Regeling vervallen per 01-01-2020

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam houdende regels omtrent de invordering van belastingen Uitvoeringsregeling met betrekking tot de heffing en de invordering van de gemeentelijke belastingen in de gemeente Amsterdam 2018

Geldend van 30-12-2017 t/m 31-12-2019

Intitulé

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam houdende regels omtrent de invordering van belastingen Uitvoeringsregeling met betrekking tot de heffing en de invordering van de gemeentelijke belastingen in de gemeente Amsterdam 2018

Deze bekendmaking is slechts een tekstplaatsing. De oorspronkelijke bekendmaking is op 29 december 2017, met kenmerk Gemeenteblad blad 2017, 234198, geplaatst.

Burgemeester en wethouders van Amsterdam

Brengen ter algemene kennis dat zij in hun vergadering van 19 december 2017 hebben besloten:

  • 1.

    Tot het intrekken van de Uitvoeringsregeling 2013 gemeentelijke belastingen, vastgesteld op 26 februari 2013 (Gemeenteblad 2013, afd. 3B, nr. 62), met dien verstande dat deze van toepassing blijft op feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan;

  • 2.

    Tot het vaststellen van de bijgevoegde 'Uitvoeringsregeling met betrekking tot de heffing en de invordering van de gemeentelijke belastingen in de gemeente Amsterdam 2018' waarin de verwijzingen naar de afgeschafte hondenbelasting, reclamebelasting en de brandweerrechten zijn verwijderd door een generieke verwijzing naar gemeentelijke belastingen;

  • 3.

    Tot het in werking treden van de 'Uitvoeringsregeling met betrekking tot de heffing en de invordering van de gemeentelijke belastingen in de gemeente Amsterdam 2018' op de eerste dag na bekendmaking.

Artikel 1 Algemene bepaling

  • 1. Deze regeling geeft uitvoering aan de artikelen 6, 7, 8, 9, 13 en 14 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, artikel 31 van de Invorderingswet 1990, artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet, artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen in de belastingverordeningen van de gemeente Amsterdam waarin aan het College van Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid wordt toegekend nadere regels te geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de onderscheiden gemeentelijke belastingen.

  • 2. Voor de toepassing van deze regeling worden rechten aangemerkt als gemeentelijke belastingen.

  • 3. De op andere wijze geheven gemeentelijke belastingen bedoeld in artikel 233 van de Gemeentewet worden voor de toepassing van deze regeling aangemerkt als bij wege van aanslag geheven belastingen, met dien verstande dat wordt verstaan onder de aanslag of de voorlopige aanslag: het gevorderde, onderscheidenlijk het voorlopig gevorderde bedrag.

Artikel 2 Aangifte

  • 1. De belastingplichtige voor de gemeentelijke belastingen aan wie niet binnen één maand na afloop van het kalenderjaar een aangiftebiljet is uitgereikt of een aanslag is opgelegd, is gehouden, binnen één maand na het verstrijken van die maand bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b en c van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar een schriftelijk verzoek in te dienen om uitreiking van een aangiftebiljet.

  • 2. De betaling van de vermakelijkhedenretributies wordt gelijktijdig met het doen van aangifte gedaan binnen één maand na het einde van het belastingtijdvak.

Artikel 3 Voorlopige aanslag

  • 1. De in artikel 231, tweede lid, onderdeel b en c van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar legt een voorlopige aanslag op, indien het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld, na verrekening van voorheffingen en reeds opgelegde voorlopige aanslagen, zulks naar zijn mening rechtvaardigt.

  • 2. De bepaling van het bedrag van een voorlopige aanslag die wordt vastgesteld in het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, dan wel na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan kan voor de toeristenbelasting geschieden op grond van het gemiddelde dat voortvloeit uit de gegevens die hebben gediend ter vaststelling van de meest recente belastingaanslag over elk van de twee voorafgaande jaren, met dien verstande dat daarbij op benaderende wijze rekening kan worden gehouden met wijzigingen in de wettelijke bepalingen betreffende de heffing van de gemeentelijke belasting alsmede met andere wijzigingen die voor de heffing van de gemeentelijke belasting van belang kunnen zijn. Ingeval de belastingplichtige aannemelijk maakt dat het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld lager is dan het op de voet van de vorige volzin berekende bedrag, wordt de voorlopige aanslag gesteld op dit lagere bedrag.

Artikel 4 Rente

Bij de invordering van de gemeentelijke belastingen vindt de ministeriële regeling bedoeld in artikel 31 van de Invorderingswet 1990 overeenkomstige toepassing.

Ondertekening

Burgemeester en wethouders voornoemd,

J.J. van Aartsen, waarnemend burgemeester

A.H.P. Van Gils, gemeentesecretaris