Regeling vervallen per 01-06-2010

Verordening op de lokale rekenkamer Amsterdam

Geldend van 17-10-2009 t/m 31-05-2010

Inhoud

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      rekenkamer: de rekenkamer van de gemeente Amsterdam;

    • b.

      commissie: commissie van de rekenkamer;

    • c.

      raad: de Gemeenteraad van Amsterdam.

Artikel 2 Rekenkamer

  • 1. Er is een rekenkamer als bedoeld in artikel 81a van de Gemeentewet.

  • 2. De rekenkamer heeft één lid, tevens directeur.

Artikel 3 Commissie

  • 1. Er is een commissie voor de Rekenkamer.

  • 2. De commissie bedoeld in het eerste lid is het presidium van de gemeenteraad van Amsterdam, zoals bedoeld in artikel 3 van het Reglement van orde voor de raad van Amsterdam.

  • 3. Ten aanzien van de Rekenkamer heeft de commissie de volgende taken:

    • a.

      het aanbevelen van de kandidaten voor het lidmaatschap en plaatsvervangend lidmaatschap van de Rekenkamer;

    • b.

      het onderhouden van de contacten van de raad met de Rekenkamer, waaronder het voeren van geregeld overleg met het lid van de Rekenkamer;

    • c.

      de commissie kan de Rekenkamer adviseren over aangelegenheden betreffende de gemeentelijke organisatie(s) alsmede het beheer daarvan;

    • d.

      de commissie kan de Rekenkamer adviseren een onderzoek te verrichten.

Artikel 4 Benoeming

  • 1. Artikel 81c van de Gemeentewet is van toepassing op de benoeming van het lid van de rekenkamer.

  • 2. De raad benoemt het lid van de rekenkamer op aanbeveling van de commissie.

  • 3. De commissie doet de aanbeveling vergezeld gaan van een verklaring van elke kandidaat, bevattende:

    • a.

      de mededeling dat hij/zij een benoeming als directeur zal aanvaarden;

    • b.

      een overzicht van de openbare betrekkingen die hij/zij bekleedt;

    • c.

      een verklaring van goed gedrag.

Artikel 5 Plaatsvervangend lid

  • De raad benoemt plaatsvervangend lid van de rekenkamer op aanbeveling van de commissie.

Artikel 6 Ontslag en non-activiteit

  • 1. De commissie bericht de raad als één van de ontslaggronden zich voordoet, bedoeld in artikel 81c, zesde of zevende lid, of van artikel 81d, tweede lid, van de Gemeentewet.

  • 2. In de gevallen als bedoeld in artikel 81c, zesde lid, onder e, en het zevende lid, en artikel 81d, tweede lid, van de Gemeentewet adviseert de commissie de raad over de vraag, of al dan niet moet worden overgegaan tot ontslag, respectievelijk tot het op non-activiteit stellen van het lid van de rekenkamer.

  • 3. De commissie adviseert de raad tevens met betrekking tot een beslissing tot verlenging of beëindiging van een maatregel als bedoeld in artikel 81d, eerste of tweede lid, van de Gemeentewet.

Artikel 7 Bureau van de Rekenkamer

  • 1. Er is een bureau van de rekenkamer.

  • 2. Artikel 81j van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing op het bureau van de rekenkamer.

  • 3. Aan het hoofd van het bureau van de rekenkamer staat het lid van de rekenkamer.

  • 4. Het bureau van de rekenkamer ondersteunt het lid van de rekenkamer voor een goede uitoefening van zijn werkzaamheden.

Artikel 8 Budget

  • 1. Het lid van de rekenkamer is bevoegd binnen een aan hem bij de begroting beschikbaar gesteld budget uitgaven te doen ten behoeve van de uitoefening van zijn werkzaamheden.

  • 2. Het lid van de rekenkamer verantwoordt de baten en lasten van het vorige begrotingsjaar in het jaarverslag aan de raad, als bedoeld in artikel 185, derde lid, van de Gemeentewet.

