Subsidieregeling individuele voorschoolplaatsen kindercentra 2016-2017

Geldend van 01-07-2016 t/m heden

Intitulé

Subsidieregeling individuele voorschoolplaatsen kindercentra 2016-2017

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.         Begripsomschrijvingen

  • In deze subsidieregeling wordt verstaan onder:

  • a. ASA 2013: Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013

  • b. beleidsplan: het beleidsplan ‘Ontwikkelkansen voor alle Amsterdamse peuters. Beleidsplan peutergroep/vve 2016-2018', zoals vastgesteld door het college op 25 augustus 2015;

  • c. besluit: Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie;

  • d. college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam;

  • e. doelgroepkind: kind tussen 2,5 en 4 jaar dat is ingeschreven in de gemeente Amsterdam met een risico op (taal)achterstand dat is vastgesteld door een jeugdarts of jeugdverpleegkundige 0-4/Ouder- en Kindadviseur (OKA) van het Ouder- en Kindcentrum (OKC);

  • f. houder: degene aan wie een onderneming als bedoeld in de Handelsregisterwet 2007 toebehoort en die met die onderneming een kindercentrum exploiteert;

  • g. kindercentrum: kindercentrum als bedoeld in artikel 1.1 van de wet;

  • h. Landelijk Register Kinderdagverblijven en Peuterspeelzalen (LRKP): landelijk registratiesysteem van de rijksoverheid waarin alle kinderopvangvoorzieningen en peuterspeelzalen die na een inspectie door de GGD en na een positieve beschikking van de gemeente worden geregistreerd;

  • i. kinderopvangtoeslag: een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang van het Rijk als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder h, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen;

  • j. ouder: ouder als bedoeld in artikel 1.1 van de wet;

  • k. voorschool: een kindercentrum waar voorschoolse educatie wordt uitgevoerd en als zodanig is geregistreerd in het LRKP;

  • l. voorschoolse educatie: voorschoolse educatie als bedoeld in artikel 1.1 van de wet;

  • m. wet: Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

Artikel 2.         Toepasselijkheid Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013

De Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013 is van toepassing, tenzij daarvan in deze regeling uitdrukkelijk wordt afgeweken.

Artikel 3.         Doel subsidieregeling

Deze subsidieregeling heeft tot doel om meer doelgroepkinderen deel te laten nemen aan voorschoolse educatie. Daarnaast beoogt de regeling om ook de deelname van niet-doelgroepkinderen te bevorderen.

Artikel 4.         Subsidiabele activiteiten

  • Op grond van deze regeling verleent het college een eenmalige subsidie aan een houder van een kindercentrum voor:

  • a. een individuele voorschoolplaats voor een doelgroepkind met een omvang van in totaal 12 uur per week, bestaande uit vier dagdelen van gemiddeld 3 uur voorschoolse educatie, verspreid over twee, drie of vier dagen per week;

  • b. een individuele voorschoolplaats voor een niet-doelgroepkind, waarvan de ouder geen recht heeft op kinderopvangtoeslag, met een omvang van in totaal maximaal 6 uur per week, bestaande uit twee dagdelen van ten minste 2,5 uur voorschoolse educatie, verspreid over een of twee dagen per week.

Hoofdstuk 2 Subsidieplafond

Artikel 5.         Subsidieplafond

Het college stelt een subsidieplafond vast voor de activiteiten die volgens deze subsidieregels voor subsidie in aanmerking komen.

Hoofdstuk 3 Subsidieaanvraag

Artikel 6.         De aanvrager

Subsidie kan uitsluitend worden aangevraagd door de houder van een kindercentrum dat is opgenomen in het LRKP en die van de gemeente subsidie ontvangt voor de uitvoering van voorschoolse educatie.

