Gezondheidsverordening

Geldend van 01-03-1994 t/m heden

Intitulé

Gezondheidsverordening

Inhoud

Definities

Art. 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    directeur: de directeur van de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst;

  • b.

    hoofd: hij die op enig moment feitelijk met de leiding van een school of een kinderdagverblijf is belast;

  • c.

    kampeerhuisje: een gebouw van geringe afmetingen en lichte constructie voor recreatieve doeleinden, staande op een kampeerplaats, als bedoeld in de Kampeerverordening, en bestemd om gedurende een gedeelte van het jaar als tijdelijke woon‑ of verblijfplaats te dienen;

  • d.

    kinderverblijf: een inrichting, niet zijnde een school, waarin dagelijks of bijna dagelijks aan kinderen uit vier of meer gezinnen, beneden de zeven jaar, onderdak en verzorging worden geboden;

  • e.

    ouder of verzorger: degene die een minderjarig kind, dat bij hem inwoont, verzorgt;

  • f.

    poeliersbedrijf: een inrichting waar wild en gevogelte voor menselijke consumptie worden gereedgemaakt en aan het publiek te koop worden aangeboden, geen inrichting zijnde waar het slachten van vorengenoemde dieren bedrijfsmatig wordt uitgeoefend;

  • g.

    rechthebbende: degene die over enig goed zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht of daarover enige feitelijke zeggenschap uitoefent;

  • h.

    school: een openbare of een uit de openbare kas bekostigde bijzondere dag‑ of avondschool voor basisonderwijs, speciaal onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs, speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs en hoger beroepsonderwijs;

  • i.

    tatoeëerinrichting: een inrichting waar het tekenen of inprikken van figuren op of in de menselijke huid plaatsvindt;

  • j.

    vee: herkauwende en eenhoevige dieren en varkens;

  • k.

    viswinkel: een inrichting waar vis en aanverwante artikelen aan het publiek te koop worden aangeboden;

  • l.

    volkstuinhuisje: een gebouw van geringe afmetingen, staande op een volkstuin, als bedoeld in de Volkstuinverordening, en bestemd om aan de gebruiker van de volkstuin en zijn gezin een onderkomen te bieden;

  • m.

    wet: de Wet bestrijding infectieziekten en opsporing ziekteoorzaken;

  • n.

    woonkeet: een loods, keet of andere soortgelijke inrichting, bestemd om te voorzien in een tijdelijke behoefte aan woongelegenheid;

  • o.

    woonwagen: een wagen die voortdurend of nagenoeg voortdurend als woning wordt gebezigd of daartoe is bestemd en waarvoor ex art. 14 van de Woonwagenwet vergunning is verleend.

Paragraaf 1 Infectieziekten

Verplichtingen van het hoofd van een school of kinderverblijf.

Art. 2

Het is het hoofd van een school verboden, een persoon die verbonden is aan die school dan wel daar onderwijs volgt, tot de school toe te laten of aldaar te laten verblijven, zodra Burgemeester en Wethouders hebben medegedeeld, dat deze persoon lijdt aan een infectieziekte, vermeld in groep B van art. 2 van het Koninklijk Besluit van 13 juni 1975 (Staatsblad 404).

Art. 3

  • 1. Het is het hoofd van een school of van een kinderverblijf verboden, een persoon tot de school of het kinderverblijf toe te laten of aldaar te laten verblijven, zodra Burgemeester en Wethouders het hoofd hebben medegedeeld, dat deze persoon ingevolge art. 8 van de wet de school of het kinderverblijf niet mag bezoeken.

  • 2. Het in lid 1 gestelde verbod is, buiten het geval, vermeld in art. 7, niet van toepassing op het hoofd aan wie de behandelend geneeskundige een verklaring heeft overgelegd, dat het besmettingsgevaar is geweken.

  • 3. Het hoofd is verplicht, van de in lid 2 bedoelde verklaring onverwijld mededeling te doen aan Burgemeester en Wethouders.

Art. 4

Het is aan het hoofd van een school of van een kinderverblijf verboden, een minderjarige tot de school of het kinderverblijf toe te laten of aldaar te laten verblijven, indien een persoon die lijdt aan een infectieziekte als bedoeld in art. 2, zich bevindt of wordt verpleegd in het gebouw waarin de school of het kinderverblijf is gevestigd, of in een ruimte die met de school of het kinderverblijf in verbinding staat.

Art. 5

Het is aan het hoofd van een school of van een kinderverblijf verboden, een minderjarige tot de school of het kinderverblijf toe te laten of aldaar te laten verblijven, zodra Burgemeester en Wethouders aan het hoofd hebben medegedeeld, dat de minderjarige lijdt aan een ziekte of aandoening welke Burgemeester en Wethouders krachtens art. 10 hebben aangewezen.

