Regeling vervallen per 26-08-2017

Bijzondere subsidieverordening ondersteuning mantelzorg en vrijwilligerswerk

Geldend van 11-10-2014 t/m 25-08-2017

Intitulé

Bijzondere subsidieverordening ondersteuning mantelzorg en vrijwilligerswerk

Inhoud

Paragraaf 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. ASA 2013: Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013;

  • b. Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • c. basispakket mantelzorgondersteuning: ondersteuning van alle groepen mantelzorgers in de stadsdelen door middel van informatie en advies, toe leiden naar overname van mantelzorgtaken (respijtzorg), educatieve en emotionele steun en materiële steun;

  • d. buddy: een vrijwilliger die gedurende langere tijd (één tot twee jaar) sociaalemotionele steun en begeleiding biedt aan:

    (i) mensen met een ernstige, levensbedreigende of chronische ziekte;

    (ii) mensen met langdurige fysieke beperkingen;

    (iii) (ex-)verslaafden en (ex-)dak- en thuislozen in een sociaal isolement;

  • e. civil society: burgers die zich binnen sociale netwerken en verbanden inzetten voor kwetsbare burgers en de samenleving als geheel;

  • f. college: het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam;

  • g. informele respijtzorg: situatie waarbij een vrijwilliger een mantelzorger vervangt met als doel deze te ontlasten en vrijaf te geven;

  • h. informele zorg: zorg en/of hulp die onbetaald en niet beroepshalve wordt verleend;

  • i. innovatie:

    (i) introductie en vervolgens implementatie van nieuwe (combinaties van) methodieken die gebruikt worden bij mantelzorgondersteuning en de ondersteuningsinfrastructuur vrijwilligerswerk, om nog niet bereikte doelgroepen (beter) te bereiken;

    (ii) het zoeken van nieuwe (combinaties van) tijdelijke samenwerkingsverbanden op het gebied van mantelzorgondersteuning en de ondersteuningsinfrastructuur vrijwilligerswerk;

  • j. koppeling: situatie waarbij één/meerdere vrijwilliger(s) via een buddy- of maatjescontact gekoppeld is/zijn aan (een) kwetsbare burger(s);

  • k. kwetsbare burgers: groepen burgers die extra ondersteuning nodig hebben om sociaal-maatschappelijk te participeren;

  • l. maatje: een vrijwilliger die gedurende langere tijd (een tot twee jaar) gekoppeld wordt aan iemand met een verstandelijke of fysieke beperking of met psychische, psychiatrische of psychosociale problemen om alledaagse activiteiten mee te ondernemen;

  • m. makelen: het matchen van één of meerdere vrijwilligers aan (een) kwetsbare burger(s), een activiteit of een (vrijwilligers)organisatie;

  • n. mantelzorg: onbetaalde zorg voor mensen met een chronische ziekte, psychische problemen, een beperking of op een andere manier hulpbehoevend, door naasten: familieleden, vrienden, buren, kennissen;

  • o. mantelzorgondersteuning: ondersteuning aan mantelzorgers in de vorm van informatie en advies, informele respijtzorg, educatieve en emotionele steun, en belangenbehartiging, voor zover deze activiteiten niet binnen de werkingssfeer van het basispakket mantelzorgondersteuning vallen dat reeds door de stadsdelen wordt gefinancierd;

  • p. peiljaar: het kalenderjaar voorafgaand aan het subsidiejaar;

  • q. stadsdeeloverstijgende activiteiten: activiteiten waarbij vrijwilligers afkomstig uit de hele stad worden ingezet, ten behoeve van deelnemers uit de hele stad;

  • r. stedelijke ondersteuningsinfrastructuur voor vrijwilligerswerk: 

    (i) alle activiteiten gericht op het ondersteunen van vrijwilligers;

    (ii) alle activiteiten gericht op het makelen;

  • s. subsidiejaar: het kalenderjaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

  • t. subsidieplafond: het bedrag dat gedurende een begrotingsjaar ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies;

  • u. vrijwilligerswerk: werk dat in enig organisatorisch verband onverplicht en onbetaald wordt verricht ten gunste van anderen of ten gunste van de stad als geheel;

  • v. Wmo: Wet maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 1.2 Doel verordening

  • 1. Op grond van deze verordening kunnen in het kader van de Wmo eenmalige en periodieke subsidies zoals bedoeld in artikel 1 van de ASA 2013 worden verstrekt voor:

    • a.

      activiteiten die zich richten op mantelzorgondersteuning, voor zover deze activiteiten niet binnen de werkingssfeer van het basispakket mantelzorgondersteuning vallen dat reeds door de stadsdelen wordt gefinancierd;

    • b.

      activiteiten die bijdragen aan het in stand houden van een stedelijke ondersteuningsinfrastructuur voor vrijwilligerswerk.

  • 2. Onder de activiteiten genoemd in het eerste lid worden verstaan, activiteiten die zich richten op:

    • a.

      belangenbehartiging van mantelzorgers en het ondersteunen van groepen mantelzorgers die speciale aandacht behoeven;

    • b.

      het ondersteunen van burgers die zich vrijwillig in de informele zorg inzetten;

    • c.

      het ondersteunen van vrijwilligers.

  • 3. De gemeenteraad kan in het peiljaar activiteiten of aandachtsgroepen als speerpunten benoemen die bij het verdelen van het subsidiebudget voorrang krijgen.

