Regeling vervallen per 01-08-2015

Subsidieregeling VVE-thuisprogramma's en inzet hbo'ers 2015

Geldend van 17-09-2014 t/m 31-07-2015

Intitulé

Subsidieregeling VVE-thuisprogramma's en inzet hbo'ers 2015

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepaling In deze subsidieregeling wordt verstaan onder:

  • a. doelgroepkind: kind met een indicatie op taalachterstand, vastgesteld door de opvoedadviseur op het Ouder- en Kindcentrum (OKC);

  • b. hbo'er: een beroepskracht met een hbo-diploma of die het ‘Programma erkenning verworven competenties' succesvol heeft doorlopen;

  • c. houder: degene aan wie een onderneming als bedoeld in de Handelsregisterwet 2007 toebehoort en die met die onderneming een kindercentrum of een peuterspeelzaal exploiteert;

  • d. kindercentrum: een voorziening waar kinderopvang plaatsvindt, anders dan gastouderopvang;

  • e. Landelijk Register Kinderdagverblijven en Peuterspeelzalen (LRKP): landelijk registratiesysteem van de Rijksoverheid waarin alle kinderopvangvoorzieningen en peuterspeelzalen die na een inspectie door de GGD en na de positieve beschikking van de gemeente worden geregistreerd;

  • f. ontwikkelingsstimulerende activiteiten: activiteiten die de (taal)ontwikkeling van het kind stimuleren;

  • g. opvoedadviseur: pedagogisch adviseur werkend op het Ouder- en Kindcentrum (OKC);

  • h. ouder: bloed- of aanverwant in opgaande lijn of de pleegouder van een kind op wie het peuterspeelzaalwerk betrekking heeft, met dien verstande dat bij de beoordeling of sprake is van pleegouderschap een subsidie op grond van de Wet op de jeugdzorg buiten beschouwing blijft;

  • i. peuterspeelzaal: voorziening waar peuterspeelzaalwerk plaatsvindt, anders dan gastouderopvang of kinderopvang in een kindercentrum;

  • j. thuisprogramma vve: programma waarbij ouders handvatten krijgen om thuis met hun kind activiteiten te ondernemen die de (taal)ontwikkeling van hun kind stimuleren;

  • k. verordening: de Verordening Kwaliteitseisen Peuterspeelzalen en Voorschoolse Educatie 2014;

  • l. voorschool: een kindercentrum of peuterspeelzaal waar voorschoolse educatie wordt uitgevoerd;

  • m. voorschoolse educatie: uitvoering van een door het college van burgemeester en wethouders gesubsidieerd programma dat gericht is op het verbeteren van de voorwaarden voor het met succes instromen in het basisonderwijs voor kinderen die nog niet tot een school kunnen worden toegelaten;

  • n. vroegschool: groep 1 en 2 van de basisschool. De vroegschool is gekoppeld aan een voorschool;

  • o. vroegschoolse educatie: uitvoering van een door het college van burgemeester en wethouders gesubsidieerd programma dat gericht is op het bestrijden en tegengaan van taalachterstanden bij kinderen in de groep 1 en 2 van de basisschool;

  • p. vve-locatie: een locatie waar voor- en/ of vroegschoolse educatie wordt uitgevoerd;

  • q. wet: Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

Artikel 2 Doel van de subsidieregels

Het doel van de regeling is het meer betrekken van ouders bij de (taal)ontwikkeling van hun kind(eren) en het bevorderen van de kwaliteit van de voor- en vroegschoolse educatie. Deze regeling biedt de mogelijkheid om voor twee soorten activiteiten eenmalig subsidie aan te vragen. De eerste activiteit is het gebruik van thuisprogramma's waarmee ouders in staat zijn om hun kind te begeleiden in hun (taal)ontwikkeling. De tweede activiteit is het inzetten van hbo'ers op voorscholen waardoor het opbrengstgericht werken en de kwaliteit op de werkvloer wordt bevorderd.

Artikel 3 Subsidieplafond

Het college stelt voor de activiteiten die volgens deze subsidieregels voor subsidie in aanmerking komen per soort activiteit jaarlijks een subsidieplafond vast.

Artikel 4 Het indienen van een aanvraag

  • 1. Een aanvraag in het kader van deze subsidieregeling wordt voor 1 september van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd ingediend.

  • 2. De aanvraag wordt ingediend op het daarvoor bestemde formulier.

Artikel 5 Voorschotten

Vooruitlopend op de vaststelling van de subsidie bevoorschot het college 100% van het verleende bedrag aan subsidie.

Hoofdstuk 2 Subsidie voor de inzet van thuisprogramma's op voor- en vroegscholen

Artikel 6 Activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen

Het college kan een eenmalige subsidie verlenen voor de aanschaf en uitvoering van een thuisprogramma op een vve-locatie.

