Regeling vervallen per 28-07-2017

Subsidieregeling voorschoolse educatie en peuterspeelzaalwerk 2016

Geldend van 01-07-2016 t/m 27-07-2017

Intitulé

Subsidieregeling voorschoolse educatie en peuterspeelzaalwerk 2016

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1           Begripsomschrijvingen

  • In deze subsidieregeling wordt verstaan onder:

  • a. ASA 2013: Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013

  • b. beleidsplan: het beleidsplan ‘Ontwikkelkansen voor alle Amsterdamse peuters. Beleidsplan peutergroep/vve 2016-2018', zoals vastgesteld door het college op 25 augustus 2015;

  • c. besluit kwaliteit: Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen;

  • d. besluit voorschoolse educatie: Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie;

  • e. buurtcombinatie: indeling in gebieden zoals gehanteerd door OIS;

  • f. college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam;

  • g. doelgroepkind: kind tussen 2,5 en 4 jaar dat is ingeschreven in de gemeente Amsterdam met een risico op (taal)achterstand dat is vastgesteld door een jeugdarts of jeugdverpleegkundige 0-4/Ouder- en Kindadviseur (OKA) van het Ouder- en Kindcentrum (OKC);

  • h. gebied: één van de 22 gebieden conform de gebiedsindeling die de gemeente Amsterdam hanteert;

  • i. hbo'er: een beroepskracht met een in de cao welzijn of cao kinderopvang genoemd hbo-diploma of die het ‘Programma erkenning verworven competenties' succesvol heeft doorlopen;

  • j. houder: degene aan wie een onderneming als bedoeld in de Handelsregisterwet 2007 toebehoort en die met die onderneming een kindercentrum of een peuterspeelzaal exploiteert;

  • k. interne zorgstructuur: de wijze waarop een organisatie is ingericht met het oog op het aanbieden van zorg op maat voor kinderen met een extra zorgvraag;

  • l. kindercentrum: kindercentrum als bedoeld in artikel 1.1 van de wet;

  • m. lokale zorgstructuur: georganiseerd aanbod van zorgverleners in het gebied rond de voorschool, waartoe in ieder geval een Ouder- en Kindteam behoort;

  • n. LRKP: Landelijk Register Kinderdagverblijven en Peuterspeelzalen betreft een landelijk registratiesysteem van de rijksoverheid waarin alle kinderopvangvoorzieningen en peuterspeelzalen die na een inspectie door de GGD en na een positieve beschikking van de gemeente worden geregistreerd;

  • o. peuterspeelzaal: voorziening waar peuterspeelzaalwerk plaatsvindt als bedoeld in de wet;

  • p. peuterspeelzaalwerk: peuterspeelzaalwerk als bedoeld in de wet;

  • q. regeling kwaliteit: Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen

  • r. toezichthouder: de toezichthouder als bedoeld in artikel 18 ASA 2013 en artikel 1.61 van de wet en artikel 5 van de Verordening kwaliteitseisen peuterspeelzalen gemeente Amsterdam;

  • s. voorschool: een kindercentrum of peuterspeelzaal waar voorschoolse educatie wordt uitgevoerd en als zodanig is geregistreerd in het LRKP;

  • t. voorschoolse educatie: voorschoolse educatie als bedoeld in artikel 1.1 van de wet;

  • u. vroegschool: groep 1 en 2 van de basisschool. De vroegschool is gekoppeld aan een voorschool;

  • v. vroegschoolse educatie: vroegschoolse educatie als bedoeld in artikel 1.1. van de wet op het primair onderwijs;

  • w. wet: Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

Artikel 2           Toepasselijkheid Algemene subsidieverordening Amsterdam 2013  

De ASA 2013 is van toepassing, tenzij daarvan in deze regeling uitdrukkelijk wordt afgeweken.

Artikel 3           Doel subsidieregeling

Het doel van deze subsidieregeling is het bieden van optimale ontwikkelkansen voor kinderen tussen 2,5 en 4 jaar door een kwalitatief hoogwaardig aanbod van peuterspeelzaalwerk en voorschoolse educatie te realiseren zoals omschreven in het beleidsplan.

Artikel 4           Subsidieplafond

Het college stelt voor de subsidiabele activiteiten jaarlijks het subsidieplafond vast.

Hoofdstuk 2 Subsidiabele activiteiten

Artikel 5           Subsidiabele activiteiten

  • 1. Het college kan een periodieke subsidie verlenen voor:

    • a.

      het aanbieden van voorschoolse educatie in een kindercentrum of;

    • b.

      het aanbieden van voorschoolse educatie in een peuterspeelzaal of;

    • c.

      het aanbieden van peuterspeelzaalwerk.

