Regeling vervallen per 16-02-2016

Verordening huisvestingsvoorzieningen primair onderwijs Amsterdam 2015

Geldend van 28-05-2015 t/m 15-02-2016

Intitulé

Verordening huisvestingsvoorzieningen primair onderwijs Amsterdam 2015

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • a. aanvraag: verzoek om bekostiging van een voorziening;

  • b. aanvrager: het bevoegd gezag dat een aanvraag voor bekostiging van een voorziening heeft ingediend;

  • c. advies Onderwijsraad: een advies van de Onderwijsraad over de vaststelling van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, als bedoeld in artikel 95, negende lid, van de Wet op het primair onderwijs;

  • d. besluit gedeputeerde staten: het besluit van gedeputeerde staten in een geschil als bedoeld in artikel 110, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs;

  • e. bevoegd gezag: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school, die geheel of gedeeltelijk is gevestigd op het grondgebied van de gemeente Amsterdam;

  • f.  bouwfase: de periode tussen de startdatum van de bouw en de verwachte datum van oplevering;

  • g. bouwkundige opname: een inspectie waarbij de staat van een object of onderdeel daarvan wordt vastgelegd;

  • h. bouwplan: het geheel van bescheiden dat uiteindelijk bepalend is voor het besluit tot beschikbaarstelling van het definitieve bedrag van de goedgekeurde huisvestingsvoorziening, te weten, het programma van eisen, het voorlopig en het definitief ontwerp, de bestekbescheiden, begroting en planning;

  • i.  bouwopdracht: opdracht tot het realiseren van nieuwe onderwijshuisvesting binnen de vastgestelde begroting;

  • j. het college: het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam;

  • k. dislocatie: een losstaande uitbreiding van een gebouw, al dan niet op het eigen terrein van  een school gesitueerd;

  • l.  eigendomsoverdracht: de eigendomsoverdracht als bedoeld in artikel 110, vierde lid, van de Wet op het primair onderwijs;

  • m. gemeenteraad: de gemeenteraad van Amsterdam;

  • n. gezamenlijke akte: de akte als bedoeld in artikel 110, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs;

  • o. gymnastiekruimte: ruimte die geschikt is voor het onderwijs in lichamelijke oefening;

  • p. medegebruik: een gedeelte van een gebouw of terrein in gebruik geven ten behoeve van uit de openbare kas bekostigd onderwijs dan wel voor andere culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden als bedoeld in artikel 108 van de Wet op het primair onderwijs;

  • q. nevenvestiging: deel van een school dat door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ingevolge artikel 85 van de Wet op het primair onderwijs voor bekostiging in aanmerking is gebracht;

  • r.  noodlokaal: verplaatsbare ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen maximaal 15 jaar als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • s. opdrachtgever: de partij, die als bouwheer optreedt bij het realiseren van de huisvestingsvoorziening;

  • t.  overzicht: het overzicht van de in het kader van de vaststelling van het programma niet ingewilligde aanvragen als bedoeld in artikel 96 van de Wet op het primair onderwijs;

  • u. permanent gebouw: schoolgebouw dat door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen tenminste 60 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • v. primair onderwijs: het basisonderwijs en het speciaal basisonderwijs;

  • w. programma: het programma als bedoeld in artikel 95 van de Wet op het primair onderwijs;

  • x. school: een school voor basisonderwijs en een school voor speciaal basisonderwijs;

  • y. verhuur: het gebruik van een onderwijsgebouw door derden, niet zijnde onderwijsgebruik of gebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden als bedoeld in artikel 108 van de Wet op het primair onderwijs;

  • z.  voor blijvend gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, 15 jaren of langer noodzakelijk is;

  • aa. voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, niet langer dan 15 jaren noodzakelijk is;

  • bb. voorziening: één van de voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 1.2 en artikel 1.3 van deze verordening;

  • cc. wet: Wet op het primair onderwijs.

Artikel 1.2 Omschrijving voorzieningen in de huisvesting

  • Voor de toepassing van deze verordening worden de volgende en de voorzieningen als bedoeld in artikel 1.3  onderscheiden:

  • a. De voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen bestaande uit:

  • 1.      nieuwbouw voor een school die voor het eerst voor rijksbekostiging in aanmerking is gebracht, dan wel nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw waarin een school is gehuisvest, al dan niet op dezelfde locatie;

  • 2.      uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest;

  • 3.      ingebruikneming van (een deel van) een bestaand gebouw ten behoeve van de huisvesting van een school;

  • 4.      verplaatsing van één of meer bestaande gebouwen ten behoeve van de huisvesting van een school;

  • 5.      terrein voor zover benodigd voor de realisering van een onder a sub 1°, 2°, 3° en 4° omschreven voorziening;

  • 6.      eerste inrichting en uitbreiding van de eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair voor het basisonderwijs en het speciaal basisonderwijs, voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is respectievelijk zijn gebracht;

  • 7.      medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is, waaronder begrepen een ruimte die geschikt is voor onderwijs in lichamelijke oefening in het primair onderwijs;

  • 8.      huur van (een deel van) een bestaand gebouw of terrein voor het onderwijs;

  • b. Herstel van een constructiefout bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, alsmede uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet manifest geworden materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie;

  • c. Herstel en vervanging in verband met schade aan een gebouw, schade aan het onderwijsleerpakket en/of aan het meubilair in geval van bijzondere omstandigheden.