Artikel 7 De aanvrager

De aanvrager is een door de gemeente erkende houder van een peuterspeelzaal of kindercentrum in Amsterdam welke is opgenomen in het Landelijk Register Kinderdagverblijven en Peuterspeelzalen (LRKP).

Artikel 8 Subsidiebedrag

  • Het college bepaalt de hoogte van het subsidiebedrag op basis van de in de aanvraag opgenomen kosten voor de aanschaf van het thuisprogramma en de kosten die met de uitvoering van het programma gepaard gaan, waaronder in ieder geval inbegrepen kosten voor aanschaf van materiaal, inhuur van deskundigheid en huur van ruimten voor zover naar het oordeel van het college deze noodzakelijk zijn voor het bereiken van het beoogde resultaat van het betreffende thuisprogramma. Artikel 9 De subsidieaanvraag In aanvulling op artikel 5 van de ASA 2013 bevat de subsidieaanvraag de volgende informatie en documenten:

  • a. een beschrijving van het gekozen thuisprogramma met aandacht voor de additionele waarde van het programma, de doelen die de aanvrager met het inzetten van het thuisprogramma wil bereiken en een overzicht van de bestaande werkwijze voor het stimuleren van thuisactiviteiten;

  • b. het totaal aantal ouders (of verzorgers) dat met de thuisprogramma's wordt bereikt en hoeveel daarvan als ouders van een doelgroepkind kunnen worden aangemerkt;

  • c. het moment waarop het thuisprogramma start en eindigt en hoe de effecten van het thuisprogramma worden gemeten;

  • d. een verklaring dat de aanvrager medewerking verleent aan een praktijkonderzoek door een door de gemeente vastgestelde wetenschapper naar de effecten van thuisprogramma's;

  • e. een sluitende begroting met daarin opgenomen:

    • i.

      een overzicht van de kosten die met de aanschaf en uitvoering van het thuisprogramma gepaard gaan, uitgesplitst naar structurele kosten en incidentele kosten;

    • ii.

      een uitsplitsing van kosten per voor- en vroegschool indien van toepassing.

Artikel 9 De subsidieaanvraag

  • In aanvulling op artikel 5 van de ASA 2013 bevat de subsidieaanvraag de volgende informatie en documenten:

  • a. een beschrijving van het gekozen thuisprogramma met aandacht voor de additionele waarde van het programma, de doelen die de aanvrager met het inzetten van het thuisprogramma wil bereiken en een overzicht van de bestaande werkwijze voor het stimuleren van thuisactiviteiten;

  • b. het totaal aantal ouders (of verzorgers) dat met de thuisprogramma's wordt bereikt en hoeveel daarvan als ouders van een doelgroepkind kunnen worden aangemerkt;

  • c. het moment waarop het thuisprogramma start en eindigt en hoe de effecten van het thuisprogramma worden gemeten;

  • d. een verklaring dat de aanvrager medewerking verleent aan een praktijkonderzoek door een door de gemeente vastgestelde wetenschapper naar de effecten van thuisprogramma's;

  • e. een sluitende begroting met daarin opgenomen:

    • i.

      een overzicht van de kosten die met de aanschaf en uitvoering van het thuisprogramma gepaard gaan, uitgesplitst naar structurele kosten en incidentele kosten;

    • ii.

      een uitsplitsing van kosten per voor- en vroegschool indien van toepassing.

Artikel 10 Weigeringsgronden

  • In aanvulling op artikel 9 van de ASA weigert het college een subsidie te verlenen als:

  • a. met het beoogde thuisprogramma nog geen ervaring is opgedaan in Nederland;

  • b. het gekozen thuisprogramma niet in de databank effectieve jeugdinterventies van het Nederlands Jeugdinstituut is opgenomen op het moment van aanvraag en de aanvrager naar het oordeel van het college niet voldoende aannemelijk heeft kunnen maken dat dit binnen een jaar na aanvraag alsnog zal zijn gebeurd;

  • c. de keuze voor het in te zetten thuisprogramma naar het oordeel van het college onvoldoende is onderbouwd;

  • d. naar het oordeel van het college onvoldoende duidelijk is op welke wijze het gekozen thuisprogramma aansluit op het vve-programma dat de houder hanteert, de bestaande thuisactiviteiten en de ouders die de houder met het gekozen thuisprogramma wil bereiken;

  • e. de ingediende begroting niet sluitend is;

  • f. naar het oordeel van het college onvoldoende sprake is van een heldere weergave van hoe de effecten worden gemeten van het thuisprogramma en het starten en eindigen van het thuisprogramma;

  • g. naar het oordeel van het college onvoldoende afspraken zijn gemaakt tussen de voor- en vroegschool om duurzame resultaten te kunnen boeken.