  • 3. Het lid van de rekenkamer doet jaarlijks vóór 1 juni een voorstel aan de raad voor de nodige middelen voor een goede uitoefening van zijn werkzaamheden.

Artikel 9 Rechtspositie

  • 1. Het Ambtenarenreglement van de gemeente Amsterdam (ARA), de in het ARA vermelde verordeningen en de krachtens het ARA en andere verordeningen vastgestelde voorschriften zijn onverkort van toepassing op de medewerkers van het bureau van de rekenkamer.

  • 2. Aan de directeur is de bevoegdheid gemandateerd tot het nemen van beschikkingen op grond van de in  lid 2 genoemde verordeningen en voorschriften ten aanzien van de medewerkers van het bureau van de rekenkamer.

Artikel 10 Bezoldiging

  • De bezoldiging van de directeur is overeenkomstig tabel 1, vermeld in artikel 3, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit wethouders. De hoogte van de bezoldiging is gelijk aan klasse 11, tenzij er redenen zijn om hiervan af te wijken.

Artikel 11 Arbeidsongeschiktheid, vakantie en verlof

  • 1. Ten aanzien van de arbeidsongeschiktheid gelden voor de directeur de volgende bepalingen:

    • a.

      hoofdstuk 5 van het Ambtenarenreglement Amsterdam (ARA), met uitzondering van artikel 502;

    • b.

      de uitvoeringsvoorschriften, behorende bij artikel 511, tweede lid, en 521, tweede lid, van het ARA; en

    • c.

      de regeling ter uitvoering van artikel 573 van het ARA.

    • Bij ziekte en herstel doet hij daarvan mededeling aan de commissie.

  • 2. Ten aanzien van de vakantie en de vakantie-uitkering gelden voor de directeur de volgende bepalingen:

    • a.

      hoofdstuk 6, paragrafen 1 en 2, van het ARA;

    • b.

      het uitvoeringsvoorschrift, behorende bij artikel 604, eerste lid;

    • c.

      de regeling ter uitvoering van artikel 605 van het ARA, met uitzondering van artikel 3 van bedoelde regeling; en

    • d.

      de Vakantie-uitkeringsverordening.

    • Van zijn vakantie doet hij mededeling aan de commissie.

  • 3. Ten aanzien van verlof gelden voor de directeur de volgende bepalingen: 

    • a.

      hoofdstuk 6, paragrafen 3 en 4, van het ARA, met uitzondering van artikel 624 en artikel 625;

    • b.

      de regeling ter uitvoering, behorende bij artikel 623 van het ARA; en

    • c.

      de Verordening betaald ouderschapsverlof.

Artikel 12 Vergoedingen en tegemoetkomingen

  • Ten aanzien van de tegemoetkomingen en vergoedingen gelden voor de directeur de volgende bepalingen:

    • a.

      hoofdstuk 8, paragrafen 3 en 4, van het ARA;

    • b.

      de regeling ter uitvoering van artikel 842, eerste lid, artikel 845, tweede lid, artikel 846, derde lid, artikel 848, vierde lid, artikel 849, derde lid, artikel 851, tweede lid, artikel 852, tweede lid, en artikel 853, tweede lid, van het ARA

    • c.

      het uitvoeringsvoorschrift, behorende bij artikel 843 van het ARA;

    • d.

      de Studiefaciliteitenverordening;

    • e.

      de Verordening regeling woon-werkverkeer; en

    • f.

      de Ziektekostenverordening.

Artikel 13 Herbenoeming en ontslag

  • 1. Bij ontslag van de directeur vanwege het opheffen van de Rekenkamer of het achterwege blijven van herbenoeming van de directeur anders dan op eigen verzoek, geldt artikel 1146 van het ARA.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing wanneer de directeur ter zake van het ontslag recht heeft op een pensioen krachtens de Algemene burgerlijke pensioenwet.

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt hij geacht ambtenaar in vaste dienst te zijn geweest.