Art. 6

Onverminderd het bepaalde bij art. 10 van de wet is het hoofd van een school of van een kinderverblijf verplicht, die school of dat kinderverblijf geheel of gedeeltelijk te sluiten, zodra Burgemeester en Wethouders hebben medegedeeld, dat in verband met de constatering van een ziekte of aandoening, aangewezen krachtens art. 10, deze sluiting noodzakelijk is.

Art. 7

De in de artikelen 2 tot en met 6 genoemde verbodsbepalingen zijn niet van toepassing op het hoofd van een school of van een kinderverblijf aan wie Burgemeester en Wethouders hebben medegedeeld, dat het besmettingsgevaar is geweken.

Verplichtingen van hen die werkzaam zijn op een school en van de ouders van minderjarigen die een school bezoeken.

Art. 8

  • 1. Het is een persoon die verbonden is aan een school of aan een kinderverblijf en lijdt of heeft geleden aan een infectieziekte als bedoeld in art. 2, verboden, die school of dat kinderverblijf te betreden of aldaar te verblijven.

  • 2. Het in lid 1 gestelde verbod is niet van toepassing op degene aan wie Burgemeester en Wethouders hebben medegedeeld, dat het besmettingsgevaar is geweken.

Art. 9

  • 1. De ouder of verzorger van een minderjarige die lijdt of heeft geleden aan een infectieziekte als bedoeld in art. 2, is verplicht, te zorgen, dat deze minderjarige niet de school bezoekt.

  • 2. De in lid 1 gestelde verplichting is niet van toepassing op de ouder of verzorger aan wie Burgemeester en Wethouders hebben medegedeeld, dat het besmettingsgevaar is geweken.

Art. 10

  • 1. De ouder of verzorger van een minderjarige die lijdt aan een door Burgemeester en Wethouders bij openbare kennisgeving aangewezen ziekte of aandoening, waarbij besmettingsgevaar aanwezig is of ten aanzien van wie het vermoeden bestaat, dat hij aan een dergelijke ziekte of aandoening lijdt, is verplicht te zorgen, dat deze minderjarige niet de school of het kinderverblijf betreedt.

  • 2. De in lid 1 gestelde verplichting is niet van toepassing op de ouder of verzorger aan wie Burgemeester en Wethouders hebben medegedeeld, dat het besmettingsgevaar is geweken.

Art. 11

  • 1. De ouder of verzorger van een minderjarige die lijdt aan een krachtens art. 10 aangewezen ziekte of aandoening, is verplicht, de maatregelen te treffen die Burgemeester en Wethouders blijkens een mededeling aan de ouder of verzorger noodzakelijk achten.

  • 2. De in lid 1 gestelde verplichting is niet van toepassing op de ouder of verzorger die tegenover Burgemeester en Wethouders aannemelijk maakt een levensbeschouwelijke overtuiging te bezitten die zich verzet tegen de in lid 1 bedoelde maatregelen.

Paragraaf 2 Maatregelen ter voorkoming van radioactieve besmetting

Art. 12

Het is verboden, een terrein, weggedeelte of gebouw te betreden of te verlaten dat door de Politie in geval van brand, explosie of ongeval (aanrijdingen en botsingen daaronder begrepen) is afgezet, wanneer door de Politie is medegedeeld, dat in verband met gevaar voor radioactieve besmetting van personen of goederen bezwaar bestaat tegen het bedoelde betreden of verlaten.

Art. 13

De rechthebbende op een gebouw of woning is verplicht, voor zover zijn bevoegdheid strekt, de ramen en deuren hiervan te sluiten, indien zulks door de Politie, ter voorkoming van radioactieve besmetting van personen of goederen dan wel ter beperking daarvan, is gelast, en deze ramen en deuren zolang gesloten te houden als door de Politie wordt bepaald.

Art. 14

  • 1. Degene van wie redelijkerwijze wordt vermoed, dat hij gevaar voor radioactieve besmetting kan opleveren, is verplicht, zich op de eerste vordering van of namens de Burgemeester aan een onderzoek naar de aanwezigheid van die besmetting te onderwerpen en zich te laten ontsmetten op de wijze, door of namens de Burgemeester te bepalen.

  • 2. Hij die ingevolge art. 12 een afgezet terrein, weggedeelte of gebouw niet meer mag verlaten, is verplicht, zich te onderwerpen aan de maatregelen, vermeld in lid 1, ook zonder dat door of namens de Burgemeester aan hem een hiertoe strekkende vordering is gericht.