Artikel 11 Wijze van verdelen

De aanvragen die voldoen aan artikel 7 en 9 en waarop niet een van de weigeringsgronden in artikel 10 van toepassing zijn, worden vervolgens gehonoreerd, in volgorde waarop de aanvragen zijn binnengekomen totdat het subsidieplafond is bereikt.

Artikel 12 Subsidieverplichtingen

  • Het college verbindt aan de verleende subsidie de volgende verplichtingen:

  • a. het thuisprogramma wordt uitgevoerd conform de eisen die zijn vastgesteld door de ontwikkelaar van het thuisprogramma;

  • b. de vve-houder levert een eindrapportage aan met daarin de vermelding van de behaalde resultaten afgezet tegen de voorafgestelde doelen;

  • c. in aanvulling op artikel 13, 14 en 15 van de ASA neemt de vve-houder in zijn verantwoording van de subsidie een weergave van de incidentele kosten en de structurele kosten op die bij de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten gerealiseerd zijn.

Hoofdstuk 3 Subsidie voor de inzet van hbo'ers op voorscholen

Artikel 13 Activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen

  • Het college kan per groep kinderen (voorschoolgroep) een eenmalige subsidie verlenen voor de inzet van een hbo'er. De hbo'er kan op één van de twee volgende wijzen worden ingezet:

  • a. als pedagogisch medewerker op een voorschoolgroep voor 680 directe uren voor voorschoolse educatie per jaar (waarvan per week 12 uur op de voorschoolgroep) of;

  • b. als bestaande coach van de pedagogisch medewerkers van een voorschoolgroep voor 160 directe uren per jaar.

Artikel 14 De aanvrager

De aanvrager is een door de gemeente erkende houder van een peuterspeelzaal of kindercentrum in Amsterdam welke is opgenomen in het Landelijk Register Kinderdagverblijven en Peuterspeelzalen (LRKP) en die in het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd reeds hbo'ers in dienst had conform de condities in artikel 19 of 20 van deze regeling.

Artikel 15 Subsidiebedrag

  • 1. Het college verstrekt voor de inzet van een hbo' er op de groep per jaar maximaal een bedrag van € 4.249,- per groep, hierbij uitgaande van een inzet van in totaal 680 directe uren per groep per jaar.

  • 2. Het college verstrekt voor de inzet van een hbo' er als coach per jaar maximaal een bedrag van € 6.574,- per groep, hierbij uitgaande van een inzet van in totaal 160 directe uren per groep per jaar.

Artikel 16 De subsidieaanvraag In aanvulling op artikel 5 van de ASA 2013 bevat de subsidieaanvraag de volgende informatie en documenten:

  • a. een begroting van de beoogde inzet van hbo'ers, gebaseerd op het bepaalde in artikel 15;

  • b. een plan voor de inzet van de hbo'er, waarin minimaal is opgenomen:

    • i.

      het aantal gewenste hbo'ers en het aantal weken dat de hbo'er wordt ingezet;

    • ii.

      volgens welke variant als bedoeld in artikel 13 de hbo'er wordt ingezet voor de uitvoering van de activiteiten, vergezeld van een korte motivering van de gemaakte keuze;

    • iii.

      een opsomming van de beoogde activiteiten en resultaten die de aanvrager daarmee wil bereiken.

Artikel 17 Weigeringsgronden

  • In aanvulling op artikel 9 van de ASA weigert het college een subsidie te verlenen als:

  • a. de houder reeds subsidie ontvangt voor de betreffende voorschoolgroep onder de ‘Subsidieregeling pilots startgroepen voor peuters' van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • b. naar het oordeel van het college de keuze voor de variant volgens welke de hbo'er wordt ingezet en de motivering op welke wijze dit past bij de situatie op de voorschool onvoldoende is onderbouwd;

  • c. naar het oordeel van het college onvoldoende uiteen is gezet wat de beoogde activiteiten zijn en welke resultaten daarmee beoogd worden;

  • d. de ingediende begroting niet sluitend is.

Artikel 18 Wijze van verdelen

De aanvragen die voldoen aan artikel 14 en 16 en waarop niet een van de weigeringsgronden in artikel 17 van toepassing is, worden vervolgens gehonoreerd in volgorde waarop de aanvragen zijn binnengekomen totdat het subsidieplafond is bereikt.