Artikel 7.         Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens

In aanvulling op artikel 5, tweede lid, van de ASA 2013 wordt bij de subsidieaanvraag een prognose van het verwachte aantal deelnemende kinderen per maand voor het op het moment van de aanvraag resterende deel van het kalenderjaar overgelegd. In de prognose wordt per voorschoollocatie onderscheid gemaakt tussen het verwachte aantal doelgroepkinderen en het verwachte aantal niet-doelgroepkinderen waarvan de ouders geen recht hebben op kinderopvangtoeslag.

Hoofdstuk 4 Verlening en weigering van de subsidie

Artikel 8.         Hoogte van het subsidiebedrag

  • 1. Het college bepaalt de hoogte van het te verlenen subsidiebedrag op basis van de informatie als bedoeld in artikel 7 van deze subsidieregeling;

  • 2. Het college stelt jaarlijks een maximum uurtarief vast waarvoor subsidie verleend kan worden.

Artikel 9.         Weigeringsgronden

  • In aanvulling op artikel 9, tweede lid, van de ASA 2013 kanhet college geheel of gedeeltelijk weigeren een subsidie te verlenen:

  • a. als sprake is van een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 11 van de subsidieregeling voorschoolse educatie en peuterspeelzaalwerk 2016;

  • b. als het aanbod niet of onvoldoende bijdraagt aan het vergroten van het bereik van doelgroepkinderen en niet-doelgroepkinderen waarvan de ouders geen recht hebben op kinderopvangtoeslag;

  • c. voor een individuele voorschoolplaats voor kinderen die al op een andere voorschool(groep) gebruik maken van voorschoolaanbod;

  • d. voor niet effectief voorschoolaanbod, waaronder in ieder geval 6 uur voorschoolaanbod binnen 6 uur opvang wordt verstaan;

  • e. voor een individuele voorschoolplaats voor niet-doelgroepkinderen waarvan de ouders recht hebben op kinderopvangtoeslag;

  • f. voor een individuele voorschoolplaats voor Amsterdamse kinderen waarvan de ouders een sociaal medische indicatie (SMI) hebben.

Hoofdstuk 5 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 10.       Aanvullende verplichtingen

  • In aanvulling op de verplichtingen in artikel 10 en 11 van de ASA 2013 sluit de subsidieontvanger een contract met de ouder van een niet-doelgroepkind zonder recht op kinderopvangtoeslag waarin is opgenomen dat:

  • a ouders verklaren geen recht op kinderopvangtoeslag te hebben;

  • b ouders wijzigingen in het recht op kinderopvangtoeslag onverwijld doorgeven aan de subsidieontvanger;

  • c ouders instemmen met controle van het recht op kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst.

Artikel 11.       Tussentijdse verantwoording en voorschot

In aanvulling op artikel 14 van de ASA 2013 stuurt de subsidieontvanger na afloop van elke maand of elk kwartaal een kostenoverzicht met daarin het aantal doelgroepkinderen en niet-doelgroepkinderen zonder recht op kinderopvangtoeslag dat gebruik heeft gemaakt van de individuele voorschoolplaats tegen het beschikte uurtarief. Het kostenoverzicht dient als een verzoek tot bevoorschotting, na ontvangst worden de door de houder gemaakte kosten als voorschot op de subsidie uitbetaald.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 12.       Hardheidsclausule

Het college kan bepalingen van deze regeling buiten beschouwing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard gelet op het belang van individuele voorschoolplaatsen voor doelgroepkinderen en niet-doelgroepkinderen waarvan de ouders geen recht hebben op kinderopvangtoeslag.

Artikel 13.       Overgangsrecht

  • 1. Deze subsidieregeling is van toepassing op subsidies voor activiteiten die met ingang van 1 juli 2016 worden uitgevoerd;

  • 2. Op de subsidiëring van activiteiten tot 1 juli 2016 is de subsidieregeling 2015-2016 van toepassing.

Artikel 14.       Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling individuele voorschoolplaatsen kindercentra 2016-2017.

