Regeling vervallen per 01-01-2016

Bijzondere subsidieverordening dierenwelzijn 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2015

Intitulé

Bijzondere subsidieverordening dierenwelzijn 2015

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • In deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1. ASA: Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013;

  • 2. de Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

  • 3. het college: het college van burgemeester en wethouders;

  • 4. dierenambulance: een instelling in het bezit van een of meer auto's die voldoende zijn toegerust en uitgerust om voor het vervoer van gewonde of zieke dieren te worden gebruikt, minstens één persoon op een dierenambulance het diploma dieren-EHBO heeft, en welke instelling tevens beschikt over een telefonisch bereikbare meldkamer die gemachtigd is deze auto's te doen inzetten, en voorts beschikt over een toegestane ruimte voor het tijdelijk bewaren van kadavers;

  • 5. dierenopvangcentrum: een instelling die in staat is meer dan 50 gezelschapsdieren of vrij levende dieren gelijktijdig op te vangen, te huisvesten en te verzorgen;

  • 6. eenmalige subsidie: eenmalige subsidie zoals bedoeld in artikel 1, aanhef en onder c, van de ASA;

  • 7. periodieke subsidie: periodieke subsidie zoals bedoeld in artikel 1, aanhef en onder f, van de ASA.

Artikel 2 Toepasselijke regelgeving

De ASA is van toepassing, tenzij daarvan in deze verordening uitdrukkelijk wordt afgeweken.

Artikel 3 Doel subsidieregeling

Deze subsidieregeling is van toepassing op subsidies voor activiteiten op het gebied van dierenwelzijn. Het doel van deze subsidieregeling is het vervoeren en laten opvangen van zwervende gezelschapsdieren en van zieke en gewonde vrij levende dieren, en ondersteuning van overige activiteiten die het dierenwelzijn bevorderen.

Artikel 4 Subsidieplafonds

  • 1. Het college stelt subsidieplafonds vast. De subsidieplafonds worden voor elk van de hoofdstukken 2, 3, 4 en 5 van deze verordening afzonderlijk vastgesteld.

  • 2. Indien in de door de gemeenteraad vastgestelde begroting of in een daarvan deel uitmakende bijlage een post is opgenomen die blijkens de daarbij behorende omschrijving uitsluitend is bestemd als subsidie ‘dierenwelzijn' ten behoeve van een aanvrager, geldt deze begrotingspost als subsidieplafond voor die aanvrager.

Artikel 5 Aanvrager

Subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan instellingen werkzaam in de gemeente Amsterdam die actief zijn in de sector dierenwelzijn.

Artikel 6 Aanvraagtermijn en beslistermijn

  • Subsidie kan uitsluitend worden aangevraagd voor een periode van een jaar, eindigend op 31 december. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend vóór

  • 1 oktober van het jaar, voorafgaand aan het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd. In afwijking van de ASA geldt deze termijn zowel voor periodieke als eenmalige subsidies en beslist het college zowel op aanvragen voor periodieke als eenmalige subsidies vóór 1 januari van het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd. De subsidies uit de hoofdstukken 2, 3 en 4 zijn periodieke subsidies; subsidies uit hoofdstuk 5 kunnen zowel periodieke als eenmalige subsidies betreffen.

  • Artikel 7 Algemene weigeringsgronden

  • 1. De subsidie kan worden geweigerd indien de aanvrager geen eigen bijdrage in financiële zin of anderszins inbrengt.

  • 2. De subsidie wordt verder geweigerd indien de aanvrager op commerciële basis werkt.

Artikel 8 Toestemming

Onverminderd het bepaalde in de ASA behoeft de subsidieontvanger van een periodieke subsidie de toestemming van het college voor het genoemde in artikel 4:71, eerste lid, onder de leden a, b, c, d, h, i en j, van de Awb.

Artikel 9 Algemene verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. De subsidieontvanger voert een zodanig ingerichte administratie dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en plichten, alsmede de betalingen en ontvangsten kunnen worden nagegaan.

  • 2. De subsidieontvanger verleent aan het college, dan wel aan een door het college aangewezen ambtenaar, inzage in de administratie, voor zover het college dit nodig acht.

  • 3. De subsidieontvanger dient bij de uitoefening van de werkzaamheden te voldoen aan kwaliteitseisen die hieraan op grond van dierenwelzijn in de Wet Dieren, het Besluit houders van dieren en de keurmerken van de Dierenbescherming worden gesteld.