  • 4. Het college kan in het peiljaar kwaliteitseisen benoemen die bij het verdelen van het subsidiebudget als selectiecriteria dienen.

Artikel 1.3 Toepasselijkheid Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013

De Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013 is van toepassing, tenzij daarvan in deze verordening uitdrukkelijk wordt afgeweken.

Artikel 1.4 Ontvanger subsidie

  • 1. Subsidie kan uitsluitend worden verstrekt aan een rechtspersoon zonder winstoogmerk.

  • 2. De rechtspersoon als bedoeld in het eerste lid beschikt over aantoonbare kennis over de doelgroep, expertise op het bieden van de juiste ondersteuning en een aantoonbaar netwerk dat bestaat uit leden van de doelgroep.

Artikel 1.5 Subsidiabele activiteiten

  • Subsidie kan uitsluitend worden verstrekt voor activiteiten die stadsdeeloverstijgend zijn en:

  • a. gericht zijn op koppelingen: buddycontact, maatjescontact;

  • b. gericht zijn op ondersteuning van mantelzorgers die speciale aandacht behoeven door het geven van informatie en advies, emotionele en educatieve steun, informele respijtzorg en belangenbehartiging, voor zover deze activiteiten niet binnen de werkingssfeer van het basispakket mantelzorgondersteuning vallen dat reeds door de stadsdelen wordt gefinancierd;

  • c. gericht zijn op het in stand houden van een stedelijke ondersteuningsinfrastructuur vrijwilligerswerk: makelen, training, scholing, deskundigheidsbevordering en waardering ten behoeve van vrijwilligers, of

  • d. activiteiten genoemd onder lid a tot en met c, gericht op innovatie.

Artikel 1.6 Verdeelsleutel en hoogte te verlenen bedrag

  • 1. Het college stelt jaarlijks subsidieplafonds vast voor:

    • a.

      de activiteiten als bedoeld in artikel 1.5, onder a t/m c (subsidieplafond A) van deze verordening;

    • b.

      de activiteiten als bedoeld in artikel 1.5, onder d (subsidieplafond B) van deze verordening.

  • 2. Het college verleent per aanvraag voor activiteiten genoemd in artikel 1.5 onder a t/m c van deze verordening een subsidie voor maximaal vier achtereenvolgende jaren.

  • 3. Indien het totaal van de te verlenen aanvragen hoger is dan het subsidieplafond, wordt subsidie verleend op basis van en in volgorde van de ranglijst, bedoeld in het vierde en achtste lid van dit artikel, tot het maximum van het subsidieplafond.

  • 4. Het college rangschikt voor de verdeling van het subsidieplafond A de subsidieaanvragen voor activiteiten op een prioriteitenlijst op basis van de volgende criteria:

    • a.

      de activiteiten sluiten aan bij de door de gemeenteraad in het peiljaar benoemde speerpunten;

    • b.

      de mate waarin de aanvrager voldoet aan de door het college in het peiljaar benoemde kwaliteitseisen.

  • 5. Indien het totaal van de te verlenen aanvragen lager is dan het subsidieplafond, wordt het overschot van subsidieplafond A overgeheveld naar subsidieplafond B.

  • 6. Het college verleent per aanvraag voor activiteiten genoemd in artikel 1.5, onder d, van deze verordening een subsidie van ten hoogste € 30.000 per jaar, voor maximaal twee achtereenvolgende jaren.

  • 7. Het college rangschikt voor de verdeling van het subsidieplafond B de subsidieaanvragen voor activiteiten op een prioriteitenlijst op basis van de volgende criteria:

    • a.

      de activiteiten sluiten aan bij de door de gemeenteraad in het peiljaar benoemde speerpunten;

    • b.

      de mate waarin de aanvrager voldoet aan de door het college in het peiljaar benoemde kwaliteitseisen.

  • 8. Indien het totaal van de te verlenen aanvragen lager is dan het subsidieplafond, wordt het overschot van subsidieplafond B overgeheveld naar subsidieplafond A.

Paragraaf 2 Aanvraag tot verlening en weigering van subsidies

Artikel 2.1 Aanvraagtermijn periodieke en eenmalige subsidies

Een subsidieaanvraag op grond van deze verordening wordt vóór 1 oktober van het jaar, voorafgaand aan het (boek)jaar of de (boek)jaren waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, ingediend bij het college.

Artikel 2.2 Beslistermijn

Op een aanvraag om subsidie op grond van deze verordening beslist het college vóór         1 januari van het (boek)jaar of de (boek)jaren waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

Artikel 2.3 Inhoud aanvraag

  • 1. Voor het indienen van een aanvraag maken organisaties gebruik van een door het college vastgesteld aanvraagformulier dat zij volledig invullen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 5, tweede lid, van de ASA 2013 worden bij de subsidieaanvraag de volgende gegevens en stukken overgelegd:

    • a.

      het bereik van de doelgroep (aantal vrijwilligers, aantal koppelingen, aantal mantelzorgers, aantal deelnemers of kwetsbare burgers);

    • b.

      als bijlage een activiteitenplan, waarin onder meer doelen, methodieken, doelgroepen, aantoonbare expertise met, en kennis van de doelgroepen beschreven staan;

    • c.

      een bijlage waarbij inzicht wordt gegeven in de gemiddelde kostprijs van een koppeling;

    • d.

      een bijlage waarbij inzicht wordt gegeven in andere subsidieaanvragen bij het college en bij andere bestuursorganen en eventuele toezeggingen naar aanleiding van deze andere subsidieaanvragen;

    • e.

      een bijlage waarbij organisaties inzichtelijk maken hoe ze de kwaliteit van hun dienstverlening bewaken;

    • f.

      als bijlage een bestuursverklaring.

