natura of als persoonsgebonden budget) kan alleen worden toegekend als een algemene voorziening niet aanwezig is of geen adequate oplossing biedt.

5. uitsluitingsgronden voor woonvoorzieningen

Dit lid heeft specifiek betrekking op de woonvoorzieningen en geeft in zijn algemeenheid de extra uitsluitingsgronden voor deze voorzieningen aan. De genoemde uitzonderingen betreffen woningen die niet permanent bewoond worden, of waarvan de woningeigenaar gezien het karakter van de woning er voor verantwoordelijk is dat personen met een beperking er kunnen wonen.

6. regels bij afwijking van goedkoopst compenserende voorziening

Er zijn in de huidige praktijk twee afwijkingen op het uitgangspunt dat de goedkoopst compenserende voorziening wordt verstrekt. Voor de financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten en voor het collectief vervoer geldt dat deze voorzieningen als zij compenserend zijn voorliggend zijn, zonder te onderzoeken of dit voor de persoon in kwestie ook de goedkoopste voorziening is.

Voor het collectief vervoer geldt dit in alle situaties; bij de verhuis- en inrichtingskosten stelt het college een maximum bedrag vast voor de kosten van een woonruimteaanpassing. Als het bedrag van de woonruimteaanpassing hoger is dan dit maximum, dan treedt de voorliggendheid van de financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten in werking. De verhuizing moet natuurlijk wel een adequate oplossing bieden.

Paragraaf 2 Aanvraag

Artikel 3 Aanvraag

Een aanvraag kan worden ingediend op een door het bevoegd orgaan vast te stellen wijze, door of namens een persoon met beperkingen. Dit vloeit rechtstreeks voort uit de artikelen 4.1., 4.2. en 4.4. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Voor de kleine woningaanpassingen stellen de besturen van de stadsdelen de aanvraagprocedure vast, voor de overige voorzieningen van de verordening is dat het college.

Artikel 3a Mondelinge aanvraag

De schriftelijke procedure voor het aanvragen van een voorziening houdt in dat voorzieningen via een aanvraagformulier kunnen worden aangevraagd.

Het college kan ook bepalen dat voorzieningen mondeling kunnen worden aangevraagd. Dit betreft voorzieningen die via automatische levering worden verstrekt.

Paragraaf 3 Voorbereiding

Artikel 4 Samenhangende afstemming

Dit artikel vloeit rechtstreeks voort uit artikel 5, lid 2 a. van de wet, dat als volgt luidt:

"2.De verordening bedoeld in het eerste lid, bevat tenminste de bepaling:

a. op welke wijze de toegang tot het aanvragen van individuele voorzieningen in samenhang met voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geregeld;"

1. lijst van loketten

De lijst met loketten wordt in overleg met de stadsdelen opgesteld. Op de lijst komen de loketten waar aanvragen voor voorzieningen op het gebied van in ieder geval Wmo en AWBZ gedaan kunnen worden.

Hiermee vervallen overigens niet de andere plekken waar aanvragen kunnen worden ingediend, zoals de huidige situatie dat mensen direct een aanvraag doen bij een zorgaanbieder.

2. wijze van verkrijging van individuele voorzieningen

De wijze van verkrijging van individuele voorzieningen wordt in beleidsregels uitgewerkt.

Artikel 5 Inlichtingen, onderzoek, advies

Om een aanvraag te kunnen beoordelen dient het college inlichtingen in te winnen en onderzoek in te stellen. Bij de meeste voorzieningen wordt aan een deskundige om advies gevraagd. Om onnodige administratieve lasten voor de aanvrager te voorkomen, kan voor een aantal voorzieningen een eenvoudiger procedure worden gevolgd. Dit gebeurt nu al bij de aanvraag voor Aanvullend Openbaar Vervoer en hulp bij het huishouden.

1. oproep om in persoon te verschijnen

De bevoegdheid van het college om een persoon met beperkingen op te roepen om te verschijnen en hem om inlichtingen te vragen, te doen bevragen of te laten onderzoeken heeft als beperking dat dit in het belang moet zijn van een zorgvuldige afhandeling van de aanvraag. Het college mag dus geen gegevens (doen) opvragen waarin hij uit andere hoofde geïnteresseerd is.

2. en 3. advies

In deze leden wordt beschreven in welke situaties het college advies kan vragen. De aangewezen adviseur kan een persoon zijn die als adviseur werkzaam is bij het aangewezen adviesorgaan.

2.a.

Voor personen die nog niet eerder een aanvraag hebben gedaan kan het college alleen op basis van het feit dat dit een eerste aanvraag is onderzoek doen en advies vragen.

b.

Voor hulp bij het huishouden kan een advies onderdeel zijn van de procedure om toegang tot de voorziening te krijgen, omdat de voorziening voor een grote groep mensen aantrekkelijk is. Daarom is het nodig te onderzoeken of de voorziening hulp bij het huishouden daadwerkelijk noodzakelijk is.

c.

Als op meerdere terreinen een aanvraag wordt gedaan, is het van belang om de verschillende soorten voorzieningen in afstemming met elkaar te beoordelen.

d.