  • 3. De rechthebbende op een goed, ten aanzien waarvan redelijkerwijze wordt vermoed, dat het gevaar voor radioactieve besmetting kan opleveren, is verplicht, zodra door of namens de Burgemeester een daartoe strekkende vordering aan hem is gericht, dat goed aan een onderzoek naar de aanwezigheid van bedoelde besmetting te laten onderwerpen en, zo nodig, te laten ontsmetten.

Art. 15

Onder de terreinen of gebouwen, bedoeld in de artikelen 12 tot en met 14, worden mede verstaan de zich niet op de openbare weg of in het openbare water bevindende vervoermiddelen (woonwagens en woonschepen hieronder begrepen).

Paragraaf 3 Bepalingen over materiaal van dierlijke herkomst dat niet geschikt is voor menselijke consumptie, keukenafval, alsmede ziekenhuisafval

Art. 16

  • 1. Het is de exploitant van een poeliersbedrijf, een viswinkel, een inrichting als bedoeld in art. 3, onder a en c, van de Drank‑ en Horecawet of een andere inrichting waar etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, verboden, kennelijk niet voor menselijke consumptie geschikte afval van wild en gevogelte, afval van vis of keukenafval langer dan drie dagen te bewaren.

  • 2. De in lid 1 bedoelde afvallen moeten zijn geborgen in geheel gesloten bakken, zodanig dat geen stank ontstaat en bereikbaarheid voor ongedierte en huisdieren is uitgesloten; de bakken moeten na het legen onmiddellijk worden gereinigd.

  • 3. Het bepaalde in lid 2 geldt eveneens voor de exploitant van een dierentuin, veehouder of fokker van pelsdieren voor de in lid 1 genoemde afvallen, indien deze worden bewaard om te worden gebruikt voor het voeden van dieren in een dierentuin, respectievelijk van vee of van pelsdieren.

Art. 17

Het is verboden, zonder vergunning van Burgemeester en Wethouders een opslagplaats of inrichting ter verwerking met technische oogmerken van geheel van spierweefsel ontdane beenderen op te richten of te hebben.

Art. 18

  • 1. Het is verboden, geheel van spierweefsel ontdane beenderen, bestemd voor technische doeleinden, zoals bedoeld in art. 2, lid 2, onder c, van het Koninklijk Besluit van 26 november 1957 (Staatsblad 513) te bewaren.

  • 2. Het in lid 1 bedoelde verbod geldt niet, indien de betrokken beenderen worden bewaard voor ten hoogste drie dagen buiten de bedrijfsruimte van inrichtingen als bedoeld in art. 19 van de Vleeskeuringswet, nadat deze beenderen uit de hier bedoelde bedrijfsruimten zijn verwijderd om te worden vervoerd naar een opslagplaats of inrichting waar dergelijke beenderen voor technische doeleinden worden bewerkt.

  • 3. Dergelijke beenderen moeten zijn geborgen in geheel gesloten bakken, en wel zodanig, dat geen stank ontstaat en bereikbaarheid voor ongedierte en huisdieren is uitgesloten; de bakken moeten na het legen onmiddellijk worden gereinigd.

Art. 19

Het is verboden, materiaal van dierlijke herkomst dat kennelijk niet bestemd of geschikt is voor menselijke consumptie, op andere plaatsen in spoorwagons te laden of daaruit te lossen dan op het spoorwegemplacement, liggende ten noorden van de Piet Heinkade, ten oosten van de Kraijenhoffstraat en de Blankenstraat, ten noorden van de Cruquiuskade en ten noorden van de Zeeburgerdijk.

Art. 20

Het is verboden, anatomische resten en via medische ingrepen verwijderde organen of orgaandelen, kadavers van proefdieren en andere besmette afvalstoffen uit ziekenhuizen te verbranden zonder vergunning van Burgemeester en Wethouders.

Paragraaf 4 Bepalingen van diverse aard

Mortuaria.

Art. 21

  • 1. Het is verboden, zonder vergunning van Burgemeester en Wethouders een inrichting op te richten of te hebben welke geheel of gedeeltelijk wordt gebruikt voor het opbaren of bewaren van lijken.

  • 2. Het in lid 1 vermelde verbod is niet van toepassing op ziekenhuizen, bijgebouwen daarvan en op gebouwen die zich op een begraafplaats bevinden of op die welke bij de Politie in verband met de haar toevertrouwde taken in gebruik zijn.

  • Begrafenissen.

Art. 22

  • 1. Onverminderd het bepaalde bij of krachtens de Wet op de lijkbezorging, de Wet bestrijding infectieziekten en opsporing ziekteoorzaken, de Verordening op het begraven van lijken op en op het vervoer van lijken naar de algemene begraafplaats Zorgvlied, toebehorende aan de gemeente Amstelveen en gelegen in de gemeente Amsterdam en de Verordening op de Dienst der Algemene Begraafplaatsen en Crematoria der gemeente Amsterdam is het verboden, zonder toestemming van Burgemeester en Wethouders een lijk te begraven of te cremeren op andere uren dan tussen 7 en 16 uur.

