Regeling vervallen per 01-09-2007

Huisvestingsverordening 2003

Geldend van 01-07-2007 t/m 31-08-2007

Intitulé

Huisvestingsverordening 2003

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      basisgebied: het gebied van het stadsdeel Amsterdam-Centrum, het stadsdeel Oud-Zuid, het stadsdeel Oud-West en het stadsdeel Zuideramstel;

    • b.

      besluit: het Huisvestingsbesluit;

    • c.

      Convenant Woonruimtebemiddeling: een overeenkomst tussen de gemeente Amsterdam en eigenaren van één of meer woonruimten met betrekking tot woonruimteverdeling;

    • d.

      complex: een aaneengesloten groep woonruimten die als een eenheid is aangewezen;

    • e.

      eigenaar: het daaromtrent in art. 1, tweede lid, van de wet bepaalde;

    • f.

      huishouden: een alleenstaande of twee personen, al dan niet met kinderen, die een gemeenschappelijke huishouding voeren of willen gaan voeren;

    • g.

      huurprijs: het daaromtrent in art. 1, eerste lid, onder f, en de leden 4 en 5, van de wet bepaalde, berekend volgens het woningwaarderingsstelsel behorende bij het Besluit huurprijzen woonruimte;

    • h.

      inkomen: rekeninkomen als bedoeld in art. 1, aanhef en onder i, van de Wet op de Huurtoeslag;

    • i.

      inwoning: het bewonen van een woonruimte die deel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen;

    • j.

      locatie: aaneengesloten groep standplaatsen binnen de gemeente Amsterdam die als een eenheid wordt beschouwd;

    • k.

      onttrekkingsvergunning: de vergunning als bedoeld in art. 30, eerste lid, van de wet;

    • l.

      onzelfstandige woonruimte: woonruimte, niet-zijnde woonruimte bestemd voor inwoning, welke geen eigen toegang heeft of welke niet door een huishouden kan worden bewoond, zonder dat die daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte, waarbij als wezenlijke voorzieningen worden aangemerkt: keuken en toilet;

    • m.

      particuliere eigenaar: een eigenaar, niet-zijnde een woningcorporatie;

    • n.

      rekenhuur: huur als bedoeld in art. 5 van de Wet op de Huurtoeslag;

    • o.

      splitsing: het splitsen van een gebouw in appartementsrechten of het verlenen van rechten met betrekking tot een gebouw door een rechtspersoon, als bedoeld in art. 33 van de wet;

    • p.

      splitsingsvergunning: de vergunning als bedoeld in art. 33 van de wet;

    • q

      stedelijkevernieuwingsplan: een plan waarin wordt aangegeven op welke wijze de vier aandachtsvelden van stedelijke vernieuwing (versterking van de stad als woongebied, werkgebied, verkeersgebied en verzorgingsgebied) en de stedelijke doelstellingen van stedelijke vernieuwing (kwaliteitsverhoging, bevorderen leefbaarheid en optimalisering grondgebruik) in een plangebied worden gerealiseerd;

    • r.

      traditionele doelgroep: de groep/degenen die volgens de bepalingen in art. 18 van de voormalige Woonwagenwet voor een bewonersverklaring in aanmerking kon/konden komen;

    • s.

      urgentieverklaring: verklaring zoals die tot de inwerkingtreding van de Huisvestingsverordening 1996 is afgegeven aan huishoudens als bedoeld in art. 11, eerste lid, van de wet;

    • t.

      verblijfsgerechtigde: degene voor wie de taakstelling, vermeld in art. 60a, aanhef en onder b, van de wet van toepassing is;

    • u.

      voorrangsverklaring: verklaring die wordt afgegeven aan huishoudens bedoeld in art. 11, eerste lid, van de wet;

    • v.

      het WGR-gebied: het grondgebied, in het kader van de Wet gemeenschappelijke regelingen (WGR), van de gemeenten Aalsmeer, Amstelveen, Amsterdam, Beemster, Diemen, Edam-Volendam, Haarlemmer-meer, Landsmeer, Oostzaan, Ouder-Amstel, Purmerend, Uithoorn, Waterland, Wormerland, Zaanstad en Zeevang;

    • w.

      wet: de Huisvestingswet;

    • x.

      woningcorporatie: een toegelaten instelling als bedoeld in art. 70 van de Woningwet;

    • y.

      woningruil: ruil waarbij twee of meer huishoudens zich daadwerkelijk vestigen in elkaars woning;

    • z.

      woongroep: een samenlevingsverband, bestaande uit ten minste drie personen tussen wie geen familierechtelijke relatie bestaat;

    • aa. woonoppervlak: het gezamenlijk oppervlak van de vertrekken zoals dat wordt berekend volgens het Besluit huurprijzen woonruimte;

    • bb. woonwerklocatie: een aaneengesloten groep standplaatsen binnen de gemeente Amsterdam die als een eenheid wordt beschouwd en is bestemd tot terrein voor kermis- en /of circusexploitanten;

    • cc. zoekprofiel: de beperking die een voorrangskandidaat krijgt opgelegd bij het zoeken naar een woning.

Hoofdstuk 2 Verdeling van woonruimte

Paragraaf 2.1 Werkingsgebied

Art. 2.1.1 Huurprijs- en koopprijsgrens

Als woonruimten als bedoeld in art. 5 van de wet, worden aangewezen:

  • a.

    alle huurwoningen, gelegen in de gemeente Amsterdam, met een huurprijs tot de aftoppingsgrens genoemd in art. 20, tweede lid, onder b, van de Wet op de Huurtoeslag;

  • b.

    nieuwbouwkoopwoningen, gelegen in de gemeente Amsterdam, met een koopprijs tot het maximum als bedoeld in art. 6, derde lid, onder a, van de wet, die in gebruik zullen worden genomen door de eigenaar ervan in de zin van het Burgerlijk Wetboek en die niet eerder bewoond zijn geweest.

Art. 2.1.2 Nadere afperking

In afwijking van het bepaalde in art. 2.1.1 is het bepaalde in dit hoofdstuk niet van toepassing op:

  • a.

    woonruimten als bedoeld in art. 6, eerste lid, van de wet;

  • b.

    onzelfstandige woonruimten;

  • c.

    standplaatsen voor woonwagens en ligplaatsen voor woonschepen;

  • d.

    woonruimten, gelegen in de buurtcombinaties T-92 tot en met T-97 (Zuidoost).

Paragraaf 2.2 Toelating tot de vergunningplichtigewoningvoorraad

Art. 2.2.1 Leeftijd

  • 1. Ten minste één der leden van het huishouden heeft de leeftijd van 18 jaar of ouder bereikt.

  • 2. Voor woongroepen geldt dat ten minste drie leden de leeftijd van18 jaar of ouder hebben bereikt.

Art. 2.2.2 Economische en maatschappelijke binding

  • 1. Ten minste één van de leden van het huishouden moet economisch of maatschappelijk zijn gebonden aan het WGR-gebied of aan Almere, dan wel in de positie verkeren als aangegeven in art. 13c, eerste lid, van de wet.

  • 2. Ten aanzien van woongroepen geldt dat ten minste de helft van de leden economisch of maatschappelijk gebonden dient te zijn.

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid geldt de eis van economische of maatschappelijke binding niet, indien zich een situatie voordoet als bedoeld in art. 6 van het besluit.

  • 4. In afwijking van het eerste en tweede lid geldt de eis van economische binding evenmin voor de huishoudens waarvan Burgemeester en Wethouders vestiging in Amsterdam noodzakelijk achten.

Art. 2.2.3 Verblijfsstatus

  • 1. De leden van het huishouden bezitten de Nederlandse nationaliteit of worden op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander behandeld, dan wel zijn vreemdeling en houden rechtmatig verblijf als bedoeld in art. 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000.

  • 2. Bij gezinshereniging geldt de in het eerste lid gestelde eis ten aanzien van nog niet overgekomen leden van het huishouden pas op het moment van ingebruikneming van de woonruimte.