Artikel 1.3 Voorziening gymnastiekruimte

Het bevoegd gezag kan voor aanpassing en onderhoud aan een gymnastiekruimte bestaande uit één of meer activiteiten genoemd in bijlage I, een voorziening aanvragen bij het college.

Artikel 1.4 Vaststelling bekostiging voorzieningen

Bij de vaststelling van het in het programma te vermelden bedrag wordt een onderscheid gemaakt tussen vooraf genormeerde bedragen en bedragen gebaseerd op de feitelijke kosten. Deze bedragen worden bepaald aan de hand van de criteria opgenomen in bijlage IV van deze verordening.

Artikel 1.5 Informatieverstrekking

  • 1. Het bevoegd gezag verstrekt aan het college de gegevens die noodzakelijk zijn voor een adequate uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

  • 2. Ter uitvoering hiervan kunnen door het college nadere aanwijzingen met betrekking tot de wijze van aanlevering worden gegeven.

Hoofdstuk 2 Aanvragen voor voorzieningen in de huisvesting

Artikel 2.1 Bekostigingsplafond

  • 1. Het college stelt jaarlijks voor 1 december een bekostigingsplafond vast ten behoeve van de bekostiging van voorzieningen voor het eerstvolgende jaar.

  • 2. Dit bekostigingsplafond kan worden gesplitst in afzonderlijke bedragen per onderwijssoort en/of per voorziening.

  • 3. Het college neemt uitsluitend voorzieningen op in het programma voor zover het bedrag als bedoeld in het eerste lid, toereikend is.

Artikel 2.2 Indiening aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor opneming van een gewenste voorziening op het programma dat betrekking heeft op het jaar volgend op het jaar van vaststelling, wordt voor 1 februari van het jaar van vaststelling door het bevoegd gezag ingediend bij het college, door middel van het daarvoor door het college vastgestelde aanvraagformulier.

  • 2. Indien de aanvraag niet voor 1 februari is ingediend, besluit het college de aanvraag niet te behandelen. Het besluit de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken na ontvangst van de ingediende aanvraag.

Artikel 2.3 Inhoud aanvraag; aanvullen; niet behandelen; onvolledige aanvraag

  • 1. De aanvraag vermeldt in ieder geval:

    • a.

      de naam en het adres van de aanvrager;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      de naam van de school, en voor zover van toepassing, het gebouw ten behoeve waarvan de voorziening is bestemd;

    • d.

      welke voorziening wordt aangevraagd;

    • e.

      de noodzaak en omvang van de gewenste voorziening;

    • f.

      de geplande aanvangsdatum van uitvoering van de voorziening;

    • g.

      een schatting van de noodzakelijke kosten. Indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 1.2, onder a, sub 3°, 4°,en 5° danwel een voorziening als bedoeld in artikel 1.3 worden de verwachte kosten onderbouwd met een gespecificeerde prijsopgave. 

  • 2. In aanvulling op de in het eerste lid vermelde gegevens gaat de aanvraag vergezeld van:

    • a.

      de opgave van het te verwachten aantal leerlingen van de school waarvoor de voorziening is bestemd op basis van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze Verordening indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 1.2 onder a; 

    • b.

      de aanduiding van de gewenste plaats waar de voorziening moet worden gerealiseerd, indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 1.2, onder a;

    • c.

      een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak blijkt indien het een voorziening betreft ten behoeve van een gebouw van een school voor basisonderwijs of aan een school voor speciaal basisonderwijs bestaande uit

    • -

      nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw, of

    • -

      herstel van een constructiefout.

  • 3. Bij het ontbreken van één of meer gegevens deelt het college dit vóór 15 februari van het jaar van indiening schriftelijk mee aan de aanvrager. De aanvrager wordt in de gelegenheid gesteld om vóór 15 maart van het jaar van indiening de ontbrekende gegevens aan te vullen. Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet heeft verstrekt vóór 15 maart, kan het college beslissen de aanvraag niet te behandelen.

  • 4. Het besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt voor 31 maart van het jaar van indiening.

Artikel 2.4 Overleg programma en overzicht

  • 1. Alvorens het college het programma en het overzicht vaststelt, vindt er éénmaal een op overeenstemming gericht overleg plaats tussen het college en de bevoegd gezagsorganen over de voorgenomen inhoud van het besluit. Over het voorgenomen besluit kan een bevoegd gezag mondeling dan wel schriftelijk een zienswijze indienen. De schriftelijke zienswijze wordt voor 1 oktober ingediend.

  • 2. Het overleg als bedoeld in het eerste lid vindt plaats voor 15 september van het jaar van indieningvan de aanvraag. 

  • 3. Van de in het overleg door het bevoegd gezag naar voren gebrachte zienswijzen, van de tijdig ingediende, schriftelijk kenbaar gemaakte zienswijzen en van de reactie van het college op deze zienswijzen, wordt een verslag gemaakt dat wordt toegezonden aan het bevoegd gezag.

  • 4. Indien een bevoegd gezag of het college een advies wenst van de Onderwijsraad over het voorstel met betrekking tot de voorgenomen inhoud van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, dan wordt dit door het bevoegd gezag of het college tijdens het overleg als bedoeld in het eerste lid kenbaar gemaakt. Dit gebeurt aan de hand van een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen waarover het advies van de Onderwijsraad wordt verwacht. Hierbij wordt tevens het verband aangegeven tussen deze onderwerpen en de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting.

