Regeling vervallen per 14-03-2016

Inspraakverordening 2003

Geldend van 01-02-2006 t/m 13-03-2016

Intitulé

Inspraakverordening 2003

Inhoud

Art.1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      inspraak: gelegenheid tot het naar voren brengen van zienswijzen naar aanleiding van een beleids-voornemen van een bestuursorgaan;

    • b.

      bestuursorgaan: het College van Burgemeester en Wethouders of de Burgemeester;

    • c.

      insprekers: ingezetenen van de gemeente Amsterdam en anderen die belanghebbende zijn;

    • d.

      beleidsvoornemen: het voornemen van een bestuursorgaan tot het vaststellen van beleid – het vaststellen van een besluit van algemene strekking daaronder begrepen – met betrekking tot een aangelegenheid die behoort tot de huishouding van de gemeente;

    • e.

      besluit van algemene strekking: een algemeen verbindend voorschrift dan wel een uitvoeringsbesluit, niet zijnde een beschikking als bedoeld in artikel 1:3, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

    • f.

      Awb: de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. Onder vaststellen van beleid wordt mede verstaan het wijzigen van beleid.

Art. 2 Werkingssfeer verordening

  • 1. Een bestuursorgaan verleent inspraak met betrekking tot een beleidsvoornemen.

  • 2. Geen inspraak wordt verleend, indien:

    • a.

      het een besluit van algemene strekking betreft dat is gebaseerd op een wet dan wel een daarop gebaseerde regeling die het gemeentebestuur geen of nauwelijks beleidsvrijheid biedt;

    • b.

      het een wijziging van beleid of van een besluit van algemene strekking betreft die van ondergeschikte betekenis is dan wel uitsluitend of hoofdzakelijk om juridisch-technische dan wel redactionele redenen plaatsvindt;

    • c.

      het een besluit van algemene strekking betreft, inhoudende de vaststelling van de begroting, de rekening, een belastingverordening of de vaststelling van tarieven voor gemeentelijke dienstverlening;

    • d.

      het een besluit van algemene strekking betreft dat rechtstreeks voortvloeit uit een beleidsvoornemen waarover inspraak heeft plaatsgevonden;

    • e.

      het een beleidsvoornemen betreft dat uitsluitend of hoofdzakelijk betrekking heeft op interne of organisatorische aangelegenheden van de gemeente;

    • f.

      in een door de Gemeenteraad vastgestelde startnotitie inrichting besluitvormingsproces als bedoeld in art. 1.4, onder k, van de Referendumverordening 1998, de uit dat proces voortvloeiende beslissingen van inspraak zijn uitgesloten;

    • g.

      het belang van de inspraak niet opweegt tegen het belang van de verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur voor kwetsbare groepen in de samenleving;

    • h

      het betreft de voorbereiding van een structuurplan of bestemmingsplan als bedoeld in de Wet op de Ruimtelijke Ordening alsmede van vrijstellingsbesluiten als bedoeld in de

      artikelen 18 en 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

 Art. 3 Inspraakgerechtigden

  • 1. In gevallen waarbij een beleidsvoornemen slechts gevolgen kan hebben of slechts van belang kan zijn voor een deel van de gemeente, zijn tot inspraak gerechtigd ingezetenen die in het betrokken deel van de gemeente woonachtig zijn dan wel natuurlijke of rechtspersonen die in dat deel van de gemeente belanghebbende zijn.

  • 2. Indien ten aanzien van een beleidsvoornemen naar het oordeel van het betrokken bestuursorgaan het eerste lid van toepassing is, geeft het bestuursorgaan de begrenzingen aan van het betrokken deel van de gemeente.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van organisaties die blijkens hun statuten belangen behartigen die door het desbetreffende beleidsvoornemen kunnen worden getroffen of geraakt noch ten aanzien van de voorbereiding van ruimtelijke plannen – de herziening daaronder begrepen – waarop artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van toepassing is.

  • 4. In de kennisgeving als bedoeld in artikel 3:12, derde lid, van de Awb wordt van een beperking van de kring van inspraakgerechtigden als bedoeld in het eerste lid melding gemaakt.

