Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam houdende regels omtrent de heffing en invordering van de gemeentelijke belastingen (Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen Amsterdam 2020)

Geldend van 14-01-2021 t/m heden

Intitulé

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam houdende regels omtrent de heffing en invordering van de gemeentelijke belastingen (Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen Amsterdam 2020)

Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,

gelet op de artikelen 6, 7, 8, 9, 13 en 14 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de artikelen 29 en 31 van de Invorderingswet 1990, artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet, artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen in de belastingverordeningen van de gemeente Amsterdam waarin aan het College van Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid wordt toegekend nadere regels te geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de onderscheiden gemeentelijke belastingen.

besluit de volgende regeling vast te stellen:

Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen Amsterdam 2020

Artikel 1 Algemene bepaling

  • 1. Deze regeling geeft uitvoering aan de artikelen 6, 7, 8, 13 en 14 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de artikelen 29 en 31 van de Invorderingswet 1990, artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet, artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen in de belastingverordeningen van de gemeente Amsterdam waarin aan het College van Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid wordt toegekend nadere regels te geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de onderscheiden gemeentelijke belastingen.

  • 2. Voor de toepassing van deze regeling worden rechten aangemerkt als gemeentelijke belastingen.

  • 3. De op andere wijze geheven gemeentelijke belastingen bedoeld in artikel 233 van de Gemeentewet worden voor de toepassing van deze regeling aangemerkt als bij wege van aanslag geheven belastingen, met dien verstande dat wordt verstaan onder de aanslag of de voorlopige aanslag: het gevorderde, onderscheidenlijk het voorlopig gevorderde bedrag.

Artikel 2 Aangifte

  • 1. De belastingplichtige voor:

    • a.

      de toeristenbelastingen;

    • b.

      de rioolheffing;

    • c.

      de precariobelasting;

    • d.

      de afvalstoffenheffing;

    • e.

      de leges;

    • f.

      de marktgelden;

    • g.

      het binnenhavengeld pleziervaart;

    • h.

      het binnenhavengeld beroepsvaart;

    • i.

      de vermakelijkhedenretributies;

    • j.

      de parkeerbelastingen;

    • k.

      het reinigingsrecht;

    • l.

      de BIZ-bijdrage;

    • m.

      de reclamebelasting

aan wie niet binnen één maand na afloop van het belastingtijdvak een aangiftebiljet is uitgereikt of een aanslag is opgelegd, is gehouden, binnen één maand na het verstrijken van die maand bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b en c van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar een schriftelijk verzoek in te dienen om uitreiking van een aangiftebiljet.

  • 2. De betaling van de vermakelijkhedenretributie wordt gelijktijdig met het doen van aangifte gedaan binnen één maand na het einde van het belastingtijdvak.

Artikel 3 Voorlopige aanslag

  • 1. De in artikel 231, tweede lid, onderdeel b en c van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar legt een voorlopige aanslag op, indien het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld, na verrekening van voorheffingen en reeds opgelegde voorlopige aanslagen, zulks naar zijn mening rechtvaardigt, met dien verstande dat een voorlopige aanslag voor de toeristenbelasting niet wordt opgelegd voor 1 februari van het belastingjaar waarop de voorlopige aanslag betrekking heeft.

  • 2. De bepaling van het bedrag van een voorlopige aanslag die wordt vastgesteld in het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, dan wel na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan kan voor de toeristenbelasting geschieden op grond van het gemiddelde dat voortvloeit uit de gegevens die hebben gediend ter vaststelling van de meest recente belastingaanslag over elk van de twee voorafgaande jaren, met dien verstande dat daarbij op benaderende wijze rekening kan worden gehouden met wijzigingen in de wettelijke bepalingen betreffende de heffing van de gemeentelijke belasting alsmede met andere wijzigingen die voor de heffing van de gemeentelijke belasting van belang kunnen zijn. Ingeval de belastingplichtige aannemelijk maakt dat het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld lager is dan het op de voet van de vorige volzin berekende bedrag, wordt de voorlopige aanslag gesteld op dit lagere bedrag.

Artikel 4 Rente

Bij de invordering van de gemeentelijke belastingen vinden de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 29 van de Invorderingswet 1990 en de ministeriële regeling bedoeld in artikel 31 van de Invorderingswet 1990 overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Aangiftebiljet reclamebelasting

  • 1. Voor de reclamebelasting wordt het aangiftebiljet vastgesteld overeenkomstig het aangiftebiljet in bijlage I bij dit besluit.

  • 2. Indien de aangifte wordt gedaan langs elektronische weg, geschiedt de aangifte door plaatsing van het betreffende aangiftebiljet, dan wel door het invullen van de op het aanslagbiljet gevraagde gegevens en/of bescheiden door of vanwege belastingplichtige in een door de gemeente opengestelde digitale voorziening.

Artikel 6

Het bedrag waarop de aanslag van de onroerendezaakbelasting en de roerenderuimtebelasting wordt vastgesteld, wordt op twee cijfers achter de komma naar beneden afgerond.

Artikel 7 Intrekken bestaande regeling en overgangsrecht

De Uitvoeringsregeling 2018 met betrekking tot de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen, vastgesteld op 19 december 2017 (Gemeenteblad 2017, 234198), wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2020 met dien verstande dat deze van toepassing blijft op feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

Artikel 8 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2020.

Artikel 9 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen Amsterdam 2020.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 17 december 2019.

De voorzitter

Femke Halsema

De gemeentesecretaris

Peter Teesink

Bijlage 1 Aangiftebiljet reclamebelasting

Aangifteformulier reclamebelasting 2020