Een woonruimteaanpassing wordt apart genoemd, omdat het hier om een technisch advies gaat. In dat technisch advies worden zaken als de bouwkundige mogelijkheden beoordeeld en of na plaatsing van de voorziening aan de brandveiligheidseisen kan blijven worden voldaan.

3.

a.

Het college moet de beslissing op een aanvraag motiveren. Dat is zeker het geval bij een weigering van een voorziening. Indien deze weigering is gebaseerd op medische gronden dient hieraan een deskundig advies ten grondslag te liggen.

b.

In geval dat een advies niet gebruikelijk is biedt onderdeel b. de mogelijkheid om in een specifiek geval toch een aangewezen adviseur om advies te vragen. Dit kan gelden voor bijvoorbeeld relatief dure voorzieningen.

4. adviseur

De vereiste deskundigheid strekt zich over meerdere terreinen uit: medisch, psychologisch, sociaal, ergonomisch en technisch. De vereiste medische kennis houdt in het beoordelen of interpreteren van de medische situatie en de vertaling van ziekte of stoornis naar beperking. Onder sociale kennis wordt begrepen het inzicht in de gevolgen van de afwezigheid van functies voor betrokkene, en het maken van een globale vertaalslag naar mogelijke oplossingen. Ergonomisch betekent dat de adviseur kennis heeft over menselijke eigenschappen (anatomie, fysiologie, psychologie) en technische eigenschappen van hulpmiddelen. De technische kennis bestaat er uit dat de adviseur weet moet hebben van onder andere bouwkundige (on)mogelijkheden.

Deze verschillende kennisgebieden hoeven overigens niet in één adviseur geconcentreerd te zijn. Aangezien het advies wordt afgestemd op de situatie van de persoon met beperkingen (artikel 4 tweede lid) wordt per situatie of voorziening bekeken welk van de kennisgebieden noodzakelijk zijn om tot een goede beoordeling te komen.

Paragraaf 4 Wijze van verstrekking van algemene en individuele voorzieningen

Deze paragraaf beschrijft alle voorkomende wijzen van verstrekking: in natura, als financiële tegemoetkoming of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Er wordt onderscheid gemaakt in algemene en individuele voorzieningen.

Artikel 6 Algemene voorzieningen

Op dit moment zijn er twee algemene voorzieningen: de kleine woningaanpassingen en het Beschermd vervoer. Op grond van dit artikel bepaalt het college de wijze van verstrekking. Met betrekking tot de kleine woningaanpassingen voor de particuliere sector zijn de bevoegdheden op grond van de verordening op de stadsdelen aan de stadsdelen gedelegeerd. Hier moet dan voor college dagelijks bestuur worden gelezen. De verstrekking van het Beschermd vervoer is een college aangelegenheid.

Artikel 7 Individuele voorzieningen

Bij de individuele voorzieningen geldt de wettelijke verplichting dat, als deze in natura wordt aangeboden, de aanvrager kan kiezen voor verstrekking in de vorm van

een persoonsgebonden budget (Pgb). Alleen als hiertegen overwegende bezwaren bestaan, hoeft die keuzemogelijkheid niet geboden te worden.

Artikel 8 Inhoud beschikking

Het is belangrijk dat de beschikking helderheid geeft over de geldigheidsduur, de voorschriften waaronder de voorziening wordt verleend, etc. Ook zijn er voorschriften opgenomen waaraan een persoon met beperkingen moet voldoen voordat een voorziening wordt verstrekt. Hierbij wordt gedacht aan het ondertekenen van een bruikleenovereenkomst en het betalen van een eigen bijdrage.

Artikel 9 Voorziening in natura

Een voorziening in natura wordt niet in eigendom verstrekt. Hiervoor moet een bruikleenovereenkomst afgesloten worden. Hetzelfde kan gelden voor het verstrekken van diensten. In dat geval is sprake van een dienstverleningsovereenkomst.

Een verstrekking in de vorm van bruikleen kan niet eenzijdig in een beschikking (bestuursrechtelijk) worden opgelegd. Dit moet in een privaatrechtelijke overeenkomst tussen twee partijen worden vastgelegd. Zie ook artikel 8.

Artikel 10 en artikel 11 Financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget

Deze artikelen beschrijven twee vormen van geldelijke vergoedingen: de financiële tegemoetkoming en het persoonsgebonden budget. Het Pgb is altijd een keuzemogelijkheid voor een individuele voorziening in natura. Voor een financiële tegemoetkoming kan de cliënt niet kiezen: deze vorm van verstrekking wordt bepaald door het college.

Artikel 10 Financiële tegemoetkoming

Onder voorwaarden voor verlening kan ook de wijze van verantwoording begrepen worden. Dit is afhankelijk van de voorziening waarvoor de financiële tegemoetkoming wordt verstrekt.

Artikel 11 Persoonsgebonden budget

1. bedrag en budgethouder

Voor het bepalen van de hoogte van het budget worden regels opgesteld, onder meer aan de hand van de volgende vragen:

  • Waaraan wordt de hoogte van het Pgb gerelateerd (bijvoorbeeld aan de marktwaarde van de voorziening, of aan de inkoopprijs van de gemeente)?