  • 5. Het bevoegd gezag en het college worden in het overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen naar voren te brengen over een verzoek om advies van de Onderwijsraad. Het schriftelijke verzoek om advies en de daarover naar voren gebrachte zienswijzen maken deel uit van het verslag van het overleg als bedoeld in het vierde lid.

  • 6. Het college is belast met de indiening van een verzoek om advies bij de Onderwijsraad en zorgt dat de Onderwijsraad alle stukken, waaronder het schriftelijk

  • verslag van het overleg met de daarin opgenomen zienswijzen, ontvangt die nodig zijn voor de beoordeling van het verzoek.

  • 7. Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt uiterlijk binnen zes weken door het College toegezonden aan het bevoegd gezag. Indien het geheel of gedeeltelijk opvolgen van het advies van de Onderwijsraad zou leiden tot inhoudelijke bijstelling van de voorgenomen inhoud van het programma, dan wordt het bevoegd gezag door het college uitgenodigd voor een nader overleg. In alle andere gevallen beoordeelt het college of nader bestuurlijk overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is.

  • 8. Het nader overleg als bedoeld in het vorige lid vindt binnen twee weken plaats na toezending van het advies van de Onderwijsraad aan het bevoegd gezag. Het college maakt van dit overleg een verslag en voegt dit toe aan het verslag als bedoeld in het derde lid.

Artikel 2.5 Tijdstip vaststelling

  • 1. Het college stelt het programma en het overzicht vast voor 31 december van het jaar waarin de aanvragen om een voorziening zijn ingediend.

  • 2. Indien geen aanvragen voor opname op het programma zijn ingediend, blijven vaststelling van het programma en overzicht achterwege. Vaststelling van het overzicht blijft eveneens achterwege indien alle gewenste voorzieningen op het programma zijn opgenomen.

  • 3. Het college maakt het besluit tot vaststelling van het programma en het overzicht binnen vier weken bekend door het toe te zenden aan de schoolbesturen.

Artikel 2.6 Inhoud programma

  • 1. De aangevraagde voorzieningen waarmee in het jaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma een aanvang kan worden gemaakt, komen in aanmerking voor plaatsing op het programma, voor zover het college de noodzaak heeft vastgesteld en geen van de in de wet opgenomen weigeringsgronden van toepassing is. Bij deze vaststelling past het college de regels toe met betrekking tot:

    • a.

      de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I van deze verordening;

    • b.

      de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II van deze verordening;

    • c.

      de criteria ten aanzien van oppervlakte van schoolgebouwen als bedoeld in bijlage III van deze verordening;

    • d.

      de criteria ten aanzien van financiële normering als bedoeld in bijlage IV van deze verordening;

    • e.

      de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V van deze verordening.

  • 2. Ten aanzien van de in het programma opgenomen voorzieningen wordt door het college aangegeven:

    • a.

      de hoogte van de bekostiging van de betreffende voorziening;

    • b.

      de urgentie van de betreffende voorziening op basis van de criteria als aangegeven in bijlage V bij deze verordening;

    • c.

      de voorwaarden betreffende ingebruikneming dan wel buitengebruikstelling van gebouwen of lokalen.

Artikel 2.7 Inhoud overzicht

  • 1. Het overzicht bevat de voorzieningen die, gelet op het bepaalde in artikel 2.6, niet in het programma zijn opgenomen.

  • 2. Bij elk van de in het overzicht opgenomen voorziening wordt gemotiveerd waarom deze niet in het programma is opgenomen

Artikel 2.8 Overleg wijze van uitvoering

  • 1. Binnen vier weken na de vaststelling van het programma door het college nodigt het college de aanvrager uit voor overleg over de wijze van uitvoering van de op het programma geplaatste voorziening. In het overleg wordt alle informatie verstrekt die nodig is voor de uitvoering van de voorziening. Daarbij worden, voor zover van toepassing, afspraken gemaakt over:

    • a.

      het bouwheerschap als bedoeld in de wet;

    • b.

      de planning en de wijze van indiening van het bouwplan en de begroting door de aanvrager;

    • c.

      een andere wijze van uitvoering van het besluit met inachtneming van het definitief beschikbaar te stellen bedrag;

    • d.

      de wijze waarop door het college toepassing wordt gegeven aan de toetsing in verband met nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 2.9, derde lid;

    • e.

      de controle op en het afleggen van verantwoording over de besteding van de beschikbaar te stellen middelen en de realisatie van de goedgekeurde voorziening.

  • 2. Uitvoering van een op het programma geplaatste voorziening, zoals bedoeld in art. 1.2, onder a sub 1°, 2° en 3° vindt plaats:

    • a.

      op het niveau van minimaal het Programma van eisen frisse scholen,  ambitieniveau B van het Ministerie van Economische zaken,

    • b.

      voorzien van een brandmeld-, ontruimingsalarm- en inbraakalarminstallatie conform Risk Management Programma Onderwijsinstellingen,

    • c.

      met inachtneming van de bepalingen van de inkoop- en aanbestedingsrichtlijnen van de gemeente Amsterdam.