Artikel 14 Gewezen directeur

  • Voorzover deze verordening daarin niet voorziet, zijn op de gewezen directeur de bepalingen ten aanzien van de positie van de gewezen ambtenaar uit het ARA van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat de gewezen directeur wordt geacht ambtenaar in vaste dienst te zijn geweest.

Artikel 15 Nagelaten betrekkingen

Ten aanzien van de nagelaten betrekkingen van de directeur gelden de bepalingen van hoofdstuk 12 van het ARA.

Artikel 16 Procedure wijziging rechtspositie directeur

  • 1. Het College van Burgemeester en Wethouders meldt aan de commissie de wijzigingen van bepalingen uit het ARA, de regelingen ter uitvoering, de uitvoeringsvoorschriften en de verordeningen, vermeld in deze verordening.

  • 2. De commissie bepaalt of de wijzigingen van de bepalingen onverkort voor de directeur gelden, tenzij de wijzigingen in strijd zijn met de onafhankelijke positie van de directeur.

  • 3. De commissie beslist binnen twee maanden na de melding.

  • 4. Indien de commissie akkoord is met de wijzigingen of niet binnen de gestelde termijn beslist, gelden de wijzigingen voor de directeur.

  • 5. Indien de commissie niet akkoord gaat met de voorgestelde wijzigingen, legt de commissie de wijzigingen binnen vier weken gemotiveerd aan de Gemeenteraad voor.

  • 6. De Gemeenteraad beslist binnen twee maanden, of de wijzigingen voor de directeur gelden.

Artikel 17 Werkwijze en bevoegdheden

  • 1. Overeenkomstig de artikelen 182 tot en met 184 van de Gemeentewet voert de rekenkamer haar werkzaamheden uit.

  • 2. De rekenkamer bepaalt zelf naar welke onderwerpen zij een onderzoek wil verrichten.

  • 3. Jaarlijks legt de rekenkamer een onderzoeksplan ter kennisname aan de raad voor.

  • 4. In dat onderzoeksplan wordt naar onderwerp aangegeven:

    • a.

      de afbakening van het onderzoeksterrein;

    • b.

      de formulering van de onderzoeksopdracht;

    • c.

      de eventuele randvoorwaarden bij de uitvoering van het onderzoek;

    • d.

      de planning van het onderzoek.

Artikel 18 Rapportage en terugkoppeling

  • 1. Artikel 185 van de Gemeentewet is van toepassing op het rapporteren van de rekenkamer.

  • 2. De rekenkamer kan de onderzochte partij schriftelijk op de hoogte stellen van het ontwerponderzoeks-rapport en eventuele ontwerpaanbevelingen. In dat geval stelt de rekenkamer de betrokken partij in de gelegenheid om binnen een redelijke termijn schriftelijk te reageren op het ontwerponderzoeksrapport en, indien van toepassing, op de ontwerpaanbevelingen.

  • 3. Na de vooraf aangegeven reactietermijn sluit de rekenkamer haar onderzoek af en stelt een definitief rapport op waarin de bevindingen, conclusies en, indien van toepassing, aanbevelingen, alsmede de reacties hierop zijn opgenomen.

  • 4. De rekenkamer stelt elk jaar vóór 1 april een verslag op van haar werkzaamheden over het voorgaande jaar.

Artikel 19

  • Deze verordening wordt aangehaald als Verordening gemeentelijke rekenkamer Amsterdam.

Artikel 20

  • Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2003.