Artikel 19 Subsidieverplichtingen hbo'er als pedagogisch medewerker op de groep

  • 1. Het college verbindt aan de verleende subsidie de volgende verplichtingen:

    • a.

      de door de aanvrager in te zetten medewerker heeft bij aanvang van de gesubsidieerde activiteiten een relevante hbo-opleiding op pedagogisch en/of didactisch gebied afgerond of heeft het ‘Programma erkenning verworven competenties' (EVC) doorlopen en;

    • b.

      de door de aanvrager in te zetten medewerker heeft bij aanvang van de gesubsidieerde activiteiten een opleiding in een van de erkende ‘vve-programma's' zoals bepaald in de verordening afgerond of is daarmee gestart en;

    • c.

      de door de aanvrager in te zetten medewerker heeft bij aanvang van de gesubsidieerde activiteiten ‘de gemeentelijke vve-module voor hbo'ers op de groep' afgerond of start hier binnen drie maanden mee en;

    • d.

      de door de aanvrager in te zetten medewerker verricht de gesubsidieerde activiteiten tussen 1 januari en 31 december in het kalenderjaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

  • 2. De aanvrager zendt na afloop van de bestedingsperiode een afschrift van het bewijs van scholing als bedoeld in lid 1 of verwerkt de controle hiervan in de controleverklaring door de accountant.

  • 3. In aanvulling op artikel 13, 14 en 15 van de ASA neemt de aanvrager in de verantwoording een rapportage op met een beschrijving van de inzet van hbo'ers en de wijze waarop dit heeft bijgedragen aan opbrengstgericht werken en verhoging van kwaliteit op de werkvloer. De verantwoording van de aanvrager wordt ingediend op het daarvoor bestemde formulier.

Artikel 20 Subsidieverplichtingen hbo'er als coach

  • 1. Het college verbindt aan de verleende subsidie de volgende verplichtingen:

    • a.

      de door de aanvrager in te zetten medewerker heeft bij aanvang van de gesubsidieerde activiteiten een relevante hbo-opleiding op pedagogisch en/of didactisch gebied afgerond of heeft het ‘Programma erkenning verworven competenties' (EVC)doorlopen en;

    • b.

      de door de aanvrager in te zetten medewerker heeft bij aanvang van de gesubsidieerde activiteiten ‘de gemeentelijke vve-module voor hbo'ers als coach' afgerond of start hier binnen drie maanden mee en;

    • c.

      de door de aanvrager in te zetten medewerker verricht de gesubsidieerde activiteiten tussen 1 januari en 31 december in het kalenderjaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

  • 2. De aanvrager zendt na afloop van de bestedingsperiode een afschrift van het bewijs van scholing als bedoeld in lid 1 of verwerkt de controle hiervan in de controleverklaring door de accountant.

  • 3. In aanvulling op artikel 13, 14 en 15 van de ASA neemt de aanvrager in de verantwoording een rapportage op met een beschrijving van de inzet van hbo'ers en de wijze waarop dit heeft bijgedragen aan opbrengstgericht werken en verhoging van kwaliteit op de werkvloer. De verantwoording van de aanvrager wordt ingediend op het daarvoor

Hoofdstuk 4 Overige bepalingen

Artikel 21 Inwerkingtreding

De nadere regels treden in werking op 1 januari 2015.

Artikel 22 Citeertitel

Deze regels kunnen worden aangehaald als ‘Subsidieregeling vve-thuisprogramma's en inzet hbo'ers'.

Toelichting

Deze subsidieregeling heeft de vorm van nadere regels als bedoeld in artikel 1 onder d van de ASA 2013 (verder de ASA). Dit betekent dat op de subsidies die op grond van deze regeling worden verstrekt eveneens de ASA van toepassing is. Deze regeling vormt een aanvulling op hetgeen in de ASA is geregeld. Waar dat noodzakelijk is wordt verwezen naar het betreffende artikel uit de ASA. In deze toelichting wordt voor zover noodzakelijk per artikel nadere uitleg gegeven.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepaling

Voor de begripsbepaling in deze nadere regels is zoveel mogelijk aangesloten bij de begrippen uit de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en de verordening van de gemeente Amsterdam.