Artikel 2.4 Weigeringsgronden

  • Onverminderd het bepaalde in artikel 4:35 van de Awb en artikel 9 van de ASA 2013 kan het college de subsidie geheel of gedeeltelijk weigeren indien:

  • a. de aanvrager voor dezelfde activiteiten subsidie ontvangt van een ander bestuursorgaan;

  • b. de activiteiten niet bijdragen aan de in artikel 1.2 van deze verordening genoemde doelstellingen;

  • c. de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd niet aansluiten bij de door de gemeenteraad in het peiljaar benoemde speerpunten;

  • d. de aanvrager niet voldoet aan het bepaalde in artikel 1.4, tweede lid, van deze verordening;

  • e. de activiteiten niet voldoen aan het bepaalde in artikel 1.5 van deze verordening.

Paragraaf 3 Vaststelling subsidies

Artikel 3.1 Aanvraag tot vaststelling

Onverminderd het bepaalde in artikel 14 van de ASA 2013 bevat de aanvraag tot subsidievaststelling een overzicht van de geleverde prestaties per activiteit. Hiervoor stelt het college een formulier vast.

Paragraaf 4 Slotbepalingen

Artikel 4.1 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Bijzondere subsidieverordening ondersteuning mantelzorg en vrijwilligerswerk.

Toelichting

Toelichting

Algemene toelichting behorende bij de Bijzondere subsidieverordening ondersteuning mantelzorg en vrijwilligerswerk

1. Context: Wmo - ondersteuning mantelzorg en vrijwilligerswerk

Op 1 januari 2007 is de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in werking getreden. Op dat moment zijn de Welzijnswet en de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) ingetrokken en zijn onderdelen van de AWBZ overgeheveld van het zorgkantoor naar de gemeente. Door deze beleidsterreinen onder één regime te brengen kunnen gemeenten meer samenhang aanbrengen in de ondersteuning, zorg en dienstverlening aan burgers. Gemeenten moeten de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van burgers bevorderen en een vangnet van voorzieningen bieden aan burgers die zich niet zelf of met hulp uit hun omgeving kunnen redden. In de Wmo is ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligerswerk expliciet vastgelegd als verantwoordelijkheid voor gemeenten. De gemeente hecht veel waarde aan het versterken van de civil society: het geheel aan sociale netwerken en verbanden in de samenleving. Mantelzorgers en vrijwilligers leveren een belangrijke bijdrage aan die civil society.

Mantelzorg

Mantelzorgers zorgen langdurig voor een chronisch zieke, gehandicapte of hulpbehoevende ouder, partner, kind, vriend of buur. Mantelzorgers zijn geen beroepsmatige zorgverleners maar geven zorg omdat ze een persoonlijke band hebben met degene die ze verzorgen. Zeker als ze intensieve zorg verlenen - langer dan drie maanden en meer dan acht uur per week - kan mantelzorg zwaar zijn. Hierdoor lopen mantelzorgers het risico sociale, fysieke of emotionele problemen te krijgen.

De gemeente Amsterdam ondersteunt mantelzorgers om te voorkomen dat ze overbelast raken. Hierbij is er een verdeling tussen activiteiten die door stadsdelen gefinancierd worden via het basispakket mantelzorgondersteuning en activiteiten die gefinancierd worden door de centrale stad. Stadsdelen zijn verantwoordelijk voor uitvoering van het basispakket mantelzorgondersteuning gericht op ondersteuning van alle mantelzorgers, ook de moeilijk bereikbare groepen. Het betreft de volgende activiteiten: informatie en advies, materiële steun, emotionele en educatieve steun en het toeleiden naar respijtzorg. Deze verordening richt zich op subsidie van activiteiten die niet binnen het basispakket mantelzorgondersteuning vallen.

Vrijwilligerswerk 

Vrijwilligers die zich inzetten in de informele zorg zijn er in soorten en maten. Bijvoorbeeld buddy's die mensen met psychische problemen bijstaan en emotionele ondersteuning bieden. Of maatjes die gekoppeld worden aan mensen met psychosociale problemen om samen activiteiten te ondernemen. Ook is het mogelijk dat mensen met een beperking of chronische ziekte hulp krijgen van vrijwilligers of dat vrijwilligers worden ingezet om mantelzorgers te ontlasten (informele respijtzorg). Daarnaast zijn er organisaties die zich richten op het makelen, waarbij vrijwilligers gekoppeld worden aan kwetsbare Amsterdammers die hulp nodig hebben. Bijvoorbeeld een groep vrijwilligers die een dagdeel de tuin opknapt van iemand die hier door beperkingen (fysiek/psychisch/psychosociaal) niet zelf toe in staat is. Of een vrijwilliger die mensen in een sociaal isolement thuis of in een verzorgingstehuis/verpleeghuis bezoekt om een praatje te maken.