  • Welk percentage wordt daarbij gehanteerd?

  • Welke componenten komen in het Pgb (bijvoorbeeld: onderhoud, verzekering)?

Voor hulp bij het huishouden geldt dat het bedrag per uur (zie artikel 22) wordt vastgesteld.

Het college wijst de aanvrager aan als budgethouder. Hiervan wordt afgeweken als de aanvrager niet dezelfde is als de persoon met beperkingen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij mensen met een wettelijk vertegenwoordiger, zoals minderjarigen.

2. inhoud beschikking

Het is belangrijk dat de beschikking helderheid geeft over de geldigheidsduur, de voorschriften waaronder de voorziening wordt verleend, etc. Specifiek voor het Pgb geldt dat verantwoording altijd mogelijk moet zijn. In de beschikking staan de minimale verplichtingen waaraan de voorziening die de aanvrager met het budget verwerft, moet voldoen. Bovendien is vermeld binnen welke termijn verantwoording afgelegd moet worden.

3. verantwoording

In de Memorie van toelichting op de wet staat dat het Pgb naar eigen voorkeur te besteden is aan een vooraf bepaald doel of activiteit. De ontvanger moet zich verantwoorden over de Besteding. Het college stelt nadere regels vast over de verantwoording van het Pgb.

4. vervreemding

Het niet zonder toestemming mogen doorverkopen of verhuren beperkt zich hier tot roerende zaken. Onroerende zaken (woonruimteaanpassingen) mogen wel zonder toestemming worden doorverkocht bij verkoop van de woning, aangezien die doorgaans niet leiden tot waardeverhoging van het object waaraan de woonruimteaanpassing heeft plaatsgevonden. In Amsterdam komt het namelijk zelden voor dat een uitbreiding van de woning met extra vierkante meters wordt gerealiseerd, die meestal bepalend zijn voor de waardevermeerdering.

Paragraaf 5 Beslistermijn

Artikel 12 Beslistermijn

In de praktijk blijkt dat voor woonruimteaanpassingen de in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gebruikelijke beslistermijn van acht weken te kort is. Om die reden is gebruik gemaakt van de mogelijkheid om deze beslistermijn te verlengen.

Paragraaf 6 Intrekking, wijziging en terugvordering

Artikel 13 Wijzigingen in de situatie

1. mededeling van gewijzigde feiten en omstandigheden door persoon met beperkingen

Het gaat hier om alle gegevens en feitelijkheden waarvan redelijkerwijs verondersteld kan worden dat zij van belang zijn, zoals de staat van een in bruikleen verstrekte voorziening, of verandering van de medische situatie.

2. oproep om in persoon te verschijnen

De bevoegdheid van het college om een persoon met beperkingen op te roepen om vast te stellen of de omstandigheden zijn gewijzigd, heeft als beperking dat dit in het belang moet zijn voor de beoordeling of de verstrekte voorziening nog steeds de goedkoopst compenserende voorziening is. Het college mag dus geen gegevens (doen) opvragen waarin hij uit andere hoofde geïnteresseerd is. Het college dient zorgvuldig met deze bevoegdheid om te gaan. Het is in de meeste situaties afhankelijk van de beperking of van de verstrekte voorziening of het zin heeft om na verloop van tijd te kijken of de persoon met beperkingen nog voldoet aan de omstandigheden die hebben geleid tot de toekenning van de voorziening. De regeling sluit ook steekproefsgewijze controle niet uit.

Artikel 14 Intrekken en wijzigen van een beschikking tot verlening van een voorziening

1.  voorwaarden voor intrekking of wijziging van een beschikking

Gewijzigde omstandigheden (bijvoorbeeld verhuizen naar buiten de gemeente), het verstrekt hebben van verkeerde gegevens of een evidente fout in een beschikking kunnen reden zijn een beschikking geheel of gedeeltelijk in te trekken of te wijzigen.

2. intrekking bij overschrijding bestedingstermijn toegekend bedrag

De termijn die het college stelt, kan op aanvraag van de persoon met beperkingen worden verlengd. Het college stelt regels vast bij welke voorzieningen en onder welke omstandigheden de termijn kan worden verlengd. Dit zal in ieder geval gelden bij grote woonruimteaanpassingen, een op maat te maken rolstoel, een ziekteperiode van de persoon met beperkingen.

Artikel 15 Terugvordering

1. terugvordering na verantwoording

Het college beslist over terugvordering of verrekening aan de hand van de verantwoording.

2. terugvordering na geheel of gedeeltelijke intrekking of wijziging financiële vergoeding of Pgb

Bij geheel of gedeeltelijke intrekking of wijziging van de beschikking wordt de financiële tegemoetkoming of het Pgb aangepast.

3. terugvordering na geheel of gedeeltelijke intrekking of wijziging voorziening in natura Voor een voorziening in natura geldt dat deze wordt teruggevorderd nadat tot geheel of gedeeltelijke intrekking of wijziging daarvan is besloten.