  • 2. Het college kan een eenmalige subsidie verlenen voor activiteiten ter voorbereiding op en voor het eerste jaar uitvoeren van voorschoolse educatie in een peuterspeelzaal of een kindercentrum.

Artikel 6           Subsidiabele activiteiten bij het aanbieden van voorschoolse educatie

  • Het aanbieden van voorschoolse educatie in een peuterspeelzaal of een kindercentrum als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder a en b, bestaat uit een regulier aanbod van voorschoolse educatie per groep, aangevuld met:

  • a. de inzet van een hbo'er in de voorschool als senior pedagogisch medewerker op een groep of als coach van de pedagogisch medewerkers op een groep voor het verhogen van de kwaliteit van de voorschoolse educatie, en

  • b. het stimuleren van ouderbetrokkenheid op een voorschool en de daaraan gekoppelde vroegschool, en

  • c. indien van toepassing de inzet van zorgcoördinatie op peuterspeelzalen.

Artikel 7           Hoogte subsidiebedrag

Het college stelt jaarlijks de bedragen vast waarmee de hoogte van het subsidiebedrag voor de activiteit wordt bepaald. De bedragen staan in bijlage 1 bij deze subsidieregeling.  

Hoofdstuk 3 Subsidieaanvraag

Artikel 8           De aanvrager

  • 1. Subsidie kan uitsluitend worden aangevraagd door een houder van een peuterspeelzaal of kindercentrum in Amsterdam die is opgenomen in het LRKP.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan subsidie voor ouderbetrokkenheid en inzet hbo'ers alleen worden aangevraagd door de houder van een peuterspeelzaal of kindercentrum waar voorschoolse educatie wordt aangeboden.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan subsidie voor ouderbetrokkenheid op een vroegschool alleen worden aangevraagd door de houder van een aan die vroegschool gekoppelde peuterspeelzaal waar voorschoolse educatie wordt aangeboden.

  • 4. In afwijking van het eerste lid kan subsidie voor zorgcoördinatie alleen worden aangevraagd door de houder van een peuterspeelzaal waar voorschoolse educatie wordt aangeboden.

Artikel 9           Aanvraagtermijn periodieke subsidie

In afwijking van artikel 6 ASA 2013 wordt een aanvraag om periodieke subsidie als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van deze regeling die betrekking heeft op het tijdvak van 1 juli 2016 tot en met 31 december 2016 ingediend vóór 1 mei 2016.

Artikel 10         Beslistermijn periodieke subsidie

In afwijking van artikel 8, eerste lid, van de ASA 2013 beslist het college vóór 1 juli 2016 op een aanvraag om periodieke subsidie als bedoeld in artikel 5, eerste lid van deze regeling die betrekking heeft op het tijdvak van 1 juli 2016 tot en met 31 december 2016.

Hoofdstuk 4 Weigering van de subsidie

Artikel 11 Weigeringsgronden

  • In aanvulling op artikel 9, tweede lid, van de ASA 2013 kanhet college geheel of gedeeltelijk weigeren een subsidie te verlenen:

  • a. als het aanbod voorschoolse educatie naar het oordeel van het college niet of onvoldoende bijdraagt aan het vergroten van het bereik van kinderen in een specifiek gebied.;

  • b. als een overtreding is geconstateerd door de toezichthouder van één of meer van de belangrijkste voorwaarden voor de wettelijke basiskwaliteit van kindercentra en deze overtreding niet binnen de geboden hersteltermijn is opgeheven. De voorwaarden zijn:

    • 1

      ) voldoende gekwalificeerd personeel;

    • 2

      ) goed pedagogisch klimaat;

    • 3

      ) veilige situatie;

    • 4

      ) gezonde omgeving;

    • 5

      ) goede accommodatie;

  • c. als een overtreding van het besluit voorschoolse educatie is geconstateerd door de toezichthouder en deze overtreding niet binnen de geboden hersteltermijn is opgeheven;

  • d. als een overtreding van de Verordening kwaliteitseisen peuterspeelzalen gemeente Amsterdam 2016 is geconstateerd door de toezichthouder en deze overtreding niet binnen de geboden hersteltermijn is opgeheven;

  • e. als door de toezichthouder is geconstateerd dat niet is voldaan aan de Amsterdamse kwaliteitseisen voor voorschoolse educatie, zoals bedoeld in het beleidsplan en naar het oordeel van het college niet is aangetoond dat weer aan de eisen wordt voldaan.