Art. 4 Vorm van inspraak

  • 1. Inspraakgerechtigden worden in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen naar keuze mondeling of schriftelijk ten aanzien van een beleidsvoornemen naar voren te brengen.

  • 2. Indien van de gelegenheid om mondeling zienswijzen naar voren te brengen, gebruik wordt gemaakt, worden degenen die schriftelijk hebben gereageerd, voor deze bijeenkomst uitgenodigd.

  • 3. Het bestuursorgaan geeft aan of in een bijeenkomst gelegenheid wordt gegeven tot een gedachtewisseling met inspraakgerechtigden ten aanzien van het beleidsvoornemen.

  • 4. Ten aanzien van een voorgenomen besluit van algemene strekking kunnen inspraakgerechtigden hun zienswijzen slechts schriftelijk naar voren brengen, tenzij het bestuursorgaan in een bijzonder geval aanleiding ziet in verband daarmee tevens een bijeenkomst te beleggen.

Art. 5 Bekendmaking inspraak en termijn

  • 1. Het bestuursorgaan maakt naast de in artikel 3:12, eerste lid, van de Awb voorziene wijze van bekendmaking, door middel van een eigen website bekend dat ten aanzien van een beleidsvoornemen inspraak wordt geboden.

  • 2. Naast de in artikel 3:12, derde lid, van de Awb bedoelde gegevens wordt in de kennisgeving ten minste vermeld gedurende welke termijn inspraak wordt verleend en ingeval gelegenheid wordt geboden tot het mondeling naar voren brengen van zienswijzen, waar en wanneer in verband daarmee een bijeenkomst wordt gehouden en voorts, of de in artikel 4, derde lid, bedoelde gelegenheid aan insprekers wordt gegeven.

  • 3. De termijn van inspraak bedraagt zes weken, met dien verstande, dat indien gelegenheid wordt geboden tot het mondeling naar voren brengen van zienswijzen, deze gelegenheid uitsluitend mogelijk is op de in het tweede lid bedoelde bijeenkomst, tenzij anders is vermeld in de kennisgeving.

  • 4. De in het tweede lid bedoelde bijeenkomst wordt niet eerder gehouden dan twee weken en niet later dan vier weken na de kennisgeving als bedoeld in het tweede lid.

  • 5. De voor een beleidsvoornemen relevante stukken en gegevens worden tegelijk met de kennisgeving ter inzage gelegd gedurende de termijn van inspraak; voorzover gedurende die termijn stukken of gegevens verschijnen die van belang zijn voor het aan de orde zijnde beleidsvoornemen, worden deze toegevoegd aan de reeds ter inzage gelegde stukken.

  • 6. Ingeval naar het oordeel van het bestuursorgaan sprake is van spoedeisendheid, kan de termijn van inspraak en van terinzagelegging worden verkort tot minimaal vier weken, waarbij, indien gelegenheid wordt geboden tot het mondeling naar voren brengen van zienswijzen, de bijeenkomst in afwijking van het vierde lid niet later dan drie weken na de kennisgeving als bedoeld in het tweede lid plaatsvindt.

  • 7. Ingeval het naar het oordeel van het betrokken bestuursorgaan gaat om een gecompliceerd beleids-voornemen dat geen spoedeisend karakter heeft, kan het betrokken bestuursorgaan beslissen om gedurende een langere dan de in het derde lid vermelde termijn inspraak te verlenen. In dat geval is het vierde lid niet van toepassing, met dien verstande dat een bijeenkomst als bedoeld in het tweede lid niet later wordt gehouden dan twee weken vóór afloop van de verlengde termijn.

  • 8. Van de beslissing tot verkorting of verlenging van de inspraaktermijn wordt op de in het tweede lid vermelde wijze mededeling gedaan.

Art. 6 Verslag

  • 1. Van een inspraakbijeenkomst wordt binnen drie weken een verslag opgemaakt dat wordt toegezonden aan degenen die op de presentielijst de voor de toezending van het verslag vereiste gegevens hebben vermeld; daarbij wordt tevens het beleidsvoornemen of het voorgenomen besluit van algemene strekking meegezonden, indien de inspraak heeft geleid tot wijzigingen daarin die van meer dan ondergeschikte betekenis zijn.