Toelichting

Toelichting

Deze subsidieregeling heeft de vorm van nadere regels als bedoeld in artikel 3, tweede lid van de Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013 (verder de ASA). Dit betekent dat op de subsidies die op grond van deze regeling worden verstrekt eveneens de ASA van toepassing is. Deze regeling vormt een aanvulling op hetgeen in de ASA is geregeld. Waar dat noodzakelijk is wordt verwezen naar het betreffende artikel uit de ASA. In deze toelichting wordt voor zover noodzakelijk per artikel nadere uitleg gegeven.

Hoofdstuk 1     Algemene bepalingen

Artikel 1 .         Begripsomschrijvingen

Voor de begripsomschrijvingen in deze nadere regels is zoveel mogelijk aangesloten bij de begrippen uit de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, de Wet op het primair onderwijs en het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie.

Sub f: kindercentrum: een voorziening waar kinderopvang plaatsvindt, anders dan gastouderopvang;

Sub i:   ouder: de bloed- of aanverwant in opgaande lijn of de pleegouder van een kind op wie de kinderopvang betrekking heeft, met dien verstande dat bij de beoordeling of sprake is van pleegouderschap een vergoeding op grond van de Jeugdwet buiten beschouwing blijft;

Sub k: voorschoolse educatie: uitvoering van een door het college gesubsidieerd programma dat gericht is op het verbeteren van de voorwaarden voor het met succes instromen in het basisonderwijs voor kinderen die nog niet tot een school kunnen worden toegelaten;

Onderdelen a, b, c, d, e, g, h, j, en l behoeven geen toelichting.

Artikel 2.         Toepasselijkheid Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 3.         Doel subsidieregeling

Amsterdam streeft ernaar zoveel mogelijk doelgroepkinderen te bereiken met een aanbod van voorschoolse educatie. In Amsterdam zijn in de afgelopen periode veel doelgroepkinderen uitgestroomd uit de voorschool kinderopvang. Deze terugloop van de vraag is te relateren aan de gevolgen van de economische crisis en de bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag (beperking urencriterium en verlaging toeslag). Om een sluitende aanpak te realiseren is echter nog steeds voorschool in de kinderopvang nodig. In buurten waar weinig doelgroepkinderen wonen is het financieren van voorschool op de peuterspeelzaal meestal niet efficiënt. De openingstijden van de peuterspeelzalen sluiten onvoldoende aan bij de behoeften van werkende of studerende ouders.

De mogelijkheid om subsidie te verlenen voor individuele voorschoolplaatsen voor doelgroepkinderen in kwalitatief goede kindercentra is een tijdelijke oplossing om meer doelgroepkinderen te bereiken. De gemeente kan met deze subsidieregeling een betere afweging maken welke voorziening aansluit bij de vraag. Zo wordt gebruik gemaakt van de bestaande pedagogische infrastructuur en worden de beschikbare middelen het beste benut.

De ambitie van het beleidsplan ‘Ontwikkelkansen voor alle Amsterdamse peuters. Beleidsplan peutergroep/vve 2016-2018' is toewerken naar een integrale voorziening voor alle peuters van 2,5 tot 4 jaar. Dit betekent een ontwikkelrecht voor doelgroepkinderen en voor niet-doelgroepkinderen. Het doel is dat alle kinderen gebruik kunnen maken van een voorziening waar ontwikkelingsgericht wordt gewerkt. Dit kan bij een peutervoorziening zijn die voorschoolse educatie biedt, maar ook bij voorzieningen die een ander programma bieden. Alleen door de gemeente erkende voorscholen komen in aanmerking voor subsidie.

In het beleidsplan is opgenomen dat voor niet-doelgroepkinderen zonder recht op kinderopvangtoeslag (KOT) gratis aanbod van twee dagdelen in de kinderopvang met voorschool wordt ontwikkeld. Hieronder vallen bijvoorbeeld peuters die op de wachtlijst staan voor 2 dagdelen gratis voorschools aanbod op een peuterspeelzaal, zij krijgen met deze regeling een vergelijkbaar aanbod op een kinderdagverblijf. Dit is een eerste stap richting een ontwikkelrecht voor alle peuters.