Paragraaf 2.3 Passendheid

Art. 2.3.1 Verhouding huurprijs - inkomen

  • 1. Huurwoningen worden zo veel mogelijk met voorrang toegewezen aan huishoudens met een inkomen als bedoeld in art. 8, tweede lid, van het besluit.

  • 2. Huurwoningen met een rekenhuur tot 64% van de rekenhuur genoemd in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de Huurtoeslag, afgerond op één euro, worden slechts toegewezen aan huishoudens met een inkomen tot 130% van het inkomen genoemd in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Huurtoeslag, afgerond op tien euro.

  • 3. Op grond van bepalingen in het Convenant Woonruimtebemiddeling kan voor sommige groepen worden afgeweken van het bepaalde in het tweede lid.

Art. 2.3.2 Bezettingsnormen

  • 1. De omvang van het huishouden moet passen bij de grootte van de woonruimte volgens onderstaande tabel:

    Woning met woonoppervlak

    Wordt toegewezen aan

    0 – 60 m2

    60 – 80 m2

    Huishouden van ten minste drie personen

    > 80 m2

    Huishouden van ten minste vijf personen

  • 2. Woonruimten met een woonoppervlak van 60 tot 80 m2 worden toegewezen aan huishoudens van ten minste drie personen.

  • 3. Woonruimten met een woonoppervlak van 80 m2 en meer worden toegewezen aan huishoudens van ten minste vijf personen.

  • 4. In afwijking van het eerste tot en met het derde lid kunnen Burgemeester en Wethouders afwijkende bezettingsnormen vaststellen.

  • 5. Tot een huishouden worden de inwonende kinderen jonger dan 18 jaar gerekend, alsmede inwonende kinderen van 18 jaar en ouder die, volgens de Gemeentelijke Basisadministratie niet langer dan zes maanden uit de ouderlijke woning uitgeschreven zijn geweest of na een langere periode van uitschrijving uit de Gemeentelijke Basisadministratie dan zes maanden nadien ten minste twee jaar opnieuw ingeschreven hebben gestaan.

  • 6. Bij gezinshereniging geldt ten aanzien van de passendheidscriteria de grootte van het huishouden na hereniging.

Paragraaf 2.4 Voorrang en indicatie

Art. 2.4.1 Voorrangsverklaring

  • 1. Burgemeester en Wethouders kunnen een voorrangsverklaring verlenen aan:

    • a.

      degenen die woningzoekend zijn ten gevolge van brand of een andere calamiteit, te bepalen door Burgemeester en Wethouders;

    • b.

      stadsvernieuwingskandidaten;

    • c.

      degenen wier medische of sociale omstandigheden van zodanig ernstige aard zijn, dat voorrang geboden is, te bepalen door Burgemeester en Wethouders;

    • d.

      stadsvernieuwingsbetrokkenen;

    • e.

      door het rijk aangewezen (groepen van) kandidaten;

    • f.

      door Burgemeester en Wethouders aangewezen (groepen van) kandidaten.

  • 2. Burgemeester en Wethouders verlenen de voorrangsverklaring genoemd in het eerste lid slechts aan huishoudens die op het moment van de aanvraag voldoen aan de voorwaarden als vermeld in paragraaf 2.2.

  • 3. Ten aanzien van door Burgemeester en Wethouders te bepalen categorieën huishoudens kan afgeweken worden van het bepaalde in het tweede lid.

  • 4. Burgemeester en Wethouders wijzen complexen aan, waar huishoudens stadsvernieuwingskandidaat dan wel stadsvernieuwingsbetrokkene kunnen worden.

  • 5. Burgemeester en Wethouders stellen voor de op grond van het vierde lid aangewezen complexen een peildatum vast.

Art. 2.4.2 Aanvragen van een voorrangsverklaring

  • 1. De voorrangsverklaring wordt aangevraagd op een door Burgemeester en Wethouders vastgesteld formulier.

  • 2. Op of bij de voorrangsverklaring vermelden Burgemeester en Wethouders de volgende informatie:

    • a.

      de naam, het adres en de woonplaats;

    • b.

      de geboortedatum;

    • c.

      het dossiernummer (registratienummer);

    • d.

      de datum van inschrijving;

    • e.

      het zoekprofiel;

    • f.

      de wijze van bemiddeling.

Art. 2.4.3 Bemiddeling

  • 1. De bemiddeling van huishoudens die beschikken over een voorrangsverklaring, geschiedt overeenkomstig het bepaalde in het Convenant Woonruimtebemiddeling.

  • 2. Burgemeester en Wethouders stellen voor huishoudens in het bezit van een voorrangsverklaring een zoekprofiel vast.

  • 3. Burgemeester en Wethouders kunnen in afwijking van het eerste lid regels met betrekking tot de bemiddeling van verblijfsgerechtigden vaststellen.

Art. 2.4.4 Intrekking voorrangsverklaring

De voorrangsverklaring wordt ingetrokken, indien:

  • a.

    het ingeschreven huishouden, al dan niet na bemiddeling, is verhuisd zonder schriftelijke berichtgeving binnen vijf werkdagen na de dag van verhuizing;

  • b.

    het ingeschreven huishouden niet meer in de omstandigheden verkeert op basis waarvan de voorrangsverklaring is verleend;

  • c.

    indien de feitelijke omstandigheden niet overeenstemmen met de beschrijving van die omstandigheden in het Register Amsterdam;

  • d.

    het ingeschreven huishouden daarom verzoekt;

  • e.

    de voorrangsverklaring is verleend op grond van door het huishouden verstrekte gegevens waarvan het huishouden wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren;

  • f.

    het huishouden een, in het kader van de voorrangsverlening passende aanbieding voor woonruimte ten onrechte niet heeft geaccepteerd, zulks ter beoordeling van Burgemeester en Wethouders;

  • g.

    de termijn waarvoor de voorrangsverklaring is verstrekt, is verstreken.

Art. 2.4.5 Sociale en medische indicatiestelling

  • 1. Burgemeester en Wethouders kunnen op grond van medische of sociale omstandigheden aan een huishouden dat voldoet aan paragraaf 2.2, een sociale dan wel medische indicatie verstrekken voor een woning, gelegen op de begane grond of eerste verdieping, dan wel voorzien van een lift.

  • 2. Burgemeester en Wethouders kunnen op grond van medische of sociale omstandigheden aan een huishouden dat in het bezit is van een voorrangsverklaring, behalve de in het eerste lid genoemde indicatie een andere indicatie verstrekken.

Art. 2.4.6 Woonruimte in een beschermde woonomgeving

  • 1. Burgemeester en Wethouders wijzen complexen aan van woonruimten in een beschermde woon-omgeving.

  • 2. Burgemeester en Wethouders kunnen op grond van sociaal-medische omstandigheden aan een huishouden een indicatie verstrekken voor een woonruimte in een beschermde woonomgeving.

  • 3. Burgemeester en Wethouders bepalen het percentage woonruimten in een beschermde woonomgeving dat per woningcomplex ten hoogste mag worden toegewezen aan huishoudens in het bezit van een indicatie genoemd in het tweede lid.

  • 4. De artikelen 2.4.2 tot en met 2.4.4 zijn van overeenkomstige toepassing op indicaties voor woonruimten in een beschermde woonomgeving.

Paragraaf 2.5 Normversoepeling

Art. 2.5 Normversoepeling ten aanzien van toelating tot de vergunningplichtigewoningvoorraad

  • 1. Burgemeester en Wethouders verlenen, nadat hun is aangetoond dat een huur- of koopwoning gedurende ten hoogste 13 weken tevergeefs op de gebruikelijke wijze en tegen een redelijke prijs is aangeboden, ontheffing van één of meer criteria voor een huisvestingsvergunning, uitgezonderd het criterium verblijfsstatus.

  • 2. Burgemeester en Wethouders verlenen, nadat hun door verhuurders is aangetoond dat een bepaalde categorie huur- of koopwoningen minder goed verhuur- of verkoopbaar is, voor die bepaalde categorie huur- of koopwoningen ontheffing van één of meer criteria voor een huisvestingsvergunning, uitgezonderd het criterium verblijfsstatus, voor een nader vast te stellen periode.