Artikel 10 De aanvraag tot subsidievaststelling

  • 1. Overeenkomstig de ASA worden subsidies tot en met € 5.000 vastgesteld bij de toekenning van de subsidie. Voor subsidies hoger dan € 5.000 is de subsidieontvanger na afloop van het boekjaar waarvoor de subsidie is verleend, verplicht om bij het college een aanvraag tot het vaststellen van de subsidie in te dienen door het verstrekken van de gegevens die het college nodig heeft voor het vaststellen van de subsidie. Voor subsidies tussen

    € 5.000 en € 50.000 dient de aanvraag te worden ingediend binnen 8 weken na afloop van het boekjaar, en voor subsidies hoger dan € 50.000 binnen 12 weken na afloop van het boekjaar. Voor subsidies hoger dan € 125.000 kan uitstel worden verleend tot 20 weken na afloop van het boekjaar. De aanvraag tot subsidievaststelling dient voor subsidies groter dan € 125.000 vergezeld te gaan van een controleverklaring als bedoeld in artikel 4:78 van de Awb.

  • 2. Bij de aanvraag tot subsidievaststelling toont de subsidieontvanger aan dat de activiteiten zijn uitgevoerd overeenkomstig de beschrijving van de aanvraag en subsidietoekenning.

Artikel 11 De subsidievaststelling

  • 1. Het college stelt een subsidie vast binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling. Het college kan zijn beslissing eenmaal voor ten hoogste vier weken verdagen; het doet hiervan tijdig mededeling aan de aanvrager.

  • 2. Indien de aanvraag tot subsidievaststelling niet tijdig is ingediend, kan het college de subsidie ambtshalve vaststellen binnen negen maanden na afloop van de periode of de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend.

  • 3. Het college stelt een subsidie niet eerder ambtshalve vast dan nadat een door hem te stellen termijn waarbinnen alsnog een aanvraag tot subsidievaststelling kan worden ingediend, is verstreken.

  • Artikel 12 Buiten beschouwing te laten kosten en uitgaven

  • Het college kan bij het vaststellen van de subsidie die kosten en uitgaven buiten beschouwing laten, die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd. Deze kosten kunnen in ieder geval betrekking hebben op gedane uitgaven, respectievelijk boekingen ter zake van:

  • 1. afschrijvingen;

  • 2. uitgaven die geen verband houden met de aanvraag waar de subsidieverlening op gebaseerd was;

  • 3. reserveringen.

Hoofdstuk 2 Subsidie voor de opvang van zwervende gezelschapsdieren

Artikel 13 Doelgroep

Subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan aanvragers die beschikken over een asiel met een rechtsgeldige vergunning en voldoen aan de vereisten van het Besluit houders van dieren uit 2014.

Artikel 14 Activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen

  • 1. Subsidie kan uitsluitend worden verstrekt voor de naar het oordeel van het college noodzakelijke kosten van de opvang van binnen de gemeente aangetroffen zwerfdieren.

  • 2. Subsidie kan verder uitsluitend worden verstrekt voor een deel van de kosten van:

    • a.

      de beschikbaarheid van asielplaatsen;

    • b.

      de verzorging van zwerfdieren in het asiel.

Artikel 15 Weigeringsgronden

  • Subsidie wordt in ieder geval geweigerd indien:

  • 1. de instelling van aanvrager niet over een vergund en toegestaan asiel beschikt;

  • 2. de instelling van aanvrager geen beheerder in dienst heeft;

  • 3 , de instelling van aanvrager niet bereid is zich in te zetten voor het herplaatsen van de zwerfdieren.

Artikel 16 Verdeling van het subsidieplafond

  • 1. Het college rangschikt de aanvragen op een prioriteitenlijst. De volgorde waarin de aanvragen op de prioriteitenlijst worden gerangschikt, wordt bepaald door de mate waarin de aanvrager bijdraagt aan:

    • a.

      dierenwelzijn;

    • b.

      zorg voor meer diersoorten;

    • c.

      kwaliteit van dienstverlening;

    • d.

      inzet van vrijwilligers;

    • e.

      duurzame herplaatsing van zwerfdieren.

  • 2. Het college honoreert de aanvragen naar de volgorde van de prioriteitenlijst.

Artikel 17 Berekening van de subsidie

  • Het college kan voor de berekening van de subsidie nadere regels vaststellen in de vorm van bijdragen per activiteit. Verder kan het college regels vaststellen voor:

  • 1. de berekening van de capaciteitskosten voor een verantwoord asielbeheer en een verantwoorde dierverzorging met beschikbaarheid van een toereikend aantal asielplaatsen;

  • 2. de berekening van een normbijdrage van de verzorgingskosten van een in bewaring genomen zwerfdier.

Hoofdstuk 3 Subsidie voor de opvang voor vrij levende dieren

Artikel 18 Doelgroep

Subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan aanvragers die beschikken over een dierenopvangcentrum met een rechtsgeldige vergunning onder andere om vrij levende dieren onder zich te hebben.