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1

Dit artikel geeft definities van de rekenkamer en de commissie in deze verordening. De rekenkamer onderzoekt de doelmatigheid, de doeltreffendheid en de rechtmatigheid van het door het gemeentebestuur gevoerde bestuur. Een door de rekenkamer ingesteld onderzoek naar de rechtmatigheid van het door het gemeentebestuur gevoerde bestuur bevat geen controle van de jaarrekening als bedoeld in artikel 213, tweede lid, van de Gemeentewet. Onder de begrippen doelmatigheid, doeltreffendheid en rechtmatigheid wordt verstaan:

  • a.

    doelmatigheid: de mate waarin de nagestreefde beleidsdoelen tegen zo gering mogelijke kosten worden bereikt;

  • b.

    doeltreffendheid: de mate waarin het resultaat van het beleid beantwoordt aan wat er met het beleid werd beoogd en waarin de gestelde beleidsdoelen worden verwezenlijkt;

  • c.

    rechtmatigheid: de mate waarin gevoerd beleid voldoet aan de wettelijke kaders en regelgeving en met name die wet- en regelgeving die van belang is voor de rechtmatigheid van de totstandkoming van de gemeentelijke baten en lasten.

In de Gemeentewet is het gemeentebestuur gedefinieerd als: ieder bevoegd orgaan van de gemeente

Artikel 2

Met dit artikel wordt de gemeentelijke rekenkamer uitdrukkelijk ingesteld. Op de rekenkamer zijn hoofdstuk IVa en XIa uit de Gemeentewet van toepassing.  

Met de toevoeging ‘tevens directeur’ wordt aangegeven dat het enige lid van de rekenkamer zich directeur mag noemen.

Artikel 3

De Rekeningencommissie heeft enkele jaren als begeleidingscommissie voor de Rekenkamer gefungeerd. In de Verordening op de Rekeningencommissie van 10 december 2003 was dit in artikel 5 geregeld. Met ingang van 1 januari 2007 is dit artikel komen te vervallen, hetgeen ertoe heeft geleid dat de Rekeningen-commissie vanaf dat moment niet meer fungeert als commissie voor de Rekenkamer. Destijds had artikel 3 van de Verordening op de lokale Rekenkamer Amsterdam ook gewijzigd moeten worden. Aangezien deze verordening niet meer klopt, kiest het presidium ervoor om deze omissie te herstellen.

Het presidium is het dagelijks bestuur van de gemeenteraad. In die hoedanigheid begeleidt het presidium de organen die onder de raad hangen, te weten de Rekenkamer Amsterdam, de gemeentelijke Ombudsman en de raadsgriffie. Het presidium fungeert de facto al als begeleidingscommissie voor zowel de Rekenkamer Amsterdam als de Gemeentelijke Ombudsman.

Artikel 4

In artikel 81c, eerste lid, van de Gemeentewet wordt bepaald dat de raad het lid van de rekenkamer benoemt voor de duur van zes jaar. Ter versterking van de rol van de commissie voor de rekenkamer wordt het lid van de rekenkamer op aanbeveling van de commissie benoemt (zie ook artikel 3, derde lid, onder a). De voordracht van de commissie is niet bindend, maar het derde lid benadrukt wel de zwaarte van de aanbeveling die door de commissie wordt gedaan en waarvan de raad niet zonder meer zal afwijken.

Op grond van artikel 81e van de Gemeentewet zal het lid van de rekenkamer openbaar moeten maken welke andere functies dan het lidmaatschap van de rekenkamer hij vervult. Artikel 81f van de Gemeentewet noemt de functies die onverenigbaar zijn met het lidmaatschap van de rekenkamer. De raad zal, dus voor hij overgaat tot benoeming, moeten nagaan of artikel 81f benoeming niet in de weg staat. Artikel 4, derde lid, bevat de opdracht aan de commissie de raad hierover de nodige informatie te verschaffen. Kandidaten zullen dus via de commissie de informatie moeten verschaffen die zij op grond van artikel 81e van de Gemeentewet na benoeming openbaar zal moeten maken. Tenslotte moet voor de benoeming duidelijk zijn dat een beoogd lid zijn/haar kandidatuur aanvaardt.

De raad benoemt het lid van de rekenkamer (artikel 81c, tweede lid). In het vierde lid van artikel 81c wordt de vervanging geregeld indien het lid van de rekenkamer tijdelijk niet in de gelegenheid is zijn functie te vervullen. De Gemeentewet schrijft die benoeming van een plaatsvervanger voor.