Hoofdstuk 5 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 12         Aanvullende verplichtingen

  • Naast de verplichtingen op grond van artikel 10 en 11 van de ASA 2013, zijn aan de subsidie de volgende verplichtingen verbonden:

  • a. de subsidieontvanger voldoet aan de voorwaarden voor de wettelijke basiskwaliteit van kindercentra, zoals genoemd in artikel 11 sub b;

  • b. de subsidieontvanger voldoet aan het besluit voorschoolse educatie;

  • c. de subsidieontvanger voldoet aan de Verordening kwaliteitseisen peuterspeelzalen gemeente Amsterdam 2016;

  • d. de subsidieontvanger voldoet aan de Amsterdamse kwaliteitseisen voor peuterspeelzalen en voorschoolse educatie, zoals opgenomen in het beleidsplan;

  • e. de ontvanger van subsidie voor de inzet van zorgcoördinatie heeft een goede interne zorgstructuur die goed aansluit bij de lokale zorgstructuur;

  • f. de subsidieontvanger registreert ieder kind dat deelneemt of gaat deelnemen aan voorschoolse educatie in het Elektronisch Loket VVE en zorgt ervoor dat de gegevens actueel blijven;

  • g. de subsidieontvanger houdt het aantal maanden en dagdelen bij dat een kind voorschoolse educatie ontvangt;

  • h. de subsidieontvanger neemt op verzoek van de gemeente deel aan onderzoek dat is gerelateerd aan het doel waarvoor de subsidie is verleend.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 13         Overgangsbepaling

  • 1. Een aanvraag om vaststelling van subsidie verleend voor het jaar 2015 op grond van de Subsidieregeling peuterspeelzaalwerk en voorschoolse educatie 2015, de Subsidieregeling vve-thuisprogramma's en inzet hbo'ers, zoals deze regelingen zijn vastgesteld op 26 augustus 2014, wordt afgedaan volgens de bepalingen van die regelingen.

  • 2. Een aanvraag om verlening van subsidie voor de tweede helft van het jaar 2016 die is ingediend voor inwerkingtreding van deze regeling, wordt afgedaan volgens deze regeling.

  • 3. Beleidsregels en andere besluiten, genomen op grond van de Subsidieregeling voorschoolse educatie en peuterspeelzaalwerk, blijven onverkort van kracht.

  • 4. Een verwijzing in beleidsregels en andere besluiten naar de in het derde lid genoemde subsidieregeling(en) geldt als een verwijzing naar deze Subsidieregeling voorschoolse educatie en peuterspeelzaalwerk.

Artikel 14         Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als Subsidieregeling  voorschoolse educatie en peuterspeelzaalwerk 2016.

Toelichting

Toelichting

Deze subsidieregeling heeft de vorm van nadere regels als bedoeld in artikel 3 onder 2 van de Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013 (verder de ASA). Dit betekent dat op de subsidies die op grond van deze regeling worden verstrekt tevens de ASA en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing zijn.

Deze regeling vormt een aanvulling op hetgeen in de ASA is geregeld. Waar dat noodzakelijk is wordt verwezen naar het betreffende artikel uit de ASA. In deze toelichting wordt voor zover noodzakelijk per artikel nadere uitleg gegeven. 

Subsidieregeling als overgangsregeling voor de periode 1 juli 2016 tot en met 31 december 2017

De tweede helft van 2016 en 2017 betreffen een tijdelijke periode omdat vanaf 2018 landelijk de wetgeving in het kader van de harmonisering kinderopvang en peuterspeelzalen wordt gewijzigd. Vergeleken met de overgangsperiode 2015 en eerste helft 2016 zijn de landelijke kaders vooralsnog ongewijzigd, maar heeft Amsterdam nieuw stedelijk beleid vastgesteld. Daarnaast zal het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen nieuwe financiële en inhoudelijke kaders vaststellen voor voor- en vroegschoolse educatie voor de periode 2018 en verder. In afwachting hiervan wordt de huidige subsidieregeling aangepast aan de laatste ontwikkelingen en het beleidsplan ‘Ontwikkelkansen voor alle Amsterdamse peuters. Beleidsplan peutergroep/vve 2016-2018', zoals vastgesteld door het college op 25 augustus 2015. De gemeente subsidieert nog maar een klein aantal peuterspeelzalen zonder voorschoolse educatie. Deze zullen naar verwachting op termijn ook voorschoolse educatie bieden óf zonder subsidie verder gaan. Zoals het beleidsplan aangeeft, streeft de gemeente naar integrale voorzieningen voor kinderen van 0 tot 12 jaar met een kwalitatief hoogwaardig voorschools ontwikkelaanbod, een doorgaande pedagogische en educatieve ontwikkelingslijn, waar kinderen samen spelend leren in de buurt, ouders hun rol pakken en waar vakbekwame pedagogische medewerkers en leerkrachten werken. Integratie van peutervoorzieningen en creëren van een doorgaande lijn naar het basisonderwijs zijn belangrijke stappen hierin. Om deze reden zal de gemeente geen nieuwe peuterspeelzalen zonder voorschoolse educatie subsidiëren.