Artikel 2 Doel van de subsidieregels

  • Op 12 maart 2012 hebben het Rijk en de G4/33 bestuursafspraken ondertekend over het effectief benutten van voor- en vroegschoolse educatie (VVE) en extra leertijd voor jonge kinderen. Hierin zijn ook afspraken opgenomen over het gebruik van thuisprogramma's en de inzet van hbo'ers in de voorschoolse sector. Om te zorgen dat het doel wordt bereikt, heeft het Rijk extra middelen aan de gemeenten ter beschikking gesteld. De gemeente Amsterdam zet deze middelen onder andere in voor de subsidiëring van thuisprogramma's en inzet van hbo'ers. Deze subsidie voor instellingen die voorschoolse educatie aanbieden betreft een aanvulling op de subsidie die de gemeente Amsterdam verstrekt aan deze instellingen voor uitvoering van voorschoolse educatie. Uitgangspunt bij het gebruik van thuisprogramma's is het bevorderen van ontwikkelingsstimulerende activiteiten thuis. De subsidiëring van vve-thuisprogramma's start in 2013 en loopt door tot en met 2015. In de bestuursafspraken is voor dit onderdeel opgenomen: "Ouders zijn de belangrijkste partners bij de ontwikkeling van jonge kinderen. Amsterdam wil voor het deel van de doelgroep die dat nodig heeft extra inzetten op ontwikkelingsstimulerende activiteiten en onderwijsondersteunende activiteiten thuis in aanvulling op het centrumgerichte vve-programma". De doelstelling en het resultaat voor dit onderdeel zijn als volgt geformuleerd:

  • - Doel: Het doel van de subsidiering van thuisprogramma's is ouders van doelgroepkinderen in staat te stellen om hun kind te begeleiden in hun (taal)ontwikkeling. Doelgroepkinderen zijn kinderen met een indicatie op taalachterstand, vastgesteld door de opvoedadviseur op het Ouder- en Kindcentrum (OKC).

  • - Resultaat: In de bestuursafspraken is vastgesteld dat in 2013 80% van de vve-locaties minimaal een score drie behalen bij de GGD inspecties op het aspect ouders. Het aspect ouders valt uiteen in zeven subaspecten. Ontwikkelingsstimulerende activiteiten thuis is een van de zeven subaspecten, waarbij 80% van de vve-locatie score drie moeten behalen.

  • Uitgangspunt bij de inzet van hbo'ers op voorscholen is dat hbo‘ers kunnen zorgen voor een belangrijke kwaliteitsinput op de voorscholen. Door het Rijk is de rol van de hbo'ers als volgt geformuleerd: "De hbo-gekwalificeerde begeleiders in VVE zijn nodig om het opbrengstgericht werken op de groep verder vorm te geven en de kwaliteit op de werkvloer te verhogen." In de bestuursafspraken is afgesproken dat de voorschoolse instellingen het aantal hbo'ers gefaseerd uitbreiden.

Artikel 3 Subsidieplafond

Het subsidieplafond bepaalt het bedrag dat per jaar beschikbaar is voor de activiteiten die volgens de subsidieregeling voor subsidie in aanmerking komen. De toelichting bij de Algemene Subsidie verordening Amsterdam 2013 (ASA) bevat verdere uitleg over het subsidieplafond (artikel 4).

Artikel 4 Het indienen van een aanvraag

Aanvragen voor subsidie dienen voor 1 september ingediend te worden. Aanvragen die na de termijn worden ingediend worden niet in behandeling genomen.

Artikel 5 Voorschotten

Van het bedrag dat als subsidie wordt verleend, wordt de volledige 100% bevoorschot.

Hoofdstuk 2 Subsidie voor het gebruik van thuisprogramma's op de voor- en vroegschool

Artikel 6 Activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen

Deze bepaling behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 7 De aanvrager

De subsidie voor thuisprogramma's is alleen beschikbaar voor houders van een VVE locatie die door de gemeente Amsterdam zijn erkend zoals geregeld in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. De aanvraag voor de subsidie wordt ingediend door de houder van de voorschool. De houder kan naast subsidie voor de eigen voorschool, ook subsidie aanvragen voor de gekoppelde basisschool (vroegschool). De houder draagt samen met de gekoppelde basisschool zorg dat het thuisprogramma zowel op de voor- als vroegschool ingezet wordt.

Artikel 8 Subsidiebedrag

Deze bepaling regelt waar het als subsidie te verstrekken bedrag uit kan bestaan. Onder de kosten voor de aanschaf van een thuisprogramma moet worden verstaan de kosten die door de leverancier van het programma in rekening worden gebracht bij de aankoop van het programma. Onder kosten die met de uitvoering van het thuisprogramma gepaard gaan, wordt verstaan de kosten die de houder in redelijkheid moet maken om te realiseren dat ouders met het thuisprogramma in aanraking kunnen komen. Hierbij kan gedacht worden aan voorlichtingsmateriaal (folders, posters, digitale media), kosten voor de voorbereiding van personeel en kosten voor ondersteunend materiaal dat ten behoeve van het thuisprogramma op de voorschool aanwezig moet zijn. Tevens kunnen kosten voor (informatie)bijeenkomsten met ouders onderdeel uitmaken van de subsidie. Indien de houder niet de capaciteit in huis heeft om het thuisprogramma uit te voeren, kan er -na overleg met DMO- externe deskundigheid ingehuurd worden. Indien de houder van een voorschool genoodzaakt is om voor de bijeenkomst(en) een ruimte buiten de voorschool te huren, dient gezocht te worden naar een ruimte die wat betreft huurprijs in verhouding is met het doel van deze subsidieregeling. De kosten van aanschaf van het thuisprogramma en de eventuele kosten voor de uitvoering bij elkaar opgeteld, levert het totaal als subsidie te verlenen bedrag op. De hoogte van het bedrag bepaalt welk verantwoordingsregime uit de Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013 (ASA 2013) van toepassing is. Dit is geregeld in artikel 13 en 14 en van de ASA.