Paragraaf 2.6 Huisvestingsvergunning

Art. 2.6.1 Vergunningvereiste

  • 1. Het is verboden, op grond van art. 7, eerste lid, van de wet zonder een huisvestingsvergunning een woonruimte, aangewezen in art. 2.1.1, in gebruik te nemen voor bewoning.

  • 2. Het is verboden, op grond van art. 7, tweede lid, van de wet een woonruimte, aangewezen in art. 2.1.1, in gebruik te geven aan een huishouden dat niet beschikt over een huisvestingsvergunning.

Art. 2.6.2 Aanvragen van een huisvestingsvergunning

  • 1. De huisvestingsvergunning wordt aangevraagd op een daartoe door Burgemeester en Wethouders vastgesteld formulier.

  • 2. Burgemeester en Wethouders besluiten de aanvraag als bedoeld in het eerste lid, niet in behandeling te nemen, indien zij in redelijkheid mogen aannemen dat de woonruimte door het huishouden dat de vergunning aanvraagt, in gebruik is genomen, een en ander echter met uitzondering van de gevallen vermeld in art. 23, derde lid, van de wet.

  • 3. De aanvrager verstrekt tenminste afschriften van de volgende bescheiden:

    • a.

      geldig identiteitsbewijs;

    • b.

      geldig verblijfsdocument;

    • c.

      uittreksel uit de Gemeentelijke Basisadministratie;

    • d.

      inkomensgegevens.

  • 4. Burgemeester en Wethouders beslissen binnen acht weken op een aanvraag van een huisvestingsvergunning.

Art. 2.6.3 Inhoud huisvestingsvergunning

Op of bij de huisvestingsvergunning vermelden Burgemeester en Wethouders de volgende informatie:

  • a.

    de mededeling dat binnen vier weken van de vergunning gebruik dient te worden gemaakt; indien sprake is van gezinshereniging, wordt de termijn gesteld op 52 weken;

  • b.

    de namen van de personen die als vergunninghouder worden aangemerkt;

  • c.

    de mededeling dat de vergunning slechts geldig is indien het gehele huishouden, dan wel de gehele woongroep waarvoor de huisvestingsvergunning werd verleend, de woonruimte betrekt.

Art. 2.6.4 Criteria voor vergunningverlening

  • 1. Burgemeester en Wethouders verlenen de huisvestingsvergunning voor het betrekken van een huurwoning, indien het huishouden dan wel de woongroep voldoet aan de normen genoemd in de paragrafen 2.2 en 2.3.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kunnen Burgemeester en Wethouders vrijstelling van het inkomensvereiste genoemd in art. 2.3.1, tweede lid, verlenen, overeenkomstig het bepaalde in het Convenant Woonruimtebemiddeling.

  • 3. Burgemeester en Wethouders verlenen een huisvestingsvergunning voor het betrekken van een woonruimte in een beschermde woonomgeving indien:

    • a.

      het huishouden in het bezit is van een indicatie voor woonruimte in een beschermde woonomgeving;

    • b.

      het huishouden niet in het bezit is van een indicatie, wanneer wordt voldaan aan de normen genoemd in de paragrafen 2.2 en 2.3 met uitzondering van art. 2.3.2.

  • 4. Burgemeester en Wethouders verlenen de huisvestingsvergunning voor het betrekken van een koopwoning die niet eerder bewoond is geweest, indien de toekomstige eigenaar voldoet aan de normen in paragraaf 2.2.

  • 5. Indien sprake is van woningruil, wordt de huisvestingsvergunning verleend, indien:

    • a.

      op voorhand niet te voorzien is dat ingebruikneming van de woning door een van de partijen van beperkte duur zal zijn, en

    • b.

      het een woonruimte betreft met een bijzondere bestemming, zoals een met subsidie voor een gehandicapte aangepaste woonruimte of een woning in een beschermde woonomgeving en het huishouden voor een dergelijke woning in aanmerking komt, en

    • c.

      het een woonruimte betreft met een woonoppervlak van 60 m2 en meer, indien wordt voldaan aan de bezettingsnormen bedoeld in art. 2.3.2.

  • 6. Geen huisvestingsvergunning zal worden verleend, indien sprake is van woningruil en één van de betrokken woonruimten een wisselwoning betreft of een woonruimte die krachtens besluit van Burgemeester en Wethouders is bestemd om in het kader van een stedelijkevernieuwingsplan te worden ontruimd.

  • 7. Per huishouden wordt slechts één huisvestingsvergunning verleend.

Paragraaf 2.7 Leegmelding en voordracht

Art. 2.7.1 Melding

  • 1. De eigenaar van een woonruimte, aangewezen in art. 2.1.1, onder a, niet zijnde een aan een Convenant Woonruimtebemiddeling deelnemende eigenaar, is verplicht het beschikbaar komen van die woonruimte binnen vijf werkdagen aan Burgemeester en Wethouders te melden. Het in art. 18, derde lid, van de wet bepaalde is overeenkomstig van toepassing.

  • 2. Een woonruimte wordt geacht beschikbaar te zijn gekomen, wanneer:

    • a.

      degene die de woonruimte in gebruik heeft, aan de eigenaar het gebruik daarvan heeft opgezegd;

    • b.

      de woonruimte is ontruimd op basis van een uitspraak van de burgerlijke rechter of op last van de officier van Justitie, dan wel vaststaat dat ontruiming rechtens mogelijk is;

    • c.

      de woonruimte niet langer als zodanig in gebruik is;

    • d.

      op enigerlei andere wijze is gebleken dat de woonruimte te huur of vrij van huur te koop is;

    • e.

      de woonruimte niet langer wordt bewoond door de laatste bewoner die de woonruimte als hoofdverblijf in gebruik had overeenkomstig de regels, gesteld bij of krachtens de Huisvestingswet;

    • f.

      de woonruimte na woningverbetering of verbouwing weer voor bewoning geschikt is.

  • 3. Wanneer er redenen zijn aan te nemen dat een woonruimte langer dan twee maanden zal leegstaan, is de eigenaar verplicht daarvan melding te doen aan Burgemeester en Wethouders.

  • 4. De melding geschiedt op een door Burgemeester en Wethouders vastgesteld formulier.

Art. 2.7.2 Voordrachtsregeling voor huurwoningen

  • 1. De eigenaar kan bij de melding als bedoeld in art. 2.7.1, een huishouden voordragen.

  • 2. De eigenaar draagt in ieder geval binnen vier weken na beschikbaar komen van de woonruimte een huishouden voor.

  • 3. Burgemeester en Wethouders verlenen een huisvestingsvergunning, indien het voorgedragen huishouden voldoet aan de criteria genoemd in art. 2.6.4.

Art. 2.7.3 Voordracht en toewijzing door Burgemeester en Wethouders

  • Voor toewijzing door Burgemeester en Wethouders komen de volgende woonruimten in aanmerking:

  • a. woonruimten die in strijd met art. 2.7.1 niet of niet tijdig zijn gemeld;

  • b. woonruimten ten aanzien waarvan door de eigenaar is gehandeld met de kennelijke strekking afbreuk te doen aan de werking van de regels die bij of krachtens de wet zijn gesteld;

  • c. woonruimten waarvoor de eigenaar niet binnen vier weken een huishouden voordraagt.

    Burgemeester en Wethouders kunnen voor de in het eerste lid genoemde woonruimten een huishouden voordragen dat voldoet aan de criteria genoemd in art. 2.6.4.

Art. 2.7.4 Voordrachtsregeling voor eigenaren die deelnemen aan een Convenant Woonruimtebemiddeling

  • 1. De eigenaren die partij zijn bij een Convenant Woonruimtebemiddeling, zijn vrijgesteld van de plicht beschikbaar komende woonruimten binnen vijf werkdagen te melden.

  • 2. Deze eigenaren doen een voordracht overeenkomstig het bepaalde in het Convenant Woonruimte-bemiddeling.

Hoofdstuk 2a Verdeling van standplaatsen voor woonwagens

Art. 2a.1 Werkingsgebied

  • 1. Het is verboden zonder een huisvestingsvergunning een standplaats in gebruik te nemen of te geven.

