Regeling vervallen per 01-08-2015

Subsidieregeling peuterspeelzaalwerk en voorschoolse educatie (VVE) 2015

Geldend van 17-09-2014 t/m 31-07-2015

Intitulé

Subsidieregeling peuterspeelzaalwerk en voorschoolse educatie (VVE) 2015

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze subsidieregeling wordt verstaan onder:

a. Besluit: Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie;

b. Big Five: de vijf belangrijkste voorwaarden voor een goede kwaliteit in peuterspeelzalen en kindercentrum

c. College: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam;

d. Doelgroepkind: kinderen van 2,5 tot 4 jaar met een risico op (taal)achterstand, vastgesteld door de opvoedadviseur op het Ouder- en Kindcentrum (OKC);

e. Houder: degene aan wie een onderneming als bedoeld in de Handelsregisterwet 2007 toebehoort en die met die onderneming een kindercentrum of een peuterspeelzaal exploiteert;

f. Kindercentrum: een voorziening waar kinderopvang plaatsvindt, anders dan gastouderopvang;

g. Landelijk Register Kinderdagverblijven en Peuterspeelzalen (LRKP): landelijk registratiesysteem van de rijksoverheid waarin alle kinderopvangvoorzieningen en peuterspeelzalen die na een inspectie door de GGD en na de positieve beschikking van de gemeente worden geregistreerd;

h. Peuterspeelzaalwerk: peuterspeelzaalwerk als bedoeld in artikel 2.1 van de wet;

i. Verordening: Amsterdamse Verordening kwaliteitseisen peuterspeelzalen en voorschoolse educatie;

j. Voorschoolse educatie: uitvoering van een door het college van burgemeester en wethouders gesubsidieerd programma dat gericht is op het verbeteren van de voorwaarden voor het met succes instromen in het basisonderwijs voor kinderen die nog niet tot een school kunnen worden toegelaten.

k. Wet: Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

Artikel 2. Doel subsidieregeling

Het doel van deze subsidieregeling is het bestrijden en voorkomen van onderwijsachterstanden bij kinderen tussen 2,5 en 4 jaar door een kwalitatief hoogwaardig aanbod van peuterspeelzaalwerk en voorschoolse educatie te realiseren, dat is gericht op de stimulering van de ontwikkeling van peuters.

Artikel 3. Subsidiabele activiteiten

1. Het college kan een eenmalige subsidie verlenen voor:

a. het aanbieden van peuterspeelzaalwerk;

b. het aanbieden van voorschoolse educatie in een peuterspeelzaal of een kindercentrum;

c. het inzetten van medewerkers en activiteiten ter bevordering van de ouderbetrokkenheid in peuterspeelzalen en kindercentra die voorschoolse educatie aanbieden:

d. activiteiten ter voorbereiding op het aanbieden van voorschoolse educatie in een peuterspeelzaal of een kindercentrum.

Hoofdstuk 2 Subsidieplafond

Artikel 4. Subsidieplafond

Het college stelt voor de subsidiabele activiteiten per soort activiteit jaarlijks het subsidieplafond vast.

Hoofdstuk 3 Subsidieaanvraag

Artikel 5. De aanvrager

1. Subsidie kan uitsluitend worden aangevraagd door een houder van een peuterspeelzaal of kindercentrum in Amsterdam welke is opgenomen in het Landelijk Register Kinderdagverblijven en Peuterspeelzalen (LRKP).

2. Subsidie voor peuterspeelzaalwerk en de inzet van medewerkers ouderbetrokkenheid kunnen uitsluitend worden aangevraagd door houders die hiervoor ook in 2014 van de gemeente subsidie hebben ontvangen.

Hoofdstuk 4 Verlening en weigering van de subsidie

Artikel 6. Voorwaarde om voor subsidie in aanmerking te komen

Om voor subsidie in aanmerking te komen voldoet de aanvraag aan de voorwaarde dat het aanbod voorschoolse educatie bijdraagt aan het vergroten van het bereik van doelgroepkinderen in een specifiek gebied. Hierbij wordt prioriteit gegeven aan die gebieden waar het gerealiseerde bereik van de doelgroepkinderen beneden het stedelijk gemiddelde ligt.