2. Subsidieverlening

De Bijzondere subsidieverordening ondersteuning mantelzorg en vrijwilligerswerk vervangt de Bijzondere Subsidieverordening voor ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers in de informele zorg 2008. De laatst genoemde verordening is ingetrokken en vervangen omdat deze niet aansluit bij het door de gemeenteraad in 2008 vastgesteld mantelzorgondersteuningsbeleid, met een verdeling tussen stadsdeeltaken (basispakket mantelzorgondersteuning) en centraalstedelijke taken.

De gemeente wil met deze verordening voorkomen dat er overlap ontstaat met subsidieregelingen van andere gemeentelijke diensten en programma's. Daarnaast wil de gemeente een betere regie voeren en sturing geven aan gewenste ontwikkelingen in de stad. Daarom wordt er in de nieuwe subsidieverordening gewerkt met speerpunten en maximumbedragen. Met speerpunten geeft de gemeente prioriteiten aan. Het biedt de mogelijkheid tot meer dynamiek, waardoor de gemeente kan meebewegen met, en kan inspelen op behoeften in de samenleving. Door te kiezen voor een maximumbedrag per aanvraag wil de gemeente stimuleren dat het palet aan activiteiten zo gevarieerd mogelijk is om tegemoet te komen aan de diversiteit van de samenleving. De gemeente wil voor zoveel mogelijk verschillende typen activiteiten subsidie mogelijk maken. Zonder een maximumbedrag te stellen is het moeilijk hierop te sturen.

3. Wettelijke context: ASA 2013 en Algemene wet bestuursrecht

Naast deze verordening is ook de Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013 (ASA 2013) van toepassing op de subsidieverlening. Deze verordening vormt deels een aanvulling op de ASA 2013, bijvoorbeeld ten aanzien van de weigeringsgronden, en deels een afwijking van de ASA 2013, bijvoorbeeld ten aanzien van de verdeelsleutel voor het subsidieplafond. Voor zover deze verordening niet expliciet afwijkt van de bepalingen van de ASA 2013, zijn de bepalingen van de ASA 2013 onverminderd van toepassing. Wat in de ASA 2013 is geregeld, wordt niet herhaald in deze verordening. Daarnaast is ook de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Van de Awb is met name titel 4.2 (Subsidies) relevant.

Artikelgewijze toelichting bij de Bijzondere subsidieverordening ondersteuning mantelzorg en vrijwilligerswerk

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

Voor zover begrippen niet in de begripsomschrijving te vinden zijn, wordt gebruik gemaakt van de begripsomschrijvingen in de wettekst van de Wmo. Voor zover begrippen niet zijn opgenomen in de begripsomschrijvingen en in de wettekst van de Wmo, wordt gebruikgemaakt van de begripsomschrijvingen in de Dikke Van Dale.

Artikel 1.2 Doel verordening

Eerste lid:

De inhoud van dit lid spreekt voor zich.

Tweede lid:

a. Sommige mantelzorgers hebben extra ondersteuning nodig omdat degenen die ze verzorgen, kampen met specifieke problematiek die vraagt om een speciale aanpak of ondersteuning.

b. De doelgroep waar deze verordening zich op richt, zijn vrijwilligers die zich inzetten in de informele zorg, ten behoeve van mensen die op enig moment kwetsbaar zijn: chronisch zieken, mensen met psychische, psychiatrische of psychosociale problemen, mensen die kampen met langdurige fysieke of verstandelijke beperkingen, of mensen die op een andere manier hulpbehoevend zijn.

c. Het is moeilijk vrijwilligers te vinden en te binden. Daarbij komt dat vrijwilligers, net als mantelzorgers, het risico lopen overbelast te raken, met name als ze actief zijn in de informele zorg en te maken krijgen met heftige problematiek. Om te zorgen dat voldoende Amsterdammers vrijwilligerswerk willen doen en blijven doen is makelen, werving, training, scholing, deskundigheidsbevordering en waardering van vrijwilligers een basisvoorwaarde. Al deze activiteiten dragen bij aan een sterke stedelijke ondersteuningsinfrastructuur vrijwilligerswerk.

Derde lid:

De gemeenteraad heeft de mogelijkheid speerpunten te benoemen. Aanvragen die vallen binnen deze speerpunten krijgen voorrang bij het verdelen van het subsidiebudget. Speerpunten kunnen betrekking hebben op activiteiten of aandachtsgroepen. Door speerpunten te benoemen kan de gemeente regie voeren en meer sturing geven aan gewenste ontwikkelingen. Met de speerpunten geeft de gemeente prioriteiten aan. Het biedt de mogelijkheid tot meer dynamiek, waardoor de gemeente kan meebewegen met, en kan inspelen op behoeften in de samenleving.

Vierde lid:

Het College heeft de mogelijkheid kwaliteitseisen te benoemen die gelden als selectiecriteria bij het verdelen van het subsidiebudget. Projectaanvragen worden op basis van deze kwaliteitseisen beoordeeld en krijgen meer punten toebedeeld naarmate zij beter voldoen aan de kwaliteitseisen. Zo komen de kwalitatief beste projecten in aanmerking voor subsidie.

Artikel 1.3 Toepasselijkheid Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013

In dit artikel is de toepasselijkheid van de ASA 2013 geregeld. Voor zover deze bijzondere subsidieverordening geen afwijkende bepalingen bevat, gelden de bepalingen van de ASA 2013 onverkort.