De regeling voor niet-doelgroep/niet KOT wordt gefaseerd ingevoerd. Er wordt gestart met individuele voorschoolplaatsen voor kinderen die in wijken wonen waar de hoogste wachtlijsten zijn op peuterspeelzalen en in focuswijken/aandachtsbuurten waar relatief veel ouders zonder recht op KOT wonen.

Artikel 4.         Subsidiabele activiteiten

Bij de subsidiabele activiteiten wordt onderscheid gemaakt tussen de subsidie voor doelgroepkinderen en de subsidie voor niet-doelgroepkinderen waarvan de ouders geen recht hebben op kinderopvangtoeslag. Niet-doelgroepkinderen waarvan de ouders wel recht op kinderopvangtoeslag hebben (voormalig deelnemers van de pilot peuterschool) worden uitgesloten van deze subsidieregeling.

De subsidie voor doelgroepkinderen is bedoeld om bestaande capaciteit in kwalitatief goede kindercentra beter te benutten. Het gaat om doelgroepkinderen die geen gebruik kunnen maken van voorschoolaanbod op de peuterspeelzaal, omdat de ouders behoefte hebben aan aanvullende opvang of omdat zij in een buurt wonen waar zo weinig doelgroepkinderen wonen dat het voor de gemeente niet rendabel is om een volledige peuterspeelzaal te financieren.

Een individuele voorschoolplaats voor doelgroepkinderen heeft een omvang van in totaal 12 uur per week, bestaande uit vier dagdelen van gemiddeld 3 uur voorschoolse educatie, verspreid over twee, drie of vier dagen per week en maximaal 52 weken per kalenderjaar. Het minimale aantal uren per dagdeel is in het besluit geregeld en bedraagt 2,5 uur. Volgens het beleidsplan mag in groepen met minder dan 50% doelgroepkinderen ook volstaan worden met een aanbod van 10 uur per week, dit komt overeen met de landelijke eisen voor het minimale voorschoolaanbod aan doelgroepkinderen.

De subsidie voor niet-doelgroepkinderen is bedoeld om hen onder gelijke voorwaarden te kunnen laten deelnemen zoals nu in de peuterspeelzalen met voorschools aanbod. Voor kinderen van ouders zonder recht op kinderopvangtoeslag is kinderopvang onbetaalbaar, zij betalen ‘de volle mep' en zijn aangewezen op het gesubsidieerde aanbod in de peuterspeelzalen. Niet-doelgroeppeuters kunnen gratis twee dagdelen deelnemen aan de voorschoolpeuterspeelzalen, mits daar plaats is (doelgroepkinderen gaan in principe voor). Niet-doelgroepkinderen zonder recht op toeslag krijgen nu ook de mogelijkheid om deel te nemen op kinderdagverblijven met voorschools aanbod.

Een individuele voorschoolplaats voor niet-doelgroepkinderen heeft een omvang van in totaal maximaal 6 uur per week, bestaande uit twee dagdelen van minimaal 2,5 uur voorschoolse educatie, verspreid over een of twee dagen per week en maximaal 52 weken per kalenderjaar. Volgens het beleidsplan mag in groepen met minder dan 50% doelgroepkinderen ook volstaan worden met een aanbod van 5 uur per week.

Door deze subsidieregeling ontstaat een gratis voorschoolaanbod van vier dagdelen voor alle doelgroepkinderen en twee dagdelen voor niet-doelgroepkinderen waarvan de ouders geen recht hebben op kinderopvangtoeslag. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om naar behoefte van ouders het aantal opvanguren uit te breiden. Ouders die werken, studeren, een traject volgen om werk te vinden of verplicht een inburgeringscursus volgen, kunnen een beroep doen op de kinderopvangtoeslag van het rijk en betalen alleen een inkomensafhankelijke eigen bijdrage voor alle uren boven het aanbod voorschoolse educatie. Ouders die niet in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag betalen voor de extra uren het geldende uurtarief.