  • 2. Van toezending kan worden afgezien, indien het aantal deelnemers aan de bijeenkomst groter is dan 50; in dat geval wordt bekendgemaakt waar het verslag en het beleidsvoornemen, voorzover daarin wijzigingen zijn aangebracht die van meer dan ondergeschikte betekenis zijn, kunnen worden ingezien. Het verslag en de eventuele wijzigingen in het beleidsvoornemen of voorgenomen besluit van algemene strekkng worden op de website van de gemeente gepubliceerd.

  • 3. Het verslag bevat in ieder geval:

    • a.

      een overzicht van de gevolgde procedure;

    • b.

      een zakelijke weergave van de zienswijzen die tijdens de inspraakbijeenkomst naar voren zijn gebracht, van de eventuele gedachtewisseling, alsmede van de schriftelijk ingediende zienswijzen voorzover daartoe gelegenheid is geboden;

    • c.

      vermelding op welke punten de inspraak tot wijzigingen in het beleidsvoornemen of voorgenomen besluit van algemene strekking heeft geleid, alsmede een vermelding van de redenen waarom een of meer zienswijzen niet tot een wijziging aanleiding hebben gegeven.

  • 4. Indien het beleidsvoornemen ter besluitvorming wordt aangeboden aan de Gemeenteraad dan wel ter kennisneming of advies aan een raadscommissie, wordt het verslag ook ter kennis gebracht van de betrokken commissie.

  • 5. Ingeval uitsluitend schriftelijk zienswijzen zijn ingebracht, wordt bij de besluitvorming dienaangaande aangegeven in hoeverre deze hebben geleid tot een aanpassing van het beleidsvoornemen.

Art. 7 Bijzondere inspraakprocedures

  • 1. Het bestuursorgaan kan voor veel voorkomende beleidsvoornemens een standaardprocedure voor de inspraak vaststellen.

  • 2. Een standaardprocedure wordt niet vastgesteld dan nadat de betrokken raadscommissie in de gelegenheid is gesteld daarover haar advies te geven.

Art. 8 Wijziging inspraakprocedure

  • 1. Het bestuursorgaan kan bij gewijzigde omstandigheden gemotiveerd besluiten de inspraakprocedure tussentijds te wijzigen.

  • 2. Van het besluit tot wijziging wordt kennisgegeven op de in art. 5, eerste lid, voorziene wijze.

  • 3. Van hun voornemen tot wijziging geeft het bestuursorgaan kennis aan de betrokken raadscommissie.

Art. 9 Klachtprocedure

  • 1. Ten aanzien van de wijze waarop aan deze verordening in een specifiek geval uitvoering is gegeven – met uitzondering van besluiten om geen inspraak te verlenen – alsmede van de wijze waarop een inspraakprocedure heeft plaatsgevonden, kan een belanghebbende een klacht indienen bij het bestuurs-orgaan. Een klacht wordt behandeld met inachtneming van afdeling 9.1 van de Awb.

  • 2. Indien een klager niet tevreden is over de behandeling van zijn klacht, kan hij zich wenden tot de gemeentelijke ombudsman; de Verordening gemeentelijke ombudsman is in dat geval van toepassing.

Art. 10 Overgangsrecht

Indien vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening is besloten inspraak te verlenen, gelden voor die inspraakprocedure de bepalingen van de Algemene Inspraakverordening Amsterdam 1996, met dien verstande dat art. 3, tweede lid, van die verordening niet van toepassing is.

Art. 11 Slotbepalingen

1. De Algemene Inspraakverordening Amsterdam 1996 wordt ingetrokken.

2. Deze verordening treedt in werking op 1 september 2003.

3. Deze verordening wordt aangehaald als Inspraakverordening 2003.

Algemene toelichting

De wens tot herziening van de inspraakverordening bestaat reeds geruime tijd. Op een aantal punten voldoet de verordening niet. Niet duidelijk is omschreven in welke gevallen inspraak is uitgesloten. Hiervoor zijn weigeringsgronden in de Wet openbaarheid van bestuur vermeld waarvan diverse op een beslissing tot het verlenen van inspraak niet of niet goed toepasbaar zijn. Een op handen zijnde wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en in verband daarmee van art. 150 van de Gemeentewet (de inspraakbepaling) biedt een goede gelegenheid om de inspraakverordening grondig te herzien.