Artikel 9 De subsidieaanvraag

Het thuisprogramma is bedoeld als een aanvullend programma voor ouders bovenop de huidige activiteiten die er vanuit het opgestelde ouderbeleid worden ondernomen om ouderbetrokkenheid te stimuleren.

In de aanvraag dient de aanvullende functie van het thuisprogramma naar voren te komen. Hierbij is het belangrijk dat er inzicht wordt geboden waarom er voor het bepaalde thuisprogramma is gekozen, hoe het thuisprogramma aansluit op de bestaande activiteiten die worden ondernomen om thuisactiviteiten te stimuleren en waarom het thuisprogramma het beste aansluit op de ouders die de houder met dit thuisprogramma wilt bereiken.

Bovendien dienen de doelen die de houder met het thuisprogramma wil behalen in de aanvraag te zijn opgenomen en wordt er een weergave van de wijze waarop de effecten van het thuisprogramma worden gemeten in de aanvraag opgenomen. Daarnaast wordt het totaal aantal ouders dat met het thuisprogramma wordt bereikt vermeld en wordt er weergegeven hoeveel ouders van het totaal aantal ouders zijn van doelgroepkinderen. In de aanvraag staat een financiële paragraaf, waarin wordt vermeld wat de kosten zijn voor de aanschaf van het thuisprogramma en wat de kosten zijn voor de uitvoering van het thuisprogramma.

Verder worden de kosten in de aanvraag uitgesplitst naar structurele en incidentele kosten. Indien het thuisprogramma op de voor- en vroegschool wordt ingezet, wordt er in de aanvraag een overzicht gegeven van de kosten voor de voorschool en de kosten voor de vroegschool. De inzet van het thuisprogramma op de vroegschool wordt bekrachtigd met een handtekening van de verantwoordelijke van de vroegschool.

Artikel 10 Weigeringsgronden

Dit artikel bevat de gronden waarop een aanvraag kan worden geweigerd. In de aanvraag dient de keuze voor het gekozen thuisprogramma voldoende zijn te onderbouwd. Dit betekent dat de houder in de aanvraag aangeeft op welke wijze het thuisprogramma een toevoeging is op het vve-programma dat door de houder wordt gehanteerd, waarom en hoe dit specifieke thuisprogramma het beste aansluit op de ouders die de houder met dit gekozen thuisprogramma wil bereiken, hoeveel ouders de houder met het thuisprogramma wil bereiken (uitgesplitst naar ouders van doelgroepkinderen en ouders van niet doelgroepkinderen) en hoe het thuisprogramma aansluit op de bestaande activiteiten die worden ondernomen om de ontwikkelingsstimulering thuis te bevorderen. Wanneer het thuisprogramma zowel op de voor- als vroegschool wordt ingezet, dient in de aanvraag te worden vermeld hoe de taakverdeling tussen de voor- en vroegschool bij de uitvoering van het programma is opgebouwd, hoe de doorlopende lijn in het bereiken van ouders wordt gewaarborgd en wat de verdeling is van het aantal deelnemende ouders per voor- en vroegschool. Aanvragen waarvan het beoogde thuisprogramma niet in Nederland wordt uitgevoerd en waarvan niet aangenomen kan worden dat het binnen een jaar na aanvraag opgenomen is in de NJI databank effectieve jeugdinterventies, komen niet voor honorering in aanmerking.

Artikel 11 Wijze van verdelen

Deze bepaling behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 12 Subsidieverplichtingen

Dit artikel schrijft voor dat de houder verplicht is een eindrapportage aan te leveren. In de eindrapportage staat vermeld wat de resultaten zijn, afgezet tegen de voorafgestelde doelen van het thuisprogramma. Ook wordt vermeld hoeveel ouders er zijn bereikt, uitgesplitst naar ouders van doelgroepkinderen en ouders van niet doelgroepkinderen. In de eindrapportage worden de sterke en zwakke punten bij de uitvoering van het thuisprogramma vermeld. Bovendien worden in de eindrapportage de resultaten van de effectmeting getoond. Tevens bevat de eindrapportage een financiële paragraaf waarin een overzicht staat van de werkelijke baten en lasten, waarbij de werkelijke kosten uitgesplitst worden naar structurele en incidentele kosten. Indien het thuisprogramma ook op de vroegschool heeft plaatsgevonden wordt er een splitsing gemaakt in de kosten tussen de voor- en vroegschool. Indien het thuisprogramma al voor de subsidieverlening is gestart, worden er nadere afspraken gemaakt over de effectmeting.