Hoofdstuk 2. Algemene voorzieningen

In dit hoofdstuk zijn de kleine woningaanpassingen en het Beschermd vervoer opgenomen. Deze algemene voorzieningen zijn voorzieningen die volgens de wet niet verplicht zijn om in de verordening op te nemen.

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 16 Nadere regels

In tegenstelling tot artikel 20 van deze verordening, is in dit artikel opgenomen dat het college nadere regels kán vaststellen, aangezien er geen wettelijke verplichting is om deze voorzieningen in een verordening op te nemen.

In dit artikel wordt voor college het dagelijks bestuur van het stadsdeel gelezen als het gaat om de kleine woningaanpassingen. Met betrekking tot het Beschermd vervoer wordt met "college" college bedoeld. Dit heeft te maken met de door het college gedelegeerde bevoegdheden in de verordening op de stadsdelen.

Paragraaf 2 Woonvoorzieningen

In deze paragraaf worden op dit moment alleen de kleine woningaanpassingen behandeld.

Artikel 17 Algemeen

1. verstrekking om te compenseren

De compensatie is gericht op het normale gebruik van de woning. Het gaat daarbij om de elementaire woonfuncties zoals slapen, eten en lichaamsreiniging. Het gebruik van een hobby- , werk- of recreatieruimte valt hier niet onder.

2. wijzen van verstrekking

Dit artikel opent de mogelijkheid tot een andere verstrekkingsvorm: een financiële tegemoetkoming in de kosten.

3. kleine woningaanpassingen

Dit artikel geeft de door het college te verstrekken kleine woningaanpassingen in natura aan.

Paragraaf 3 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

In deze paragraaf wordt het Beschermd vervoer behandeld.

Artikel 18 Algemeen

1. Reikwijdte van de verstrekking

De verstrekking is gericht op de lokale mobiliteit. Het college hanteert een afstand van maximaal 25 kilometer (hemelsbreed) vanaf het woonadres. Mobiliteit over grotere afstanden valt in principe onder verantwoordelijkheid van het Rijk. Voor vervoer over afstanden die verder zijn dan 5 zones in het openbaar vervoer, organiseert het Rijk Valys.

2. wijze van verstrekking

Beschermd vervoer wordt alleen in natura aangeboden.

3. ritbijdrage

Voor Beschermd vervoer geldt dat een ritbijdrage wordt gevraagd. Dit betreft een gebruikstarief.

4. hoogte ritbijdrage

De hoogte van de ritbijdrage wordt vastgesteld in de nadere regels.

Artikel 19 Omvang in gebied en in kilometers

1. en 2. directe woon- en leefomgeving

De wet spreekt in artikel 4 eerste lid onder c. over "het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel". In artikel 19 wordt uitgegaan van de eigen woon- of leefomgeving, en bij uitzondering van bovenregionale verplaatsingen.

3. omvang

Sinds maart 2002 houdt de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wvg in dat een vervoersvoorziening of een combinatie van voorzieningen de mogelijkheid moet bieden om op jaarbasis minimaal 1500 - 2000 kilometer af te leggen. Deze jurisprudentie is ook onder de Wmo van toepassing en wordt hier vastgelegd.

Hoofdstuk 3. Individuele voorzieningen

In dit hoofdstuk komen de individuele voorzieningen aan bod.

In artikel 4 van de wet wordt het college verplicht om voorzieningen aan te bieden om een huishouden te kunnen voeren, voor verplaatsen (in en om de woning, en lokaal per vervoermiddel) en om medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. In dit hoofdstuk wordt dit wetsartikel vormgegeven met de individuele voorzieningen op de volgende terreinen: hulp bij het huishouden, woonvoorzieningen,vervoersvoorzieningen en rolstoelen.

Volgens de wet moet voor een individuele in natura verstrekking de aanvrager de keuzemogelijkheid krijgen voor een Pgb. Voor alle in dit hoofdstuk genoemde in natura verstrekkingen wordt die keuzemogelijkheid in principe gegeven. De uitzonderingen hierop komen aan de orde in de nadere regels en de beleidsregels.

Voor de individuele voorzieningen geldt de wettelijke mogelijkheid om een eigen bijdrage te vragen.

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 20 Nadere regels

1. nadere regels

Met betrekking tot de individuele voorzieningen zal het college indien dit nodig is nadere regels stellen.

2. kosten in redelijke verhouding

De kosten van een aanpassing moeten in redelijke verhouding staan tot het object dat wordt aangepast. Dit onderdeel beoogt te voorkomen dat kostbare voorzieningen worden getroffen aan bijvoorbeeld bouwvallige woningen. Deze bepaling is ook van belang bij het treffen van voorzieningen aan woonwagens en woonschepen, waarbij de resterende technische levensduur in het algemeen korter is dan bij woningen en het te investeren bedrag van de aanpassing, gelet op de waarde van de woonruimte, te rechtvaardigen moet zijn. Van belang is de verhouding tussen het te investeren bedrag en de waarde van de woonruimte. Gesproken wordt van technische levensduur om tot een zoveel mogelijk objectief vast te stellen levensduur te komen.

Paragraaf 2 Hulp bij het huishouden

Artikel 21 Algemeen

1. verstrekking om te compenseren

a.