Thans bepaalt de Gemeentewet nog wat in een inspraakverordening ten minste dient te worden geregeld. De wijziging van de Awb betreft het in elkaar schuiven van twee voorbereidingsprocedures (de afdelingen 3.4 en 3.5 van de Awb). In de loop van 2003 zal nog slechts één voorbereidingsprocedure van kracht zijn, hetzij op grond van een wettelijke bepaling, hetzij op grond van een besluit van het bestuursorgaan. Daarin worden procedurele vereisten gesteld ten aanzien van het betrekken van de burger bij een besluit. De bepaling dat uw Vergadering een inspraakverordening vaststelt, blijft van kracht, doch in plaats van aan te geven wat in die verordening dient te worden geregeld, wordt aangegeven dat (de nieuwe) afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van kracht is, tenzij daarvan bij verordening wordt afgeweken. De Awb laat dus uitdrukkelijk toe dat in een inspraakverordening van de desbetreffende bepalingen van de Awb wordt afgeweken. Zo geldt een termijn van zes weken. Deze termijn is in deze verordening overgenomen, doch een afwijking zowel ten gunste als ten nadele is mogelijk. Dit geldt ook voor de mogelijkheid om te bepalen dat ten aanzien van bepaalde beleidsvoornemens geen gelegenheid wordt geboden tot mondelinge inspraak.

Dit concept is zodanig geformuleerd dat bij inwerkingtreding van de voornoemde wijziging van de Awb de inspraakverordening geen aanpassing behoeft. Deze afdeling bepaalt dat inspraak mondeling of schriftelijk zal plaatsvinden. In het algemeen zal de voorkeur bestaan voor een bijeenkomst; ingeval het gaat om besluiten van algemene strekking – zeker indien deze nogal gecompliceerd zijn – zal inspraak door middel van schriftelijke zienswijzen vaak te verkiezen zijn.

Een andere onvolkomenheid in de huidige formulering van de Inspraakverordening is het feit dat de kring van inspraakgerechtigden in feite onbegrensd is. Ook al heeft een beleidsvoornemen geen enkele directe of indirecte invloed of betekenis voor de buurt waar betrokkene woont, dat belet hem niet deel te nemen aan een inspraakbijeenkomst. Deze mogelijkheid blijkt in een aantal gevallen een obstakel te zijn voor degenen die werkelijk een belang hebben bij een bepaald beleidsvoornemen, om van hun inspraakrecht op een adequate wijze gebruik te maken; een en ander kan tevens aan een goede gang van zaken tijdens een inspraakbijeenkomst in de weg staan.

Als bestuursorgaan wordt in deze verordening niet uw Vergadering genoemd. Indien uw Vergadering de behoefte heeft de mening van burgers te peilen, omdat u vindt dat het gevoelen van de betrokkenen onvoldoende recht is gedaan of niet duidelijk is wat dat gevoelen is, kan een besluit worden genomen om daarvoor een bijeenkomst te organiseren. Daarvoor achten wij het niet noodzakelijk een regeling te treffen Wel wijzen wij erop dat de Verordening op de raadscommissies [vastgesteld bij raadsbesluit van 27 februari 2002, nr. 205 (Gemeenteblad 2002, afd. 3A, nr. 162)] een regeling bevat die belanghebbenden de mogelijkheid biedt naar aanleiding van een agendapunt van de commissie hun standpunt, zij het in een relatief kort tijdsbestek, toe te lichten.

Tevens is getracht nauwkeuriger aan te geven in welke gevallen inspraak mogelijk is. Centraal staat het begrip beleidsvoornemen, dat wil zeggen: voornemens die in beginsel niet gericht zijn tot een of meer aanwijsbare personen. Hiermee wordt onder andere uitgesloten dat de inspraakverordening van toepassing zou zijn ten aanzien van een beschikking, een besluit dat tot een of meer met name vermelde personen is gericht. Overigens bepaalt de Algemene wet bestuursrecht in welke gevallen het bestuursorgaan een belanghebbende gelegenheid dient te geven om zijn zienswijze naar aanleiding van een voorgenomen beschikking (vergunning, subsidie, bestuursdwang) kenbaar te maken. Hoewel ook hier het begrip zienswijze wordt gebruikt, wordt deze wijze van voorbereiding van een beschikking niet als inspraak aangemerkt. Het gaat doorgaans om een of enkele belanghebbenden.