Artikel 19 Activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen

  • 1. Subsidie kan uitsluitend worden verstrekt voor de naar het oordeel van het college noodzakelijke kosten van de opvang van hulpbehoevende en niet zelfredzame vrij levende dieren. Het dient hierbij uitsluitend te gaan om dieren die zo spoedig als mogelijk is bij een vermoeden van voldoende zelfredzaamheid door de instelling van aanvrager op een kansrijke locatie worden teruggezet in de vrije natuur.

  • 2. Subsidie kan verder uitsluitend worden verstrekt voor een deel van de kosten van:

    • a.

      de beschikbaarheid van opvangplaatsen;

    • b.

      de verzorging van de dieren in de opvang, en

    • c.

      de beheerder.

Artikel 20 Weigeringsgronden

  • Subsidie wordt in ieder geval geweigerd indien:

  • 1. de instelling van aanvrager niet over een vergund en toegestaan dierenopvangcentrum beschikt;

  • 2. de instelling van aanvrager geen beheerder in dienst heeft;

  • 3. de instelling van aanvrager niet bereid is de dieren duurzaam terug te plaatsen in de vrije natuur.

Artikel 21 Verdeling van het subsidieplafond

  • 1. Het college rangschikt de aanvragen op een prioriteitenlijst. De volgorde waarin de aanvragen op de prioriteitenlijst worden gerangschikt, wordt bepaald door de mate waarin de aanvrager bijdraagt aan:

    • a.

      dierenwelzijn;

    • b.

      een duurzame en kansrijke terugplaatsing van zelfredzame dieren;

    • c.

      zorg voor meerdere diersoorten;

    • d.

      kwaliteit van dienstverlening;

    • e.

      inzet van vrijwilligers.

  • 2. Het college honoreert de aanvragen naar de volgorde van de prioriteitenlijst.

Artikel 22 Berekening van de subsidie

  • Het college kan voor de berekening van de subsidie nadere regels vaststellen in de vorm van bijdragen per activiteit. Verder kan het college regels vaststellen voor:

  • 1. de berekening van een bijdrage in de personele kosten;

  • 2. de berekening van een normbedrag per dier.

Hoofdstuk 4 Subsidie voor de dierenambulance

Artikel 23 Doelgroep

Subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan aanvragers die beschikken over een lidmaatschap bij de Federatie Dierenambulance Nederland om de activiteiten van een dierenambulance uit te voeren, voldoen aan het keurmerk Diervervoer van Stichting Dierkeur, een 24-uursbereikbaarheid en inzetbaarheid hebben, en voor zover dieren 's avonds en 's nachts niet naar een opvangcentrum kunnen worden gebracht, deze dieren tijdelijk kunnen opvangen.

Artikel 24 Activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen

  • 1. Subsidie kan uitsluitend worden verstrekt voor de door het college noodzakelijk geachte kosten van de ambulancedienst binnen de gemeente Amsterdam bij de verlening van eerste hulp aan gewonde dieren en waarbij voldaan wordt aan de volgende criteria:

    • a.

      het betreft zwerfdieren die door de ambulance naar een door de gemeente aangewezen dierenasiel of dierenopvang worden vervoerd;

    • b.

      het betreft vrij levende dieren waarbij botulisme vermoed wordt;

    • c.

      het betreft vrij levende dieren die gewond of niet zelfredzaam zijn aangetroffen.

  • 2. Subsidie kan verder uitsluitend worden verstrekt voor de kosten die samenhangen met het vervoer van kadavers die aangetroffen worden op de openbare weg binnen de gemeente Amsterdam en meegenomen worden naar de eigen kadaveropslagruimte voor destructie, met inbegrip van de kosten van tijdelijke opslag en destructie van kadavers.

Artikel 25 Weigeringsgronden

  • Subsidie wordt in ieder geval geweigerd indien:

  • 1. de instelling van aanvrager niet over een meldkamer met telefooncentrale beschikt;

  • 2. de instelling van aanvrager niet over ten minste één ambulance beschikt;

  • 3. de instelling van aanvrager niet over een opslagruimte voor kadavers beschikt.

Artikel 26 Verdeling van het subsidieplafond

  • 1. Het college rangschikt de aanvragen op een prioriteitenlijst. De volgorde waarin de aanvragen op de prioriteitenlijst worden gerangschikt, wordt bepaald door de mate waarin de aanvrager bijdraagt aan:

    • a.

      dierenwelzijn;

    • b.

      deskundige hulpverlening aan gewonde en niet zelfredzame dieren;

    • c.

      kwaliteit van dienstverlening;

    • d.

      kwaliteit van in te zetten middelen;

    • e.

      geoefendheid bij hulpverlening;

    • f.

      inzet van vrijwilligers.

  • 2. Het college honoreert de aanvragen naar de volgorde van de prioriteitenlijst.