  • 3. Uitvoering van een op het programma geplaatste voorziening, zoals bedoeld in artikel      1.3 vindt plaats met inachtneming van de bepalingen van de inkoop- en aanbestedingsrichtlijnen van de gemeente Amsterdam.

  • 4. De gemaakte afspraken worden door het college schriftelijk vastgelegd en ter kennis gebracht van de aanvrager.

  • 5. Indien toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 2.9, vierde lid, beslist het college binnen vier weken na het overleg over het tijdstip waarop het noodzakelijk geachte bedrag beschikbaar wordt gesteld. Het bepaalde in artikel 2.10 is daarbij van overeenkomstige toepassing.

  • 6. Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, deelt het college bij besluit de aanvrager mee dat hij niet kan instemmen met de door de aanvrager gewenste wijze van uitvoering. Het college kan besluiten dat de voorziening alsnog geheel of gedeeltelijk niet voor bekostiging in aanmerking komt.

Artikel 2.9 Toets bouwplan, wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden

  • 1. Nadat de afspraken als bedoeld in artikel 2.8, eerste lid zijn gemaakt, overlegt de aanvrager voorafgaand aan het verlenen van een bouwopdracht en met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken ter instemming aan het college het bouwplan en een aanduiding van het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang dient te nemen.

  • 2. Binnen zes weken na ontvangst beslist het college bij besluitover het bedrag dat definitief beschikbaar wordt gesteld voor de uitvoering van de voorzieningen en het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. Het college kan onder mededeling daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met drie weken.

  • 3. Na het besluit als bedoeld in het tweede lid geeft het bevoegd gezag een bouwopdracht.

  • 4. Bij het besluit als bedoeld in het tweede lid toetst het college eveneens of de feiten en omstandigheden waarin de school verkeert al dan niet ingrijpend zijn gewijzigd ten opzichte van de feiten en omstandigheden ten tijde van de vaststelling van het programma. Indien naar het oordeel van het college de feiten en omstandigheden ingrijpend zijn gewijzigd, deelt het college dit schriftelijk mede aan het betreffende bevoegd gezag. Het college kan besluiten dat de voorziening alsnog geheel of gedeeltelijk niet voor bekostiging in aanmerking komt. Daarbij trekt het college de beschikking op het programma in.

  • 5. De toetsing kan achterwege blijven, als deze naar het oordeel van het college niet nodig is gezien de inhoud van de in het programma opgenomen voorziening. Het college deelt dit schriftelijk mede aan de aanvrager.

Artikel 2.10 Uitbetaling van de vergoeding

  • 1. De beschikbaarstelling van de gelden geschiedt, eventueel gefaseerd, op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen voortkomend uit de realisering van de op het programma geplaatste voorziening.

  • 2. Bij nieuwbouw, uitbreiding en ingebruikname vindt de bevoorschotting niet eerder plaats dan nadat het bevoegd gezag schriftelijk aan het college heeft gemeld dat de bouwopdracht is verstrekt.

  • 3. Van de vastgestelde bekostiging wordt maximaal95% bevoorschot.

Artikel 2.11 Vervallen aanspraak op bekostiging en verlenging termijn

  • 1. De aanspraak op bekostiging van een voorziening vervalt, indien niet door de aanvrager vóór 1 juli van het tweede jaar volgend op het jaar van de vaststelling van het programma een bouwopdracht is verleend dan wel een koop- of huurovereenkomst is gesloten en een afschrift hiervan vóór 1 augustus daaropvolgend aan het college is gezonden.

  • In de bouwopdracht is vermeld:

  • - de aanvangsdatum van het werk;

  • - de termijn, uitgedrukt in het aantal werkbare dagen, waarbinnen het werk wordt opgeleverd.

  • In het geval van een huurovereenkomst wordt daarin de datum van inwerkingtreding vermeld, de duur van de overeenkomst en de door het bevoegd gezag verschuldigde huurpenningen. In geval van een koopovereenkomst wordt daarin de datum van aankoop en de koopsom vermeld.

  • 2. De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de termijn als bedoeld in het eerste lid veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen en de aanvrager vóór 1 mei van het tweede jaar volgend op de vaststelling van het programma een gemotiveerd verzoek tot verlenging van de termijn heeft ingediend bij het college.

  • 3. Het college beslist binnen vier weken na ontvangst van het verzoek tot verlenging. Indien het verzoek wordt ingewilligd, geeft het college in het besluit aan tot welke datum de termijn wordt verlengd.

  • 4. Indien de aanspraak op bekostiging is vervallen, treedt het college in overleg met het bevoegd gezag over het treffen van een regeling in verband met de reeds beschikbaar gestelde bekostiging van de kosten van bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 4.1.

Hoofdstuk 3 Aanvragen van spoedeisend karakter

Artikel 3.1 Indiening aanvraag

Een aanvraag om bekostiging van een voorziening in de huisvesting die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden en die niet eerder voor opname in het programma als bedoeld in artikel 95 van de Wet kon worden ingediend, wordt ingediend bij het college.

Artikel 3.2 Inhoud aanvraag

  • 1. Voor het indienen van de aanvraag maakt het bevoegd gezag gebruik van het door het college vastgestelde aanvraagformulier.

  • 2. Het formulier wordt volledig ingevuld en wordt vergezeld van de noodzakelijke bijlagen, zoals in het formulier vermeld.