De mogelijkheid inspraak te verlenen over de inspraak wordt in deze verordening niet langer geboden. Soms verzandt inspraak in discussies over de vorm van de inspraak. Dat is contraproductief en vormt geen bijdrage aan het betrekken van burgers bij de gemeentelijke beleidsvoorbereiding.

Van belang is nog te vermelden dat omschrijving van het begrip inspraak niet inhoudt dat het bestuur geen nadere informatie verschaft dan wel reageert op inspraakreacties. In de verordening is opgenomen dat het bestuur dient aan te geven hoe de inspraak in een concreet geval vorm dient te worden gegeven. Overigens verplicht de Gemeentewet niet tot meer dan het gelegenheid geven een zienswijze naar voren te brengen. Wij achten het van belang dat indien de wenselijkheid daarvan blijkt, nadere toelichting wordt verstrekt. Voorts zal het zo zijn dat de inspraak aan betekenis wint, indien van gemeentewege wordt gereageerd op hetgeen in een inspraakbijeenkomst naar voren wordt gebracht.

Artikelsgewijze toelichting

Art. 3. Art. 4. Art. 5. Art. 6. Artikelen 7 en 8.

Hierna worden, voorzover de tekst niet voor zich spreekt, artikelen of onderdelen daarvan van een toelichting voorzien.

Art. 1.

Het begrip beleidsvoornemen is enigszins aangepast; de uitwerking van een beleidsvoornemen is in beginsel niet voor inspraak vatbaar. Toegevoegd is het begrip besluit van algemene strekking. Voor dergelijke besluiten is een schriftelijke vorm van inspreken vaak toereikend. Die gelegenheid wordt thans geboden.

De Gemeenteraad wordt niet langer als bestuursorgaan genoemd. Het College van Burgemeester en Wethouders stelt het beleid vast; de Gemeenteraad kan het College daarover inlichtingen vragen en ter verantwoording roepen. Ook kan de Gemeenteraad of een raadscommissie ex art. 82 van de Gemeenteraad behoefte hebben burgers te horen ten aanzien van een door het College genomen besluit of ten aanzien van een voorgenomen besluit. Aangezien het College het bevoegde orgaan is dan wel is belast met de voorbereiding van een door de Gemeenteraad te nemen besluit, is het door de raad(scommissie) gelegenheid geven aan burgers om hun mening te geven, niet als inspraak aan te merken. Doorgaans is er ook heel weinig tijd voor burgers of instellingen om een mening te geven. In de Verordening op de raadscommissies wordt wel over inspreken gesproken, doch deze term is minder juist. Niets let de Gemeenteraad of een commissie overigens om naar aanleiding van een bepaald collegestuk of voorgenomen beleid een bijeenkomst te organiseren waarin burgers uitgebreid hun mening kunnen geven.

Art. 2.

Inspraak is bedoeld voor beleidsvoornemens en staat niet open ten aanzien van concrete beschikkingen. Ten aanzien van beschikkingen geldt een aparte procedure; vooraf dient de vergunninghouder of een derde in de gelegenheid te worden gesteld zijn standpunt naar voren te brengen indien er reden bestaat aan te nemen dat betrokkene het met het voorgenomen besluit niet eens is. Voort is voor bepaalde beschikkingen een aparte procedure voorgeschreven. Deze wordt niet doorkruist door de huidige regeling. Wanneer een bestuursorgaan echter een beleid ten aanzien van de verlening van vergunningen wil invoeren of wijzigen dan wel een sanctiebeleid inzake overtreding van vergunningsvoorschriften op poten wil zetten, geldt vanzelfsprekend wel dat daarover gelegenheid tot inspraak wordt geboden.