Artikel 27 Berekening van de subsidie

  • Het college kan voor de berekening van de subsidie nadere regels vaststellen in de vorm van bijdragen per activiteit. Verder kan het college regels vaststellen voor:

  • 1. de berekening van het aantal te subsidiëren ambulanceritten;

  • 2. de berekening van de bijdrage per ambulancerit.

Hoofdstuk 5 Subsidie voor overige activiteiten die het dierenwelzijn bevorderen

Artikel 28 Doelgroep

Subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan aanvragers die activiteiten ontwikkelen, gericht op educatie en voorlichting met betrekking tot gezelschapsdieren, of zich richten op bevordering van het dierenwelzijn in het algemeen, of activiteiten ontwikkelen die gericht zijn op het voorkomen van de toename van de populatie van zwerfdieren.

Artikel 29 Activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen

  • 1. Subsidie kan uitsluitend worden verstrekt voor activiteiten, gericht op educatie en voorlichting binnen de gemeente Amsterdam, betreffende:

    • a.

      het op verantwoorde wijze houden van gezelschapsdieren, zowel inheemse als exotische soorten, de omgang met deze dieren en het beperken van overlast voor de omgeving, de gevolgen van onvoldoende verzorging of verwaarlozing, gevaar voor de volksgezondheid, de van toepassing zijnde wet- en regelgeving, alsmede het bevorderen van het dierenwelzijn in het algemeen;

    • b.

      het op verantwoorde wijze omgaan met vrij levende dieren, de mogelijke gevaren voor de volksgezondheid, de van toepassing zijnde wet- en regelgeving, alsmede het bevorderen van het dierenwelzijn in de vrije natuur in het algemeen.

  • 2. Subsidie kan verder uitsluitend worden verstrekt voor activiteiten die de bevordering van het dierenwelzijn in het algemeen beogen, of in het bijzonder gericht zijn op het voorkomen van de toename van de populatie van zwerfdieren.

  • 3. Niet voor subsidie komen in aanmerking de kosten van huisvesting, exploitatie, onderhoud, administratie met apparatuur en de overhead, alsmede de kosten van duurzame gebruiksgoederen.

Artikel 30 Weigeringsgronden

  • Subsidie wordt in ieder geval geweigerd indien:

  • 1. de organisatie van aanvrager niet blijkens de statuten het bevorderen van het dierenwelzijn direct of indirect als doel kent;

  • 2. de organisatie van aanvrager niet zelf de activiteiten uitvoert;

  • 3. de subsidie niet uitsluitend bedoeld is voor activiteiten binnen de gemeente Amsterdam.

Artikel 31 Verdeling van het subsidieplafond

  • Het college rangschikt de aanvragen op een prioriteitenlijst. De volgorde waarin de aanvragen op de prioriteitenlijst worden gerangschikt, wordt bepaald door de mate waarin de voorgestelde activiteit bijdraagt aan de doelstelling, gelet op:

  • 1. de kwaliteit van de voorgestelde activiteit;

  • 2. de beoogde doelgroep;

  • 3. de verwachte duurzaamheid van het effect van de activiteit;

  • 4. de ontwikkeling van het dierenwelzijn;

  • 5. de voorbeeldfunctie voor dierenwelzijn;

  • 6. de betrokkenheid en inzet van vrijwilligers;

  • 7. de aandacht voor meerdere diersoorten.

Artikel 32 Berekening van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt voor voorlichting en educatie en voor overige activiteiten, gericht op het bevorderen van dierenwelzijn in het algemeen, ten hoogste 90 procent van de werkelijke kosten van de voorgestelde activiteit minus uit de activiteit voortvloeiende inkomsten, met een maximum van

    € 40.000 per aanvraag.

  • 2. Het college kan in ieder geval een lager percentage hanteren indien de voor de activiteit overige beschikbare middelen hiertoe aanleiding geven.

  • 3. De subsidie bedraagt voor activiteiten, gericht op het beperken van de toename van de populatie van zwerfdieren, ten hoogste 90 procent van de door het college noodzakelijk geachte kosten van de voorgestelde activiteit minus uit de activiteit voortvloeiende inkomsten, met een maximum van

    € 100.000 per aanvraag.

Hoofdstuk 6 Slotartikelen

Artikel 33 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van een of meer bepalingen van deze verordening.

Artikel 34 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Bijzondere subsidieverordening dierenwelzijn 2015, of afgekort als Bsd 2015.

Artikel 35 Looptijd

Deze verordening vervalt op 1 januari 2016.

Toelichting

Toelichting bij de Bijzondere subsidieverordening dierenwelzijn 2015

Verschillende dierenorganisaties leveren in Amsterdam een bijdrage aan het dierenwelzijn. Zij worden hiertoe in staat gesteld mede door de verlening van subsidies door de gemeente.