In artikel 81c, vijfde lid, van de Gemeentewet is opgenomen dat voorafgaande aan benoemingen overleg met de rekenkamer moet worden gevoerd.

Artikel 5

Op grond van artikel 81c, derde lid, moet de raad een plaatsvervanger benoemen.

De bepalingen van deze verordening en paragraaf 1 van hoofdstuk Iva, De rekenkamer van de Gemeentewet, zijn van overeenkomstige toepassing op de plaatsvervanger van het lid van de rekenkamer.

Artikel 6

Dit artikel handelt over non-activiteit en het ontslag van het lid van de rekenkamer respectievelijk zijn vervanger.

Non-activiteit (artikel 81d, tweede lid, van de Gemeentewet) en ontslag van het lid van de rekenkamer respectievelijk zijn vervanger is mogelijk (artikel 81c, zesde lid, onder e, en zevende lid van de Gemeentewet)

In de ontslaggevallen van artikel 81c, zesde lid, onder a tot en met d, en non-activiteitgevallen van artikel 81d, eerste lid, van de Gemeentewet heeft de raad geen keus omtrent ontslaan respectievelijk op non-activiteit stellen van het lid van de rekenkamer respectievelijk zijn plaatsvervanger.

Er is voor de raad wel een keuze in het geval van artikel 81c, zesde lid, onder e, zijnde de vertrouwenskwestie. Er is ook een keuze voor de raad in het geval van artikel 81c, zevende lid, zijnde de gezondheidskwestie en de  verboden handelingen.

Artikel 7

Dit artikel regelt de instelling van een bureau ter ondersteuning van het lid van de rekenkamer. De omvang en de soort van ondersteuning zijn niet verder ingevuld en wordt overgelaten aan het lid van de rekenkamer. Het College van Burgemeester en Wethouders benoemt op voordracht van het lid van de rekenkamer de ambtenaren van het bureau van de rekenkamer. Artikel 81j, derde en vierde lid, van de Gemeentewet regelt de onafhankelijkheid van de medewerkers van het bureau van de rekenkamer, met name ook ten opzichte van het gemeentelijk ondersteunend apparaat.

Artikel 8

De raad stelt, na overleg met de rekenkamer, de rekenkamer de nodige middelen ter beschikking voor een goede uitoefening van haar werkzaamheden. Dit is conform artikel 81j van de Gemeentewet.

De rekenkamer is zelfstandig verantwoordelijk voor de besteding van het aan haar ter beschikking gestelde budget dat noodzakelijk is voor de uitvoering van haar taak. Deze zelfstandigheid van de rekenkamer ten opzichte van de raad is een borg voor een behoorlijke uitvoering van haar taak. De rekenkamer is voor de besteding van het budget uitsluitend verantwoording verschuldigd aan de raad.

Artikel 9

De raad stelt, gehoord de commissie, een rechtspositieregeling vast voor het lid van de rekenkamer en zijn vervanger. In die rechtspositieregeling worden onder meer zaken geregeld als vergoeding voor zijn werkzaamheden en tegemoetkoming in de kosten.

Dit artikel heeft tot gevolg dat de rechtspositie van de medewerkers van het bureau van de rekenkamer wordt vastgesteld bij deze verordening en niet apart bij een besluit van het College van Burgemeester en Wethouders.

Voor de rechtspositie van de medewerkers van de rekenkamer is het volgende van belang:

  • de directeur heeft vanwege zijn onafhankelijkheid alle bevoegd gezag om medewerkers aan te nemen en kan daardoor terzake niet worden overruled door het College van Burgemeester en Wethouders;

  • hij heeft alle beslissingsvrijheid die er  is binnen de kaders van de ambtelijke rechtspositieregelingen van de gemeente; 

  • de rekenkamermedewerkers zijn in dienst van de gemeente;

  • zoals bekend, vallen die medewerkers uitsluitend en alleen onder de verantwoordelijkheid van de directeur.