Hoofdstuk 3 Subsidie voor de inzet van hbo'ers op voorscholen

Artikel 13 Activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen

  • In dit artikel worden de twee varianten voor de inzet van een hbo'er omschreven. De hbo'er kan voor een van beide varianten ingezet worden, niet voor allebei. Daarnaast kan per groep in totaal maximaal één hbo'er worden ingezet. Bij de hbo'er als pedagogisch medewerker op de groep dient er sprake te zijn van functiedifferentiatie met de mbo'er die eveneens op de groep staat. De hbo'er als pedagogisch medewerker op de groep zal zich met name bezig houden met het:

  • - op kwalitatief hoogwaardige wijze uitvoeren van een vve-programma;

  • - implementeren en monitoren van opbrengstgericht werken op de groep;

  • - maken van analyses van toets- en observatiegegevens;

  • - opstellen van de handelingsplannen per kind;

  • - begeleiden van / feedback geven aan andere pedagogisch medewerker op de groep;

  • - bewaken en versterken van de doorgaande leerlijn met het basisonderwijs;

  • - stimuleren van ouderbetrokkenheid;

  • - vervullen van een voorbeeldrol op de groep;

  • - signaleren van knelpunten en het initiëren van verbetertrajecten.

  • Het is de bedoeling dat de hbo'er één van de twee huidige pedagogisch medewerkers op de groep vervangt. Het is niet toegestaan om de hbo'er als 3e persoon op de groep te laten werken. Het totaal aantal aanstellingsuren bij een pedagogisch medewerker op de groep is bepaald op gemiddeld 17 uren per week, voor onder andere voorbereiding, teamoverleg, openingstijden en opleidingen naast de 12 uren voorschoolse educatie per week. Per jaar gaat het in totaal om maximaal 680 directe aanstellingsuren; in de vaststelling van het subsidiebedrag wordt daarnaast rekening gehouden met 10% indirecte uren. De hbo'er als coach zal zich met name bezighouden met het:

  • - coachen van pedagogisch medewerkers op de groep;

  • - observeren en terugkoppelen van opbrengsten aan de leiding van de voorschoollocatie;

  • - (verder) vorm geven van opbrengstgericht werken op de voorschoolgroep;

  • - versterken van de doorgaande leerlijn van voorschool naar vroegschool;

  • - bewerkstelligen dat het aanbod aan de kinderen opklimt in moeilijkheidsgraag en zorgen dat het aanbod gedifferentieerd is;

  • - verbeteren van de interne kwaliteitszorg.

  • Het totaal aantal aanstellingsuren bij een hbo´er als coach is bepaald op gemiddeld 4 uren per week. Per jaar gaat het in totaal om maximaal 160 directe aanstellingsuren; in de vaststelling van het subsidiebedrag wordt daarnaast rekening gehouden met 10% indirecte uren.

Artikel 14 De aanvrager

De subsidie voor de inzet van hbo'ers is alleen beschikbaar voor houders van een vve-locatie die door de gemeente Amsterdam zijn erkend zoals geregeld in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Daarnaast dienen aanbieders al in het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd hbo'ers in dienst te hebben gehad conform de condities geformuleerd in artikel 19 of 20 van deze regeling.

Artikel 15 Subsidiebedrag

  • In dit artikel is geregeld welk bedrag de houder als subsidie kan aanvragen voor de inzet van een hbo'er als pedagogisch medewerker op de groep of een hbo'er als coach. Het college hanteert hierbij normbedragen per jaar. In het geval dat de hbo'er als pedagogisch medewerker op de groep wordt ingezet, bedraagt het subsidiebedrag het verschil in salaris tussen een mbo'er en hbo'er, omdat dit veelal ingehuurde medewerkers betreft. Voor de inzet van een hbo'er als coach wordt het volledige salaris op hbo-niveau vergoed, omdat dit veelal een nieuwe functie betreft. De normbedragen voor beide varianten zijn als volgt:

  • - voor de inzet van een hbo‘er als pedagogisch medewerker op de groep voor 680 directe uren per jaar kan de houder maximaal € 4.249,- per jaar per voorschoolgroep aanvragen.

  • - voor de inzet van een hbo‘er als coach voor 160 directe uren per jaar kan de houder maximaal € 6.574,- per voorschoolgroep per jaar aanvragen.