De Bijzondere subsidieverordening dierenwelzijn is de uitwerking van de verdelingswijze van de dierenwelzijnbudgetten (begrotingspost dierenwelzijn) onder de instellingen die gezelschapsdieren opvangen, instellingen die vrij levende dieren opvangen, de dierenambulance (transport van dieren, verwijderen kadavers uit de openbare ruimte en botulismebestrijding) en organisaties die werken aan overlastbestrijding, educatie en voorlichting.

De Bijzondere subsidieverordening dierenwelzijn (Bsd) is onderverdeeld in vier groepen:

  • opvang van zwervende gezelschapsdieren;

  • opvang van vrij levende dieren;

  • dierenambulance;

  • overige activiteiten die het dierenwelzijn bevorderen.

Voor elke groep zijn de activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen, weigeringsgronden, vorm en berekening vastgelegd. Per groep is er een subsidieplafond (vastgelegd via de begroting). Het college stelt per jaar de subsidies vast. In de verordening wordt verwezen naar de ASA (Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013) en aangegeven waar de Bsd afwijkt van de ASA.

Artikelgewijze toelichting bij de Bijzondere subsidieverordening Dierenwelzijn 2015

De indeling:

De verordening bestaat uit 6 hoofdstukken. Het eerste bevat algemene bepalingen die van toepassing zijn voor de regelingen die opgenomen zijn in de daarop volgende hoofdstukken. De hoofdstukken 2, 3, 4 en 5 hebben alle dezelfde structuur en zijn specifiek gericht op de doelgroepen. Hoofdstuk 2 betreft de opvang van zwervende gezelschapsdieren, de asielen. Deze dieren worden zoveel mogelijk weer teruggeplaatst bij mensen die een dier willen houden. Hoofdstuk 3 betreft de opvang van vrij levende dieren. Deze opvang is er op gericht om de dieren zelfredzaam weer terug te plaatsen in de vrije natuur. Hoofdstuk 4 betreft de dierenambulance, de eerste hulp aan en transport van zwerfdieren, alsmede het ophalen van kadavers. Hoofdstuk 5 is de regeling voor alle overige activiteiten op het gebied van dierenwelzijn, van de vang- en sterilisatieacties tot de voorlichting over dierenwelzijn. Hoofdstuk 6 betreft de slotartikelen met de bekende hardheidsclausule en de naamgeving van de verordening.

Hoofdstuk 1

Artikel 1

In dit artikel wordt een aantal definities gegeven. Voor deze verordening zijn specifiek de doelgroepen van hoofdstuk 2, 3 en 4 nader gedefinieerd onder a, e en f. Iedere persoon die meer dieren in huis heeft zou zich anders dierenopvangcentrum in de zin van de verordening kunnen noemen en subsidie kunnen aanvragen. Het getal van 50 dieren voorkomt dat kleinere opvanggelegenheden zich rechtstreeks op dit onderdeel van deze subsidieregeling zouden kunnen beroepen.

De aanduiding periodieke subsidie betekent dat de subsidie ook voor een aantal jaren kan worden toegekend. Omdat de subsidieverordening volgens artikel 34 per 1 januari 2017 automatisch afloopt, kan de subsidie eventueel voor een periode van maximaal 2 jaar worden verleend.

Artikel 2

De Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013 is van toepassing. Dat betekent onder meer dat een aantal onderwerpen niet wordt geregeld in de Bsd, maar dat voor die onderwerpen de ASA moet worden geraadpleegd. Voor een aantal onderwerpen (weigeringsgronden bijvoorbeeld) geldt de Bsd in aanvulling op de ASA (een subsidie kan dus worden geweigerd om een reden die in de Bsd wordt genoemd, maar ook om een reden die in de ASA wordt genoemd). Tot slot wordt in de Bsd op een aantal onderdelen expliciet afgeweken van de ASA. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de verdeelsleutel van het subsidieplafond.

In de ASA 2013 staat in artikel 9 Weigeringsgrond:

1.      Het college weigert een subsidie te verlenen als:

a.      de subsidieaanvraag niet uiterlijk op het daartoe vastgestelde tijdstip is ingediend;

b.      voor de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd geen gelden op de begroting zijn gereserveerd.