Artikel 1.4 Ontvanger subsidie

De inhoud van dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 1.5Subsidiabele activiteiten

Bij stadsdeeloverstijgende activiteiten gaat het om activiteiten die toegankelijk zijn voor vrijwilligers en deelnemers uit de hele stad. In de praktijk betekent dit dat deelnemers vanuit verschillende stadsdelen aan de georganiseerde activiteiten meedoen en de vrijwilligers woonachtig zijn in verschillende stadsdelen. Een voorbeeld van een stadsdeeloverstijgende activiteit is het trainen van vrijwilligers die daarna via verschillende vrijwilligersorganisaties inzetbaar zijn als buddy of maatje voor kwetsbare burgers in de stad. Of vrijwilligers die via een organisatie in verschillende verpleeg- en verzorgingstehuizen in Amsterdam op bezoek gaan bij bewoners om sociaal isolement tegen te gaan. Activiteiten die niet als stadsdeeloverstijgend gelden, zijn bijvoorbeeld: het koppelen van vrijwilligers uit een bepaalde buurt of wijk aan kwetsbare burgers uit diezelfde buurten of wijken. Of activiteiten die plaatsvinden in een beperkt gedeelte van de stad.

De stadsdeeloverstijgende activiteiten van organisaties die bijdragen aan de ondersteuning van mantelzorg en vrijwilligerswerk zijn subsidiabel. Hierna volgt een nadere uitwerking van de activiteiten die daartoe worden gerekend.

a. Een buddy (voetnoot 1) is een vrijwilliger die gedurende langere tijd (een tot twee jaar) gekoppeld wordt aan mensen met een ernstige, levensbedreigende of chronische ziekte en/of langdurige fysieke beperkingen, waarbij sprake is van een forse impact van de ziekte op het leven de cliënt. Ook kunnen vrijwilligers gekoppeld worden aan (ex-)verslaafden en (ex-)dak- en thuislozen, Buddy's bieden sociaal-emotionele steun en begeleiding gericht op het vergroten van de autonomie van de cliënt. Voorbeelden van activiteiten zijn: naar de film of theater, luisteren en praten over emoties die het ziek zijn oproept, steun bieden in het contact met artsen en hulpverleners en steun bieden bij het onderhouden of opbouwen van een sociaal netwerk. Buddy's kunnen soms ook praktische steun bieden.

Een maatje (voetnoot 2) is een vrijwilliger die gedurende langere tijd (een tot twee jaar) gekoppeld wordt aan iemand met een fysieke of verstandelijke beperking, psychische, psychiatrische of psychosociale problemen om alledaagse activiteiten mee te ondernemen (naar de film, wandelen etc.). Het gaat vaak om mensen die weinig sociale contacten hebben. Maatjesprojecten dragen bij aan de maatschappelijke integratie en leveren een positieve bijdrage aan de beeldvorming van mensen met een verstandelijke of lichamelijke beperking, of met een psychische/psychiatrische/psychosociale achtergrond. Doelstellingen bij een maatjescontact zijn:

  • het doorbreken van sociaal-maatschappelijk isolement;

  • het arrangeren van vriendschappelijke contacten tussen deelnemer en vrijwilliger;

  • het versterken van het sociale netwerk van de deelnemer.

Bij subsidiabele activiteiten zoals hierboven genoemd horen niet alleen het tot stand brengen van koppelingen (buddy's, maatjes), maar ook andere activiteiten die deze vrijwilligers ondersteunen en waarderen, activiteiten gericht op scholing en deskundigheidsbevordering of activiteiten die leiden tot een groter aanbod van vrijwilligers. Voorbeelden zijn: groepsbijeenkomsten tussen deelnemers (cliënten) al dan niet met vrijwilligers, informatiebijeenkomsten, workshops en activiteiten gericht op verbetering van de beeldvorming van de doelgroep.

b. Activiteiten gericht op mantelzorgers die extra ondersteuning behoeven, zijn divers en onder te verdelen in:

Informatie en advies: mantelzorgers informeren over de diverse ondersteuningsmogelijkheden die er zijn. Bijvoorbeeld informatie over materiële steun op gemeentelijk en rijksniveau, de mantelzorgkrant, informatie over hoe om te gaan met een ziekte of specifieke problematiek van degene die verzorgd wordt. In adviesgesprekken is meer tijd om mantelzorgers te helpen zaken uit te zoeken of op een rijtje te zetten.

Emotionele en educatieve steun: voorbeelden hiervan zijn: lotgenotencontact, cursussen gericht op ontspanning, maar ook trainingen op het gebied van assertiviteit of tiltechnieken, waardoor mantelzorgers zichzelf emotioneel en fysiek minder snel belasten.

Informele respijtzorg: bij informele respijtzorg gaat het om tijdelijke en kortdurende vervangende zorg door een vrijwilliger, zodat de mantelzorger tijd voor zichzelf heeft of er even tussenuit kan. De zwaarte van inzet is afhankelijk van de gezondheidssituatie van de zorgvrager. De hulp sluit aan bij de behoefte van de mantelzorger. Alle activiteiten gericht op werven, matchen, training, deskundigheidsbevordering en waardering van vrijwilligers ten behoeve van informele respijtzorg, komen in aanmerking voor subsidie.

Daarnaast komt ook belangenbehartiging voor subsidie in aanmerking. Belangenbehartiging van mantelzorgers vormt een belangrijk ingrediënt voor het in stand houden van een stedelijke infrastructuur ondersteuning mantelzorg. Activiteiten zijn gericht op het signaleren van knelpunten en behoeften voor het verbeteren van de voorwaarden waaronder mantelzorgers hun taak verrichten. Het signaleren gebeurt op basis van inbreng van mantelzorgers zelf. De inbreng wordt vervolgens vertaald in gevraagde en ongevraagde adviezen richting (gemeentelijke) beleidsmakers, politici en zorgaanbieders.