  • 2. De exploitant van de begraafplaats dient, met inachtneming van het in lid 1 gestelde, te zorgen, dat deze ten minste drie uur per dag is opengesteld voor het begraven of cremeren van lijken.

  • Zwembaden.

Art. 23

Het is verboden, zonder vergunning van Burgemeester en Wethouders een voor het publiek toegankelijke badinrichting of zweminrichting op te richten of te exploiteren of op andere wijze aan het publiek gelegenheid te geven tot zwemmen of het nemen van baden waarbij het gebruik van hete lucht of stoom geen bestanddeel vormt.

Ongediertebestrijding en voorkomen van overlast.

Art. 24

De rechthebbende op een woonwagen, vaartuig, woonkeet, kampeerhuisje, volkstuinhuisje, een niet tot bewoning bestemd gebouw, een erf of terrein, voor zover deze vallen buiten de werkingssfeer van de Wet milieubeheer, is verplicht, nadat hij van Burgemeester en Wethouders een aanschrijving heeft ontvangen, de in die aanschrijving vermelde maatregelen te treffen die zullen leiden tot de opheffing c.q.voorkoming van de hinder en/of overlast van:

  • a.

    stank, rook, roet, walm, stof of vocht;

  • b.

    geluid en trilling, elektrische trilling daaronder begrepen;

  • c.

    ongedierte, ratten en muizen daaronder begrepen;

  • d.

    verontreiniging

Vervuiling door dieren.

Art. 25

Het is verboden, op dusdanige wijze dieren te houden, dat daardoor omwonenden ernstige stankoverlast ondervinden dan wel de omgeving in ernstige mate wordt verontreinigd.

Verontreiniging van de grond.

Art. 26

Het is, behalve aan de daarvoor van gemeentewege aangewezen personen, verboden, zonder vergunning van Burgemeester en Wethouders:

  • a.

    beerputten of riolen te ledigen;

  • b.

    drekstoffen te storten op open of gesloten erven of in tuinen.

Huidpenetrerende handelingen die door niet‑medici of niet onder medische verantwoordelijkheid worden verricht.

Art. 27

  • 1. Dit artikel is van toepassing op alle inrichtingen en personen die handelingen verrichten waarbij de huid van degenen die zich tot hen wenden wordt gepenetreerd. Hiertoe behoren in ieder geval tatoeëerinrichtingen en juweliers die oorlellen penetreren.

  • 2. De exploitant van een inrichting zoals bedoeld in lid 1, of de persoon die de in lid 1 genoemde handelingen verricht, is verplicht, ervoor zorg te dragen dat deze handelingen op een zodanige wijze plaatsvinden, dat overdracht van ziektekiemen daarbij wordt voorkomen.

  • 3. De exploitant van een inrichting zoals bedoeld in lid 1, of de persoon die de in lid 1 genoemde handelingen verricht, is verplicht om toegang te verlenen tot de inrichting aan personen die door Burgemeester en Wethouders zijn belast met het toezicht op de naleving van het in lid 2 bepaalde.

  • 4. Burgemeester en Wethouders kunnen aanwijzingen geven met betrekking tot de in lid 1 bedoelde handelingen ten aanzien van het voorkomen van overdracht van ziektekiemen. De aanwijzingen worden schriftelijk gegeven. De in lid 2 genoemde personen zijn verplicht, deze aanwijzingen op te volgen.

Paragraaf 5 Administratieve bepalingen en straf‑ en slotbepalingen

Art. 28

Naast de ambtenaren, vermeld in art. 141 van het Wetboek van Strafvordering, is het toezicht op de naleving van deze verordening alsmede de opsporing van de in de verordening strafbaar gestelde feiten opgedragen aan daartoe door Burgemeester en Wethouders aangewezen ambtenaren.

Art. 29

Zo dikwijls de zorg voor de nakoming van het bij of krachtens deze verordening gestelde zulks vereist, wordt hierbij aan de in art. 30 bedoelde ambtenaren de last verstrekt, alle gebouwen, bouwwerken, open erven en terreinen, woonwagens, vaartuigen en voertuigen binnen te treden of te betreden, zulks voor zover het woningen betreft, met inachtneming van het bepaalde bij de wet van 31 augustus 1853 (Staatsblad 83).

Art. 30

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie.

Art. 31

Deze verordening kan worden aangehaald als Gezondheidsverordening.

Art. 32

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag van de maand, volgende op de maand waarin zij is afgekondigd.