In diverse regelingen is bepaald dat de gemeente inspraak dient te verlenen ten aanzien van de daar vermelde onderwerpen. Naast de voorbereiding en herziening van ruimtelijke plannen (waaronder bestemmingsplannen en de toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening) gaat het om de volgende aangelegenheden (de opsomming beoogt geen volledigheid):

  • de stads- en dorspvernieuwing en de voorbereiding van een ontwikkelingsprogramma stedelijke vernieuwing;

  • het integraal gemeentelijk gehandicaptenbeleid;

  • plannen en beleidsvoornemens gericht op de realisatie en de vormgeving van cliëntenparticipatie bij de uitvoering van de Algemene bijstandswet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en

  • de voorbereiding van besluiten tot ontsluiting van welstandstoetsing als bedoeld in art. 12, tweede lid, onder a en b, van de Woningwet.

In art. 2, eerste lid, onder e, van de huidige verordening wordt een aantal uitzonderingen gemaakt op de verplichting inspraak te organiseren. Zoals reeds opgemerkt, zijn deze uitzonderingen in belangrijke mate ontleend aan de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Zij zijn echter niet bruikbaar als het gaat om de vraag vast te stellen, of inspraak dient te worden verleend. Beleid is per definitie een openbare zaak en de persoonlijke levenssfeer of de benadeling van de gemeente kunnen hier geen rol spelen. Wel is als weigeringsgrond gehandhaafd – overigens kent de Wob deze grond niet - de verantwoordelijkheid van de gemeente voor kwetsbare groepen als uitzonderingsgrond, omdat in bepaalde situaties de gemeente voor de belangen van bepaalde groepen dient op te komen ongeacht het gevoelen van andere groepen uit de bevolking.

In het nieuwe art. 2 zijn enige nieuwe uitzonderingen opgenomen, zoals wijzigingen van beleid op ondergeschikte punten of om juridische redenen. Voorts behoeft geen inspraak te worden verleend, indien er sprake is van een startnotitie inrichting besluitvormingsproces waarin de daar aangewezen beslissingen van inspraak zijn uitgesloten. Deze startnotities worden gebruikt voor complexe langdurige processen (onder andere de Noord-Zuidlijn). Daarin wordt aangegeven ten aanzien van welk besluit een referendum kan worden gehouden; latere besluiten zijn niet meer referendabel. In een dergelijke startnotitie zouden ook bepaalde beslissingen van inspraak kunnen worden uitgesloten. Wij zijn echter van mening dat referenda en inspraak niet op een lijn zijn te stellen.

Een belangrijke bepaling is artikel 3. Inspraak is bedoeld om de ingezetenen van de gemeente de gelegenheid te geven het besluitvormingsproces ten aanzien van beslissingen die hen kunnen raken, te kunnen beïnvloeden. Inspraak is niet bedoeld om een ieder ook al wordt hij in het geheel niet getroffen door een voorgenomen beleid of beslissing, daarover zijn mening te geven. Dit betekent overigens niet dat de kring van inspraakgerechtigden sterk wordt beperkt. Steeds zal moeten worden nagegaan waar een bepaald beleidsvoornemen zijn invloed zal doen gelden. Soms zal dat de hele stad zijn, soms het gebied van een stadsdeel of slechts een bepaalde wijk of buurt. Ook heeft de nieuwe bepaling niet de bedoeling organisaties die de belangen behartigen die door een voorgenomen beslissing kunnen worden getroffen, uit te sluiten. Wel zal uit de statuten moeten blijken dat de behartiging van het specifieke belang waarop een beleidsvoornemen betrekking heeft, tot de taak van de instelling behoort. Vage omschrijvingen als het dienen van het algemeen belang of het bevorderen van de leefbaarheid zijn ontoereikend om als inspraakgerechtigde te worden aangemerkt. Met de aanduiding “gevolgen hebben” worden niet bedoeld de eventuele financiële consequenties van een beslissing. Een beleidsmaatregel zal in de regel geld kosten; uiteindelijk betalen de burgers deze hetzij via een gemeentelijke belasting of heffing hetzij via de algemene (rijks) belastingen. Begroting en heffingen zijn ook van inspraak uitgesloten. Een financieel gevolg kan derhalve geen recht op inspraak geven.