Bij alle bovenstaande activiteiten gaat het alleen om activiteiten die mantelzorgers ondersteunen die niet reeds via het basispakket mantelzorgondersteuning van de stadsdelen worden ondersteund. Het gaat om mantelzorgers die extra ondersteuning nodig hebben omdat degenen die ze verzorgen kampen met specifieke problematiek die vraagt om een speciale aanpak of ondersteuning.

c. Onder activiteiten gericht op het in stand houden van een stedelijke ondersteuningsinfrastructuur vrijwilligerswerk wordt het volgende verstaan:

Training, scholing, deskundigheidsbevordering en waardering: cursussen, workshops, training, themabijeenkomsten, (na)scholing en waardering van vrijwilligers. Voorwaarde voor subsidieverlening is dat de activiteiten openstaan voor vrijwilligers die zich inzetten in de informele zorg, de civil society, en voor kwetsbare burgers in Amsterdam. Met de activiteiten doen vrijwilligers kennis en vaardigheden op die ze in hun werk kunnen toepassen en het biedt hen mogelijkheden tot persoonlijke groei.

Makelen: het actief en bewust matchen van vrijwilligers aan (een) kwetsbare burger(s), een activiteit, of vrijwilligersorganisatie met als doel een concreet resultaat tot stand te brengen. Dit veronderstelt steeds de aanwezigheid van een bemiddelende instantie. Centraal staat het bij elkaar brengen van vraag en aanbod. Voorbeelden van makelen:

  • het matchen van één of meerdere vrijwilliger(s) aan een kwetsbare burger om diverse activiteiten mee te ondernemen: wandelen, bezoek aan een museum. Het kan ook gaan om hulp zoals boodschappen doen, een klusje doen, voor vervoer zorgen, hulp bij correspondentie, meegaan naar de (huis)arts of ziekenhuis;

  • het matchen van één of meerdere vrijwilliger(s) aan activiteiten die bijdragen aan het versterken van decivil society. Bijvoorbeeld: een groep vrijwilligers die een dagdeel de tuin opknapt van iemand die hier door fysieke, psychische of psychosociale beperkingen niet zelf toe in staat is. Andere voorbeelden zijn: een vrijwilliger die oudere migranten begeleidt naar het ziekenhuis of vrijwilligers die gekoppeld worden aan allochtone Amsterdammers om hen wegwijs te maken in de Amsterdamse samenleving;

  • het matchen van vrijwilligers aan een vrijwilligersbaan bij een organisatie van hun keuze.

d. Bij innovatieve activiteiten gaat het om het introduceren en vervolgens implementeren van nieuwe (combinaties van) methodieken die gebruikt worden bij mantelzorgondersteuning en de stedelijke ondersteuningsinfrastructuur vrijwilligerswerk om nog niet bereikte doelgroepen (beter) te bereiken. Het gaat ook om het zoeken van nieuwe (combinaties van) tijdelijke samenwerkingsverbanden bij activiteiten gericht op mantelzorgondersteuning en de stedelijke ondersteuningsinfrastructuur vrijwilligerswerk.

Artikel 1.6 Verdeelsleutel en hoogte te verlenen bedrag

Deze bepaling regelt een verdeelsleutel voor het subsidieplafond die uitgaat van een verdeling op basis van een ranglijst. Deze verdeelsleutel wijkt af van de verdeelsleutel van de ASA 2013 die uitgaat van een verdeling op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Eerste lid:

De inhoud van dit lid spreekt voor zich.

Tweede lid:

Op basis van jaarlijkse aanvragen kan subsidie verleend worden gedurende de periode van maximaal vier achtereenvolgende jaren. Organisaties kunnen jaarlijks aanvragen tot het maximale bedrag, maar kunnen ook minder aanvragen als dat voldoende is om de geplande activiteiten uit te voeren. Als organisaties een subsidiebedrag aanvragen dat lager is dan het maximale subsidiebedrag, wordt het aangevraagde bedrag toegekend.

De effecten die de activiteiten hebben op het versterken van de sociale infrastructuur in de stad, hebben enige tijd nodig. Vier jaar geeft hiervoor voldoende tijd. Daarnaast wil het college kunnen meebewegen met ontwikkelingen en noden uit de samenleving. Een maximale periode van vier jaar biedt het college de flexibiliteit om, hierop inspelend, prioriteiten te stellen.

Derde lid:

De inhoud van dit lid spreekt voor zich.

Vierde lid:

De gemeenteraad heeft de mogelijkheid in een peiljaar speerpunten te benoemen: activiteiten of aandachtsgroepen. Aan deze activiteiten of aandachtsgroepen wordt in eerste instantie voorrang gegeven. De gemeente vindt het belangrijk subsidie te verlenen aan activiteiten die voldoen aan de vastgestelde kwaliteitseisen. Daarom wordt in tweede instantie voorrang gegeven aan projectaanvragen die het beste voldoen aan de kwaliteitseisen.

Vijfde lid:

De inhoud van dit lid spreekt voor zich.

