Verordening arbeidsvoorwaarden topfuncties

Geldend van 26-01-2001 t/m heden

Intitulé

Verordening arbeidsvoorwaarden topfuncties

Inhoud

Algemene bepalingen

Art. 1

Voor de toepassing van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt verstaan onder:

betrokkene: de ambtenaar, aangesteld in een topfunctie als bedoeld in art. 101, eerste lid, onder dd, van het Ambtenarenreglement Amsterdam (ARA).

Werving, selectie en aanstelling

Art. 11

Met betrekking tot de werving en selectie van betrokkene geven Burge-meester en Wethouders nadere regels.

Art. 12

  • 1. De aanstelling van betrokkene vindt plaatst in algemene dienst van de gemeente.

  • 2. De aanstelling in algemene dienst vervalt van rechtswege bij het aanvaarden van een andere functie, niet zijnde een topfunctie.

  • 3. De aanstelling van het hoofd van een diensttak geschiedt door de Gemeenteraad; de bevoegdheid tot aanstelling van de (sector)-directeuren van de Bestuursdienst wordt uitgeoefend door de Gemeentesecretaris.

Beoordeling en beloning

Art. 21

Burgemeester en Wethouders geven regels met betrekking tot de wijze van beoordeling van het functioneren van betrokkene en de beloning.

Art. 22

  • 1. In aanvulling op het bepaalde in art. 401 van het ARA verlengen Burgemeester en Wethouders de salarisgroepen van de topfuncties met zes periodiektreden.

  • 2. De verhoging van het salaris als bedoeld in het eerste lid, wordt toegekend als functietoelage.

  • 3. Aanspraak op een functietoelage bestaat uitsluitend voor de duur van het vervullen van de desbetreffende topfunctie.

  • 4. Wijziging van de tredebedragen als bedoeld in het eerste lid, vindt plaats op grond van het bepaalde in art. 401, tweede lid, van het ARA.

Art. 23

In afwijking van het bepaalde in art. 415, eerste lid, van het ARA stellen Burgemeester en Wethouders regels vast met betrekking tot het doorlo-pen van de salarisgroep, daaronder mede begrepen de verlenging als bedoeld in art. 22.

Art. 24

  • 1. In afwijking van het bepaalde in art. 421, tweede lid, van het ARA kan betrokkene een persoonlijke toelage worden toegekend voor de duur van ten hoogste één jaar.

  • 2. De persoonlijke toelage bedraagt niet meer dan 20% van het salaris. Onder salaris wordt mede verstaan de toegekende functietoelage als bedoeld in art. 22, tweede lid.

Ontslag

Art. 31

  • 1. In aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk XI van het ARA kan be-trokkene worden ontslagen op andere gronden dan die in voornoemd hoofdstuk opgenomen.

  • 2. In geval van ontslag ingevolge het eerste lid, wordt een regeling getroffen waarbij betrokkene een uitkering wordt verleend die, met het oog op de omstandigheden, redelijk is te achten. Deze uitkering zal in geen geval minder mogen zijn dan een uitkering op grond van de Uitke-ringsverordening.