Het bieden van hulp bij het huishouden moet een bijdrage leveren aan de persoon met beperkingen om in een zelfstandige woning het huishouden te kunnen blijven voeren. Bij het vaststellen van de verstrekking hulp bij het huishouden wordt allereerst bezien of en in hoeverre eventueel andere personen binnen de leefeenheid de problemen kunnen oplossen. Voor zover de ondervonden problemen door middel van gebruikelijke zorg kunnen worden opgelost, wordt geen hulp bij het huishouden verstrekt. Door het college wordt bepaald hoe rekening wordt gehouden met gebruikelijke zorg.

b.

Bij dreigende overbelasting van een mantelzorger kan aan de persoon met beperkingen bij wie de mantelzorg wordt geboden hulp in het huishouden als voorziening worden verstrekt, terwijl die persoon daar gezien de situatie niet voor in aanmerking komt. Deze vorm van verstrekking is gericht op ontlasting van de mantelzorger.

Te denken valt aan een mantelzorger die zijn of haar partner persoonlijke verzorging biedt, en overbelast dreigt te raken omdat de mantelzorger ook het huishouden draaiende moet houden. Volgens de regelgeving valt het verrichten van de huishoudelijke taken onder gebruikelijke zorg en komt de persoon met beperkingen er dan ook niet voor in aanmerking. Vanwege de situatie van dreigende overbelasting kan op grond van dit artikel dan toch hulp bij het huishouden worden toegekend.

Overigens is mantelzorg geen verplichte vorm van zorg. Als mantelzorg wordt geboden, wordt dit wel betrokken bij de beoordeling van de toegang tot een voorziening.

2. wijze van verstrekken

De voorziening kan bestaan uit hulp bij het huishouden in natura. Gesproken wordt van "kan" omdat er ook de mogelijkheid voor een Pgb is.

3. en 4. eigen bijdrage

In deze leden wordt bepaald dat bij de voorziening hulp bij het huishouden een eigen bijdrage wordt gevraagd. De eigen bijdrage komt in deze verordening alleen voor bij hulp bij het huishouden. De hoogte van de eigen bijdrage wordt door het college vastgesteld, rekening houdend met het wettelijk maximum zoals dat in het Besluit maatschappelijke ondersteuning is vastgelegd.

5. gebruikelijke zorg

Als in een tweepersoons huishouden een volwassen partner aanwezig is, dan wordt in principe geen hulp bij het huishouden verstrekt. De partner wordt geacht de normale huishoudelijke taken op zich te nemen, tenzij te voorzien is dat de partner door het verlenen van andere zorgtaken, overbelast dreigt te raken (zie artikel 21, eerste lid, sub b).

Artikel 22 Omvang

Hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren of minuten. Dit betekent dat het toe te kennen aantal uren hulp bij het huishouden kan worden uitgedrukt alleen in uren, of alleen in minuten, of een combinatie van uren en minuten.

Paragraaf 3. Woonvoorzieningen.

Artikel 23 Algemeen

1. verstrekking om te compenseren

a.

Evenals bij de algemene woonvoorzieningen wordt compensatie geboden ten behoeve van het normaal gebruik van de woning. Wat onder normaal gebruik van de woning wordt verstaan is al in artikel 17 toegelicht.

b.

De bepaling over de gedragsstoornis is opgenomen omdat dit niet valt onder het normaal gebruik van de woning. Op grond van deze bepaling kunnen voorzieningen gerealiseerd worden met behulp waarvan een persoon met beperkingen die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen.

2. individuele woonvoorzieningen

De verordening onderscheidt de volgende woonvoorzieningen:

a. verhuizing en inrichting

Hiervoor kan het college een financiële tegemoetkoming verstrekken als wordt verhuisd naar een geschikte woonruimte.

b. woonruimteaanpassing

Betreft bouwkundige (onroerende) aanpassingen waardoor de belemmeringen in het normale gebruik van de woning van de aanvrager geheel of gedeeltelijk worden weggenomen.

c. voorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard

Dit betreft in de praktijk met name voorzieningen in verband met CARA of het verstrekken van rolstoeltapijt. Tevens vallen hier de losse hulpmiddelen voor baden, douchen en wassen en tilliften onder.

d. onderhoud, keuring en reparatie van elektromechanische voorzieningen

Hieronder wordt verstaan de kosten van onderhoud, keuring en reparatie voor voorzieningen die in het kader van de wet verstrekt zijn (woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard) maar dan beperkt tot zaken die mechanisch of elektrisch zijn en naar hun aard onroerend zijn. Voorbeelden zijn trap- en tilliften, elektromechanische openings- en sluitingsapparaten van deuren en halofoons.

e. kosten in verband met tijdelijke huisvesting

In die gevallen waarin de persoon met beperkingen tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een vergoeding voor de dubbele woonlasten worden verstrekt. De omstandigheden waaronder deze vergoeding wordt verstrekt en de maximale periode worden door het college vastgesteld.