Zesde lid:

Er is gekozen voor een maximumbedrag van € 30.000 per aanvraag omdat er beperkte middelen zijn binnen het subsidieplafond en de gemeente wil stimuleren dat het palet aan activiteiten zo gevarieerd mogelijk is om tegemoet te komen aan de diversiteit van de samenleving. De gemeente wil voor zoveel mogelijk verschillende typen activiteiten subsidie mogelijk maken. Zonder een maximumbedrag te stellen is het moeilijk hierop te sturen.

Activiteiten die vallen binnen het innovatiebudget kunnen voor één jaar subsidie krijgen met een mogelijkheid van een tweede jaar. Subsidie in het tweede jaar is bedoeld om activiteiten die in het eerste jaar ontwikkeld zijn, te implementeren. Twee jaar biedt voldoende tijd voor ontwikkeling en implementatie. Indien organisaties nieuwe activiteiten die succesvol zijn, willen voortzetten, moeten deze na twee jaar worden opgenomen in bestaande programma's van organisaties. Dit betekent dat ze keuzes moeten maken.

Zevende lid:

De gemeenteraad heeft de mogelijkheid in een peiljaar speerpunten te benoemen: activiteiten of aandachtsgroepen. Aan deze activiteiten of aandachtsgroepen wordt in eerste instantie voorrang gegeven. De gemeente vindt het belangrijk subsidie te verlenen aan activiteiten die voldoen aan de vastgestelde kwaliteitseisen. Daarom wordt in tweede instantie voorrang gegeven aan projectaanvragen die het beste voldoen aan de kwaliteitseisen.

Achtste lid:

De inhoud van dit lid spreekt voor zich.

Omdat op grond van deze verordening zowel eenmalige als periodieke subsidies worden verstrekt, heeft het voorzien in een van de ASA 2013 afwijkende verdeelsleutel voor het subsidieplafond ook consequenties voor de aanvraagtermijn en de beslistermijn van de verschillende subsidies. Aangezien subsidieaanvragen inhoudelijk met elkaar moeten kunnen worden vergeleken, moeten ze ook alle op een vaste datum beschikbaar zijn. Dit is nader geregeld in de artikelen 2.1 en 2.2 van deze verordening.

Paragraaf 2 Aanvraag en weigering van subsidies

Artikel 2.1 Aanvraagtermijn periodieke en eenmalige subsidies

De termijn voor indiening van een subsidieaanvraag voor periodieke subsidies (vóór 1 oktober) is geregeld in de ASA 2013. Verder regelt de ASA 2013 géén aanvraagtermijn voor eenmalige subsidies, hetgeen betekent dat deze subsidies het gehele jaar door kunnen worden aangevraagd. Van dit systeem wordt in deze verordening afgeweken. Omdat in deze verordening is voorzien in een verdeelsleutel voor het subsidieplafond naar aanleiding van inhoudelijke criteria, moeten subsidieaanvragen met elkaar kunnen worden vergeleken. Dat betekent dat een vaste aanvraagtermijn nodig is, die ook voor eenmalige subsidies geldt. Artikel 2.1 regelt daarom dat alle aanvragen (zowel voor periodieke als voor eenmalige subsidies) moeten worden gedaan vóór 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de subsidie is bedoeld.

Artikel 2.2 Beslistermijn

De termijn voor beslissen op een subsidieaanvraag om periodieke subsidies (vóór 1 januari) is geregeld in de ASA 2013. Voor eenmalige subsidies geldt een ASA-beslistermijn van 8 weken. Nu vanwege de verdeelsleutel van het subsidieplafond is gekozen voor een van de ASA 2013 afwijkend indieningsdatum voor eenmalige subsidies (zie artikel 2.1), moet ook een van de ASA 2013 afwijkende beslistermijn voor eenmalige subsidies worden geregeld. Artikel 2.2 regelt daarom dat op alle aanvragen (zowel om periodieke als om eenmalige subsidies) moet worden beslist vóór 1 januari van het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

Artikel 2.3 Inhoud aanvraag

Eerste en tweede lid:

Voor een subsidieaanvraag maken organisaties gebruik van het vastgestelde aanvraagformulier. Dit formulier dient volledig ingevuld de gegevens te bevatten op basis waarvan de aanvraag wordt beoordeeld.

Naast de op basis van artikel 5, tweede lid, van de ASA 2013 in te dienen gegevens wordt van de subsidieaanvrager ook de volgende informatie gevraagd:

a. Het college vraagt een beschrijving van de subsidiabele activiteiten waarvoor de organisaties subsidie aanvraagt. Deze moeten bijdragen aan mantelzorgondersteuning en het in stand houden van een stedelijke ondersteuningsinfrastructuur vrijwilligerswerk. Per activiteit moet duidelijk beschreven zijn welk doel een activiteit heeft en welk beoogd resultaat. Het beoogde resultaat moet daarbij zo concreet mogelijk geformuleerd zijn.

b. Het aanvraagformulier vraagt om gegevens in te vullen over de grootte van de doelgroep die bereikt wordt met de subsidiabele activiteiten.

c. Het college wil inzicht krijgen in de expertise die organisaties hebben met de doelgroep.

d. Het college vraagt in het aanvraagformulier ook een overzicht van overige subsidieaanvragen bij andere overheden (provincie, rijk) en gemeentelijke diensten en/of stadsdelen en eventueel gedane toezeggingen. Subsidiëring van de activiteiten elders kan leiden tot een korting op, of weigering van de subsidie op basis van deze verordening.