  • 2. Burgemeester en Wethouders verlenen een huisvestingsvergunning voor het in gebruik nemen van een standplaats welke is toegewezen overeenkomstig art. 2a.3.

Art. 2a.2 Inschrijving

  • 1. Burgemeester en Wethouders leggen per categorie als bedoeld in art. 2a.3, een inschrijvingsregister aan van woningzoekenden die voor een standplaats in aanmerking willen komen.

  • 2. Bij inschrijving worden afschriften van de volgende bescheiden overgelegd, voorzover van toepassing:

    • a.

      een bewonersverklaring waaruit blijkt dat de woningzoekende behoort tot de traditionele doelgroep;

    • b.

      een uittreksel uit de Gemeentelijke Basisadministratie;

    • c.

      een paspoort of enig ander stuk waaruit blijkt dat men de Nederlandse nationaliteit bezit, dan wel een verblijfsvergunning of enig ander stuk waaruit blijkt dat men over een geldige verblijfstitel in Nederland beschikt;

    • d.

      bewijzen van inkomsten waaruit het huidige inkomen van het huishouden blijkt;

    • e.

      een huurovereenkomst in geval van woningzoekenden die reeds op een standplaats wonen of vanuit een zelfstandige woning willen doorstromen naar een standplaats;

    • f.

      bewijzen waaruit naar oordeel van Burgemeester en Wethouders blijkt dat de woningzoekende:

      • een bedrijf of beroep uitoefent dat verband houdt met de exploitatie van het circus- of kermisbedrijf en 

      • minimaal 70% van zijn/haar gemiddeld jaarinkomen over de afgelopen drie kalenderjaren binnen het voornoemde bedrijf of beroep heeft vergaard.

  • 3. Burgemeester en Wethouders verstrekken aan woningzoekenden een bewijs van inschrijving.

  • 4. Het bewijs van inschrijving blijft een jaar geldig, tenzij verlenging heeft plaatsgevonden.

  • 5. De inschrijving vervalt, indien:

    • a.

      de geldigheidstermijn van het bewijs van inschrijving is verstreken;

    • b.

      aan de woningzoekende door Burgemeester en Wethouders een standplaats of woning is toegewezen en deze door de woningzoekende is aanvaard;

    • c.

      het ingeschreven huishouden is verhuisd zonder schriftelijke berichtgeving binnen vijf werkdagen na de dag van verhuizing;

    • d.

      het ingeschreven huishouden daarom verzoekt;

    • e.

      de inschrijving is verricht op grond van door het huishouden verstrekte gegevens waarvan het huishouden wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren.

Art. 2a.3 Volgordebepaling bij de toewijzing

  • 1. Voor de toewijzing van een standplaats door Burgemeester en Wethouders komen de volgende categorieën woningzoekenden in aanmerking, in de navolgende rangorde:

    • a.

      de woningzoekende die een standplaats huurt op een locatie en wil doorschuiven naar een vrijkomende standplaats op dezelfde locatie, mits de eigen standplaats vrijkomt;

    • b.

      de woningzoekende die op de peildatum een standplaats huurt op een locatie en deze moet ontruimen vanwege opheffing of verkleining van die locatie;

    • c.

      de woningzoekende die behoort tot de traditionele doelgroep en wiens sociale omstandigheden van zodanig ernstige aard zijn, dat verhuizing van de huidige standplaats/woning in Amsterdam naar een (andere) standplaats geboden is;

    • d.

      een kind, inwonend bij familie in de eerste graad op de locatie waar een standplaats vrijkomt;

    • e.

      de woningzoekende die behoort tot de traditionele doelgroep en die in Amsterdam in een woonwagen op een standplaats woont of heeft gewoond, waarbij de woningzoekende die een standplaats leeg achterlaat, voorgaat op de woningzoekende die geen standplaats leeg achterlaat;

    • f.

      overige woningzoekenden.

  • 2. De rangorde bedoeld in het eerste lid, is van overeenkomstige toepassing op woonwerklocaties, met dien verstande dat de onder a tot en met e genoemde woningzoekende een bedrijf of beroep moet uitoefenen dat verband houdt met de exploitatie van het circus- of kermisbedrijf en minimaal 70% van zijn/haar gemiddeld jaarinkomen over de afgelopen drie kalenderjaren binnen het voornoemde bedrijf of beroep heeft vergaard.

  • 3. Binnen de categorieën, genoemd in het eerste lid, onder a en e, geldt dat de woningzoekende die het langst op de locatie woont, voorgaat op andere woningzoekenden uit de desbetreffende categorie en dat bij gelijke woonduur de oudste in leeftijd voorgaat.

  • 4. Binnen de categorie genoemd in het eerste lid, onder b, geldt dat de woningzoekende met de oudste peildatum voorgaat op andere woningzoekenden uit deze categorie en dat bij gelijke peildatum degene met de langste woonduur voorgaat.

  • 5. Binnen de categorieën, genoemd in het eerste lid, onder c, d en f, geldt dat de woningzoekende met de oudste datum sociale indicatie (c) of oudste inschrijfdatum (d en f) voorgaat op andere woningzoekenden uit de desbetreffende categorie.

Art. 2a.4 Huisvestingsvergunning

  • 1. Om voor een huisvestingsvergunning in aanmerking te komen, moet het huishouden beschikken over een woonwagen of aantonen dat er ten behoeve van het huishouden een woonwagen wordt gebouwd.

  • 2. Om voor een huisvestingsvergunning in aanmerking te komen, moet ten minste één van de leden van het huishouden de leeftijd van 18 jaar of ouder hebben bereikt.

  • 3. Voor een huisvestingsvergunning komt in aanmerking het huishouden dat volgens de rangorde, bedoeld in art. 2a.3, eerste lid, aan de beurt is.

  • 4. Per huishouden wordt slechts één huisvestingsvergunning verstrekt.

  • 5. Het huishouden dient binnen vier weken gebruik te maken van de huisvestingsvergunning, tenzij de bouw van de voor het huishouden bestemde woonwagen nog niet gereed is. In het laatste geval kan toestemming worden gevraagd voor het tijdelijk plaatsen van een caravan, totdat de woonwagen is gereedgekomen.

Hoofdstuk 3 Wijziging van de samenstelling van de woonruimtevoorraad

Paragraaf 3.1 Onttrekking, samenvoeging en omzetting

Art. 3.1.1 Werkingsgebied

Als woonruimte als bedoeld in art. 30 van de wet wordt aangewezen alle woonruimte, ongeacht de huur- of koopprijs, met inachtneming van de Verordening op de stadsdelen.

Art. 3.1.2 Aanvraag onttrekkingsvergunning

  • 1. De aanvraag om een onttrekkingsvergunning wordt ingediend op een daartoe door Burgemeester en Wethouders vastgesteld formulier en gaat ten minste vergezeld van de in de artikelen 3.1.3 en 3.1.4 vermelde gegevens en bescheiden.

  • 2. De aanvraag en de daarbij behorende bescheiden moeten in het door of namens Burgemeester en Wethouders vastgestelde aantal worden ingediend.

  • 3. De aanvraag mag meer dan één gebouw betreffen indien zij betrekking heeft op met elkaar samenhangende gebouwen.

Art. 3.1.3 In de aanvraag onttrekkingsvergunning op te nemen gegevens

De aanvraag moet de volgende gegevens bevatten:

  • a.

    de straat, het huisnummer en de kadastrale ligging van het gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft;

  • b.

    de aard en het huidige gebruik van de woonruimte(n) waarop de aanvraag betrekking heeft;

  • c.

    de namen en de adressen van de bewoners van de woonruimte(n) waarop de aanvraag betrekking heeft;

  • d.

    de koopprijs dan wel de betaalde en de maximaal redelijke huurprijs van de woonruimte(n) waarop de aanvraag betrekking heeft;

  • e.

    in geval van samenvoeging: de naam van de toekomstige bewoner en de omvang van diens huishouden;

  • f.

    de reden van het verzoek.

Art. 3.1.4 Bij de aanvraag onttrekkingsvergunning in te dienen bescheiden

Bij de aanvraag moeten de volgende bescheiden worden overgelegd:

  • a.

