Regeling vervallen per 01-09-2014

Bijzondere subsidieverordening voor opvang en begeleiding van kwetsbare burgers

Geldend van 01-01-2008 t/m 31-08-2014

Intitulé

Bijzondere subsidieverordening voor opvang en begeleiding van kwetsbare burgers

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    ASA 2004: Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2004;

  • b.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • c.

    college: het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam;

  • d.

    contra-indicatie: criterium op basis waarvan een hulpverlenende instelling een cliënt toegang tot hulpverlening weigert;

  • e.

    dakloze: persoon die gebruikmaakt van de nachtopvang of de winterkoudeopvang, slaapt op straat of leeft in een voor wonen ongeschikte ruimte, bijvoorbeeld een garagebox, bootje, auto of tentje;

  • f.

    eergerelateerd geweld: elke vorm van geestelijk of lichamelijk geweld gepleegd in reactie op een (dreiging van) schending van de eer van een man of vrouw en daarmee van zijn of haar familie waarvan de buitenwereld op de hoogte is of dreigt te raken;

  • g.

    genormeerd subsidiebedrag: door het college bepaald vast subsidiebedrag voor een product, uitgedrukt per teleenheid;

  • h.

    huiselijk geweld: de aantasting van de persoonlijke integriteit door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer, waaronder (ex-)partners, gezins- of familieleden en huisvrienden. Onder de term geweld worden zowel geestelijke, lichamelijke als seksuele vormen van geweld begrepen;

  • i.

    ketenbenadering: gemeentelijke ketenbenadering: een aanpak waarin onder regie van de gemeente meerdere organisaties hun werkprocessen stroomlijnen om in de zorgbehoefte van een cliënt te voorzien;

  • j.

    een aanpak waarin meerdere organisaties hun werkprocessen stroomlijnen en op elkaar aansluiten om in de zorgbehoefte van een persoon te voorzien;

  • k.

    OGGZ-cliënt (cliënt Openbare Geestelijke Gezondheidszorg): persoon met de volgende kenmerken:

    I. aanwezigheid van een psychische handicap (waaronder verslavingsproblemen of ernstige psychosociale problemen);

    II. tegelijkertijd aanwezigheid van meerdere problemen op andere leefgebieden, zoals huisvesting, inkomen en dagbesteding;

    III. leidend tot het niet voldoende in staat zijn om in zijn eigen bestaansvoorwaarden te voorzien (huisvesting, sociale contacten, zelfverzorging);

    IV. gebrek aan mogelijkheden om zelf problemen op te lossen, en

    V. afwezigheid van een adequate hulpvraag;

  • l.

    OGGZ-cliënt in acute crisissituatie: OGGZ-cliënt die spoedeisende hulp behoeft;

  • m.

    prestatie-indicator: een waarde die aanwijzingen geeft voor een redelijk betrouwbare schatting van het resultaat;

  • n.

    productgroep: aantal producten met een verbindend kenmerk;

  • o.

    productievolume: de omvang van de te leveren of geleverde producten, uitgedrukt in de teleenheid die voor het product is vastgesteld in de nadere regels of in de verleningsbeschikking;

  • p.

    subsidiejaar: het kalenderjaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

  • q.

    subsidieplafond: het bedrag dat gedurende een begrotingsjaar ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies;

  • r.

    teleenheid: standaard die als grootheid wordt aangenomen om het productievolume te meten;

  • s.

    thuisloze: persoon die dakloos is geweest en verblijft in een voorziening voor maatschappelijke opvang;

  • t.

    veelpleger: persoon die in de laatste vijf jaar meer dan tien politieantecedenten heeft, waarvan ten minste één in het peiljaar;

  • u.

    zorgtoeleiding: het actief ondersteunen van een persoon om toegang tot hulpaanbod te organiseren;

  • v.

    zwerfjongere: persoon die:

    I. niet ouder is dan 23 jaar;

    II. afkomstig uit Amsterdam of een regiogemeente is of nergens anders in Nederland meer enige binding heeft;

    III. drie maanden dak- of thuisloze was of gedurende die periode minimaal op drie verschillende adressen heeft gewoond;

    IV. daarnaast minimaal op drie van de verschillende domeinen problemen heeft: wonen, werken/school, financiën, justitie, gezondheid en sociaal netwerk, en

    V. geen mogelijkheden heeft voor begeleiding in de reguliere hulpverlening.

Artikel 1.2 Toepasselijkheid verordening

  • 1. Op grond van deze verordening kunnen periodieke subsidies worden verstrekt voor producten om kwetsbare burgers die een beroep doen op de hulpverlening in Amsterdam en de omringende gemeenten, in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning in staat te stellen zo zelfstandig mogelijk te functioneren.