e. In Amsterdam zijn veel organisaties die koppelingen in de informele zorg aanbieden. Het gaat hierbij om maatjes- en buddycontacten. Ook bij informele respijtzorg vindt een vorm van koppeling plaats. Het college wil inzicht krijgen in wat er nodig is om deze koppelingen succesvol, kwalitatief goed en kosteneffectief aan te bieden. Daarom wordt aan organisaties gevraagd inzicht te geven in de gemiddelde kostprijs van een koppeling. Omdat het opstellen van een productomschrijving en kostprijsberekening enige tijd kost, krijgen organisaties hier de tijd voor.

f. Het college vraagt organisaties inzicht te geven in de wijze waarop ze de kwaliteit van hun dienstverlening bewaken. Het gaat o.a. om de volgende zaken:

  • voert de organisatie voortgangs- of evaluatiegesprekken met vrijwilligers?

  • wordt de tevredenheid van vrijwilligers en cliënten gemeten?

  • is er ruimte voor ontwikkeling van persoonlijke vaardigheden, uitwisseling van kennis tussen vrijwilligers onderling of met andere organisaties?

  • is er een vergoedingsregeling?

  • is er een geschillen- of klachtenregeling?

g. De subsidie op basis van deze verordening kan door organisaties worden ingezet voor personeelskosten, vaste kosten voor de huisvesting en organisatie (bijvoorbeeld portokosten, telefoon, internet) en voor variabele kosten die bijdragen aan mantelzorgondersteuning het in stand houden van een stedelijke ondersteuningsinfrastructuur vrijwilligerswerk. Organisaties maken bij de aanvraag gebruik van het begrotingsformulier dat bij het aanvraagformulier hoort.

h. Een bestuursverklaring waarin verklaard wordt dat de gegevens naar waarheid zijn verstrekt. Organisaties maken hiervoor gebruik van het format bestuursverklaring, dat een onderdeel vormt van het aanvraagformulier.

Artikel 2.4 Weigeringsgronden

Als organisaties niet voldoen aan de criteria voor subsidietoewijzing, zoals beschreven in (de toelichting van) artikel 1.5 van deze verordening, kan het college de subsidie geheel of gedeeltelijk weigeren. Ook kan het college subsidie geheel of gedeeltelijk weigeren als de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd onder een andere gemeentelijke, provinciale of rijksregeling worden gesubsidieerd. Ten slotte kan subsidie geheel of gedeeltelijk geweigerd worden als de aanvrager niet beschikt over aantoonbare kennis van de doelgroep. De weigeringsgronden zoals neergelegd in artikel 4:35 van de Awb en artikel 9 van de ASA 2013 zijn onverkort van toepassing.

De weigeringsgronden in artikel 4:35 van de Awb houden verband met vragen als:

  • Zullen de activiteiten (geheel) plaatsvinden?

  • Kan de aanvrager aan de subsidie verbonden verplichtingen voldoen?

  • Kan de aanvrager rekening en verantwoording afleggen?

  • Heeft de aanvrager juiste en volledige gegevens verstrekt? In artikel 2.4, leden 1 en 2, van deze verordening is aangegeven welke gegevens de aanvrager dient te overleggen. Indien de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid, kan de subsidieverlening worden geweigerd.

  • Verkeert de aanvrager in faillissement of surséance van betaling?

De weigeringsgronden in artikel 9 van de ASA 2013 houden verband met vragen als:

  • Komen de activiteiten ten goede aan burgers in Amsterdam?

  • Wordt de subsidie besteed aan de activiteiten waarvoor de subsidie is bedoeld? In de artikelen 1.2 en 1.5 is omschreven welke activiteiten subsidiabel zijn binnen deze verordening.

  • Wordt de subsidie doeltreffend en doelmatig gebruikt?

  • Bestaat het risico dat de aanvrager handelt in strijd met het recht, de openbare orde of het algemene belang?

  • Kan de aanvrager de kosten van de activiteiten ook zonder subsidie dekken?

  • Is er draagvlak voor de activiteiten en zijn ze haalbaar?

  • Zijn er op de begroting gelden gereserveerd voor de activiteit?

Paragraaf 3 Vaststelling subsidies

Artikel 3.1 Aanvraag tot vaststelling

Het college stelt een formulier vast waarmee de aanvraag om vaststelling van de subsidie moet worden gedaan. Dit gebeurt op basis van artikel 14 van de ASA 2013. Dit formulier wordt door alle subsidieontvangers gebruikt om de subsidie te verantwoorden en een aanvraag tot vaststelling in te dienen. De aanvraag om vaststelling geeft (conform artikel 14 van de ASA 2013) onder meer een overzicht van de geleverde prestaties en behaalde resultaten en van de gedane uitgaven, zoals die waren beoogd in de subsidieaanvraag.

Paragraaf 4 Slotbepalingen

Artikel 4.1 Citeertitel

De inhoud van dit artikel spreekt voor zich.

Voetnoten

1. De definitie van buddy is gebaseerd op de definitie zoals genoemd in het rapport: Functies Steunpunten Mantelzorg en organisaties Intensieve Vrijwilligerszorg, van Mezzo (september 2008).

2. De definitie van maatje is gebaseerd op de definitie zoals genoemd in het rapport: Functies Steunpunten Mantelzorg en organisaties Intensieve Vrijwilligerszorg, van Mezzo (september 2008).