    één of meer tekeningen waaruit blijkt de plattegrond op schaal van iedere verdieping van het gebouw, alsmede de verdieping of verdiepingen waarop de aanvraag betrekking heeft, met een aanduiding van de beoogde bestemming;

  • b.

    een situatietekening, gebaseerd op door of namens Burgemeester en Wethouders aangegeven kaartmateriaal waaruit blijkt de situering van het gebouw ten opzichte van de in de nabijheid gelegen bouwwerken;

  • c.

    een compensatievoorstel als bedoeld in art. 3.1.10, lid 1;

  • d.

    indien vrijstelling van compensatie wordt gevraagd: de laatste aanslag onroerendezaakbelasting;

  • e.

    bescheiden betreffende eventueel aangevraagde subsidies ten behoeve van woningverbetering.

Art. 3.1.5 Ontvangst aanvraag onttrekkingsvergunning

De aanvrager krijgt van of namens Burgemeester en Wethouders een bewijs van ontvangst waarop de datum van ontvangst is vermeld.

Art. 3.1.6 Ontvankelijkheid aanvraag onttrekkingsvergunning

Indien de aanvrager de in de artikelen 3.1.3 en 3.1.4 vermelde gegevens en bescheiden niet of in onvoldoende mate verstrekt bij het indienen van de aanvraag, stellen Burgemeester en Wethouders de aanvrager in de gelegenheid deze binnen een termijn van ten minste twee weken en ten hoogste vier weken nadat hem dit is medegedeeld, aan te vullen of te verbeteren.

Art. 3.1.7 Termijn van beslissing

Burgemeester en Wethouders beslissen op een aanvraag om vergunning binnen dertien weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen. Zij kunnen hun beslissing eenmaal met ten hoogste dertien weken verdagen.

Art. 3.1.8 Samenloop van woningonttrekking en bouwen

  • 1. Indien voor het gebouw of de gebouwgedeelten waarop de aanvraag om vergunning betrekking heeft, tevens een bouwvergunning is aangevraagd, kan bij de aanvraag voor overeenkomstige bescheiden en gegevens worden verwezen naar de aanvraag om bouwvergunning, voorzover dit niet reeds is aangegeven bij de toepassing van art. 2.1.4, vijfde lid, van de Bouwverordening Amsterdam 1993.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in art. 3.1.7 kunnen Burgemeester en Wethouders de beslissing over een aanvraag om vergunning aanhouden, indien deze aanvraag voortvloeit uit de toepassing van art. 2.1.4, vijfde lid, van de Bouwverordening Amsterdam 1993.

  • 3. De aanhouding eindigt uiterlijk twee weken na de beslissing op de aanvraag om bouwvergunning.

Art. 3.1.9 Beschikkingsvereisten

De gegevens die ten minste in de vergunning moeten worden vermeld, zijn:

  • a.

    de woonruimte(n) waarop de beschikking betrekking heeft, aangeduid met de straat, het huisnummer en/of de kadastrale ligging, waarbij voor het overige kan worden verwezen naar de bijgevoegde bescheiden als bedoeld in art. 3.1.4 en

  • b.

    bij toepassing van art. 3.1.10:

    • de verlangde financiële compensatie met het in rekening gebrachte aantal m2 of de geboden reële compensatie en 

    • de mededeling dat binnen één jaar van de vergunning moet worden gebruikgemaakt dan wel de termijn in geval van een tijdelijke vergunning.

Art. 3.1.10 Onttrekkingsvergunning onder voorwaarden en voorschriften

  • 1. Burgemeester en Wethouders kunnen aan de vergunning de volgende voorwaarden en voorschriften verbinden:

    • a.

      te betalen van compensatiegeld (financiële compensatie).

      Hierbij gelden de volgende prijzen:

      • bij onttrekking aan de woonbestemming: maximaal € 900 per m2; 

      • in alle andere gevallen: maximaal € 450 per m2.

    • De hiervoren vermelde bedragen worden jaarlijks door Burgemeester en Wethouders vastgesteld aan de hand van de bouwkostenindex. 

      Voor de berekening van de financiële compensatie bij samenvoeging wordt uitgegaan van het woonoppervlak van de te onttrekken woonruimte(n);

    • b.

      het toevoegen aan de woonruimtevoorraad van een naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders gelijkwaardige woonruimte (reële compensatie).

  • 2. In het geval het belang van de aanvrager slechts voor een bepaalde tijd aanwezig is, kan de vergunning worden verleend voor maximaal twee jaar.

  • 3. Burgemeester en Wethouders kunnen slechts tot gedeeltelijke of gehele vrijstelling van compensatie op andere dan financiële gronden beslissen.

Art. 3.1.11 Handelen in strijd met de verleende vergunning

Hij die handelt in strijd met enig aan de vergunning als bedoeld in art. 30 van de wet verbonden voorschrift, wordt geacht zonder vergunning te hebben gehandeld.

Art. 3.1.12 Handelen zonder vergunning

Indien zonder vergunning is gehandeld en de belanghebbende niet bereid is om alsnog een aanvraag om vergunning te doen, kunnen Burgemeester en Wethouders op grond van de beschikbare gegevens niettemin besluiten als ware een aanvraag gedaan.

Paragraaf 3.2 Splitsing

Art. 3.2.1 Werkingsgebied en verbodsbepaling

Als gebouwen als bedoeld in art. 33 van de wet, worden aangewezen alle gebouwen, totstandgekomen vóór 1940, en overigens slechts voor het gebied zoals dat was vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 8 augustus 1977, nr. 19 (Gemeenteblad 1977, afd. 3, volgn. 145).

Art. 3.2.2 Aanvraag splitsingsvergunning

  • 1. De aanvraag om een splitsingsvergunning wordt op een daartoe door Burgemeester en Wethouders vastgesteld formulier ingediend.

  • 2. De aanvraag en de daarbij behorende bescheiden worden in het door of namens Burgemeester en Wethouders vastgestelde aantal ingediend.

  • 3. De aanvraag mag meer dan één gebouw betreffen, indien zij betrekking heeft op aangrenzende gebouwen.

Art. 3.2.3 In de aanvraag splitsingsvergunning op te nemen gegevens

De aanvraag bevat de volgende gegevens:

  • a.

    de straat, het huisnummer, de kadastrale ligging en het jaar van het totstandkomen van het gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft;

  • b.

    de aard en het huidige gebruik van het gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft;

  • c.

    de namen en de adressen van de bewoners van het gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft;

  • d.

    de betaalde en de ten hoogste redelijke huurprijs van de voor verhuur te boek staande woonruimten van het gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft.

Art. 3.2.4 Bij de aanvraag splitsingsvergunning in te dienen bescheiden

Bij het indienen van de aanvraag om splitsingsvergunning worden ten minste de volgende bescheiden overgelegd:

  • a.

    één of meer tekeningen waaruit blijkt:

  • de plattegrond van iedere verdieping van het gebouw; 

  • de lengte  en dwarsdoorsneden; 

  • alle gevelaanzichten; 

  • details die verband houden met de geluidwering en de brandveiligheid.

  • b.

    een situatietekening, gebaseerd op door of namens Burgemeester en Wethouders aangegeven kaartmateriaal, waaruit blijkt de situering van het gebouw ten opzichte van de in de nabijheid gelegen bouwwerken;

  • c.

    een splitsingsplan dat voldoet aan de vereisten als neergelegd in art. 109 van Boek 5 (titel 9) van het Burgerlijk Wetboek en het krachtens dat artikel vastgestelde Besluit betreffende splitsing in appartementsrechten, waarin de indeling en de met de splitsing beoogde eigendomswijzigingen zijn aangegeven op ten minste de schaal 1 : 100;

  • d.

    indien sprake is van een bouwplan als bedoeld in art. 3.2.8.a: 

    • een uitgewerkt herstel  of verbouwingsplan met bijbehorend tijdschema; 

    • een aanvraag voor de bouwvergunning betrekking hebbend op dit herstel  of verbouwingsplan;

  • e.

    een zekerheidstelling in de vorm van een bankgarantie indien Burgemeester en Wethouders de in art. 3.2.8.e, zesde lid, omschreven voorwaarde achterwege laten en zij die zekerheidstelling nodig achten.