2.      Het college kan geheel of gedeeltelijk weigeren een subsidie te verlenen als:

a.      de aanvrager niet voldoet aan de regels die zijn gesteld om voor subsidie in aanmerking te komen;

b.      gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de activiteiten van de aanvrager niet of niet in overwegende mate gericht zullen zijn op de gemeente of haar ingezetenen of niet of nauwelijks aanwijsbaar ten goede zullen komen aan de gemeente of haar ingezetenen;

c.      de aanvrager doelen nastreeft, activiteiten ontplooit of handelingen verricht die in strijd zijn met het recht, het algemeen belang of de openbare orde;

d.      de aanvrager ook zonder subsidie over voldoende gelden, hetzij uit eigen middelen hetzij uit middelen van derden, kan beschikken om de activiteit te realiseren;

e.      gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de te verlenen subsidie niet of in onvoldoende mate zal worden besteed aan de activiteit waarvoor de subsidie is bedoeld;

f.        gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de aanvrager niet de capaciteiten heeft om de activiteiten naar behoren uit te voeren of de rechtsvorm van de organisatie niet geschikt is om de activiteiten te verwezenlijken waarvoor subsidie is aangevraagd;

g.      in gevallen en onder de voorwaarden als genoemd in artikel 3 en volgende van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;

h.      de verlening de mededinging vervalst of dreigt te vervalsen door begunstiging van bepaalde ondernemingen of producties als bedoeld in artikel 107, eerste lid van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

i.        gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de aanvrager een bezoldiging overeenkomt of overeengekomen is die hoger is dan de maximale bezoldiging als bedoeld in artikel 2.3 van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector, dan wel als gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de aanvrager een uitkering overeenkomt of overeengekomen is die hoger is dan de maximale uitkering als bedoeld in artikel 2.10 van die wet.

Artikel 3

De inhoud spreekt voor zich.

Artikel 4

Ten einde te voorkomen dat er een openeinderegeling ontstaat zijn subsidieplafonds nodig. Het college stelt die jaarlijks vast. Via dit artikel is het daartoe gemachtigd. Die plafonds worden in lid 2 vastgemaakt aan de begroting die door de raad wordt vastgesteld. Zijn daarin aanvragers, in tegenstelling tot de ASA die activiteiten noemt, bij name genoemd met een bedrag, dan is het subsidieplafond op deze wijze tot vaststelling gekomen.

Artikel 5

De gemeente Amsterdam subsidieert natuurlijk geen dierenwelzijnsbeleid buiten de eigen gemeente. Daarom wordt hier gesteld dat de instelling zijn werkgebied in de gemeente Amsterdam moet hebben.

Artikel 6

De subsidie wordt geheel aan de begroting gerelateerd, en daarom wordt gerekend met jaarschijven. Voor de aanvraag wordt een aanvraagformulier beschikbaar gesteld. Voor de instellingen gaat het om periodieke subsidies die (op grond van de ASA) vóór 1 oktober voorafgaande aan het kalenderjaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd, bij het college moeten worden ingediend. Het college beslist (eveneens op grond van de ASA) vóór 1 januari van het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Ook voor eenmalige subsidies geldt, in afwijking van de ASA, dat aanvragen vóór 1 oktober worden ingediend en dat het college vóór 1 januari beslist. Vanwege de (later toe te lichten) prioritering en daaropvolgende toekenning in de volgorde van de prioriteitenlijst, wordt op deze wijze op alle aanvragen gelijktijdig vóór 1 januari van het jaar waarvoor subsidie wordt verleend beslist. De zekerheid over het beschikbare budget ontstaat pas na de begrotingsgoedkeuring en vaststelling.

De verdeelsleutel voor de subsidieplafonds (verdeling op basis van prioritering) wijkt af van de verdeelsleutel van de ASA (verdeling op basis van volgorde van ontvangst van de aanvragen). Om deze meer inhoudelijke verdeelsleutel toe te kunnen passen, moeten aanvragen met elkaar kunnen worden vergeleken. Dat betekent dat een vaste indieningsdatum en een vaste beslisdatum nodig zijn. Voor periodieke subsidies volgen deze data uit de ASA (resp. 1 oktober en 1 januari), maar voor de eenmalige subsidies uit dit hoofdstuk 5 dient dit in de Bsd te worden geregeld. Op grond van de ASA geldt voor eenmalige subsidies immers geen vaste indieningsdatum. De indienings- en beslisdata die op grond van dit artikel voor de eenmalige subsidies uit hoofdstuk 5 gelden, sluiten aan bij de indienings- en beslisdata die (op grond van de ASA) gelden voor de periodieke subsidies uit de hoofdstukken 2, 3 en 4.

Artikel 7

Het mag duidelijk zijn dat wanneer de gemeente alles zou moeten betalen of vergoeden, dit net zo goed door de gemeente zelf gedaan of als dienst ingekocht zou kunnen worden. Een eigen financiële bijdrage door de aanvrager is daarom vereist. De subsidie is altijd een bijdrage in de kosten of een deel van de kosten. In lid 2 worden aanvragers die commercieel met dieren bezig zijn, uitgesloten van subsidie. Te denken valt aan bijvoorbeeld dierenartsen, dierenwinkels en veehouders. Aangenomen wordt dat zij zich in het algemeen wel inzetten voor dierenwelzijn en ook soms de vorm van een private rechtspersoon bezitten. Bij de subsidieverlening gaat het echter om aanvragers die zich zonder winstoogmerk inzetten voor het dierenwelzijn.