  • 2. Onder de producten genoemd in het eerste lid, worden verstaan producten die vallen binnen de volgende productgroepen:

    • a.

      preventie;

    • b.

      ambulante begeleiding en dienstverlening;

    • c.

      zorgtoeleiding;

    • d.

      wonen;

    • e.

      inloopvoorzieningen;

    • f.

      sociaal netwerk: cliëntgestuurde activiteiten.

  • 3. Het college stelt vast voor welke producten een subsidieaanvraag ingediend kan worden.

  • 4. Tot de kwetsbare burgers, genoemd in het eerste lid, behoren uitsluitend de volgende groepen:

    • a.

      dak- en thuislozen;

    • b.

      zwerfjongeren;

    • c.

      veelplegers met ernstige verslavings- of geestelijke gezondheidsproblematiek;

    • d.

      zelfstandig wonende OGGZ-cliënten;

    • e.

      OGGZ-cliënten in acute crisissituatie;

    • f.

      slachtoffers, getuigen en daders van huiselijk geweld;

    • g.

      slachtoffers van eergerelateerd geweld;

    • h.

      slachtoffers van mensenhandel;

    • i.

      mensen met een psychiatrische aandoening die gebruikmaken of hebben gemaakt van de geestelijke gezondheidszorg;

    • j.

      mensen die ten gevolge van een delict psycho-sociale ondersteuning nodig hebben.

  • 5. Het college bepaalt, na overleg met de colleges van burgemeester en wethouders van de omringende gemeenten, voor welke producten als bedoeld in het eerste lid, een subsidieaanvraag ingediend kan worden voor kwetsbare burgers die een beroep doen op de hulpverlening in die gemeenten.

Artikel 1.3 Overschrijding subsidieplafond

  • 1. Indien het subsidieplafond lager is dan de som van de in de toe te kennen subsidieaanvragen gevraagde subsidiebedragen, rangschikt het college de aanvragen op een prioriteitenlijst. De volgorde waarin de aanvragen op de prioriteitenlijst worden gerangschikt, wordt bepaald door de mate waarin:

    • a.

      de aanvrager in vorige jaren subsidie heeft ontvangen en stopzetting van de gesubsidieerde producten tot vernietiging van maatschappelijk kapitaal leidt;

    • b.

      de aanvraag voorziet in producten die naar het oordeel van het college voorzien in tekorten;

    • c.

      de aanvraag kosteneffectief is omdat de verhouding tussen het gevraagde subsidiebedrag per eenheid en de prestaties gelijk is aan of beter is dan het stedelijk gemiddelde voor het product of dan een door het college te bepalen norm;

    • d.

      de aanvraag is afgestemd met ketenpartners;

    • e.

      de aanvraag bijdraagt tot een stedelijk sluitend aanbod.

  • 2. Het college honoreert de aanvragen naar de volgorde van de prioriteitenlijst.

Hoofdstuk 2 Subsidieaanvraag en subsidieverlening

Artikel 2.1 Indieningstermijnen

  • 1. De subsidieaanvraag die strekt tot verhoging van een bestaande subsidie met meer dan 10% of meer dan € 100.000, alsmede een subsidieaanvraag van een subsidieaanvrager die niet eerder subsidie in het kader van deze verordening heeft ontvangen, dienen uiterlijk 15 maart voorafgaand aan het subsidiejaar door het college te zijn ontvangen.

  • 2. De subsidieaanvraag dient uiterlijk 1 september voorafgaand aan het subsidiejaar door het college te zijn ontvangen.

  • 3. Indien naar het oordeel van het college wijziging van een tijdig ingediende subsidieaanvraag nodig is, dient de gewijzigde subsidieaanvraag uiterlijk 1 november voorafgaand aan het subsidiejaar of twee weken na het verzoek tot wijziging ontvangen te zijn door het college.

Artikel 2.2 Over te leggen informatie

  • 1. De subsidieaanvrager maakt gebruik van door het college vastgestelde aanvraagformulieren, welke het college uiterlijk 1 juni voorafgaand aan het subsidiejaar beschikbaar stelt.