Hoofdstuk 1                        Algemene bepalingen

Artikel 1           Begripsomschrijvingen

Voor de begripsomschrijvingen in deze nadere regels is zoveel mogelijk aangesloten bij de begrippen uit de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, de Wet op het primair onderwijs en het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie.

Sub h: Gebied, de afbakening van de 22 gebieden in Amsterdam, is een door de gemeente gehanteerde gebiedsindeling ter bevordering van het gebiedsgericht werken. Naast de Ouder- en Kindteams maken ook de afdeling onderwijs en team voor- en vroegschoolse educatie en kinderopvang gebruik van deze gebiedsindeling. Inmiddels maakt ook onderwijs en de vve gebruik van deze gebiedsindeling. Een voorbeeld van een gebied is Watergraafsmeer. Buurtcombinatie - een voorbeeld van een buurtcombinatie is Transvaal. De afbakening van buurtcombinaties komt van het bureau voor onderzoek, informatie en statistiek (OIS).

Sub l:   kindercentrum: een voorziening waar kinderopvang plaatsvindt, anders dan gastouderopvang;

Sub t:   voorschoolse educatie: uitvoering van een door het college gesubsidieerd programma dat gericht is op het verbeteren van de voorwaarden voor het met succes instromen in het basisonderwijs voor kinderen die nog niet tot een school kunnen worden toegelaten.

Sub v: vroegschoolse educatie: uitvoering van een programma, gericht op het verbeteren van de voorwaarden voor het met succes doorstromen in het basisonderwijs, dat wordt verzorgd in groep 1 en 2 van een basisschool als vervolg op de voorschoolse educatie, bedoeld in de artikelen 1.1 en 2.1 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

Artikel 2           Toepasselijkheid Algemene subsidieverordening Amsterdam 2013

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 3           Doel subsidieregeling

Voor- en vroegschoolse educatie (vve) heeft als doel onderwijsachterstanden bij jonge kinderen te voorkomen en waar nodig te bestrijden. Voorschoolse educatie is gericht op peuters van 2,5 tot 4 jaar en vindt plaats in peuterspeelzalen en kindercentra. Aansluitend is er vroegschoolse educatie voor kleuters van 4 tot en met 6 jaar in groep 1 en 2 van het basisonderwijs.

De Wet op het primair onderwijs (Wpo) draagt de gemeente op dat zij alle kinderen die dat nodig hebben voorschoolse educatie aanbiedt: dekkend aanbod voor alle kinderen uit de doelgroep. De gemeente draagt zorg voor voldoende kwalitatief goede voorzieningen in aantal en spreiding en heeft een inspanningsverplichting om alle doelgroepkinderen te laten deelnemen aan voorschoolse educatie. Op 12 maart 2012 hebben het Rijk en de G4/33 bestuursafspraken ondertekend over het effectief benutten van voor- en vroegschoolse educatie (vve)en extra leertijd voor jonge kinderen. Deze bestuursafspraken zijn verlengd tot en met eind 2016. Het doel van deze subsidieregeling is om uitvoering te geven aan de wettelijke taak die voortvloeit uit de Wet op het Primair Onderwijs (Wpo).

De gemeente Amsterdam streeft ernaar om ieder kind succesvol te laten zijn op school, op een wijze die past bij de capaciteiten van het  kind.

Hiertoe wil de gemeente ook een passend aanbod organiseren voor kinderen tot vier jaar die niet tot de doelgroep behoren. De gemeente hecht dan ook grote waarde aan kwalitatief hoogwaardige voorschoolse voorzieningen gericht op de ontwikkelingsstimulering van jonge kinderen, die toegankelijk zijn voor alle peuters van 2,5 tot 4 jaar, zodat elk kind een goede start kan maken in het basisonderwijs. De inzet op ouderbetrokkenheid op voor- en vroegscholen en de inzet van hbo'ers op voorscholen dragen bij aan dit doel. Ook onderzoek draagt bij aan het verhogen van de kwaliteit van het aanbod. Omdat er nog veel ontwikkeld moet worden voor vve, wordt regelmatig onderzoek gedaan naar effectiviteit van het aanbod. Van gesubsidieerde organisaties wordt verwacht dat zij meewerken aan deze onderzoeken.

Artikel 4           Subsidieplafond

Het subsidieplafond bepaalt het bedrag dat per jaar beschikbaar is voor de verschillende soorten activiteiten die volgens deze regels voor subsidie in aanmerking komen. De toelichting bij de Algemene subsidie verordening Amsterdam 2013 (ASA) bevat verdere uitleg over het subsidieplafond (artikel 4).

De aanvragen worden beoordeeld op volgorde van binnenkomst (artikel 7 lid 1 ASA). Indien de aanvraag voldoet aan de criteria in deze regeling wordt deze gehonoreerd totdat het subsidieplafond is bereikt. Bij de beoordeling van de aanvragen gaat het college uit van de wettelijke taak van de gemeente om voldoende aanbod voorschoolse educatie te realiseren voor doelgroepkinderen en de inspanningsverplichting om doelgroepkinderen ook daadwerkelijk deel te laten nemen aan de voorschoolse educatie. De gemeente dient het aanbod te spreiden over de stad. Daarnaast zet de gemeente zich in om een passend aanbod te bieden voor kinderen die niet tot de doelgroep behoren om zodoende goede peutervoorzieningen voor alle kinderen toegankelijk te maken.

Voor het bepalen van vraag en aanbod in het gebied wordt in eerste instantie het stadsdeel bekeken, maar waar nodig wordt een verdere verfijning gemaakt naar buurtcombinatieniveau en wordt de situatie in aangrenzende gebieden bij de beoordeling betrokken. Bij de beoordeling wordt gekeken naar het aantal kinderen van 2,5 tot 4 jaar dat in een gebied woont, het percentage kinderen dat deelneemt aan voorschoolse educatie, de bestaande capaciteit aan voorschoolplaatsen en de gegevens over de bezetting, de wachtlijsten en de aanmeldingen in het gebied.

Bij de uitbreidingen wordt prioriteit gegeven aan die gebieden waar veel peuters wonen, het aanbod nog onvoldoende is en het bereik van de doelgroep nog achterblijft op het stedelijk bereikpercentage. Starten met voorschoolse educatie vergt een forse investering. Amsterdam streeft naar gemengde groepen waarin doelgroep en niet-doelgroepkinderen samen kunnen deelnemen aan de voorschoolse educatie. Om dit te realiseren wordt ook gekeken naar de verhouding van het aantal doelgroep en niet-doelgroepkinderen in de voorschoolgroep en in hoeverre die een afspiegeling is van de verhouding in het gebied.

Hoofdstuk 2            Voorschoolse educatie en peuterspeelzaalwerk

Artikel 5           Subsidiabele activiteiten

Deze bepaling regelt voor welke activiteiten een subsidie kan worden aangevraagd. 

Subsidie kan worden aangevraagd voor het aanbieden van voorschoolse educatie in een kindercentrum en voor voorschoolse educatie in een peuterspeelzaal. Ook kan subsidie worden aangevraagd voor het starten met het aanbieden van voorschoolse educatie op een nieuwe locatie of het uitbreiden van het aanbod op een bestaande locatie. Tot slot kan nog subsidie worden aangevraagd voor de voortzetting van bestaand aanbod peuterspeelzaalwerk, waarvoor ook subsidie is verleend in de periode direct voorafgaand aan het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd. Het gaat dan om activiteiten die de houder al langer uitvoert en waar in het verleden subsidie voor kon worden aangevraagd bij het stadsdeel waarin de betreffende locatie gevestigd is.

Lid 2 voorziet in eenmalige subsidieverlening ter voorbereiding op en voor het eerste jaar uitvoeren van voorschoolse educatie in een peuterspeelzaal of een kindercentrum. Dit houdt in dat locaties die gedurende het jaar willen starten met het aanbieden van voorschoolse educatie het gehele jaar aanvragen kunnen indienen. Subsidie voor het hierop volgende kalenderjaar dient conform artikel 6 ASA 2013 een periodieke subsidie aangevraagd te worden voor 1 oktober van het daaraan voorafgaande jaar.

Artikel 6           Subsidiabele activiteiten bij het aanbieden van voorschoolse educatie

Inzet van een hbo'er

Ten aanzien van de inzet van hbo'ers in de voorschool zoals bedoeld in artikel 6 onder a worden de twee varianten voor de inzet van een hbo'er omschreven. De hbo'er kan voor een van beide varianten ingezet worden, niet voor allebei. Daarnaast kan per groep in totaal maximaal één hbo'er worden vergoed.

Bij de hbo'er als (senior) pedagogisch medewerker op de groep dient er sprake te zijn van functiedifferentiatie met de mbo'er die eveneens op de groep staat. De hbo'er als pedagogisch medewerker op de groep draagt zorg voor een verhoging en borging van de kwaliteit van uitvoering van het aanbod in voorschoolse educatie.  Het is de bedoeling dat de hbo'er één van de twee huidige pedagogisch medewerkers op de groep vervangt. Geen subsidie wordt verleend om de hbo'er als 3e persoon op de groep te laten werken. Voor de hbo'er als pedagogisch medewerker op de groep geldt dat deze naast de relevante hbo opleiding beschikt over:

  • een diploma of certificaat waarmee de startbekwaamheid zoals beschreven in het Amsterdamse profiel peutervoorziening wordt aangetoond of

  • een certificaat van de Amsterdamse training hbo'er in de voorschool, variant hbo'er op de groep.

De hbo'er als coach wordt ingezet voor coaching van de pedagogisch medewerkers op de groep om de kwaliteit van uitvoering van het aanbod in voorschoolse educatie te borgen en verhogen. Voor de hbo'er als coach geldt dat deze naast de relevante hbo opleiding beschikt over: een certificaat van de Amsterdamse training hbo'er in de voorschool, variant hbo'er als coach.

Stimuleren van ouderbetrokkenheid

De subsidieontvanger moet ouderbetrokkenheid stimuleren op basis van een plan met een visie, doelen en gerichte ondersteuning dat is gebaseerd op een analyse van wensen, behoeften en krachten en door zich te richten op de vier subdoelen zoals beschreven in het beleidsplan. Subsidie voor ouderbetrokkenheid op vroegscholen wordt slechts aan één daaraan gekoppelde voorschool verleend.

Artikel 7           Hoogte subsidiebedrag

Dit artikel verwijst naar de tabel met bijbehorende toelichting in bijlage 1 bij deze regeling. Dit artikel behoeft geen aanvullende toelichting.

Hoofdstuk 3            Subsidieaanvraag

Artikel 8           De aanvrager

Dit artikel voorziet er in dat subsidie alleen aangevraagd kan worden door een geregistreerde peuterspeelzaal of kindercentrum. Subsidie voor de inzet van een hbo'er en voor het stimuleren van ouderbetrokkenheid, wordt alleen verleend als aanvulling op het reguliere aanbod van voorschoolse educatie. Daarnaast kan een peuterspeelzaal met voorschoolse educatie ook subsidie krijgen voor de inzet van zorgcoördinatie.

Artikel 9           Aanvraagtermijn periodieke subsidie

Volgens artikel 6 ASA moet een periodieke subsidie voor 1 oktober aangevraagd worden. Dat kan niet voor aanvragen die betrekking hebben op de tweede helft van 2016. Daarom bepaalt de regeling dat deze aanvragen voor 1 mei 2016 moeten worden ingediend. Voor 2017 geldt weer de datum van 1 oktober 2016 als datum waarvoor de aanvraag subsidie 2017 ingediend moet zijn.

Artikel 10         Beslistermijn periodieke subsidie

In afwijking van het bepaalde in artikel 8, eerste lid ASA (dat bepaalt dat de beslissing genomen moet worden vóór 1 januari van jaar waarop subsidie ziet) geeft dit artikel een afwijkende beslistermijn voor aanvragen om subsidie voor de tweede helft van 2016. Deze aanvragen moeten volgens artikel 9 vóór 1 mei 2016 ingediend worden. Dit artikel bepaalt dat de beslissing hierop voor 1 juli 2016 wordt genomen, dus vóór aanvang van het tijdvak waarop deze subsidieaanvraag ziet, nl. de tweede helft van 2016. Voor 2017 geldt weer de beslistermijn van artikel 8, eerste lid ASA.

Hoofdstuk 4            Weigering van de subsidie

Artikel 11         Weigeringsgronden 

  • Dit artikel bevat de gronden waarop subsidie kan worden geweigerd. In de praktijk weegt de ernst van de overtredingen ten aanzien van verschillende eisen mee. De weigeringsgronden zijn zo geformuleerd dat maatwerk mogelijk is.

  • Het doel van de subsidieregeling is allereerst het bieden van optimale ontwikkelkansen voor kinderen tussen 2,5 en 4 jaar. In verband hiermee wordt afgewogen of in een bepaald gebied behoefte is aan (uitbreiding van) het aanbod peuterspeelzaalwerk of voorschoolse educatie. De onder sub a genoemde weigeringsgrond ziet hierop toe. Indien onvoldoende wordt bijgedragen aan het vergroten van het bereik van kinderen tussen 2,5 en 4 jaar in een specifiek gebied, kan de subsidie worden geweigerd. Aan deze afweging ligt een analyse van de kerncijfers over aantallen kinderen en de cijfers inzake deelname per gebied ten grondslag, waarbij het aanbod van plaatsen voor voorschoolse educatie wordt vergeleken met het aantal doelgroepkinderen in de buurt en het bereik daarvan. Indien het bereik van peuters voldoende hoog is en/of indien sprake is van een onderbezetting van reeds aangeboden plaatsen, is het niet wenselijk om subsidie te verlenen. De beschikbare middelen worden zo ingezet waar deze voldoende bijdragen aan het vergroten van het bereik van kinderen tussen 2,5 en 4 jaar in een specifiek gebied. Hierbij wordt prioriteit gegeven aan die gebieden waar het gerealiseerde bereik van kinderen beneden het stedelijk gemiddelde ligt.

  • Het doel van de subsidie is ook het realiseren van een kwalitatief hoogwaardig aanbod van peuterspeelzaalwerk en voorschoolse educatie. In verband daarmee heeft het college besloten alleen subsidie te verlenen als de basiskwaliteit van de vestiging op orde is. Onder sub b zijn de belangrijkste voorwaarden voor de basiskwaliteit van kindercentra en peuterspeelzalen genoemd (de zogenaamde ‘Big Five'). Voor de beoordeling of de basiskwaliteit op orde is, wordt gekeken naar het laatste inspectierapport van de toezichthouder. Hieronder volgt een uitwerking van de Big Five in subcriteria of inspectie-items.

  • 1) Voldoende gekwalificeerd personeel

  • 1.1 Beroepskwalificatie

    • 1.1.1

      Alle beroepskrachten beschikken over een voor de werkzaamheden passende beroepskwalificatie.

    • 1.1.2

      Bij de inzet van beroepskrachten in opleiding wordt rekening gehouden met de opleidingsfase waarin zij zich op dat moment bevinden.

  • 1.2 Beroepskracht-kind-ratio

  • Er worden dagelijks voldoende beroepskrachten ingezet voor het aantal kinderen dat wordt opgevangen.

  • •1.3  Verklaring omtrent gedrag

  • De houder, beroepskrachten, uitzendkrachten, stagiaires en andere personen die op het kindercentrum/de peuterspeelzaal aanwezig zijn, zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag.

  • 2) Goed pedagogisch klimaat

  • 2.1 Pedagogisch beleidsplan

  • 2.1.1 Het kindercentrum beschikt over een pedagogisch beleidsplan, waarin de voor dat kindercentrum kenmerkende visie op de omgang met kinderen is beschreven.

  • 2.1.2 Het pedagogisch beleidsplan bevat in duidelijke en observeerbare termen een beschrijving van de wijze waarop de emotionele veiligheid van kinderen wordt gewaarborgd, de mogelijkheden voor kinderen tot de ontwikkeling van hun persoonlijke- en sociale competentie, en de wijze waarop de overdracht van normen en waarden aan kinderen plaatsvindt.

  • 2.2 Pedagogische praktijk

  • De houder biedt verantwoorde kinderopvang c.q. verantwoord peuterspeelzaalwerk aan die/dat bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind. De houder voert hiertoe een zodanig pedagogisch beleid dat dit leidt tot verantwoorde kinderopvang c.q. verantwoord peuterspeelzaalwerk. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:

    • 2.2.1

      Houder draagt zorg voor het waarborgen van de emotionele veiligheid

    • 2.2.2

      Houder draagt zorg voor ontwikkelen persoonlijke competentie

    • 2.2.3

      Houder draagt zorg voor ontwikkelen sociale competentie

    • 2.2.4

      Houder draagt zorg voor overdracht normen en waarden

    • 2.2.5

      Houder en beroepskrachten handelen in de praktijk naar het pedagogisch beleidsplan

  • 2.3 Opvang in (stam-)groepen

  • Opvang vindt plaats in stamgroepen of vaste groepen.

  • 3) Veilige situatie

  • 3.1 Fysieke veiligheid

    • 3.1.1

      Houder biedt verantwoorde kinderopvang c.q. verantwoord peuterspeelzaalwerk aan in een veilige omgeving.

    • 3.1.2

      Houder heeft een risico-inventarisatie veiligheid van maximaal één jaar oud.

    • 3.1.3

      Houder voert het beleid uit waardoor de veiligheid van de kinderen zoveel mogelijk wordt gewaarborgd.

  • 3.2 Meldcode kindermishandeling

  • De houder heeft een meldcode kindermishandeling.

    4) Gezonde omgeving

    • 4.1.1

      Houder biedt verantwoorde kinderopvang c.q. verantwoord peuterspeelzaalwerk aan in een gezonde omgeving.

    • 4.1.2

      Houder heeft een risico-inventarisatie gezondheid van maximaal één jaar oud.

    • 4.1.3

      Houder voert het beleid uit waardoor de gezondheid van de kinderen zoveel mogelijk wordt gewaarborgd.

    5) Goede accommodatie

  • 5.1 Elke (stam)groep beschikt over een afzonderlijke vaste ruimte.

  • 5.2 Per aanwezig kind is ten minste 3,5 m2 binnenspeelruimte beschikbaar.

  • 5.3 De binnenspeelruimte is veilig, toegankelijk en passend ingericht in overeenstemming met het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen.