Artikel 10

In het rechtspositiebesluit is geregeld dat de bezoldiging van de wethouders is geregeld in een aparte tabel. De hoogte van de bezoldiging van een wethouder is afhankelijk van de grootte van de gemeente, een zogenaamde klasse.

Artikel 11

1. De rechten en plichten ten aanzien van ziekte en arbeidsongeschiktheid zijn geregeld in hoofdstuk 5 van het Ambtenarenreglement Amsterdam (ARA). Er is onder andere geregeld dat de ambtenaar gedurende een bepaalde tijd recht heeft op doorbetaling van zijn bezoldiging en onder welke voorwaarden dit recht kan worden beperkt. Daarnaast is gedefinieerd wanneer er sprake is van begin en einde van de ziekte. Bij ziekte doet hij mededeling aan de commissie.

2. De rechten en plichten ten aanzien van vakantie en vakantie-uitkering zijn geregeld in hoofdstuk 6, paragrafen 1 en 2, van het ARA. In deze bepalingen is onder andere geregeld op hoeveel vakantiedagen hij recht heeft en dat hij recht heeft op uitbetaling van vakantiedagen bij ontslag. In de vakantie-uitkeringsverordening staat hoe hoog de vakantie-uitkering is en wanneer deze wordt uitgekeerd.

3. Verlof is geregeld in de paragrafen 3 en 4 van hoofdstuk 6 van het ARA. Hierin is geregeld dat hij recht heeft op verlof op feestdagen en verlof wegens persoonlijke omstandigheden. Dit laatste is nader uitgewerkt in de regeling ter uitvoering van artikel 623. Hierin is al het verlof geregeld dat te maken heeft met persoonlijke omstandigheden. Te denken valt aan verlof wegens bevalling van de echtgenote of verlof voor de noodzakelijke verzorging van zijn zieke kind.

Voor verlof wegens persoonlijke omstandigheden is geen verzoek nodig.

Extra verlof tijdens diensttijd en non-activiteitverlof zijn uitgesloten. Extra verlof tijdens diensttijd is verlof voor het bijwonen van vergaderingen en zittingen van publiekrechtelijke colleges. Non-activiteitverlof is verlof zonder doorbetaling van bezoldiging. De directeur is voor een bepaalde periode benoemd in de functie. De continuïteit is van wezenlijk belang voor de functie. Daarbij past niet dat de directeur gedurende zijn benoemingperiode extra verlof tijdens diensttijd of non-activiteitverlof kan genieten.

Artikel 12

In hoofdstuk 8 van het ARA zijn de overige rechten en plichten geregeld. Paragraaf 2 regelt de overige aanspraken in verband met dienstbetrekking, bijvoorbeeld de spaarloonregeling. Paragraaf 3 gaat over vergoedingen in verband met dienstbetrekking. In deze paragraaf staan de rechten met betrekking tot de afscheidsreceptie en de reiskostenvergoeding. In paragraaf 4 wordt de tegemoetkoming wegens persoonlijke omstandigheden geregeld. Hieronder valt de ziektekostenvergoeding.

Artikel 13

1. De directeur heeft recht op een aanvullende uitkering, bovenwettelijke ww, boven op het recht op ww. De ontslaggronden zijn geregeld in de Gemeentewet. De limitatieve opsomming van de ontslaggronden moet worden gezien in het licht van de onafhankelijke positie van de directeur.

Artikel 16

1. Het College van Burgemeester en Wethouders heeft de bevoegdheid om de bepalingen van het ARA, de regelingen ter uitvoering, de uitvoeringsvoorschriften en de verordeningen genoemd in deze verordening te wijzigen. Dit betekent niet dat de wijzigingen automatisch voor de directeur gelden. Daar de Gemeenteraad bevoegd gezag is voor de directeur, wordt dit via deze procedure geregeld.

2. De commissie beoordeelt, of de wijzigingen ook van toepassing zijn op de directeur. Per wijziging kan de commissie bepalen, of deze al dan niet voor de directeur geldt.