f. kosten in verband met huurderving

Betreft een financiële bijdrage aan de eigenaar die wordt verleend voor het mis lopen van huurinkomsten voor een bepaalde periode, te rekenen vanaf de tweede maand van leegstand. Het college bepaalt hiervoor een maximale periode. Dat een woonruimte een maand niet wordt verhuurd tussen twee elkaar opvolgende huurders in, behoort tot de normale risico's van een verhuurder. Met deze financiële bijdrage kan worden tegemoet gekomen aan de risico's die een verhuurder loopt als het huurcontract met de persoon met beperkingen afloopt, en er niet zo gauw een geschikte kandidaat kan worden gevonden voor de woonruimte. Met een geschikte kandidaat wordt ook weer een persoon met beperkingen bedoeld voor wie de woonruimte geschikt is te achten.

g. verwijdering van woonruimteaanpassingen

Hierbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie waarin ten behoeve van de persoon met beperkingen een bad vervangen is door een douche. Na vertrek van de persoon met beperkingen kan de douche weer door een bad vervangen worden. Net als de financiële bijdrage voor huurderving, is ook deze bijdrage gericht op het verkrijgen van de medewerking van woningeigenaren voor het aanbrengen van woonruimteaanpassingen.

h. uitraasruimte

Een uitraasruimte kan worden gerealiseerd ten behoeve van een persoon met beperkingen met ernstige gedragsstoornissen. De ruimte is bedoeld om zich af te kunnen zonderen of tot rust te kunnen komen.

3. en 4. persoon aan wie de voorziening wordt verstrekt

De verstrekking van roerende zaken is aan de hoofdbewoner; voorzieningen die de onroerende zaken betreffen worden aan de eigenaar van de woonruimte verstrekt.

Artikel 24 Uitsluitingen en nadere voorwaarden

In dit artikel worden situaties beschreven waarbij een individuele woonvoorziening wordt geweigerd.

1. uitsluitingen voor individuele woonvoorziening

a. bewoning zonder recht of titel of op basis van een tijdelijke huurovereenkomst

Een persoon met beperkingen komt alleen voor een woonvoorziening in aanmerking als hij legaal woont. Bij een tijdelijke huurovereenkomst wordt geen woonvoorziening verstrekt, omdat de voorziening langdurig gebruikt moet kunnen worden.

b. voorzienbaarheid van verhuizen

Een voorbeeld van deze situatie is gezinsuitbreiding. Gezinsuitbreiding is een algemeen gebruikelijke reden om te verhuizen.

Artikel 4 lid 2 Wmo (wet) vermeldt dat het college rekening dient te houden met verandering van woning in verband met wijziging van leefsituatie. Dit betekent dat de aanvraag niet zonder meer wordt afgewezen wanneer iemand verhuist wegens gezinsuitbreiding of omdat een woning te groot is geworden wegens ouderdom. Per aanvraag moet rekening worden gehouden met de individuele omstandigheden en de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.

c. verhuizen naar woonruimten die niet in aanmerking komen voor een voorziening

Het betreft verhuizingen naar een woning die niet geschikt is voor permanente bewoning, onzelfstandige woonruimten of een verhuizing waarbij in de verlaten woning geen problemen waren.

d. , e. en f. niet verhuisd naar adequate woonruimte

Bij een verhuizing mag van een persoon met beperkingen worden verwacht dat deze rekening houdt met de omstandigheden. Dat betekent dat gezocht moet worden naar een woning die adequaat is.

Het is mogelijk dat in de nieuwe woonruimte toch ook woonruimteaanpassingen worden gedaan, namelijk als is verhuisd naar de meest geschikte beschikbare woning maar deze desondanks nog niet geheel geschikt is voor de persoon met beperkingen.

g. voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten

Het betreft hier bijvoorbeeld voorzieningen die nodig zijn om de toegang voor de persoon met beperkingen naar zijn eigen woonruimte mogelijk te maken. De eigenaar van het gebouw is verantwoordelijk voor de algemene toegankelijkheid. De genoemde uitzonderingen betreffen voorzieningen die meer inhouden dan voorzieningen die algemene toegankelijkheid realiseren.

Een oplaadpunt voor een open elektrische wagen valt niet onder dit artikel, omdat een oplaadpunt niet gericht is op het verschaffen van toegang. Dit kan op elke daarvoor geschikte en toegestane plek in of aan een gebouw gerealiseerd worden.

h. aard van de gebruikte materialen

Het opheffen van allergene factoren of andere problemen die hun oorzaak vinden in de aard van de in of aan de woonruimte gebruikte materialen valt niet onder de werking van de verordening. Ook vocht en tocht komen in iedere woonruimte voor. Beperkingen die uit bijvoorbeeld CARA voortvloeien, kunnen wel worden weggenomen. Dergelijke woonvoorzieningen vallen onder artikel 23 tweede lid onder c.

2. uitsluiting voor tegemoetkoming verhuis- en inrichtingskosten

Een eerste verhuizing naar een zelfstandige woonruimte is algemeen gebruikelijk. Daarom komt een persoon met beperkingen in die situatie niet in aanmerking voor een vergoeding voor de kosten van de verhuizing en inrichting.