  • De aanvraag bevat in ieder geval de gegevens die op grond van artikel 2.3, eerste en tweede lid,dienen te worden vermeld. In aanvulling daarop verstrekt de aanvrager de volgende gegevens:

    • a.

      een nadere aanduiding van de omstandigheden die de voorziening in de huisvesting spoedeisend maken;

    • b.

      de reden waarom de voorziening in de huisvesting niet kon worden aangevraagd in het kader van een nog vast te stellen programma;

    • c.

      een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten;

    • d.

      een begroting van de kosten van de uitvoering indien het een voorziening betreft waarvoor het college heeft bepaald dat geen genormeerde bekostiging wordt toegekend.

  • 3. Indien naar het oordeel van het college één of meer gegevens als bedoeld in heteerste lid ontbreken, deelt het college dit binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag mede aan het bevoegd gezag.

  • 4. Het bevoegd gezag krijgt de gelegenheid de ontbrekende gegevens binnen twee weken na ontvangst van de mededeling aan te vullen.

  • 5. Indien het bevoegd gezag de vereiste ontbrekende gegevens niet binnen de in het vierde lid vermelde termijn heeft verstrekt, besluit het college de aanvraag niet te behandelen

Artikel 3.3 Besluit

  • 1. Het college neemt binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag, dan wel binnen vierweken nadat de aanvullende gegevens zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt, een besluit over de noodzaak en de bekostiging van de aangevraagde voorziening. Voor de hoogte van de bekostiging is het gestelde in bijlage IV van deze verordening bepalend. De uitvoering van de voorziening geschiedt volgens het bepaalde in artikel 3.5.

  • 2. Indien een besluit niet binnen vier weken kan worden genomen, stelt het college de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen het besluit wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel 3.4 Inhoud besluit

  • 1. De aangevraagde voorziening wordt noodzakelijk geacht, indien het college heeft vastgesteld dat:

    • a.

      het treffen van de voorziening, gelet op de voortgang van het onderwijs, geen uitstel kan lijden,

    • b.

      de voorziening niet eerder voor opname in het programma als bedoeld in artikel 2.4 kon worden ingediend,

    • c.

      geen van de in de wet opgenomen weigeringsgronden van toepassing is. Hierbij past het college de regels toe met betrekking tot:

    - de door het college vastgestelde beoordelingscriteria als bedoeld in  Bijlage I;

    - de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;

    - de oppervlakte en indeling van gebouwen als bedoeld in bijlage III.

  • 2. Het besluit van het college kan inhouden dat slechts een gedeelte van de gewenste voorziening dan wel een andere dan de gevraagde voorziening als noodzakelijk wordt beschouwd.

  • 3. Indien de noodzaak en de spoedeisendheid van de voorziening naar het oordeel van het college zijn aangetoond, kent het college de aanvraag toe en stelt met toepassing van artikel 1.4 een bekostiging vast.

Artikel 3.5 Uitvoering besluit

  • 1. Binnen een week na het besluit als bedoeld in artikel 3.3 treedt het college in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering. Het bepaalde in de artikelen 2.8 tot en met 2.10 is daarbij van overeenkomstige toepassing.

  • 2. In het overleg wordt vastgesteld vóór welke datum een bouwopdracht zoals beschreven in artikel 2.9 lid 3, wordt verleend dan wel een koop-, huurovereenkomst wordt gesloten, en voor welke datum een afschrift daarvan aan het college wordt gezonden.

Artikel 3.6 Aanvragen met spoedeisend karakter; vervallen en verlengen

  • 1. Indien niet vóór de in artikel 3.5, tweede lid bedoelde datum een bouwopdracht is verleend, dan wel een koop- of huurovereenkomst is gesloten en een afschrift daarvan is gezonden aan het college, vervalt de aanspraak op bekostiging.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing als de overschrijding van de datum veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden, die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, en de aanvrager uiterlijk vier weken vóór het verstrijken van deze datum een schriftelijk, gemotiveerd verzoek tot verlenging van de termijn heeft ingediend bij het college. Het college beslist binnen vier weken.

  • 3. Dit verzoek schort het vervallen van de termijn op bekostiging op totdat het college op het verzoek heeft beslist. Indien het college het verzoek inwilligt, noemt het college een nieuwe datum waarop de aanspraak op bekostiging vervalt. Indien het college het verzoek afwijst, geldt de datum van beslissing op het verzoek als vervaldatum, met dien verstande dat deze datum niet vóór de oorspronkelijke vervaldatum kan liggen.

Hoofdstuk 4 Bekostiging bouwvoorbereiding

Artikel 4.1 Aanvraag kosten bouwvoorbereiding

  • 1. Indien het college een aangevraagde voorziening op het programma heeft opgenomen, dan wel heeft ingestemd met het treffen van een voorziening met een spoedeisend karakter, kan het bevoegd gezag een aanvraag indienen voor een voorschot op de bekostiging van de bouwvoorbereiding. Het betreft de voorbereiding die voorafgaat aan de aanbesteding van de realisatie van die voorziening.  De kosten van bouwvoorbereiding hebben betrekking op de werkzaamheden samenhangend met het voorlopig ontwerp, het definitief ontwerp, bestek en tekeningen.

  • 2. De bekostiging zoals bedoeld in lid 1 bedraagt, maximaal 10% van het in artikel 2.6 lid 2 onder a danwel artikel 3.3 bedoelde bedrag dat met de voorziening is gemoeid.

  • 3. Het college beslist binnen binnen zes weken over het beschikbaar te stellen bedrag voor de bouwvoorbereiding.

Hoofdstuk 5 Verantwoording en vaststelling

Artikel 5.1 Gereedmelding nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikname en verplaatsing

  • 1. Direct nadat de voorziening als bedoeld in artikel 1.2 onder a sub 1°, 2°, 3°,4° en onder b en c is gerealiseerd meldt het bevoegd gezag aan het college de datum waarop de huisvestingsvoorziening gereed is gekomen en de datum van werkelijke ingebruikname.

  • 2. Als de in gebruik genomen voorziening dient ter vervanging van bestaande schoolgebouwen of gedeelten daarvan, meldt het bevoegd gezag gelijktijdig met de in het eerst lid bedoelde gereedmelding de datum waarop deze gebouwen worden afgestoten.

Artikel 5.2 Gereedmelding voorziening aanpassing en onderhoud gymnastiekruimte

Direct nadat een voorziening als bedoeld in artikel 1.3 is gerealiseerd meldt het bevoegd gezag aan het college de datum waarop de voorziening gereed is gekomen.

Artikel 5.3 Verantwoording nieuwbouw en uitbreiding

  • 1. Binnen één  jaar na de datum van gereedmelding van een voorziening als bedoeld in artikel 1.2 onder a sub 1° en 2° dient het bevoegd gezag de verantwoording van de verstrekte voorziening bij het college in. De volgende gegevens worden overgelegd:

    • a.

      een gespecificeerde verantwoording van de besteding;

    • b.

      een verklaring van de architect dat de huisvestingsvoorziening overeenkomstig het door het college goedgekeurde bouwplan is gerealiseerd;

    • c.

      een verklaring van een accountant over de juistheid en volledigheid van de verantwoording door het bevoegd gezag.

  • 2. Als niet aan de onder 1 gestelde termijn kan worden voldaan meldt het bevoegd gezag dit tijdig aan het college met opgave van de reden en tijdstip waarop de verantwoording wel kan worden ingediend.

  • 3. Als uit de verantwoording blijkt dat de kosten van het goedgekeurde bouwplan zijn overschreden komt de overschrijding  voor rekening van het bevoegd gezag. 

  • 4. Na ontvangst van de verantwoording stelt het college uiterlijk binnen acht weken de bekostiging van de gerealiseerde voorziening vast.

  • 5. De bekostiging wordt overeenkomstig de beschikking tot vaststelling binnen vier weken na de vaststelling betaald. Indien een voorschot is verleend, wordt dit voorschot op het bedrag in mindering gebracht.

  • 6. Indien uit de rekening en verantwoording blijkt dat er een batig saldo resteert, kan de bekostiging worden vastgesteld onder aftrek van het batig saldo.

Artikel 5.4 Verantwoording overige huisvestingsvoorzieningen

  • 1. Binnen twee jaar na datum van goedkeuring van het huisvestingsprogramma dient het bevoegd gezag bij het college een financiële verantwoording in voor de gerealiseerde huisvestingsvoorzieningen als bedoeld in artikel 1.2 onder a sub 3°, 4° t/m 8°, en onder b en c.

  • 2. Van de termijn in lid 1 wordt afgeweken als uitstel van de uitvoering op grond van artikel 2.11lid 2  van toepassing is.

  • 3. Bij de verantwoording worden de volgende gegevens overgelegd:

    •         Een gespecificeerde verantwoording van de besteding;

    •          Een verklaring van een accountant over de juistheid  en volledigheid van de verantwoording in geval van een voorziening van € 125.000,-- of hoger.

Artikel 5.5 Verantwoording voorzieningen aanpassing en onderhoud gymnastiekruimten

  • 1. Binnen twee jaar na datum van goedkeuring van het huisvestingsprogramma dient het bevoegd gezag bij het college een financiële verantwoording in voor de gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in artikel 1.3.

  • 2. Van de termijn in lid 1 wordt afgeweken als uitstel van de uitvoering op grond van artikel 2.11 lid 2 van toepassing is.

  • 3. Bij de verantwoording worden de volgende gegevens overgelegd:

    • a.

      een gespecificeerde verantwoording van de besteding;

    • b.

      een verklaring van een accountant over de juistheid en volledigheid van de verantwoording in geval van een voorziening van €125.000,-- of hoger.

Artikel 5.6 Aanvraagformulier voor het vaststellen van de bekostiging

Bij het indienen van de verklaringen en verantwoordingen als bedoeld in artikel 5.2 en 5.3 wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld formulier.

Hoofdstuk 6 Gebruik gymnastiekruimte

Artikel 6.1 Omvang gebruik

  • 1. De omvang van het bekostigde gebruik van een ruimte voor lichamelijke oefening door een school voor basisonderwijs en voor een school voor speciaal basisonderwijs bedraagt maximaal het aantal klokuren per week als berekend op basis van de vastgestelde formule die is opgenomen in bijlage III van deze verordening.

  • 2. In een gymnastiekruimte voor het onderwijs in lichamelijke oefening, behorende bij een in het eerste lid bedoelde school kan, indien deze ruimte uitsluitend voor basisonderwijs, of speciaal basisonderwijs wordt gebruikt, ten minste 26 klokuren per week onderwijs in lichamelijke oefening worden gegeven.

Artikel 6.2 Opgave en inroostering gebruik

  • 1. Het bevoegd gezag verstrekt jaarlijks vóór 1 juni aan het college een gespecificeerde opgave van het aantal klokuren dat de onder zijn gezag vallende scholen voornemens zijn per 1 augustus van het daaropvolgende schooljaar gebruik te maken van door de gemeente te bekostigen gymnastiekruimten voor het onderwijs in lichamelijke oefening, alsmede de plaatsen waar het bedoelde onderwijs wordt gegeven. Bij de bepaling van het aantal klokuren wordt rekening gehouden met het maximum aantal klokuren per groep zoals is aangegeven in artikel 6.1, eerste lid.

  • 2. De bevoegde gezagsorganen stellen op basis van de in het eerste lid bedoelde opgaven een voorstel tot inroostering op van het onderwijsgebruik door scholen voor primair onderwijs van de in de gemeente gelegen gymnastiekruimten.

  • 3. Indien het college niet instemt met het gemelde gebruik, dan wel de voorgestelde inroostering als bedoeld in het tweede lid, maakt het college dat onder opgave van redenen vóór 1 juli aan de bevoegde gezagsorganen kenbaar.

Artikel 6.3 Vergoeding

  • 1. Het bevoegd gezag van een school voor primair onderwijs dat eigenaar is van een gymnastiekruimte, ontvangt jaarlijks een bekostiging van het college. De hoogte van de bekostiging wordt vastgesteld volgens het bepaalde in bijlage IV van deze verordening op basis van de door het betreffende bevoegd gezag verstrekte gegevens en het op grond van artikel 6.2 vastgestelde rooster.

  • 2. Wanneer sprake is van medegebruik van de gymnastiekruimte door een of meer scholen voor primair onderwijs wordt de hoogte van de bekostiging bepaald door het werkelijk aantal klokuren dat de gymnastiekruimte in gebruik en/of medegebruik is.

Hoofdstuk 7 Einde gebruik gebouwen en terreinen

Artikel 7.1 Medegebruik ten behoeve van onderwijs op grond van artikel 107 van de Wet

  • 1. Het college kan overgaan tot vordering van een gedeelte van een gebouw of terrein, bestemd voor een school, indien:

    • a.

      er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een school berekend volgens het gestelde in bijlage III en het bevoegd gezag van die school een aanvraag voor medegebruik of uitbreiding heeft ingediend;

    • b.

      het bevoegd gezag van een school een aanvraag voor een andere huisvestingsvoorziening heeft ingediend en door medegebruik aan de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien;

    • c.

      er sprake is van leegstand in een lesgebouw van een school;

    • d.

      er sprake is van leegstand in gymnastiekruimte van een school.

Artikel 7.2 Leegstand

  • 1.Teneinde vast te stellen of sprake is van leegstand bepaalt het college aan de hand van de criteria gesteld in  bijlage III van deze verordening, voor een school, dan wel indien de school bestaat uit een hoofdvestiging en een of meer nevenvestigingen, voor elke hoofdvestiging en nevenvestiging afzonderlijk:

    • a.

      de bruto vloeroppervlakte van elk in gebruik zijnde gebouw, tenzij op basis van een nulmeting het bevoegd gezag en het college tot overeenstemming zijn gekomen over een aangepaste capaciteit;

    • b.

      het aantal vierkante meters benodigd op basis van het leerlingaantal.

  • 2. De leegstand in een in gebruik zijnde schoolgebouw is het verschil tussen de getallen bedoeld in het eerste lid, onder a en b.

  • 3. Indien de uitkomst van de berekening als bedoeld in het tweede lid het afstoten, het medegebruik of de verhuur van een gebouw mogelijk maakt, treedt het college hierover in overleg met het bevoegd gezag.

  • 4. Er is sprake van leegstand in een gymnastiekruimte wanneer het een gebouw betreft dat wordt gebruikt door een of meer scholen voor primair onderwijs, indien de som van het aantal klokuren gebruik dat door het college wordt vergoed minder is dan 26 klokuren. Het gebruik blijkt uit de berekening op basis van bijlage I, deel B.

Artikel 7.3 Nalaten vordering, volgorde van vorderen

  • 1. Het college gaat niet over tot vordering ten behoeve van medegebruik indien het bevoegd gezag de leegstand van het gebouw waarin het beoogde medegebruik dient plaats te vinden in gebruik heeft gegeven aan een andere school of scholen ten behoeve van het onderwijs aan die school of scholen.

  • 2. Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing indien het gebruik van die andere school of scholen kan plaatsvinden in de aan die scholen reeds ter beschikking staande huisvestingscapaciteit.

  • 3. Indien er zich in meerdere gebouwen leegstand voordoet wordt:

    • a.

       als eerste de leegstand gevorderd in het gebouw dat het dichtst gelegen is bij het hoofdgebouw van de school ten behoeve waarvan de vordering plaatsvindt;

    • b.

       vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw dat in gebruik is bij een school van hetzelfde bevoegd gezag en

    • c.

       vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw waarin een school van dezelfde richting is gehuisvest.

  • 4. Het college kan, indien de bij de vordering betrokken bevoegde gezagsorganen daarmee instemmen, in een individueel geval van de in het derde lid opgenomen volgorde afwijken.

Artikel 7.4 Overleg en mededeling

  • 1. Indien het college voornemens is om over te gaan tot vordering van leegstand voert het college daarover overleg met het bevoegd gezag waarvan de leegstand gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd.

  • 2. Binnen twee weken nadat het college het besluit tot vorderen heeft genomen, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt.

Artikel 7.5 Medegebruik op grond van artikel 108 van de Wet

  • 1. Voor het in medegebruik geven van  delen van het schoolgebouw  door het bevoegd gezag is geen toestemming van het college vereist.

  • 2. Het bevoegd gezag dient het medegebruik aan het college te melden.

  • 3. Het bevoegd gezag stelt het college binnen zes weken na beëindiging van de medegebruikovereenkomst op de hoogte van deze beëindiging.

Artikel 7.6 Verhuur; toestemming van het college

  • 1. Alvorens een huurovereenkomst te sluiten, vraagt het bevoegd gezag toestemming voor verhuur aan het college.

  • 2. Het verzoek om toestemming wordt schriftelijk gedaan en bevat een aanduiding van de huurder, alsmede van de bestemming van de te verhuren ruimte.

  • 3. Het college verleent de toestemming in ieder geval niet indien:

    • a.

      de bestemming van de te verhuren ruimte in strijd is met bepalingen daaromtrent uit de wet;

    • b.

      de te verhuren ruimte onmiddellijk nodig is voor een school.

  • 4. Het college kan aan de toestemming een financiële verplichting verbinden.

  • 5. Het college neemt binnen vier weken na ontvangst van het verzoek een besluit.

Hoofdstuk 8 Einde gebruik gebouwen en terreinen

Artikel 8.1 Einde gebruik gebouw of terrein/staat van onderhoud

  • 1. Het gebruik van een gebouw of terrein van een niet door de gemeente in stand gehouden school wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 6 weken, volgend op de datum waarop de akte als bedoeld in artikel 110 van de wet is getekend of gedeputeerde staten een besluit hebben genomen inzake een geschil omtrent de toepassing van artikel 110, eerste lid van de wet, beëindigd.

  • 2. Indien naar het oordeel van het college sprake is van achterstallig onderhoud aan het gebouw of terrein bedoeld in het eerste lid, dat tot de verantwoordelijkheid behoort van het bevoegd gezag en dat, gezien de bekostiging, redelijkerwijs door het bevoegd gezag had kunnen worden uitgevoerd, wordt voordat de eigendomsoverdracht als bedoeld in artikel 110, vierde lid, van de wet heeft plaatsgevonden, een staat van onderhoud opgemaakt.

  • 3. Het bevoegd gezag verstrekt aan het college alle inlichtingen die noodzakelijk zijn voor het opmaken van de staat van onderhoud. Het college kan bepalen dat het opmaken van een staat van onderhoud achterwege kan blijven.

  • 4. Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het bevoegd gezag. In dat overleg wordt, indien sprake is van verrekenbaar achterstallig onderhoud, vastgesteld welke elementen van het onderhoud door of voor rekening van het bevoegd gezag worden uitgevoerd. Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, bepaalt het college welke handelwijze wordt gevolgd.

Artikel 8.2 Herbestemming

Op een gebouw of terrein dat op grond van artikel 8.1, lid 1, aan de onderwijsbestemming is onttrokken, zijn de Gemeentelijke richtlijnen voor de waardebepaling van terreinen en/of opstallen in het kader van intern-gemeentelijke beheersoverdrachten van toepassing.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 9.1 Overgangsbepaling

  • 1. De gereedmelding van voorzieningen voor aanpassing en onderhoud verleend op basis van een voorgaande Verordening huisvestingsvoorzieningen primair onderwijs wordt afgedaan overeenkomstig artikel 5.1 van deze verordening.

  • 2. De vaststelling van voorzieningen voor aanpassing en onderhoud verleend op basis van een voorgaande Verordening huisvestingsvoorziening primair onderwijs wordt afgedaan overeenkomstig artikel 5.4 van deze verordening.

Artikel 9.2 Besluit college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, die de uitvoering van deze verordening betreffen en waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 9.3 Indexering

Het college stelt jaarlijks de in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen voor de bekostiging van voorzieningen bij, op basis van de in bijlage IV, opgenomen prijsindexen en systematiek van prijsbijstelling.

Artikel 9.4 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1. De verordening wordt aangehaald als Verordening huisvestingsvoorzieningen primair onderwijs Amsterdam 2015.

  • 2. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2015.

Bijlage I Criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen.pdf (47 Kb)

Bijlage II Criteria voor opstelling van leerlingen prognoses.pdf (9 Kb)

Bijlage III Criteria voor oppervlakte en indeling.pdf (43 Kb)

Bijlage IV Financiële normering.pdf (55 Kb)

Bijlage V Criteria voor de urgentie van de aangevraagde voorzieningen.pdf (10 Kb)

Bjlage VI Aanvraagformulier voorziening in de huisvesting.pdf (12 Kb)

Bijlage VII Formulier bouwkundige opname.pdf (8 Kb)