Ingeval onduidelijkheid bestaat over de vraag wie kunnen inspreken, zullen Burgemeester en Wethouders de grenzen dienen aan te geven; het spreekt vanzelf dat in geval van twijfel deze grenzen ruim worden getrokken.

Beperking van de kring van inspraakgerechtigden is niet mogelijk, indien het gaat om een ruimtelijk plan als bedoeld in artikel 6a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, alsmede om toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Vooralsnog geeft de Wet op de Ruimtelijke Ordening in deze gevallen iedere ingezetene de mogelijkheid zijn mening over een dergelijk plan te geven.

Uitgangspunt voor inspraak is het in de gelegenheid stellen mondelinge zienswijzen in te dienen. Wie dat echter schriftelijk wil doen, wordt niets in de weg gelegd. Een uitzondering wordt gemaakt voor een besluit van algemene strekking. Deze lenen zich in het algemeen niet voor mondelinge zienswijzen. In art. 4, vierde lid, is voorzien in de situatie dat het bestuursorgaan – naar aanleiding van de ingediende zienswijzen – aanleiding ziet een bijeenkomst te beleggen waarop insprekers mondeling hun standpunt kunnen uiteenzetten.

Wat de termijn van het gelegenheid geven zienswijzen naar voren te brengen, wordt voorgesteld hiervoor vier weken als uitgangspunt te nemen. De Awb gaat uit van een termijn van zes weken, doch bij plaatselijke regeling kan van de bepalingen van de Awb in deze worden afgeweken. Een verlenging of een verkorting van de termijn is in bijzondere gevallen mogelijk. Voorts bevat deze bepaling een aantal onderwerpen die naast de in artikel 3:12 van de Awb vermelde punten in de kennisgeving moeten worden opgenomen. Voor bestemmingsplannen e.d. geldt nog de eis van bekendmaking in de Staatscourant; dat behoeft hier niet vermeld te worden.

Aan het verslag van een inspraakbijeenkomst wordt een aantal eisen gesteld. Belangrijk is dat dient te worden vermeld in hoeverre de inspraak tot wijzigingen in het beleidsvoornemen of besluit van algemene strekking heeft geleid. Indien slechts gelegenheid is gegeven schriftelijk zienswijzen naar voren te brengen, behoeft geen verslag te worden gemaakt. Wel zal bij de besluitvorming moeten worden aangegeven of de schriftelijke reacties tot een wijziging of aanpassing van het voorgenomen besluit hebben geleid. Indien sprake is van meer dan 50 insprekers, kan van toezending worden afgezien. Wel dient dan te worden aangegeven waar het verslag kan worden verkregen, terwijl ook publicatie op een gemeentelijke website dan een vereiste is.

Voorzien is in de mogelijkheid voor veel voorkomende kwesties een vaste inspraakprocedure vast te stellen (art. 7). Deze wordt niet vastgesteld dan nadat de raadscommissie daarover zijn mening heeft kunnen geven.

Voorts in wijzigingen van de vastgestelde procedure met dien verstande dat het bestuursorgaan daarvan tevoren kennis geeft aan de betrokken raadscommissie (art. 8).

Art. 9.

In de Awb is inmiddels een regeling getroffen voor de behandeling van klachten. Er is geen reden om voor klachten over de inspraak een afwijkende procedure te handhaven. De onafhankelijke klachtencommissie heeft goed werk gedaan, doch van een duidelijke meerwaarde ten opzichte van andere onafhankelijke klachtenprocedures is niet gebleken. Gelet ook op de dualisering ligt het voor de hand daarmee in eerste instantie het college te belasten. Wordt de klacht niet naar tevredenheid afgedaan, dan kan een klacht bij de gemeentelijke ombudsman worden ingediend. Aan diens onafhankelijke en objectieve wijze van behandeling van klachten behoeft niet te worden getwijfeld.

Art. 10.

Op beleidsvoornemens ten aanzien waarvan voor inwerkingtreding van deze verordening is besloten inspraak te verlenen, is de oude regeling van toepassing met dien verstande dat geen inspraak wordt verleend over de inspraakprocedure (art. 3, tweede lid, van de Algemene Inspraakverordening 1996).