Artikel 25 Hoofdverblijf

Bij het verlenen van een woonvoorziening is de reikwijdte van de verordening beperkt tot het hoofdverblijf van de persoon met beperkingen. Een uitzondering geldt voor een persoon met beperkingen die verblijft in een AWBZ instelling. Om het mogelijk te maken dat die persoon logeert bij bijvoorbeeld familie of partner, kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt voor het logeerbaar maken van één woonruimte in Amsterdam.

Om doelmatigheidsredenen is het redelijk dat er geen volledige, maar een gedeeltelijke aanpassing van de woonruimte plaatsvindt.

Artikel 26 Kosten verhuizing en inrichting

Het college kan een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten verstrekken aan een persoon met beperkingen die naar een geschikte (aangepaste) woonruimte verhuist. Men komt pas in aanmerking voor deze tegemoetkoming nadat de gemeente positief heeft beschikt. In beginsel kan de persoon met beperkingen pas tot verhuizing overgaan, nadat de gemeente een afweging heeft gemaakt welke oplossing het meest adequaat is. Als de persoon met beperkingen al verhuisd is, dan dient onderzocht te worden of de noodzaak, adequaatheid en passendheid van de financiële tegemoetkoming nog beoordeeld kan worden. Als een tijdig ingediende aanvraag tot toekenning van de financiële tegemoetkoming had geleid, is er geen reden tot afwijzing. Zie ook artikel 2 lid 3 sub h en de toelichting daarbij.

Het college kan ook aan een persoon zonder beperkingen een dergelijke woonvoorziening verstrekken als op deze wijze een aangepaste of geschikte woonruimte vrij komt voor een persoon met beperkingen. De tegemoetkoming is dan bedoeld om het beschikbaar krijgen van de woonruimte te stimuleren.

Artikel 27, 28 en 29 Aanpassingen van woonwagens, woonschepen en binnenschepen

De uitgangspunten en de gevallen waarin een voorziening aan een woonwagen, woonschip of binnenschip wordt verstrekt zijn in beginsel gelijk aan die bij woningen. De voorziening wordt verstrekt bij een legaal bewoonde woonwagen of woonschip, behorende tot het zogenaamde Amsterdamse bestand. Ten aanzien van binnenschepen bestaat alleen een landelijk bestand. Daarom geldt voor binnenschepen dat de aanpassing voor een verblijf op het schip onder de verordening valt als de schipper en zijn gezin domicilie in Amsterdam hebben gekozen. In het geval dat een aanpassing plaats moet vinden voor een werknemer op een binnenschip, is sprake van aanpassing van een werkplek. Een dergelijke voorziening valt onder andere wet- en regelgeving.

Paragraaf 4 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 30 Algemeen

1. verstrekking om te compenseren

De voorziening is gericht op de mobiliteit van de persoon met beperkingen op lokaal niveau. Als een persoon met beperkingen verder wil reizen dan kan hij een aanvraag doen voor het door het Rijk georganiseerde bovenregionaal vervoerssysteem Valys.

1a. primaat van collectief vervoer

Bij het verstrekken van  vervoersvoorzieningen geldt het primaat van collectief vervoer.

Dit betekent dat de door het college te verstrekken individuele voorziening in beginsel uit het gebruik van collectief vervoer in natura, inclusief het overbruggen van een zeer korte afstand bestaat.

2. individuele vervoersvoorzieningen

Binnen de individuele vervoersvoorzieningen is er een onderscheid tussen voorzieningen in natura en financiële tegemoetkomingen in de kosten. Onder "een ander verplaatsingsmiddel" in natura vallen onder andere verschillende voorzieningen die specifiek voor kinderen zijn (bijvoorbeeld een autozitje). De financiële tegemoetkomingen moeten worden aangevraagd voordat de kosten worden gemaakt. Het college legt de hoogte van de vergoedingen vast. Combinaties van verschillende voorzieningen kunnen voorkomen, maar alleen wanneer de voorzieningen aanvullend zijn op elkaar. Zo is bijvoorbeeld de combinatie van een open elektrische buitenwagen met gratis AOV ritten tot 800 meter niet mogelijk, wanneer met de open elektrische buitenwagen het mobiliteitsprobleem over een afstand tot 100 meter wordt gecompenseerd. De mogelijke en niet mogelijke combinaties van vervoersvoorzieningen worden door het college vastgelegd.

Artikel 31 Omvang in gebied en in kilometers

Dit artikel is conform de jurisprudentie die in de Wvg is gevormd. Deze jurisprudentie is ook onder de Wmo van toepassing. Zie ook artikel 19.

Paragraaf 5 Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 32 Algemeen

De rolstoel is de enige voorziening die valt onder deze paragraaf. Een definitie van rolstoel is niet te geven; daarom wordt hier onder het begrip "rolstoel" een rolstoel begrepen zoals iedereen die kent. Deze rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een rolstoel kan voor verplaatsingen binnen en buiten de woning worden gebruikt. Primair doel van de rolstoel is zittend verplaatsen omdat lopend verplaatsen, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken, niet of onvoldoende mogelijk is.

De sportrolstoel valt in het kader van deze verordening ook onder het begrip rolstoel.