Art. 3.2.5 Ontvangst aanvraag splitsingsvergunning

Burgemeester en Wethouders bevestigen onverwijld de ontvangst van de aanvraag als bedoeld in art. 3.2.2.

Art. 3.2.6 (vervallen)

Art. 3.2.7 Termijn van beslissing

Burgemeester en Wethouders beslissen op een aanvraag om vergunning binnen dertien weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen. Zij kunnen hun beslissing eenmaal met ten hoogste dertien weken verdagen, behoudens toepassing van art. 3.2.9, tweede lid, en/of art. 3.2.10, tweede lid.

Art. 3.2.8 Gronden tot weigering van een splitsingsvergunning in verband met de woonruimtevoorraad

  • 1. De splitsingsvergunning kan worden geweigerd indien:

    • a.

      het gebouw of het gedeelte van een gebouw waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, één of meer woonruimten bevat die worden verhuurd of die laatstelijk verhuurd zijn geweest,

    • b.

      de huurprijs van één of meer van die woonruimten de grens, vermeld in art. 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de Huurtoeslag, niet te boven gaat,

    • c.

      niet gewaarborgd is dat die woonruimte of woonruimten na de voorgenomen splitsing bestemd blijft of blijven voor verhuur ter bewoning,

    • d.

      het belang dat de vergunningaanvrager bij splitsing heeft, niet opweegt tegen het belang van het behoud van de woonruimtevoorraad, binnen de gemeente als geheel dan wel een deel daarvan, voorzover die voor de verhuur is bestemd, en

    • e.

      het maximumaantal te splitsen woningen zoals vastgesteld conform art. 3.2.8.b, eerste en tweede lid, wordt overschreden.

  • 2. De splitsingsvergunning kan eveneens worden geweigerd indien:

    • a.

      het gebouw of het gedeelte van een gebouw waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, voorzover dit geheel of gedeeltelijk verhuurd is geweest voor bewoning, in strijd is met de voorschriften van een bestemmingsplan als bedoeld in art. 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, of met enig wettelijk voorschrift, geheel of gedeeltelijk voor een ander doel dan voor bewoning in gebruik is genomen,

    • b.

      de huurprijs van een of meer der voormalige woonruimten lager is dan het krachtens het eerste lid, onder b, vastgestelde bedrag,

    • c.

      niet gewaarborgd is, dat de voormalige woonruimte of woonruimten na de voorgenomen splitsing opnieuw bestemd zal of zullen worden voor verhuur ter bewoning, en

    • d.

      het belang dat de vergunningaanvrager bij splitsing heeft, niet opweegt tegen het belang van het behoud van de woonruimtevoorraad, binnen de gemeente als geheel dan wel een deel daarvan, voorzover die voor verhuur is bestemd.

  • 3. Bij toepassing van het gestelde in het eerste lid weegt in ieder geval het belang van de vergunningaanvrager niet op tegen het belang van het behoud van de woonruimtevoorraad, voorzover die voor verhuur is bestemd, indien en voorzover inwilliging van de aanvraag om een splitsingsvergunning leidt tot overschrijding van een van de maximumaantallen welke voor het betrokken stadsdeel voor enig jaar zijn vastgesteld ingevolge art. 3.2.8.b.

Art. 3.2.8.a Aanwijzing van categorieën van gebouwen van particuliere eigenaren die voor een splitsingsvergunning in aanmerking komen

  • 1. Als categorieën van gebouwen die voor een splitsingsvergunning in aanmerking komen, worden aan-gewezen:

    • a.

      gebouwen met minimaal twee woningen waarvan minimaal de helft van het aantal woningen in het gebouw wordt samengevoegd. Rekenkundig vindt afronding naar beneden plaats. Burgemeester en Wethouders zijn echter bevoegd, het minimumaantal samen te voegen woningen door middel van een daartoe strekkend besluit te verlagen. Indien een woning met minimaal 30 m2 wordt vergroot, wordt dat gerekend als een samenvoeging;

    • b.

      gebouwen waarvoor een bouwplan is ontwikkeld dat deel uitmaakt van een (ontwerp van een) stedelijk vernieuwingsplan of een (ontwerp van een) plan voor buurtgerichte of complexgewijze aanpak van woningen;

    • c.

      gebouwen gelegen in een gebied ten aanzien waarvan Burgemeester en Wethouders op grond van de samenstelling van de woningvoorraad hebben bepaald dat het een gebied is waar splitsing en verkoop van huurwoningen met een huurprijsgelijk aan of lager dan het bedrag genoemd in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de Huurtoeslag wenselijk is.

  • 2. In een aanwijzing als hiervoor bedoeld in het eerste lid onder c dient de samenstelling van de bestaande woonruimtevoorraad in dat gebied te worden omschreven, alsmede de wenselijke omvang van de toekomstige voorraad koopwoningen in het betrokken gebied.

  • 3. Voorzover in enig jaar het maximumaantal woningen, bedoeld in art. 3.2.8.b, eerste lid, niet (volledig) is bestemd ten behoeve van de categorieën a tot en met c, kunnen aanvragen om een splitsingsvergunning die geen betrekking hebben op die categorieën, slechts voor een vergunning in aanmerking worden gebracht met inachtneming van het resterende aantal.

Art. 3.2.8.b Toepassingsgebied van art.  3.2.8.a en de aantallen particuliere huurwoningen die voor splitsing in aanmerking kunnen komen

  • 1. Met inachtneming van het gestelde in art. 3.2.8.a worden stadsdelen aangewezen waar aldaar gelegen gebouwen van particuliere eigenaren kunnen worden gesplitst met vermelding van het maximumaantal te splitsen woningen dat per stadsdeel bij bedoelde splitsing kan worden betrokken. Deze besluiten maken als bijlagen A, B en C onderdeel uit van deze verordening.

  • 2. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, delen van de gemeente aan te wijzen en in de vorm van een verdeelbesluit een maximum per categorie gebouwen als bedoeld in art. 3.2.8.a, voor bedoelde delen van de gemeente vast te stellen met inachtneming van het maximum dat volgens het eerste lid voor het stadsdeel is vastgesteld.

Art. 3.2.8.c (vervallen)

Art. 3.2.8.d Duur van de aanwijzing en de maxima te splitsen particuliere huurwoningen

  • 1. De in artikel 3.2.8.b, eerste lid, bedoelde aanwijzing van stadsdelen geldt van 1 juli 2002 tot 1 juli 2008. Het maximumaantal te splitsten woningen wordt verdeeld over vier jaarlijkse perioden, die in vijf jaar kunnen worden uitgegeven, tenzij het bepaalde in het vierde lid wordt toegepast.

  • 2. Vóór het verstrijken van de eerste periode worden de maxima, bedoeld in art. 3.2.8.b, eerste lid, definitief vastgesteld voor de tweede jaarlijkse periode en opnieuw voorlopig vastgesteld voor de daarop volgende jaarlijkse perioden.

  • 3. De vaststellingen worden ieder volgend jaar dienovereenkomstig opnieuw gedaan, met dien verstande dat dan rekening wordt gehouden met de evaluatie welke betrekking heeft op de eerder verstreken jaarlijkse periode(n).

  • 4. De in het eerste lid bedoelde termijn van vijf jaar kan bij verstrijken met één periode worden verlengd, rekening houdend met een evaluatie welke in het voorafgaande jaar plaatsvindt. Met betrekking tot de vaststelling van de maxima voor de verlengingsperiode is het bepaalde in de vorige leden van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, indien het behoud van de voorraad huurwoningen bedoeld in art. 3.2.8, eerste lid, in het kader van de toepassing van de artikelen 3.2.8.a en 3.2.8.b dreigt te worden aangetast, de aantallen bedoeld in art. 3.2.8.b, eerste lid, per de eerstvolgende jaarlijkse periode te verminderen of op nihil te stellen.