  • Deze bedragen zijn als volgt tot stand gekomen:

  • - Het bedrag voor de inzet van een hbo‘er als pedagogisch medewerker op de groep is berekend aan de hand van de eindbedragen van de salarisschalen 6 en 8 van de CAO Welzijn en Maatschappelijke Dienstverlening 2012-2014. Daarnaast is rekening gehouden met een percentage werkgeverslasten van 33%, een toeslag overhead van 30% en met 10% indirecte uren (vakantie, verlof en ziekte). Dit bedrag is naar rato omgerekend, uitgaande van 680 directe aanstellingsuren per jaar voor de hbo'er als pedagogisch medewerker op de groep.

  • - Het bedrag voor de inzet van een hbo‘er als coach is berekend aan de hand van het eindbedrag van salarisschaal 8 van de CAO Welzijn en Maatschappelijke Dienstverlening 2012 - 2014. Daarnaast is rekening gehouden met een percentage werkgeverslasten van 33%, een toeslag overhead van 30% en met 10% indirecte uren (vakantie, verlof en ziekte). Dit bedrag is naar rato omgerekend, uitgaande van 160 directe uren per jaar voor de hbo'er als coach.

  • De hoogte van het als subsidie te verlenen bedrag wordt derhalve bepaald door vermenigvuldiging van het aantal hbo'ers dat wordt ingezet voor de twee varianten. De hoogte van het als totaal te verlenen bedrag bepaalt welk verantwoordingsregime uit de Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013 (ASA 2013) van toepassing is. Dit is geregeld in artikel 13 en 14 van de ASA.

Artikel 16 De subsidieaanvraag

In dit artikel wordt een beknopte samenvatting gegeven van de onderdelen van het aanvraagformulier.

Artikel 17 Weigeringsgronden

Dit artikel bevat de gronden waarop een aanvraag kan worden geweigerd. De eerste weigeringsgrond verwijst naar de Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) van 6 juni 2011 en 2 december 2011, nr. WJZ/350311 en nr. WJZ/303439 (2774) op basis waarvan instellingen subsidie kunnen ontvangen ten behoeve van pilots met startgroepen voor peuters. Onderdeel van deze OCW-regeling is subsidie voor de inzet van een hbo'er. Om dubbele subsidiëring van hbo'ers voorkomen is deelname aan de OCW-regeling opgenomen als weigeringsgrond.

Artikel 18 Wijze van verdelen

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 19 Subsidieverplichtingen hbo'er als pedagogisch medewerker op de groep

In dit artikel worden de subsidieverplichtingen voor de inzet van een hbo'er als pedagogisch medewerker op de groep beschreven. Het verschil in functie met de mbo-geschoolde pedagogisch medewerker is beschreven in de toelichting van artikel 13. Omdat deze hbo-medewerker net als de mbo-geschoolde pedagogisch medewerker op de groep zal werken, is een scholing in een van de vier erkende vve-programma's vereist, conform de verordening. Daarnaast moet deze medewerker de gemeentelijke vve-module voor hbo'ers op de groep hebben afgerond of hier binnen drie maanden mee starten. De in te zetten medewerker dient bij aanvang werkzaamheden wel reeds in het bezit te zijn van een relevante hbo-opleiding op pedagogisch en didactisch gebied, of heeft het ‘Programma erkenning verworven competenties' succesvol doorlopen. De aanvrager laat de accountant in zijn controleverklaring de opleidingseisen meenemen of zendt de bewijzen hiervoor mee bij de verantwoording van de subsidie in DMO indien een accountantsverklaring niet van toepassing is. Indien de bewijzen niet of niet binnen de gestelde termijn worden overgelegd kan dit gevolgen hebben voor de subsidieverstrekking. Het college kan gebruik maken van de bevoegdheid om de subsidie in te trekken.

Artikel 20 Subsidieverplichtingen hbo'er als coach

De taakomschrijving van de hbo'er als coach is opgenomen in de toelichting bij artikel 13. Hbo'ers die ingezet worden als coach hoeven niet geschoold te zijn in één van de erkende vve-programma's zoals opgenomen in de verordening, maar dienen wel de gemeentelijke vve-module voor hbo'ers als coach afgerond te hebben, danwel hier binnen drie maanden mee te starten. De aanvrager laat de accountant in zijn controleverklaring de opleidingseisen meenemen of zendt de bewijzen hiervoor mee bij de verantwoording van de subsidie in DMO indien een accountantsverklaring niet van toepassing is. Indien de bewijzen niet of niet binnen de gestelde termijn worden overgelegd kan dit gevolgen hebben voor de subsidieverstrekking. Het college kan gebruik maken van de bevoegdheid om de subsidie in te trekken.

Hoofdstuk 4 Overige bepalingen

Artikel 21 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 22 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting.