Regeling vervallen per 01-01-2022

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Amsterdam houdende regels omtrent rioolheffing (Verordening Rioolheffing 2021)

Geldend van 25-12-2020 t/m 31-12-2021

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Amsterdam houdende regels omtrent rioolheffing (Verordening Rioolheffing 2021)

De raad van de gemeente Amsterdam,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 10 november 2020,

gelet op artikelen 216 en 228a van de Gemeentewet,

besluit de volgende verordening vast te stellen:

Verordening Rioolheffing 2021

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. Deze verordening verstaat onder:

    • a.

      Perceel: een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan.

    • b.

      Voor de toepassing van artikel 3 van deze verordening wordt onder onroerende zaak verstaan een gebouwd of ongebouwd eigendom.

    • c.

      Gemeentelijke riolering: een voorziening of een combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom , in beheer of in onderhoud bij de gemeente.

    • d.

      Verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterbedrijf betrekking heeft.

    • e.

      Water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwateren, afvalwater in de zin van de Wet Milieubeheer en hemelwater en grondwater.

Artikel 2 Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt belasting geheven als bedoeld in artikel 228 a van de Gemeentewet ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

  • a.

    de inzameling en het transport van huishoudelijk en bedrijfsafvalwater, evenals de zuivering van huishoudelijk afvalwater en

  • b.

    de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structurele nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1. De belasting wordt geheven:

    • a.

      van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom ,bezit of beperkt recht van een perceel dat direct of indirect aangesloten is op de gemeentelijke riolering, verder te noemen: eigenarendeel

      en

    • b.

      van de gebruiker van een perceel van waar uit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd, verder te noemen: gebruikersdeel.

  • 2. Met betrekking tot het eigenarendeel wordt, ingeval het perceel een onroerende zaak is, als genot hebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genot hebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

  • 3. Ingeval het perceel een roerende zaak is, wordt naar omstandigheden beoordeeld wie als genot hebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht moet worden beschouwd.

  • 4. Met betrekking tot het gebruikersdeel, wordt als gebruiker aangemerkt:

    • a.

      degene die naar de omstandigheden beoordeeld het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;

    • b.

      ingeval een gedeelte van een perceel, niet een gedeelte als bedoeld in artikel 4, voor gebruik is afgestaan; degene die dat gedeelte voor gebruik heeft afgestaan.

Artikel 4 Zelfstandige gedeelten

Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling zijn bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt , wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als een geheel worden gebruikt, deze als een geheel worden aangemerkt.

Artikel 5 Maatstaf van heffing

  • 1. Het eigenaren deel als bedoeld in artikel 3, lid 1, onderdeel a wordt geheven naar een vast bedrag per perceel.

  • 2. Het gebruikersdeel als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder b wordt geheven naar het aantal kubieke meters water dat van het perceel wordt afgevoerd voor zover dit uitkomt boven 300 m3.

  • 3. Het aantal kubieke meters wordt gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater en grondwater dat in het belastingjaar naar het perceel is toegevoerd of is opgepompt.

  • 4. Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een:

    • a.

      watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of

    • b.

      bedrijfsuren teller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen De eerste volzin is niet van toepassing indien de vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling.

  • 5. De op de voet van het derde lid berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet is afgevoerd.

Artikel 6 Belastingtarieven

  • 1. Het tarief voor het eigenarendeel van de rioolheffing bedraagt € 144,00.

  • 2. Het tarief bedraagt voor het gebruikersdeel van de rioolheffing bij een hoeveelheid water zoals berekend conform artikel 5:

    • a.

      van 301 m3 tot en met 1000 m3: € 422,04

    • b.

      van 1.001 m3tot en met 5.000 m3: € 1.597,05

    • c.

      van 5.001 m3 tot en met 10.000 m3: € 5.285,47

    • d.

      van 10.001 m3 tot en met 50.000 m3: € 13.369,47

    • e.

      van 50.001 m3 tot en met 100.000 m3: € 54.884,53

    • f.

      van 100.001 m 3 tot en met 500.000 m3: € 102.171,92

    • g.

      vanaf 500.001 m3: € 134.579,29

Artikel 7 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 8 Wijze van heffing

  • 1. De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

  • 2. De aanslagen voor het eigenaren deel kunnen met andere aanslagen op een zogenaamd combi- aanslagbiljet worden verenigd.

  • 3. De in artikel 231, tweede lid, onderdeel b van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar kan degene die naar zijn mening vermoedelijk belastingplichtig is uitnodigen tot het doen van aangifte, door het toezenden van een daartoe strekkend aangifteformulier.

  • 4. De aangifte moet worden gedaan uiterlijk een maand nadat belastingplichtige daartoe is uitgenodigd.

  • 5. Het uitnodigen tot het doen van aangifte kan naast de op de in artikel 237, eerste lid, van de Gemeentewet aangegeven wijze geschieden door het uitreiken, toezenden of elektronisch verzenden van een aangiftebrief waaruit blijkt de wijze van het doen van elektronische aangifte, een omschrijving van de gevraagde gegevens of bescheiden en de termijn waarbinnen aangifte moet worden gedaan. In dat geval geschiedt, in afwijking van de in artikel 237, tweede lid, van de Gemeentewet aangegeven wijze, de aangifte langs elektronische weg door het inleveren of toezenden van de gevraagde gegevens of bescheiden via een daartoe door de gemeente opengestelde digitale voorziening.

Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld

Het eigenarendeel is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar.

Artikel 10 Termijnen van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen voor het eigenarendeel en het gebruikersdeel worden betaald in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede een maand later.

  • 2. Indien op basis van artikel 8, lid 2, een machtiging tot automatische incasso werd afgegeven, moeten de aanslagen voor het eigenarendeel worden betaald respectievelijk worden de aanslagen voor het eigenarendeel geïncasseerd in acht gelijke termijnen, waarbij de eerste termijn vervalt een maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elke volgende termijn een maand later.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, is een voorlopige aanslag voor het gebruikersdeel invorderbaar in zoveel gelijke termijnen als er na de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld, nog maanden van het jaar overblijven, met dien verstande dat het aantal termijnen ten minste twee bedraagt. De eerste termijn vervalt een maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijn telkens een maan later.

  • 4. Met betrekking tot een ingevolge art. 2, tweede lid, onderdeel c van de Invorderingswet 1990 met een belastingaanslag gelijk gestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing, voor zover deze gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van de genoemde aanslagen.

  • 5. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste lid genoemde termijnen.

Artikel 11 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan andere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van belastingen.

Artikel 12 Overgangsrecht, inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Met ingang van de in het derde lid vermelde datum wordt de Verordening Rioolheffing 2020 ingetrokken, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voordien hebben voorgedaan.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2021.

  • 4. Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening Rioolheffing 2021.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 17 december 2020.

De voorzitter

Femke Halsema

De raadsgriffier

Jolien Houtman