  • 6. Het niet gebruikte deel van de maxima als bedoeld in het tweede lid, wordt toegevoegd als aanvulling op de maxima voor het volgende jaar, waarbij de toewijzing aan categorieën overeenkomstig art. 3.2.8.b plaatsvindt.

Art. 3.2.8.e Vergunningverlening, voorwaarden en verplichtingen

  • 1. Burgemeester en Wethouders kunnen een splitsingsvergunning voor een gebouw behorend tot een categorie als bedoeld in art. 3.2.8.a verlenen, mits het in dat jaar toepasselijke maximum zoals dat volgens art. 3.2.8.b dan wel 3.2.8.d, is bepaald, niet wordt overschreden en onverminderd hun bevoegdheid tot weigering op grond van art. 3.2.9 of art. 3.2.10.

  • 2. In het kader van het eerste lid worden meegerekend woningen van een particuliere eigenaar, aangekocht door een woningcorporatie volgens het bepaalde in art. 3.2.8.f, tweede lid.

  • 3. Burgemeester en Wethouders kunnen hun besluit inzake een aanvraag om een splitsingsvergunning aanhouden indien op grond van het maximumaantal als bedoeld in het eerste lid de aanvraag gedeeltelijk voor een splitsingsvergunning in aanmerking kan worden gebracht, doch voor het overige op grond van het bepaalde in het eerste lid wegens overschrijding zou moeten worden afgewezen, met het doel de aanvraag in het daarop volgende jaar voor het overschrijdend deel in aanmerking te brengen.

  • 4. Burgemeester en Wethouders kunnen, gelet op art. 3.2.10, tweede lid, hun besluit inzake een aanvraag om een splitsingsvergunning in de gevallen bedoeld in het eerste lid aanhouden totdat een bouwplan als bedoeld in art. 3.2.8.a volledig volgens het door hen goedgekeurde plan is uitgevoerd.

  • 5. Burgemeester en Wethouders kunnen aan de verlening van de splitsingsvergunning de opschortende voorwaarde verbinden dat het bouwplan blijkens hun schriftelijke verklaring volledig volgens het door hen goedgekeurde plan is uitgevoerd.

  • 6. Burgemeester en Wethouders kunnen in gevallen die daarvoor naar hun oordeel in aanmerking komen, bij het achterwege laten van de opschortende voorwaarde een zekerheidstelling eisen, waardoor de uitvoering van het door hen goedgekeurde maar nog niet uitgevoerde bouwplan verzekerd wordt.

  • 7. De uitvoering van een bouwplan dient binnen acht weken na verlening van de splitsingsvergunning aan te vangen en de gereedmelding ervan dient binnen een door Burgemeester en Wethouders te bepalen termijn bij hen te worden ingediend.

  • 8. Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing van de in het vorige lid vermelde termijnen verlenen, mits hiertoe tijdig voor het verstrijken van een termijn een schriftelijk en gemotiveerd verzoek bij hen is gedaan.

Art. 3.2.8.f Gebouwen van woningcorporaties die voor een splitsingsvergunning in aanmerking komen in verband met de samenstelling van de woonruimtevoorraad

  • 1. Gebouwen welke sociale huurwoningen van woningcorporaties omvatten, kunnen voor een splitsings-vergunning in aanmerking komen, indien wordt voldaan aan de navolgende voorwaarden:

    • a.

      dat er geen bezwaar is van de kant van Burgemeester en Wethouders van Amsterdam op grond van een zwaarwegend volkshuisvestingsbelang;

    • b.

      dat er geen bezwaar is tot verkoop van de te splitsen woning als bedoeld in art. 11e van het Besluit Beheer Sociale Huursector, van de kant van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

    • c.

      dat de woningcorporatie voldoet aan de voorwaarden om voor een vergunning in aanmerking te komen, gesteld in het Convenant verkoop sociale huurwoningen 2002–2007.

  • 2. Naast de in het eerste lid bedoelde woningen kunnen tevens voor een splitsingsvergunning in aanmerking worden gebracht huurwoningen van particuliere eigenaren die door een woningcorporatie worden aangekocht, mits wordt voldaan aan het daaromtrent bepaalde in het hiervoor vermelde convenant, alsmede aan het bepaalde in de artikelen 3.2.8.a tot en met e.

Art. 3.2.9 Weigerings  en aanhoudingsgrondensplitsingsvergunning in verband met de stadsvernieuwing

  • 1. De splitsingsvergunning kan worden geweigerd, indien:

    • a.

      voor het gebied waarin het gebouw waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, is gelegen, een stadsvernieuwingsplan als bedoeld in art. 31 van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing of leefmilieuverordening als bedoeld in art. 9 van die wet van kracht is, dan wel een ontwerp voor een zodanig plan of zodanige verordening of voor een herziening daarvan in procedure is,

    • b.

      het ontwerp voor dat plan of voor die verordening dan wel voor de herziening daarvan ter inzage is gelegd voordat de aanvraag van de splitsingsvergunning is ingediend dan wel, indien de aanvraag krachtens het tweede lid is aangehouden, voordat die aanhouding is geëindigd,

    • c.

      de voorgenomen splitsing nadelige gevolgen kan hebben voor de met het plan of de verordening nagestreefde of na te streven doeleinden, en

    • d.

      het belang dat de vergunningaanvrager bij splitsing heeft, niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van belemmering van de stadsvernieuwing.

  • 2. De beslissing op de aanvraag om een splitsingsvergunning wordt aangehouden, indien:

    • a.

      voor het gebied waarin het gebouw is gelegen waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, een voorbereidingsbesluit als bedoeld in art. 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van kracht is met het oog op de voorbereiding van een stadsvernieuwingsplan of van een herziening daarvan,

    • b.

      dat besluit is genomen voordat de aanvraag om vergunning werd ingediend,

    • c.

      redelijkerwijs mag worden verwacht dat de in het stadsvernieuwingsplan op te nemen maatregelen nadelig kunnen worden beïnvloed door de voorgenomen splitsing, en

    • d.

      redelijkerwijs mag worden verwacht dat het belang dat de vergunningaanvrager bij splitsing heeft, niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van belemmering van de stadsvernieuwing.

  • 3. De aanhouding als bedoeld in het tweede lid duurt niet langer dan tot het moment dat het voorbereidingsbesluit ingevolge art. 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is vervallen, waarna Burgemeester en Wethouders binnen vier weken beslissen op een aanvraag om een splitsingsvergunning.

Art. 3.2.10 Weigerings- en aanhoudingsgrondensplitsingsvergunning in verband met de toestand van het gebouw

  • 1. De splitsingsvergunning kan worden geweigerd, indien:

    • a.

      de toestand van het gebouw waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, zich uit een oogpunt van indeling of staat van onderhoud geheel of ten dele tegen splitsing verzet, en

    • b.

      de desbetreffende gebreken niet door het treffen van voorzieningen of het aanbrengen van verbeteringen kunnen worden opgeheven, an wel onvoldoende is verzekerd dat die gebreken zullen worden opgeheven.

  • 2. De beslissing op een aanvraag om een splitsingsvergunning wordt aangehouden, indien redelijkerwijs mag worden verwacht dat de aanvrager van de vergunning tot splitsing de gebreken als bedoeld in het eerste lid met het oog op de voorgenomen splitsing zal opheffen binnen een daarvoor door Burgemeester en Wethouders gestelde termijn. Het gestelde in de vorige zin is in ieder geval van toepassing,  indien is aangeschreven tot het treffen van voorzieningen of het aanbrengen van verbeteringen ingevolge de artikelen 14 tot en met 25 van de Woningwet.

  • 3. Indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, wordt daarbij tevens bepaald dat de vergunning wordt verleend, indien de in het besluit tot aanhouding aangegeven gebreken zijn opgeheven binnen de daartoe in dat besluit aangegeven termijn. In geval van een aanschrijving als bedoeld in het tweede lid, wordt in het besluit tot aanhouding met betrekking tot de op te heffen gebreken en de daarvoor geldende termijn verwezen naar die aanschrijving. Nadat door Burgemeester en Wethouders is vastgesteld dat de voorzieningen zijn getroffen, wordt met inachtneming van de Bouwverordening Amsterdam 2003 binnen vier weken beslist op een aanvraag om een splitsingsvergunning.