Hoofdstuk 2     Subsidieplafond

Artikel 5.         Subsidieplafond

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Hoofdstuk 3     Subsidieaanvraag

Artikel 6.         De aanvrager

De beperking van het aantal houders dat subsidie kan aanvragen voor niet-doelgroepkinderen in het kader van de pilot Peuterscholen, zoals gesteld in artikel 3, tweede lid, van de Subsidieregeling individuele voorschoolplaatsen kindercentra 2015-2016, wordt hiermee opgeheven.

Artikel 7.         Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Hoofdstuk 4     Verlening en weigering van de subsidie

Artikel 8.         Hoogte van het subsidiebedrag

Tweede lid: De meeste kindercentra bieden volledige dagopvang, waarbij een dag 10 uur duurt. Steeds meer kinderopvangorganisaties bieden flexibele opvang op maat tegen een hoger tarief (hoger dan het vastgestelde VNG tarief). Het door het college vast te stellen maximale uurtarief sluit aan bij deze ontwikkeling.

Artikel 9.         Weigeringsgronden

Derde lid: Peuters die naar verschillende voorscholen gaan of op verschillende groepen deelnemen, komen slechts één keer in aanmerking voor een gesubsidieerde voorschoolplaats. Het stapelen van subsidies is niet toegestaan. Dit betekent bijvoorbeeld dat peuters die al gebruik maken van een gesubsidieerde plek op een peuterspeelzaal met voorschools aanbod, niet in aanmerking kunnen komen voor een individuele voorschoolplaats in een kindercentrum. Hetzelfde geldt voor peuters die gebruikmaken van een individuele voorschoolplaats op een kindercentrum, zij komen niet in aanmerking voor een gesubsidieerde plaats in een ander kindercentrum.

Vierde lid: Anders dan peuterspeelzalen waar meestal met min of meer afgebakende dagdelen wordt gewerkt, hanteren sommige kinderdagverblijven een flexibele dagindeling waarbij het voorschoolaanbod van gemiddeld 3 uur verspreid wordt over een halve of een hele dag kinderopvang (resp. 5 of 10 uur per dag). Het aanbieden van aansluitend 6 uur voorschoolaanbod tijdens 6 uur opvang is een voorbeeld van niet effectief voorschoolaanbod. Tijdens 6 uur opvang is het onmogelijk om ook daadwerkelijk 6 uur voorschoolse educatie aan te bieden, aangezien kinderen tussendoor ook slapen.

Vijfde lid: De subsidieregeling is een herziening van de Subsidieregeling individuele voorschoolplaatsen kindercentra 2015-2016. Met deze herziening komen niet-doelgroepkinderen waarvan de ouders wel recht op kinderopvangtoeslag hebben niet meer in aanmerking voor een individuele voorschoolplaats. In de oude regeling kon deze groep wel gebruik maken van gratis voorschoolaanbod in het kader van de pilot peuterscholen.  

Hoofdstuk 5     Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 10.       Aanvullende verplichtingen

De aanvullende verplichting is nodig om te bepalen of sprake is van een subsidiabele activiteit als bedoeld in artikel 4, eerste lid, sub b van deze regeling.

Artikel 11.       Tussentijdse verantwoording en voorschot

Deze bepaling maakt het mogelijk om het daadwerkelijk aangeboden aantal kindplaatsen te subsidiëren. Hiermee wordt gehoor gegeven aan verzoeken van voorschoolaanbieders.

Hoofdstuk 6     Slotbepalingen

Artikel 12.       Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 13.       Overgangsrecht

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 14.       Citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting.