Regeling vervallen per 01-07-2016

Verordening kwaliteitseisen peuterspeelzalen en voorschoolse educatie 2014

Geldend van 05-02-2015 t/m 30-06-2016 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2014

Intitulé

Verordening kwaliteitseisen peuterspeelzalen en voorschoolse educatie 2014

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1         Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. beroepskracht: beroepskracht als bedoeld in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

b. beroepskracht voorschoolse educatie: beroepskracht voorschoolse educatie als bedoeld in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

c. college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam;

d. doelgroepkind: kinderen met een risico op (taal)achterstand, vastgesteld door de opvoedadviseur op het Ouder- en Kindcentrum (OKC);

e. EL-VVE: Elektronisch Loket Voor- en Vroegschoolse Educatie, systeem voor registratie van gegevens van kinderen die deelnemen aan of gaan deelnemen aan voorschoolse educatie;

f. houder: degene aan wie een onderneming als bedoeld in de Handelsregisterwet 2007 toebehoort en die met die onderneming een kindercentrum of een peuterspeelzaal exploiteert;

g. instelling: een kindercentrum of peuterspeelzaal waar voorschoolse educatie wordt uitgevoerd;

h. kindercentrum: een voorziening waar kinderopvang plaatsvindt, anders dan gastouderopvang;

i. kindvolgsysteem: een systeem dat het gericht beoordelen van het functioneren van de ontwikkeling van kinderen inzichtelijk maakt;

j. kwaliteitskader: Kwaliteitskader voor- en vroegschoolse educatie Amsterdam 2010-2014 zoals vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders;

k. Landelijk Register Kinderdagverblijven en Peuterspeelzalen (LRKP): landelijk registratiesysteem van de rijksoverheid waarin alle kinderopvangvoorzieningen en peuterspeelzalen na een inspectie door de GGD en na de positieve beschikking van de gemeente worden geregistreerd;

l. peuterspeelzaal: voorziening waar peuterspeelzaalwerk plaatsvindt, anders dan gastouderopvang of kinderopvang in een kindercentrum;

m. Uniform Voorblad Overdracht Kindgegevens Amsterdam: naam van het formulier dat gebruikt wordt voor de overdracht van kindgegevens van de voorschool naar de vroegschool;

n. voorschoolse educatie: uitvoering van een door het college van burgemeester en wethouders gesubsidieerd programma dat gericht is op het verbeteren van de voorwaarden voor het met succes instromen in het basisonderwijs voor kinderen die nog niet tot een school kunnen worden toegelaten;

o. vroegschoolse educatie: uitvoering van een programma, gericht op het verbeteren van de voorwaarden voor het met succes doorstromen in het basisonderwijs, dat wordt verzorgd in de groepen 1 en 2 van een basisschool als vervolg op de voorschoolse educatie;

p. vroegschoolvariant: een basisschool waar vroegschoolse educatie wordt aangeboden en waarbij sprake is van maximaal 10% gewichtenleerlingen;

q. VVE-programma: een programma om voorschoolse educatie te geven;

r. wet: Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

Artikel 2         Toezicht

  • 1. Het college ziet toe op de naleving van deze verordening.

  • 2. Het college wijst de directeur GGD aan als toezichthouder.

Artikel 3         Onderzoek door de toezichthouder

  • 1. De toezichthouder onderzoekt na een aanvraag als bedoeld artikel 2.2, eerste lid, van de wet binnen 10 weken of de peuterspeelzaal redelijkerwijs zal voldoen aan de voorschriften uit hoofdstuk 2 van deze verordening.

  • 2. De toezichthouder onderzoekt daarnaast jaarlijks of de exploitatie van voorschoolse educatie plaatsvindt in overeenstemming met de voorschriften uit deze verordening. Hij verwerkt zijn bevindingen overeenkomstig artikel 1.63 dan wel artikel 2.21 van de wet.

  • 3. Naast het onderzoek, bedoeld in het eerste en tweede lid, kan de toezichthouder incidenteel onderzoek verrichten naar de naleving van de bij deze verordening gestelde voorschriften.

Artikel 4         Schriftelijke aanwijzing

  • 1. Het college kan een houder van een kindercentrum of een peuterspeelzaal een schriftelijke aanwijzing geven indien hij de voorschriften uit deze verordening niet of in onvoldoende mate naleeft.

  • 2. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid geeft het college met redenen omkleed aan op welke punten de in het eerste lid bedoelde voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.

Hoofdstuk 2 Kwaliteitseisen Peuterspeelzalen

Paragraaf 1 Ruimte en inrichtingseisen

Artikel 5         Binnenspeelruimte

  • 1. De binnenruimtes waar kinderen, gedurende de tijd dat zij worden opgevangen, verblijven, zijn veilig, toegankelijk en passend ingericht in overeenstemming met het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen.

  • 2. Elke groep in de peuterspeelzaal beschikt over een afzonderlijke vaste groepsruimte.

  • 3. Per in de peuterspeelzaal aanwezig kind is ten minste 3,5 m2 passend ingerichte binnenspeelruimte beschikbaar.

  • 4. Passend voor spelactiviteiten ingerichte binnenruimtes buiten de groepsruimte worden naar evenredigheid aan de groepen van het kindercentrum toebedeeld.

Artikel 6         Buitenspeelruimte

  • 1. Een peuterspeelzaal beschikt over een voor kinderen veilige en toegankelijke, vaste en op de leeftijd en het aantal van de kinderen passend ingerichte buitenspeelruimte, bij voorkeur aangrenzend aan de peuterspeelzaal.

  • 2. Per in de peuterspeelzaal aanwezig kind is ten minste 3 m2 passend ingerichte buitenspeelruimte aanwezig.

  • 3. In het geval een buitenspeelruimte niet aangrenzend is, is deze gelegen in de directe nabijheid van de peuterspeelzaal en op een voor kinderen toegankelijke en veilig bereikbare plaats.

Paragraaf 2 Overige eisen

Artikel 7         Overeenkomst tussen houder en ouder

Opvang in een peuterspeelzaal geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en een ouder, waarin de wederzijdse rechten en plichten zijn vermeld.

Hoofdstuk 3 Kwaliteitseisen voorschoolse educatie

Artikel 8         Informatieplicht aan de ouders

De houder informeert de ouder voorafgaand aan de plaatsing in de peuterspeelzaal of het kindercentrum in ieder geval over:

a. het aanbieden van voorschoolse educatie als deze mogelijkheid aanwezig is;

b. de wijze en frequentie van informatie-uitwisseling na plaatsing van het kind bij de peuterspeelzaal of kindercentrum;

c. de vindplaats van toepasselijke regelgeving, beleidsplannen, het pedagogisch plan en met wie de instelling samenwerkt;

d. de toepassing van het signaleringsysteem in geval nadere zorg nodig is, en dat de instelling contact heeft met de GGD over kinderen die via dit signaleringsysteem opvallen;

e. de verwerking van persoonsgegevens en de overdracht van gegevens naar de basisschool;

f. de klachtenprocedure.

Artikel 9         Registratie

  • 1. De houder van de instelling registreert elk kind dat deelneemt aan voorschoolse educatie in het EL-VVE en zorgt ervoor dat de gegevens van de geregistreerde kinderen, tot de overgang naar het basisonderwijs, actueel blijven. Het EL-VVE wordt maandelijks bijgehouden.

  • 2. De houder houdt het precieze aantal maanden, aantal dagdelen en het gevolgde VVE-programma bij van een kind dat voorschoolse educatie ontvangt, zodat deze gegevens accuraat kunnen worden doorgegeven aan de basisschool met behulp van het Uniform Voorblad Overdracht Kindgegevens Amsterdam.

  • 3. De houder hanteert een privacyprotocol en ziet erop toe dat de gebruikers en beheerder van het EL-VVE zich hieraan houden.

 Artikel 10      Effectief programma voorschoolse educatie

  • 1. De voorschoolse educatie wordt aan de hand van één van de door burgemeester en wethouders aangewezen VVE-programma's vormgegeven.

  • 2. De houder van de instelling werkt met een doelgerichte planning die aansluit bij de doelen en ontwikkelingslijnen van het betreffende programma.

  • 3. Het aanbod klimt op in moeilijkheidsgraad en er wordt gedifferentieerd naar leeftijd en ontwikkelingsniveau, conform de door de Universiteit van Amsterdam en de Stichting Leerplan Ontwikkeling ontwikkelde taaldoelen voor 4-jarigen.

  • 4. De houder draagt er zorg voor dat de beroepskrachten de ontwikkeling van alle kinderen volgen met een kindvolgsysteem dat aansluit op het VVE-programma. 

  • 5. De houder draagt er zorg voor dat regelmatig de resultaten van de observaties en/of toetsen worden geanalyseerd en bepaald wordt welke aanpak nodig is voor het individuele kind en de hele groep en evalueert regelmatig de gekozen aanpak.

Artikel 11       Intensiteit deelname voorschoolse educatie

  • 1. Voorschoolse educatie omvat per week ten minste vier dagdelen per doelgroepkind.

  • 2. Het gemiddeld aantal uren dat per week aan voorschoolse educatie per kind wordt aangeboden, bedraagt:

    • -

      in groepen met 50% of meer doelgroepkinderen: ten minste 12;

    • -

      in groepen met minder dan 50% doelgroepkinderen: ten minste 10.

Artikel 12       Beroepskrachten voorschoolse educatie

  • 1. De houder van de instelling draagt er zorg voor dat:

  • de beroepskracht voorschoolse educatie, zowel de vaste kracht als de invalkracht, beschikt over schriftelijke taalvaardigheid op taalniveau B1 of 2F; en

  • b. de beroepskracht, zowel de vaste kracht als de invalkracht, voorschoolse educatie beschikt over leesvaardigheid en mondelinge vaardigheid op taalniveau B2 of 3F, en

  • c. om te voldoen aan artikel 4 van het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie moeten beroepskrachten die nog niet volledig gecertificeerd zijn, een (deel)certificaat hebben behaald. Bijvoorbeeld: certificaat starttraining of deelcertificaat van een VVE erkend programma;

  • d. alle vaste beroepskrachten zijn gecertificeerd in het VVE-programma dat op de locatie wordt gebruikt, en

  • e. alle invalkrachten die op een groep in de voorschoolse educatie worden ingezet, zijn gecertificeerd voor het werken met een van de erkende VVE- programma's of hebben een certificaat van de Basistraining VVE voor invalkrachten, en

  • f. de beroepskracht, zowel de vaste kracht als de invalkracht, voorschoolse educatie verplicht deelneemt aan bij- en nascholing om het kennisniveau actueel te houden en te voldoen aan de eisen van de overheid.

  • 2. Lid 1 onder a en b is niet van toepassing in het geval beroepskrachten voorkomen op de lijst "Vrijstellingen Amsterdamse Taaltoets Nederlands Pedagogisch Medewerkers & Onderwijsassistenten Voor- en Vroegschoolse Educatie".

  • 3. Lid 1 aanhef en onder a en b zijn gedurende een overgangstermijn van 18 maanden niet van toepassing op beroepskrachten en invalkrachten van startende voorschoollocaties indien zij bij aanvang van de termijn gestart zijn met de nascholing.

  • 4. Lid 1 aanhef en onder d en e zijn gedurende een overgangstermijn van 24 maanden niet van toepassing op beroepskrachten van startende voorschoollocaties en van nieuwe groepen van bestaande locaties, indien zij binnen 3 maanden na aanvang van de termijn reeds begonnen zijn met de scholing.

Artikel 13       Ouderbetrokkenheid en informeren ouders

  • 1. De houder van een instelling maakt jaarlijks per locatie een analyse van de ouderpopulatie. Op basis hiervan formuleert de houder jaarlijks per locatie specifiek ouderbeleid. De houder neemt hierbij de door het college opgestelde richtlijnen in acht.

  • 2. De houder van de instelling informeert de ouders voorafgaand aan de plaatsing van hun kind over het beleid van de voor- en bijbehorende vroegschool en dat van de ouders een actieve rol wordt verwacht.

  • 3. Bij aanmelding van het kind vindt een intakegesprek plaats, waarbij de ouders worden gevraagd naar het gedrag en eventuele bijzonderheden van hun kind en naar de thuissituatie en hun eigen wijze van opvoeden.

  • 4. De houder van de instelling biedt concrete activiteiten aan om ouders te stimuleren thuis met hun kind ontwikkelingsstimulerende activiteiten van voorschoolse educatie te doen.

  • 5. Ouders worden door de houder van de instelling actief betrokken bij de activiteiten van de voorschoolse educatie.

  • 6. De houder zorgt ervoor dat er coördinatie plaatsvindt op het geheel aan activiteiten met als resultaat dat ouders betrokken zijn bij de voorschoolse activiteiten. De coördinatie om ouders te betrekken bij de voorschoolse educatie is belegd bij een leidinggevende of coördinator, één van de beroepskrachten of bij een apart hiervoor aangestelde functionaris.

  • 7. Ouders worden regelmatig geïnformeerd over de ontwikkeling van hun kind.

Artikel 14       Samenwerking peuterspeelzaal en basisschool met vroegschool

  • 1. Peuterspeelzalen die voorschoolse educatie aanbieden, werken nauw samen met ten minste één basisschool die hetzelfde programma hanteert.

  • 2. De samenwerking bestaat minimaal uit gestructureerd overleg tussen de houder van de peuterspeelzaal en de schooldirectie, en tussen functionarissen van beide instellingen die verantwoordelijk zijn voor de coördinatie van het aanbod op de werkvloer.

  • 3. De samenwerking wordt door de houder van de peuterspeelzaal in een, samen met directie van de basisschool op te stellen jaarwerkplan, vastgelegd.

  • 4. Het jaarplan omvat concrete afspraken over visie, pedagogisch klimaat, het versterken van de doorlopende leerlijn, ouderbeleid, zorgbeleid, overdracht van kindgegevens, het gezamenlijke overleg en de opleiding/nascholing.

  • 5. De houder van de peuterspeelzaal evalueert jaarlijks gezamenlijk met de directie van de basisschool de kwaliteit van de voorschoolse educatie en de resultaten bij de kinderen. De uitkomsten van de evaluaties leiden tot aantoonbare en planmatige verbetermaatregelen in het jaarwerkplan en het concrete aanbod, waaronder didactiek en inhoud.

Artikel 15       Samenwerking peuterspeelzaal en basisschool met vroegschoolvariant

  • 1. Peuterspeelzalen die voorschoolse educatie aanbieden, werken nauw samen met ten minste één basisschool die erkend is als vroegschoolvariant -10% gewichtenleerlingen.

  • 2. De samenwerking wordt per peuterspeelzaal geregeld door middel van jaarlijks overleg met de basisschool over in ieder geval:

  • a. aansluiting tussen het VVE-programma en de vroegschoolvariant -10%;

  • b. het pedagogisch klimaat;

  • c. educatief handelen;

  • d. de omgang met ouders;

  • e. interne begeleiding en zorg.

  • 3. Een samenvatting van de inhoud en uitkomst van het overleg als bedoeld in het tweede lid wordt schriftelijk vastgelegd.

Artikel 16       Samenwerking kindercentrum en basisschool of vroegschoolvariant

  • 1. Kindercentra die voorschoolse educatie aanbieden, werken nauw samen met ten minste één basisschool die hetzelfde programma of de vroegschoolvariant -

  • 10 %-hanteert.

  • 2. De samenwerking wordt per kindercentrum geregeld door middel van jaarlijks overleg tussen de houder van de voorschool van de welzijns- of kinderopvanginstelling en de schooldirectie over in ieder geval:

  • a. aansluiting tussen de VVE-programma's;

  • b. pedagogisch klimaat;

  • c. educatief handelen;

  • d. omgang met ouders;

  • e. interne begeleiding en zorg.

  • 3. Een samenvatting van de inhoud en uitkomst van het overleg als bedoeld in het tweede lid wordt schriftelijk vastgelegd.

Artikel 17       Overdracht kindgegevens naar basisschool

  • 1. Bij ieder kind van 4 jaar dat een programma voor voorschoolse educatie aan een instelling heeft doorlopen, vindt overdracht van kindgegevens plaats naar de basisschool, met behulp van het Uniform Voorblad Overdracht Kindgegevens Amsterdam én een bijlage. De bijlage bevat de volgende zes ontwikkelingsgebieden:

    • a.

      taalontwikkeling;

    • b.

      ontluikende rekenontwikkeling;

    • c.

      sociaal-emotioneel gedrag;

    • d.

      speel- en leergedrag;

    • e.

      zelfredzaamheid;

    • f.

      motoriek.

  • 2. De instelling draagt er zorg voor dat de overdracht plaatsvindt van het compleet ingevulde dossier, bestaande uit het Uniform Voorblad Overdracht Kindgegevens Amsterdam en bijlagen. Voor alle instellingen die op eenzelfde locatie zitten als de basisschool, zal een aanvullend gesprek tussen instelling en basisschool plaatsvinden.

  • 3. De overdracht van kinderen die externe zorg of ondersteuning ontvangen of dit op korte termijn nodig hebben, vindt plaats door middel van bovengenoemde dossieroverdracht aangevuld met een gesprek tussen de instelling en de basisschool, ook wel de warme overdracht.

  • 4. De instelling bewaart de overgedragen gegevens twee jaar nadat het kind van de instelling is overgegaan naar de basisschool.

Artikel 18       Signalering en aanpak bij zorg

  • 1. De houder draagt er zorg voor dat de beroepskrachten de ontwikkeling van alle kinderen volgen met een kindvolgsysteem dat aansluit op het VVE-programma, conform artikel 10, lid 4. 

  • 2. Indien tijdens de voorschoolse educatie blijkt dat een kind zorg van een erkende zorginstelling nodig heeft, wordt het kind na bespreking hiervan met de ouders, door de instelling bij JGZ of Ouder- en Kind Centrum aangemeld.

  • 3. Ten aanzien van kinderen over wie de instelling zich met betrekking tot de ontwikkeling zorgen maakt, wordt door de houder van de instelling een individueel handelingsplan en pedagogisch beleidsplan opgesteld en bijgehouden. Het pedagogisch beleidsplan beschrijft in duidelijke en observeerbare termen hoe beroepskrachten in een peuterspeelzaal bijzonderheden in de ontwikkeling van kinderen of andere problemen signaleren en ouders doorverwijzen naar passende instanties die hierbij verdere ondersteuning kunnen bieden.

Artikel 19       Peuterdossier

De observatie- en eventuele toetsgegevens worden vastgelegd in een peuterdossier en geven zicht op de ontwikkeling of de eventuele stagnatie per kind. In het peuterdossier worden de volgende gegevens opgenomen en bijgehouden:

a. observatiegegevens;

b. eventuele toetsgegevens;

c. eventuele extra begeleiding of externe zorg en het verloop daarvan;

d. eventuele handelingsplannen;

e. hoe de ouders worden geïnformeerd en worden betrokken bij de zorg;

f. het Uniform Voorblad Overdracht Kindgegevens Amsterdam.

Artikel 20       Inrichting van de ruimten

Aanvullend op het bepaalde in artikel 5 en de inrichtingseisen voor kindercentra uit de wet worden de groepsspeelruimten ingericht volgens de voorwaarden van het programma dat op de locatie wordt gebruikt.

Artikel 21       Hardheidsclausule

Het college kan, in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar zijn oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de instelling afwijken van één of meerdere bepalingen van deze verordening.

Hoofdstuk 4 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 22       Inwerkingtreding en intrekking voorgaande verordeningen

  • 1. Deze verordening treedt in werking vanaf de dag na bekendmaking in het Gemeenteblad afdeling 3A en werkt terug tot 1 januari 2014.

  • 2. De verordeningen kwaliteitseisen peuterspeelzalen en voorschoolse educatie 2013, vastgesteld bij besluit van de stadsdeelraden komen te vervallen.;