Artikel 8

In dit artikel wordt voor de algemene regel verwezen naar de ASA, en voor enkele specifieke elementen naar de Algemene wet bestuursrecht. In artikel 4:71 Awb wordt in de aanhef van lid 1 bepaald: “Indien dit bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening is bepaald, behoeft de subsidieontvanger de toestemming van het bestuursorgaan voor:” .. Dit wordt overgenomen behalve voor de onderdelen e, f en g. Het onderdeel e. betreft het aangaan van kredietovereenkomsten en van overeenkomsten van geldlening, onderdeel f. gaat over het zich verbinden tot zekerheidsstelling e.d., en onderdeel g. gaat over het vormen van fondsen en reserveringen. De gemeente wil zich, omdat slechts een deel van de activiteiten van de instellingen zal worden gesubsidieerd, niet verder bemoeien met de instellingen dan nodig is.

Artikel 9

Het voeren van een heldere administratie is een normale eis, gericht op een eenduidige vaststelling van de subsidie. Inzage door de gemeente is mogelijk. Het is op deze plaats ook van belang om te stellen dat een verleende subsidie na verlening en vóór de vaststelling tussentijds kan worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer daartoe aanleiding bestaat, zoals beschreven staat in artikel 4:48 Awb. Voorts dienen dierenorganisaties bij de uitoefening van de werkzaamheden te voldoen aan kwaliteitseisen die hieraan op grond van dierenwelzijn worden gesteld.

Artikel 10

De systematiek van de subsidieverlening vraagt om een subsidievaststelling te eniger tijd. Dan wordt de definitieve afrekening gemaakt en wordt tot slotbetaling overgegaan of tot terugvordering van het te veel verleende voorschot. Zowel de Awb, als de ASA, als de Bsd regelen welke gegevens moeten worden overgelegd bij het indienen van de aanvraag om subsidievaststelling. De ASA bepaalt ook wanneer de aanvraag om vaststelling moet worden gedaan. Artikel 10 van de Bsd regelt daarnaast nog eens expliciet dat voor subsidiebedragen die hoger zijn dan € 125.000 ook een accountantsverklaring moet worden overgelegd.

Bij de aanvraag tot subsidievaststelling wordt de ‘prestatie' beoordeeld. Dat gebeurt o.a. aan de hand van de subsidie-uitvoeringsovereenkomst. Het inhoudelijk en financieel verslag geven een compleet beeld, waarmee het college ook naar de raad verantwoording kan afleggen voor de verleende subsidie.

Artikel 11

De subsidie wordt vastgesteld binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling. Ook dat is conform het systeem van de ASA. Dat wil niet zeggen dat vaststelling niet eerder kan of zal gebeuren. Indien de aanvraag niet wordt ingediend kan er nog een aanmaning volgen, waarna bij ontbreken van een reactie tot ambtshalve vaststelling wordt overgegaan.

Artikel 12

De inhoud spreekt voor zich.

Hoofdstuk 2

Artikel 13

De doelgroep betreft hier de dierenasielen voor de opvang van zwervende gezelschapsdieren. Het Besluit houders van dieren regelt de eisen die aan een asiel worden gesteld.

Artikel 14

Niet alle zwerfdieren blijken definitief door de eigenaar te zijn opgegeven. Soms komen de eigenaren de hond of kat weer ophalen. Op dat moment betalen zij de werkelijke kosten die gemaakt zijn aan het asiel. Deze dieren tellen dus voor de subsidie niet mee.

In lid twee staan twee subsidie-elementen genoemd. Om een dier te kunnen onderbrengen is de aanwezigheid van asielcapaciteit nodig, of er nu wel of geen dieren zijn. Daarnaast moeten de dieren verzorgd worden. Een asiel is verplicht een beheerder te hebben, en indien er veel dieren zijn kan de beheerder het niet alleen af en zijn extra dierverzorgers nodig. Een dier heeft in een asiel natuurlijk 24 uur per dag en 7 dagen per week verzorging nodig.

Artikel 15

De weigeringsgronden spreken voor zich. Zij gelden in aanvulling op de weigeringsgronden van de ASA en de Awb.

Artikel 16

Bij de verdeelsleutel voor het subsidieplafond wijkt de Bsd expliciet af van de ASA. Het systeem van de ASA is dat de verdeling plaatsvindt op volgorde van ontvangst van de aanvraag. Het systeem van de Bsd is dat de verdeling verloopt via een prioritering. Er vindt dus een meer inhoudelijke afweging plaats. Iedereen die aan de voorwaarden voldoet kan voor subsidie in aanmerking komen. Bij de prioritering van de aanvragen komt het aan op de kwaliteit. De in lid 1 onder a tot en met e genoemde aspecten staan niet in volgorde van belangrijkheid. De subsidieverlening zal plaatsvinden volgens de volgorde waarin de aanvragen op de prioriteitenlijst worden gerangschikt. Omdat op deze manier de aanvragen onderling met elkaar worden vergeleken, is een vaste uiterlijke indieningsdatum voor de aanvragen en een vaste uiterlijke beslisdatum voor het college nodig. Voor de periodieke subsidies uit de hoofdstukken 2, 3 en 4 volgen die data uit de ASA (resp. artikel 6 en 8).