Uit een aantal rechtbank uitspraken blijkt dat het onder omstandigheden mogelijk kan zijn dat een sportvoorziening anders dan een sportrolstoel wordt verstrekt. Het moet dan wel duidelijk zijn dat de aanvrager voor het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden afhankelijk is van de door hem of haar aangevraagde sportvoorziening en niet op een andere wijze kan participeren als bedoeld in de Wmo.

Bij het beantwoorden van de vraag of een sportvoorziening als bedoeld in dit artikel kan worden toegekend weegt tevens mee of de aanvrager sport kan beoefenen met een andere, in beginsel algemeen gebruikelijke (sport)voorziening, zoals een fiets of een fiets voorzien van een hulpmotor. In de afweging zal tevens worden betrokken of de aanvrager gelet op diens specifieke persoonskenmerken en behoeften en diens concrete leefsituatie op de gevraagde voorziening is aangewezen.

Artikel 33 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

Recht op een op grond van de AWBZ verstrekte rolstoel aan AWBZ bewoners bestaat alleen als de AWBZ bewoner zowel de AWBZ functie "verblijf", als de functie "behandeling" geniet in één en dezelfde erkende AWBZ instelling. Als niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, of als de rolstoel uitsluitend voor buitengebruik is bedoeld verstrekt de gemeente de rolstoel.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 34 Aanwijzing adviesorgaan

Het doen verrichten van indicatiestellingen is qua aard en omvang een naar Europees recht aan te besteden zogenaamde 2B opdracht.

Uitzondering hierop vormt de situatie zoals beschreven in artikel 17 van het Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten (Bao).

Artikel 17 Bao bepaalt dat overheidsopdrachten voor diensten die door een aanbestedende dienst worden gegund aan een andere aanbestedende dienst op basis van een uitsluitend recht dat deze aanbestedende dienst geniet niet aanbesteed behoeven te worden, mits dit uitsluitend recht met het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap verenigbaar is.

De voorwaarden op basis waarvan het alleenrecht kan worden gevestigd zijn de aard van de uitvoerder. De uitvoerder dient ook een aanbestedende dienst (overheidsorgaan of publiekrechtelijke instelling) te zijn en het alleenrecht dient bij wettelijk voorschrift of bestuursrechtelijk document te zijn gevestigd op een wijze verenigbaar met het EG-Verdrag. De gemeenteraad heeft ervoor gekozen de bevoegdheid een alleenrecht te vestigen toe te kennen aan het college. Het college is dan ook gehouden bij keuze voor de vestiging van een dergelijk alleenrecht dit in overeenstemming met het EG-Verdrag uit te voeren. Om aan de laatstgenoemde voorwaarde te voldoen publiceert het college ter uitvoering van deze verordening het besluit het alleenrecht om de in de verordening opgenomen indicatiestellingen of in ieder geval een nader te bepalen gedeelte daarvan op te nemen in de verordening en het voornemen dit aan de MO-zaak toe te kennen. Hiermee worden andere geïnteresseerde instellingen geïnformeerd over het voornemen van de gemeente Amsterdam en in de gelegenheid gesteld gedurende een periode van één maand te reageren. Bij gebleken interesse zal het college alsnog een aanbestedingsprocedure starten om tot gunning van deze werkzaamheden te komen in overeenstemming met het EG-Verdrag.

Artikel 35 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste, nooit ten nadele van de betrokkene. Ook de eigenaar van de aangepaste woonruimte kan in aanmerking komen voor de hardheidsclausule. Gedacht kan worden aan een situatie waar het van belang is dat een woonruimte langer dan de in de beleidsregels vastgelegde maximale termijn leeg staat, omdat bijvoorbeeld bekend is dat een persoon met beperkingen voor wie de aangepaste woonruimte uitermate geschikt is, op het punt staat om uit een revalidatiecentrum te worden ontslagen. In die gevallen kan het doelmatiger zijn om een langere periode een tegemoetkoming in de huurderving te verstrekken.

Benadrukt moet worden dat slechts "in bijzondere gevallen" gebruik gemaakt kan worden van de hardheidsclausule. Dit moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. De gemeente geeft in verband met precedentwerking duidelijk aan waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Artikel 36 Indexering

Deze bepaling maakt het mogelijk om alle bedragen te indexeren.

Artikel 37 Inwerkingtreding

De verordening treedt in werking op 1 januari 2012.

Artikel 38 Overgangsbepalingen

1. geldigheidsduur Wvg beschikkingen

Dit artikel voorkomt dat de Wvg beschikkingen waarin een financiële tegemoetkoming is toegekend en die een langere geldigheidsduur hebben dan 1 januari 2008, per

1 januari 2008 komen te vervallen. Dit betreft met name de onder de Wvg afgegeven beschikkingen tegemoetkomingen in de verhuis- en inrichtingskosten. Deze hebben een geldigheidsduur van 5 jaar.

2. toekenning nieuwe voorziening

In artikel 2, derde lid onder g. wordt geen voorziening verstrekt waarop reeds krachtens deze verordening is beschikt. In deze overgangsbepaling geldt dit ook voor voorzieningen die op grond van de Wvg zijn verstrekt.

Artikel 39 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, en afgekort als verordening vm.