Artikel 7. Weigeringsgronden

In aanvulling op artikel 9, eerste lid, van de ASA 2013 weigert het college een subsidie te verlenen als:

a. in een onderzoek van de GGD een overtreding is geconstateerd op een van de “Big Five” voorwaarden ten aanzien van de wettelijke basiskwaliteit peuterspeelzaal en kindercentrum, zoals geformuleerd door de gemeente Amsterdam waarvan niet is vastgesteld dat deze overtreding is hersteld;

b. in een onderzoek van de GGD een overtreding is geconstateerd ten aanzien van de wettelijke vve- eisen, zoals opgenomen in het besluit waarvan niet is vastgesteld dat deze overtreding is hersteld;

c. in een onderzoek van de GGD een overtreding is geconstateerd (score 1) ten aanzien van enkele aanvullende kwaliteitseisen van de gemeente Amsterdam, zoals opgenomen in de verordening, waarvan niet is vastgesteld dat deze overtreding is hersteld;

d. de aanvraag niet voldoet aan de voorwaarde in artikel 6.

Hoofdstuk 5 Overige bepalingen

Artikel 8. Inwerkingtreding en geldingsduur

Deze regels treden in werking op 1 januari 2015 en gelden tot en met 31 december 2015.

Artikel 9. Citeertitel

Deze regels worden aangehaald als Subsidieregeling peuterspeelzaalwerk en voorschoolse educatie 2015.

Toelichting

Deze subsidieregeling heeft de vorm van nadere regels als bedoeld in artikel 3 onder 2 van de Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013 (verder de ASA). Dit betekent dat op de subsidies die op grond van deze regeling worden verstrekt tevens de ASA en de Algemene wet bestuursrecht ( Awb ) van toepassing zijn.

Deze regeling vormt een aanvulling op hetgeen in de ASA is geregeld. Waar dat noodzakelijk is wordt verwezen naar het betreffende artikel uit de ASA. In deze toelichting wordt voor zover noodzakelijk per artikel nadere uitleg gegeven.

Subsidieregeling als overgangsregeling voor 2015

Tot 2014 waren taken en bevoegdheden voor voor- en vroegschoolse educatie verdeeld over de centrale stad en de stadsdelen. Met ingang van 1 januari 2014 zijn de taken en bevoegdheden van de stadsdelen met betrekking tot voor- en vroegschoolse educatie overgegaan naar de centrale stad. Voor het kalenderjaar 2014 hebben de voorschoolaanbieders in Amsterdam van het dagelijks bestuur van het stadsdeel nog een subsidie ontvangen op basis van de stadsdeel specifieke nadere regels vve danwel op basis van de ASA. Vanaf 2015 vervangt deze geharmoniseerde stedelijke subsidieregeling de stadsdeelspecifieke regelingen. 2015 is een overgangsjaar omdat vanaf 2016 landelijk de wetgeving in het kader van de harmonisering kinderopvang en peuterspeelzalen wordt gewijzigd. Daarnaast zal het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen nieuwe financiële kaders vaststellen voor de vve voor de periode 2016 en verder. Dit zal ertoe leiden dat in Amsterdam de verordening vve en het subsidiekader voor 2016 opnieuw moet worden herzien.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Voor de begripsomschrijvingen in deze nadere regels is zoveel mogelijk aangesloten bij de begrippen uit de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, de Wet op het primair onderwijs en het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie.

Artikel 2. Doel subsidieregeling

De gemeente Amsterdam streeft ernaar om ieder kind succesvol te laten zijn op school, op een wijze die past bij de capaciteiten van het kind. De gemeente hecht grote waarde aan kwalitatief hoogwaardige voorschoolse voorzieningen gericht op de ontwikkelingsstimulering van jonge kinderen, zodat elk kind een goede start kan maken in het basisonderwijs.

De voor- en vroegschoolse educatie (vve) heeft als doel onderwijsachterstanden bij jonge kinderen te voorkomen en waar nodig te bestrijden. Voorschoolse educatie is gericht op peuters van 2,5 tot 4 jaar en vindt plaats in peuterspeelzalen en kindercentra. Aansluitend is er vroegschoolse educatie voor kleuters van 4 tot en met 6 jaar in groep 1 en 2 van het basisonderwijs.

De Wet op het primair onderwijs (Wpo) draagt de gemeente op dat zij alle kinderen die dat nodig hebben voorschoolse educatie aanbiedt: dekkend aanbod voor alle kinderen uit de doelgroep. De gemeente draagt zorg voor voldoende kwalitatief goede voorzieningen in aantal en spreiding en heeft een inspanningsverplichting om alle doelgroepkinderen te laten deelnemen aan voorschoolse educatie. Op 12 maart 2012 hebben het Rijk en de G4/33 bestuursafspraken ondertekend over het effectief benutten van voor- en vroegschoolse educatie (vve) en extra leertijd voor jonge kinderen.

Het doel van deze subsidieregeling is om uitvoering te geven aan de wettelijke taak die voortvloeit uit de Wet op het Primair Onderwijs (Wpo) en de aanvullende bestuursafspraken tussen Rijk en de G4/G33.

Artikel 3. Subsidiabele activiteiten

Deze bepaling regelt voor welke activiteiten een subsidie kan worden aangevraagd.

Subsidie kan worden aangevraagd voor de voortzetting van bestaand aanbod peuterspeelzaalwerk, voorschoolse educatie en ouderbetrokkenheid. Het gaat om activiteiten die de houder al langer uitvoert en waar in het verleden subsidie voor kon worden aangevraagd bij het stadsdeel waarin de betreffende locatie gevestigd is. Ook kan subsidie worden aangevraagd voor het starten met het aanbieden van voorschoolse educatie op een nieuwe locatie of het uitbreiden van het aanbod op een bestaande locatie.

Hoofdstuk 2 Subsidieplafond

Artikel 4. Subsidieplafond

Het subsidieplafond bepaalt het bedrag dat per jaar beschikbaar is voor de verschillende soorten activiteiten die volgens deze regels voor subsidie in aanmerking komen. De toelichting bij de Algemene subsidie verordening Amsterdam 2013 (ASA) bevat verdere uitleg over het subsidieplafond (artikel 4).

De aanvragen worden beoordeeld op volgorde van binnenkomst (artikel 7 lid 1 ASA). Indien de aanvraag voldoet aan de criteria in deze regeling wordt deze gehonoreerd totdat het subsidieplafond is bereikt.

Hoofdstuk 3 Subsidieaanvraag

Artikel 5. De aanvrager

Het eerste lid bepaalt dat subsidie uitsluitend kan worden aangevraagd door een houder van een peuterspeelzaal of kindercentrum in Amsterdam welke is opgenomen in het Landelijk Register Kinderdagverblijven en Peuterspeelzalen (LRKP).

In lid 2 is geregeld dat het college in 2015 alleen subsidie voor peuterspeelzaalwerk en medewerkers ouderbetrokkenheid verleent voor bestaand aanbod. Dit betekent dat de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd al in 2014 gestart moeten zijn met subsidie van de gemeente Amsterdam. De reden hiervoor is dat het Rijk naar verwachting in 2016 de wet- en regelgeving en de beschikbare financiering ingrijpend zal wijzigen. Het college wil hierop anticiperen en ziet 2015 daarom als een overgangsjaar.

Hoofdstuk 4 Verlening en weigering van de subsidie

Artikel 6. Voorwaarden om voor subsidie in aanmerking te komen

Het college bekijkt bij het beoordelen van de aanvragen in hoeverre de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd passen binnen de doelstelling van deze subsidieregeling. Het college heeft hiervoor een voorwaarde opgesteld waaraan de aanvraag in ieder geval moet voldoen.

De voorwaarde heeft betrekking op de wettelijke taak van de gemeente om voldoende aanbod voorschoolse educatie te realiseren voor doelgroepkinderen en de inspanningsverplichting om doelgroepkinderen ook daadwerkelijk deel te laten nemen aan de voorschoolse educatie. Amsterdam heeft in het kader van de bestuursafspraken met het rijk de ambitie vastgelegd om eind 2015 minimaal 8.750 voorschoolplaatsen te realiseren en 90% van de doelgroepkinderen te bereiken. De gemeente dient het aanbod te spreiden over de stad.

Voor het bepalen van vraag en aanbod in het gebied wordt in eerste instantie het stadsdeel bekeken, maar waar nodig wordt een verdere verfijning gemaakt naar buurtcombinatieniveau en wordt de situatie in aangrenzende gebieden bij de beoordeling betrokken. Bij de beoordeling wordt gekeken naar het aantal doelgroepkinderen dat in een gebied woont, het percentage doelgroepkinderen dat deelneemt aan voorschoolse educatie, de bestaande capaciteit aan voorschoolplaatsen en de gegevens over de bezetting, de wachtlijsten en de aanmeldingen in het gebied.

Bij de uitbreidingen wordt prioriteit gegeven aan die gebieden waar veel doelgroepkinderen wonen, het aanbod nog onvoldoende is en het bereik van de doelgroep nog achterblijft op het stedelijk bereikpercentage. Starten met voorschoolse educatie vergt een forse investering. Amsterdam streeft naar gemengde groepen waarin doelgroep en niet-doelgroepkinderen samen kunnen deelnemen aan de voorschoolse educatie. Om dit te realiseren wordt ook gekeken naar de verhouding van het aantal doelgroep en niet-doelgroepkinderen in de voorschoolgroep en in hoeverre die een afspiegeling is van de verhouding in het gebied.

Artikel 7. Weigeringsgronden

Dit artikel bevat de gronden waarop een aanvraag kan worden geweigerd.

Het college heeft besloten alleen subsidie te verlenen als de basiskwaliteit op orde is. De gemeente heeft als uitwerking bepaald dat de volgende constateringen door de GGD leiden tot weigering van de subsidie:

1. Indien in een onderzoek van de GGD een overtreding is geconstateerd op een van de “Big Five” voorwaarden ten aanzien van de wettelijke basiskwaliteit peuterspeelzaal en kindercentrum, zoals geformuleerd door de gemeente Amsterdam waarvan niet is vastgesteld dat deze overtreding is hersteld en naar verwacht mag worden hersteld blijft of;

2. Indien in een onderzoek van de GGD een overtreding is geconstateerd ten aanzien van de wettelijke vve -eisen, zoals opgenomen in het besluit waarvan niet is vastgesteld dat deze overtreding is hersteld en hersteld blijft of;

3. Indien in een onderzoek van de GGD een overtreding is geconstateerd (score 1) ten aanzien van enkele aanvullende kwaliteitseisen van de gemeente Amsterdam, zoals opgenomen in de verordening, waarvan niet is vastgesteld dat deze overtreding is hersteld en hersteld blijft;

4. Als niet voldaan wordt aan de voorwaarde in artikel 6.

Ad. 1. Basiskwaliteit: Big Five

Eén kwaliteitscriterium van de Big Five omvat meerdere voorschriften en voorwaarden uit de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Deze Big Five bestaat uit de vijf belangrijkste voorwaarden voor een goede kwaliteit in peuterspeelzaal en kindercentrum, en omvat de volgende voorwaarden:

1.Voldoende gekwalificeerd personeel

(artikel 3, lid 1 en lid 2 Besluit, en artikel 5, lid 7 Regeling, en artikel 6, lid 3 en 4 Regeling en artikel 1.50, lid 3 WKo)

2.Goed pedagogisch klimaat

(Artikel 7, eerste lid, sub a Regeling, en artikel 1.49, lid 1 Wko, en artikel 1.50, eerste lid Wko en artikel 5, lid 1 en 3 Besluit)

3.Veilige situatie

(Artikel 1.49, eerste lid Wko, en Artikel 1.51 Wko, en artikel 2, lid 1, sub b en lid 2 Besluit)

4.Gezonde omgeving

(Artikel 1.49, eerste lid Wko, en artikel 1.51 Wko, en artikel 2, lid 1, sub b Besluit)

5.Goede accommodatie

(Artikel 6, lid 1 Besluit, en artikel 8, lid 1 Regeling, en artikel 8, lid 2 Regeling)

De GGD heeft deze voorwaarden geoperationaliseerd in voorschriften en specifieke voorwaarden in het inspectierapport.

Ad 2. Basiskwaliteit voorschoolse educatie

Deze wettelijke eisen betreffen:

8.1.1 Omvang voorschoolse educatie;

8.2.1 Verhouding aantal beroepskrachten en aanwezige kinderen;

8.2.2 Groepsgrootte;

8.3.1 Diploma vooropleiding beroepskrachten

8.3.2 Aanvullende scholing specifiek gericht op het vroegtijdig bestrijden van achterstanden bij jonge kinderen of het werken met vve-programma’s;

8.3.3 Opleidingsplan

8.4 Gebruik voorschoolse educatieprogramma op locatie.

Ad 3. Aanvullende kwaliteitseisen voorschoolse educatie

De geselecteerde aanvullende kwaliteitseisen betreffen:

• het gemiddeld aantal uren dat per week per doelgroepkind aan voorschoolse educatie wordt aangeboden bedraagt minimaal 12 uur in groepen van 50% of meer doelgroepkinderen (artikel 11 Verordening);

• de beroepskrachten voldoen aan de Amsterdamse taalnorm; zij beschikken voor de mondelinge taalvaardigheid en de leesvaardigheid over niveau B2 en voor de schriftelijke taalvaardigheid over niveau B1 (artikel 12 Verordening);

• de vaste beroepskrachten zijn gecertificeerd voor het werken met het vve- programma dat op locatie wordt gebruikt (artikel 12 Verordening);

Het college kan de subsidie tevens weigeren omdat de aanvrager niet voldoet aan artikel 6.

Hoofdstuk 5 Overige bepalingen

Artikel 8. Inwerkingtreding en geldingsduur

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 9. Citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Bijlage 2