  • Een andere kwaliteitseis is dat een houder aan alle wettelijke eisen voor voorschoolse educatie moet voldoen. Dit geldt ook t.a.v. de eisen in de verordening. Dit komt tot uitdrukking onder sub c en d. Of aan de eisen is voldaan, wordt in eerste instantie beoordeeld door de toezichthouder. Voor de beoordeling of inmiddels wel aan de eisen wordt voldaan, is echter niet altijd de beoordeling van de GGD nodig.  In de praktijk weegt ook de ernst van de overtredingen ten aanzien van verschillende eisen mee. De bepaling is zo geformuleerd dat maatwerk mogelijk is.

  • Sub e verwijst naar het beleidsplan  ‘Ontwikkelkansen voor alle Amsterdamse Peuters. Beleidsplan peutergroep/ vve 2016 - 2018'. De kwaliteitseisen zoals bedoeld in het beleidsplan zijn onder meer uitgewerkt in een Amsterdams profiel jonge kindvoorziening, dat binnenkort wordt gepubliceerd op https://www.amsterdam.nl/onderwijs-jeugd/voorschool/. 

  • Hoofdstuk 5            Verplichtingen van de subsidieontvanger 

Artikel 12         Aanvullende verplichtingen

Dit artikel verplicht de subsidieontvanger tot het naleven van de daargenoemde verplichtingen  gedurende de periode waarvoor de subsidie is verleend. De inhoud van de verplichtingen komt grotendeels overeen met de weigeringsgronden. Daarnaast gelden nog enkele andere verplichtingen.

De verplichting sub e verplicht de ontvanger van subsidie voor de inzet van zorgcoördinatie ertoe om ondersteuning te bieden aan pedagogisch medewerkers wanneer er kinderen in de groep zitten die extra zorg nodig hebben. Dit kan door (groeps)observaties te doen, te helpen bij het maken van handelingsplannen en het onderhouden van contacten met de lokale zorgstructuur. De organisatie zet voor deze functie een hbo'er met voldoende kennis van de ontwikkeling en ontwikkelingsproblemen van jonge kinderen verwacht.

De verplichtingen sub f en g zijn noodzakelijk om de kwaliteit van het aanbod te kunnen monitoren.

Tot slot is onder sub h de verplichting tot meewerken aan onderzoek naar voorschoolse educatie opgenomen. Onderzoek maakt onderdeel uit van de beleidsvoorbereiding en -evaluatie van het aanbieden van kwalitatief goed aanbod voorschoolse educatie. Daarmee valt dit binnen de doelstelling van de subsidieregeling.

Hoofdstuk 6                        Slotbepalingen

Artikel 13         Overgangsbepaling

Gelet op de vervanging van de subsidieregelingen en de hierop ingediende subsidieaanvragen dan wel verleende subsidies is het van belang om te voorzien in overgangsrecht. Artikel 13 geeft onder meer antwoord op de vraag welke regelgeving van toepassing is op een aanvraag die onder de oude regeling is ingediend en waarop ten tijde van de inwerkingtreding van de nieuwe regeling nog niet is beslist. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen een aanvraag om verlening en een aanvraag om vaststelling van verleende subsidie.

Het eerste lid regelt dat aanvragen om vaststelling van subsidie die voor 2015 is verleend op grond van de toenmalige subsidieregeling, worden afgehandeld volgens die subsidieregeling.

Het is niet nodig een bepaling op te nemen over de vaststelling van subsidie die voor de eerste helft van 2016 is verleend, gelet op het bepaalde in artikel 15, zesde lid ASA. Volgens deze bepaling vindt de verantwoording van deze subsidie gelijktijdig en gezamenlijk plaats met de aanvraag tot vaststelling van de periodieke subsidie 2016. De ASA-toelichting bevestigt dat deze verantwoording tegelijk en gezamenlijk plaatsvindt om de administratieve lasten voor de subsidieontvanger zoveel mogelijk te beperken. De ontvanger van in 2016 verleende subsidies dient op grond van artikel 15 ASA binnen acht weken na 31 december 2016 een aanvraag om vaststelling van deze subsidies in.

Tot slot volgt uit artikel 13 van deze subsidieregeling dat beleidsregels en andere besluiten, genomen op grond van voorgaande subsidieregelingen, blijven gelden. 

Artikel 14         Citeertitel

De titel bevestigt dat deze subsidieregeling met name ziet op het stimuleren van voorschoolse educatie. De gemeente wil geen nieuwe peuterspeelzalen zonder voorschoolse educatie subsidiëren. Zoals het beleidsplan aangeeft, streeft de gemeente naar het stimuleren van integrale voorzieningen voor kinderen van 0 tot 12 jaar met een kwalitatief hoogwaardige voorschoolse educatie.

Bijlage 1 met toelichting