  • 2. Het college stelt formulieren vast die de aanvrager, onverminderd het bepaalde in artikel 4:64 Awb en artikel 5:2 ASA 2004, in ieder geval verplichten de volgende informatie te verstrekken:

    • a.

      een begroting voor het subsidiejaar, bestaande uit een overzicht van de geraamde inkomsten en uitgaven per product;

    • b.

      het productievolume per product, uitgedrukt in de door het college vastgestelde teleenheid alsmede het gevraagde subsidiebedrag per teleenheid per product, voor zover het college een teleenheid heeft vastgesteld;

    • c.

      de prestaties per product, uitgedrukt in de door het college vastgestelde prestatie-indicatoren;

    • d.

      een productbeschrijving, waarin onder meer doelen, activiteiten, methodieken, doelgroepen en eventuele door de subsidieaanvrager gehanteerde contra-indicaties worden vermeld;

    • e.

      de wijze waarop de subsidieaanvrager cliënttevredenheid meet;

    • f.

      een bestuursverklaring.

  • 3. Bij een subsidieaanvraag zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, kan per 15 maart voorafgaand aan het subsidiejaar volstaan worden met de in het tweede lid, onder a, b en d, bedoelde informatie en overlegt de aanvrager de onder c, e en f, bedoelde informatie uiterlijk 1 september voorafgaand aan het subsidiejaar.

Artikel 2.3 Weigeringsgronden

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 4:35 Awb en artikel 5:4 ASA 2004 kan het college de subsidie geheel of gedeeltelijk weigeren indien gegronde reden bestaat aan te nemen dat:

    • a.

      soortgelijke activiteiten in andere boekjaren onder een andere gemeentelijke, provinciale of rijksregeling zijn gesubsidieerd;

    • b.

      de subsidieaanvrager niet bijdraagt aan de gemeentelijke ketenbenadering;

    • c.

      het product en het productievolume waarvoor subsidie wordt aangevraagd, niet aansluiten op de door het college geconstateerde behoefte aan het product;

    • d.

      het product waarvoor subsidie wordt aangevraagd, niet kosteneffectief is, omdat de verhouding tussen het gevraagde subsidiebedrag per eenheid en de prestaties slechter is dan het stedelijk gemiddelde voor vergelijkbare activiteiten of dan een door het college te bepalen norm.

  • 2. In afwijking van artikel 5:4 ASA 2004 worden onder “de gemeente” mede verstaan de in artikel 1.2, vijfde lid, bedoelde gemeenten.

Artikel 2.4 Subsidieverlening

  • 1. Op een aanvraag tot subsidieverlening beslist het college uiterlijk 2 januari van het subsidiejaar.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 4:30 Awb bevat de beschikking tot subsidieverlening ten minste:

    • a.

      het productievolume per product, uitgedrukt in de teleenheid zoals bedoeld in artikel 2.2, tweede lid;

    • b.

      de te leveren prestaties per product, uitgedrukt in de prestatie-indicatoren zoals bedoeld in artikel 2.2, tweede lid;

    • c.

      het totale subsidiebedrag, het subsidiebedrag per product en het subsidiebedrag per teleenheid.

Artikel 2.5 Genormeerd subsidiebedrag

  • 1. Het college kan een genormeerd subsidiebedrag vaststellen.

  • 2. Het college kan een hogere subsidie dan het genormeerde subsidiebedrag verlenen indien:

    • a.

      de subsidieontvanger in de loop van een door het college te bepalen overbruggingsperiode het gevraagde subsidiebedrag in overeenstemming brengt met het genormeerde subsidiebedrag;

    • b.

      het college van mening is dat stopzetting van de activiteit maatschappelijk onaanvaardbaar is, of

    • c.

      het college nadere eisen stelt aan het product, waardoor meerkosten ontstaan.

Artikel 2.6 Verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger voldoet aan de registratieverplichtingen krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning.

  • 2. De subsidieontvanger voldoet aan door het college vast te stellen registratie-verplichtingen.

  • 3. De subsidieontvanger voldoet aan door het college vast te stellen kwaliteits-verplichtingen.

  • 4. De subsidieontvanger voldoet aan door het college vast te stellen prestatienormen, welke normen het college baseert op de prestatie-indicatoren genoemd in artikel 2.2, tweede lid, onder c.

  • 5. De subsidieontvanger rapporteert, indien hiertoe aangewezen door het college, op kwartaalbasis het geleverde productievolume en de geleverde prestaties aan het college binnen 30 dagen na het einde van een kwartaal. Het college kan subsidieontvangers onder meer hiertoe aanwijzen indien:

    • a.

      het college beleidsdoelen heeft geformuleerd voor een product, en

    • b.

      de totale uitgaven voor het product op de gemeentelijke begroting meer dan een miljoen euro bedragen;

  • 6. De subsidieontvanger vraagt schriftelijke toestemming van het college indien hij een bestemmingsreserve wil vormen.

  • 7. De subsidieontvanger verleent medewerking aan externe audits, waartoe het college, onverminderd de in artikel 7.3 ASA 2004 genoemde opdracht aan de accountant, opdracht kan geven om vast te stellen of de subsidieontvanger de verplichtingen nakomt die in de beschikking tot subsidieverlening zijn vastgelegd.