Artikel 17

Voor de berekening wordt verwezen naar regels die door het college kunnen worden gesteld. Het college is hiertoe door de raad aangewezen. Deze bevoegdheid van het college kan nader uitgewerkt worden in een door het college vast te stellen regeling.

Hoofdstuk 3

Artikel 18

Deze doelgroep betreft de dierenopvang voor vrij levende dieren, zoals vogels en egels.

Artikel 19

De dieren waar het om gaat worden omschreven als de categorie hulpbehoevend en niet zelfredzaam. Het gaat om gewonde of zieke dieren of hele jonge dieren. De instelling moet de dieren zo spoedig als kan terugzetten in de vrije natuur. Lid 2 spreekt voor zich.

Artikel 20

De inhoud spreekt voor zich. De weigeringsgronden gelden in aanvulling op de weigeringsgronden van de ASA en de Awb.

Artikel 21 en 22

De toelichting is als bij artikelen 16 en17.

Hoofdstuk 4

Artikel 23

De doelgroep is hier de dierenambulance.

Artikel 24

Omdat de dierenambulance ook gebruikt wordt voor particuliere ritten is nauwkeurig omschreven welke categorieën tot de te vergoeden ritten behoren. Dat betreft dus alle zwerfdieren, de vrij levende dieren die gewond of niet zelfredzaam zijn aangetroffen en de vrij levende dieren waarbij botulisme vermoed wordt. Daarnaast zorgt de dierenambulance ook voor het vervoer van kadavers van de openbare weg. Voor de kadavers moet men beschikken over een opslagruimte en moet men zorgen voor destructie. Uitsluitend voor die kosten wordt subsidie verstrekt.

Artikel 25

De weigeringsgronden spreken voor zich. De weigeringsgronden gelden in aanvulling op de weigeringsgronden van de ASA en de Awb.

Artikel 26 en 27

De toelichting is als bij de artikelen 16 en 17. De variabele bij artikel 27 is niet het aantal dieren, maar de gereden ritten. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen ritten voor verschillende groepen dieren. Onderzoek heeft uitgewezen dat een vergoedingensysteem gebaseerd op het aantal gereden ambulanceritten, onderverdeeld naar verschillende categorieën, gerelateerd kan worden met de kosten van een sobere en doelmatige organisatie. Het college zal zich met zijn regeling baseren op de resultaten van dit onderzoek.

Hoofdstuk 5

Artikel 28

Onder doelgroep wordt hier een diversiteit aan activiteiten genoemd, die in dit hoofdstuk wat specifieker worden uitgewerkt. Hieronder kunnen vallen kleinschalige opvangen van zwerfdieren, zoals konijnen.

Artikel 29

De omschrijvingen spreken voor zich.

Artikel 30

Onderdeel a geeft aan dat de organisatie wel betrokken moet zijn op het dierenwelzijn. Een school of algemene onderwijsinstelling zal niet voor subsidie in aanmerking kunnen komen als ze een les of aantal lessen willen geven over dierenwelzijn. Volgens de onderdelen b en c mag de organisatie ook de werkzaamheden niet weer uitbesteden aan een derde, en de subsidie is ook niet bedoeld om inwoners van omliggende plaatsen voor te lichten.

Artikel 31

De toelichting is als bij artikel 16.

Artikel 32

Er worden twee categorieën van subsidies voorzien en voorgesteld. Bij voorlichting en educatie en voor andere activiteiten tot € 40.000. Voor de vang- en castratieactiviteiten is een hoger bedrag voorzien, namelijk tot maximaal € 100.000 per aanvraag. In alle gevallen wordt tot ten hoogste 90 procent van de werkelijke kosten vergoed. Daarbij worden inkomsten betrokken die direct uit de activiteiten voortvloeien, zoals de verkoop van dieren. In lid 2 is een veiligheid ingebouwd voor het geval het aantal aanvragen erg groot is en met een lager percentage ook de doelstellingen bereikt kunnen worden.

Hoofdstuk 6

Artikel 33

Dit is de zogenaamde hardheidsclausule.

Artikel 34

De inhoud spreekt voor zich.

Artikel 35

Door aan deze verordening een einddatum toe te kennen waardoor deze na 1 jaar vervalt, dwingt dat de betrokken partijen na te denken over het vervolg, over de vormgeving van het beleid na die datum.