4. Dit lid regelt de gelding van de wijzigingen indien de commissie niet binnen twee weken meedeelt, of zij bedenkingen heeft.

5. Indien de commissie bezwaar heeft tegen bepaalde wijzigingen, heeft de Gemeenteraad uiteindelijk de bevoegdheid om te beslissen, of de wijzigingen gelden voor de directeur. Het College van Burgemeester en Wethouders legt de wijzigingen aan de Gemeenteraad voor, die hierover binnen de wettelijke termijn beslist.

Artikel 17

Dit artikel regelt een aantal aspecten betreffende de werkwijze van de rekenkamer. De rekenkamer is onafhankelijk; de rekenkamer bepaalt zelf welke onderzoeken zullen worden ingesteld. De rekenkamer kan op verzoek van de raad een onderzoek instellen, maar is dat niet verplicht. Wel wordt de mogelijkheid van de raad om expliciet om een onderzoek te verzoeken vermeld in artikel 182 van de Gemeentewet, waarmee een bepaald gewicht aan een dergelijk verzoek van de raad wordt toegekend. Vandaar dat in het derde lid wordt aangegeven dat de rekenkamer goede gronden aanvoert als zij afwijkt van een gemotiveerd verzoek  van de raad.

De raad wordt van de voornemens van de rekenkamer op de hoogte gesteld via een jaarlijks onderzoeksplan. De raad krijgt dit plan ter kennisneming.

De raad respectievelijk de commissie kan de rekenkamer een gemotiveerd verzoek doen tot het instellen van een onderzoek. De rekenkamer bericht binnen een maand gemotiveerd, of en in hoeverre aan dat verzoek zal worden voldaan.

Bevoegdheden

De bevoegdheden waarmee de rekenkamer haar onderzoek kan uitvoeren, zijn reeds vermeld in de artikelen 183 en 184 van de Gemeentewet. Een  onderzoek van de rekenkamer blijft niet beperkt tot het financiële aspect. Ook de rol van de raad kan in het onderzoek worden betrokken. Immers, de rekenkamer onderzoekt de doelmatigheid, de doeltreffendheid en de rechtmatigheid van het door het gemeentebestuur gevoerde bestuur.

Artikel 18

Uit oogpunt van zorgvuldigheid is het van groot belang dat de onderzochte partij de kans krijgt om te reageren op (het nog niet gepubliceerde) ontwerponderzoeksrapport. Er vindt dan wederhoor plaats, waarbij de feitelijke bevindingen die uit het onderzoek voortvloeien aan de desbetreffende personen worden voorgelegd met de vraag eventuele onjuistheden eruit te halen en te corrigeren. Indien van toepassing, wordt de verantwoorde-lijke wethouder of het College de gelegenheid geboden om te reageren op de conceptaanbevelingen die de rekenkamer verbindt aan de (gecorrigeerde) bevindingen. Tot slot brengt de rekenkamer een definitief rapport uit aan de raad, waarin opgenomen de bevindingen, conclusies en eventueel aanbevelingen. De rekenkamer zendt een afschrift van haar rapporten en haar verslag aan de raad en het College.

Van de rekenkamer wordt verwacht dat zij naar aanleiding van haar onderzoeken de gemeente adviseert en voorstellen doet.

Artikelen 19 en 20

De artikelen 19 en 20 behoeven geen toelichting.

Overige

Taakopvatting

De rekenkamer heeft naar opvatting van de raad naast haar primair controlerende en oordelende taak ook een adviesrol opdat de inzichten van de rekenkamer de gemeente ten goede komen.

Samenwerking met andere rekenkamers

Dit wordt in een later stadium, na enige ervaringstijd, bezien in overleg met de rekenkamer.

Accountantsdienst

De rekenkamer kan het functioneren van de Accountantsdienst (ACAM) aan een review onderwerpen. De onafhankelijke rol van de accountants wordt door de rekenkamer gerespecteerd.