Art. 3.2.11 Beschikkingsvereistensplitsingsvergunning

De gegevens die ten minste in de beschikking op de aanvraag moeten worden vermeld, zijn: de woonruimte(n) waarop de beschikking betrekking heeft, aangeduid met de straat, het huisnummer en/of de kadastrale ligging, waarbij voor het overige kan worden verwezen naar de bijgevoegde bescheiden als bedoeld in art. 3.2.4, ten minste omvattend het splitsingsplan.

Art. 3.2.12 (vervallen)

Hoofdstuk 4 Verdere bepalingen

Art. 4.1 Hardheidsclausule

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.

Art. 4.2 Experimenten

Burgemeester en Wethouders zijn, de commissie van advies ex art. 82 van de Gemeentewet gehoord, bevoegd voor een beperkte periode af te wijken van (onderdelen van) deze verordening ten behoeve van experimenten in het belang van de volkshuisvesting, mits niet in strijd met de wet of het besluit.

Art. 4.3 Overgangsbepalingen

  • 1. De woonduur toegekend op grond van een voormalige urgentieverklaring, komt per 1 januari 2006 te vervallen.

  • 2. Burgemeester en Wethouders kunnen bepalen dat er huisvestingsvergunningen worden verleend na de datum van inwerkingtreding van de onderhavige verordening op basis van de criteria van de Huisvestingsverordening 1999, indien de toewijzing vóór de inwerkingtreding van de onderhavige verordening heeft plaatsgevonden.

  • 3. Vergunningen, toestemmingen, voorrangsverklaringen en indicaties, met inbegrip van daaraan verbonden voorwaarden en voorschriften vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de onderhavige verordening verleend krachtens de Huisvestingsverordening 1999, gelden als vergunningen, toestemmingen, voorrangsverklaringen en indicaties, met inbegrip van daaraan verbonden voorwaarden en voorschriften als bedoeld in deze verordening.

  • 4. Aanvragen voor een voorrangsverklaring, een medische indicatie en een huisvestingsvergunning, alsmede voor een vergunning voor woonruimteonttrekking welke vóór of op de dag van inwerkingtreding van de onderhavige verordening zijn ingediend, worden behandeld overeenkomstig het voordien geldende recht, indien dit voor de betrokkene gunstiger is.

  • 5. In afwijking van de voorgaande leden wordt op aanvragen voor een splitsingsvergunning, ingediend vóór het in werking treden van deze verordening, beslist volgens de ten tijde van de aanvraag geldende bepalingen, tenzij de bepalingen van de onderhavige verordening gunstiger zijn.

  • 6. Indien een bezwaarschrift wordt of is ingediend met betrekking tot een beslissing bedoeld in het vijfde lid, wordt op het bezwaar eveneens beslist met toepassing van de ten tijde van de aanvraag geldende bepalingen, tenzij de bepalingen van de onderhavige verordening gunstiger zijn.

  • 7. De op 25 juni 2002 door Burgemeester en Wethouders vastgestelde "Beleidsregels voor verlening of weigering van een splitsingsvergunning 2002" blijven onverkort van toepassing.

Art. 4.4 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Huisvestingsverordening 2003.

Bijlage A

Voorlopige verdeling van de 19.000 te splitsen particuliere huurwoningen over de stadsdelen.

Huurwoningen

Gebieden

Totale woning-voorraad

Particuliere kernvoorraad-plus

Eigen woningbezit

Gesplitste Huurwoningen

Quotum splitsing particuliere huurwoningen

absoluut

%

absoluut

%

Absoluut

%

absoluut

%

Binnenstad

44.462

10.982

25%

11.605

26%

4.904

11%

2.063

5%

Westerpark

19.103

4.451

23%

2.120

11%

802

4%

1.672

9%

Oud-West

18.572

7.485

40%

2.945

16%

1.798

10%

2.812

15%

Zeeburg

16.516

2.140

13%

2.861

16%

767

4%

691

4%

Bos en Lommer

14.587

3.909

27%

1.091

8%

1.126

8%

1.469

10%

De Baarsjes

18.659

7.352

39%

1.914

10%

1.636

9%

2.762

15%

Oost/ Watergraafsmeer

29.081

5.045

17%

4.108

14%

3.066

10%

1.508

5%

Oud-Zuid

46.838

16.611

35%

8.962

19%

6.465

14%

5.061

11%

Zuideramstel

26.798

5.895

22%

5.880

22%

4.219

16%

962

4%

Totaal

234.616

63.870

27%

41.486

17%

24.783

10%

19.000*

8%

*)     Maximaal aantal woningen dat voor splitsing in aanmerking kan worden gebracht. De feitelijke en de te verwachten autonome ontwikkelingen, mede ten gevolge van het afschaffen van de verouderingsaftrek, kunnen vanaf de tweede jaarlijkse periode tot een lager aantal te splitsen woningen leiden.

Bijlage B

Definitieve vaststelling van het aantal van 3000 te splitsen particuliere huurwoningen in de eerste jaarlijkse periode uitgesplitst naar stadsdeel.

Huurwoningen

Gebieden

Totale woning-voorraad

Particuliere kernvoorraad-plus

Eigen woningbezit

Gesplitste huurwoningen

Quotum splitsing particuliere huurwoningen

absoluut

%

absoluut

%

absoluut

%

absoluut

%

Binnenstad

44.462

10.982

25%

11.605

26%

4.904

11%

326

0,7%

Westerpark

19.103

4.451

23%

2.120

11%

802

4%

264

1,4%

Oud-West

18.572

7.485

40%

2.945

16%

1.798

10%

444

2,3%

Zeeburg

16.516

2.140

13%

2.861

16%

767

4%

109

0,7%

Bos en Lommer

14.587

3.909

27%

1.091

8%

1.126

8%

232

1,5%

De Baarsjes

18.659

7.352

39%

1.914

10%

1.636

9%

436

2,3%

Oost/Watergraafsmeer

29.081

5.045

17%

4.108

14%

3.066

10%

238

0,8%

Oud-Zuid

46.838

16.611

35%

8.962

19%

6.465

14%

799

1,7%

Zuideramstel

26.798

5.895

22%

5.880

22%

4.219

16%

152

0,6%

Totaal

234.616

63.870

27%

41.486

17%

24.783

10%

3.000*

1,3%

*) Maximaal aantal woningen dat voor splitsing in aanmerking kan worden gebracht.

Bijlage C

Vaststelling van de aantalen te splitsen particuliere huurwoningen, opgenomen in het meerjarenquotum voor de categorie 'gebouwen waarvoor een bouwplan is ontwikkeld, dat deel uitmaakt van een (ontwerp van een) stedelijke vernieuwingsplan of een (ontwerp van een) plan van aanpak voor buurtgerichte of complexgewijze  aanpak van woningen' voor de periode van 1 juli 2003 tot en met 31 augustus 2006, de te splitsen particuliere huurwoningen in de tweede jaarlijkse periode van 1 juli 2003 tot en met 31 augustus 2004 en de derde jaarlijkse periode van 1 september 2004 tot en met 31 augustus 2005.

Voor stadsdeel Bos en Lommer is alleen nog sprake van een derde periode die aanvangt op 29 april 2004 en geen einddatum heeft.

Perioden

Gebieden

Totaal

1e jaar

Meerjarenquotum

2e jaar

3e jaar

4e jaar

Amsterdam-Centrum

2.063

  326

   80

   489

   584

Westerpark

1.672

  264

 141

   395

   436

Oud-West

2.812

  444

 237

   665

   733

Zeeburg

   691

  109

   58

   162

   181

Bos en Lommer

1.469

  232

 124

   349

   764

      0

De Baarsjes

2.762

  436

      0

   727

   800

Oost/Watergraafsmeer

1.508

  238

  127

   358

   392

Amsterdam Oud-Zuid

5.061

  799

  426

1.199

1.319

Zuideramstel

    962

   152

       0

   253

   278

Totaal

19.000

3.000

1.193

4.597

5.487

4.723