  • 8. De subsidieontvanger handelt in overeenstemming met het gemeentelijk beleid vastgesteld voor de productgroepen en de groepen kwetsbare burgers zoals genoemd in artikel 1.2, tweede en vierde lid.

Hoofdstuk 3 Verantwoording en vaststelling

Artikel 3.1 Verantwoording

Onverminderd het bepaalde in artikel 4:75 Awb, artikel 4:76 Awb, artikel 4:78 Awb en artikel 7:3 ASA 2004 legt de subsidieontvanger bij een aanvraag tot subsidievaststelling een overzicht over van:

  • a.

    het productievolume per product, uitgedrukt in de teleenheid zoals bedoeld in artikel 2.2, tweede lid;

  • b.

    de geleverde prestaties per product, uitgedrukt in de prestatie-indicatoren zoals bedoeld in artikel 2.2, tweede lid.

Artikel 3.2 Subsidievaststelling

  • 1. Het college bepaalt voor welke producten het subsidiebedrag wordt vastgesteld op basis van het productievolume vermenigvuldigd met het vastgestelde subsidiebedrag per teleenheid van het product.

  • 2. Indien de hoogte van het subsidiebedrag wordt vastgesteld overeenkomstig het eerste lid, geldt het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen subsidiebedrag voor een specifiek product als maximumbedrag voor vaststelling van de subsidie; subsidieontvangers kunnen een subsidieaanvraag indienen voor overproductie indien de overproductie meer dan 5% bedraagt.

  • 3. Indien de hoogte van het subsidiebedrag wordt vastgesteld overeenkomstig het eerste lid, gelden de volgende regels indien het geleverde productievolume lager is dan in de beschikking tot subsidieverlening is bepaald:

    • a.

      indien het geleverde productievolume niet meer dan 5% lager is, stelt het college de subsidie vast op 100% van het verleende subsidiebedrag;

    • b.

      compensatie tussen activiteiten binnen hetzelfde product is mogelijk, mits het verleende subsidiebedrag niet wordt overschreden;

    • c.

      compensatie tussen verschillende producten en productgroepen is mogelijk, mits het college daarvoor schriftelijke toestemming heeft verleend en het verleende subsidiebedrag niet wordt overschreden.

  • 4. Indien het college voor een product een prestatienorm heeft vastgesteld, zoals bedoeld in artikel 2.6, vierde lid, kan het college de subsidie maximaal 5% lager vaststellen, indien de subsidieontvanger slechter presteert dan de vastgestelde prestatienorm.

Artikel 3.3 Stimuleringsfonds

  • 1. Middelen die resteren ten gevolge van een lagere subsidievaststelling als bedoeld in artikel 3.2, worden toegevoegd aan een door het college te vormen gemeentelijk stimuleringsfonds voor verhoging van het productievolume en verbetering van de prestaties.

  • 2. Het college kan aan het stimuleringsfonds middelen onttrekken ten behoeve van de verhoging van het productievolume of de verbetering van de prestaties.

  • 3. Het stimuleringsfonds bedraagt maximaal 10% van de begroting Maatschappelijke opvang.

Artikel 3.4 Egalisatiereserve

  • 1. Een subsidieontvanger kan een egalisatiereserve vormen in de zin van artikel 7:5 ASA 2004 tot ten hoogste 20% van het subsidiebedrag.

  • 2. De egalisatiereserve kan uitsluitend aangewend worden voor door het college gesubsidieerde producten en voor de volgende doelen:

    • a.

      het opvangen van fluctuaties in het productievolume;

    • b.

      investeringen in verhoging van het productievolume en verbetering van prestaties;

    • c.

      productinnovatie.

  • 3. De subsidieontvanger legt in het financiële verslag, zoals bedoeld in artikel 4:76 Awb, verantwoording af over de besteding van de egalisatiereserve.

Artikel 3.5 Batig saldo

  • 1. Indien de jaarrekening na aftrek van de egalisatiereserve een batig saldo aanwijst, vordert het college dit saldo terug; indien er sprake is van financiering van andere bestuursorganen of derden, vordert het college het batig saldo terug op basis van de verhouding waarin de middelen zijn toegekend.

  • 2. Het eigen aandeel van cliënten in de kosten wordt bij de in het eerste lid bedoelde verhouding buiten beschouwing gelaten.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 4.1 Inwerkingtreding verordening

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2008.

Artikel 4.2 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als “Bijzondere subsidieverordening voor opvang en begeleiding van kwetsbare burgers”.