Regeling vervallen per 19-03-2014

Verordening op de stadsdelen

Geldend van 01-01-2014 t/m 18-03-2014

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1

  • 1. De gemeente Amsterdam kent de volgende stadsdelen:

    - Centrum (A);

    - West (E);

    - Nieuw-West (F);

    - Zuid (K);

    - Oost (M);

    - Noord (N);

    - Zuidoost (T);

  • 2. De grens van de stadsdelen, vermeld in het vorige lid, is aangegeven op de bij deze verordening behorende kaartbijlagen.

  • 3. Ten aanzien van een verzoek van een stadsdeel tot wijziging van de grens beslist de gemeenteraad.

  • 4. De deelraad kan de naam van het stadsdeel wijzigen. Het besluit tot naamswijziging wordt onmiddellijk ter kennis gebracht van het college. Het besluit vermeldt de datum van ingang, die is gelegen ten minste een jaar na de datum van het besluit.

Artikel 2

  • Waar in deze verordening bepalingen van de Gemeentewet of de Kieswet van overeenkomstige toepassing worden verklaard, wordt gelezen voor:

    • a.

      gemeente: stadsdeel;

    • b.

      gemeentebestuur: stadsdeelbestuur;

    • c.

      gemeenteraad: deelraad;

    • d.

      Burgemeester en Wethouders: dagelijks bestuur;

    • e.

      college: dagelijks bestuur;

    • f.

      burgemeester: voorzitter van het dagelijks bestuur;

    • g.

      wethouders: leden van het dagelijks bestuur;

    • h.

      gedeputeerde staten: college;

    • i.

      raad: deelraad.

Hoofdstuk 2 De inrichting en samenstelling van het stadsdeelbestuur

Paragraaf 1 Algemene bepaling

Artikel 3

  • 1. In elk stadsdeel is een deelraad, een dagelijks bestuur en een voorzitter van het dagelijks bestuur.

  • 2. Het stadsdeel is een deelgemeente als bedoeld in artikel 87 van de Gemeentewet.

Artikel 4

Onder stadsdeelbestuur wordt in deze verordening verstaan: ieder bevoegd orgaan van het stadsdeel.

Paragraaf 2 De deelraad

Artikel 5

De deelraad vertegenwoordigt de gehele bevolking van het stadsdeel.

Artikel 6

  • 1. De deelraad bestaat uit:

    15 leden in een stadsdeel beneden de 30.000 inwoners;

    17 leden in een stadsdeel van 30.001 – 35.000 inwoners;

    19 leden in een stadsdeel van 35.001 – 40.000 inwoners;

    21 leden in een stadsdeel van 40.001 – 45.000 inwoners;

    25 leden in een stadsdeel van 45.001 – 60.000 inwoners;

    27 leden in een stadsdeel van 60.001 – 80.000 inwoners;

    29 leden in een stadsdeel boven de  80.000 inwoners.

  • 2. Voor toepassing van het eerste lid, is het inwonertal van het stadsdeel bepalend, zoals dit voorkomt in de van gemeentewege openbaar gemaakte bevolkingscijfers per 1 januari van het jaar voorafgaande aan het jaar van de verkiezing van de deelraad.

  • 3. Het college kan op schriftelijk verzoek van een deelraad het inwonertal per de eerste dag van de vierde maand voorafgaande aan de maand van de kandidaatstelling vaststellen, indien aannemelijk is dat het in het eerste lid genoemde inwonertal op genoemde datum is overschreden. In dat geval geldt dit tijdstip als peildatum.

  • 4. Vermeerdering of vermindering van het aantal leden van de deelraad, voortvloeiende uit wijziging van het aantal inwoners van het stadsdeel, treedt eerst in bij de eerstvolgende te houden verkiezing van de deelraad.

Artikel 7

De verkiezing van de leden van de deelraden vindt gelijktijdig met de  gemeenteraads-verkiezingen plaats.

Artikel 8

  • 1. Ten aanzien van de verkiezing van de leden van de deelraad zijn de bepalingen van de Kieswet  betreffende de verkiezing van de leden van de gemeenteraad van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het  college geeft nadere regels inzake de verkiezing (verkiezingsreglement), voor-zover dat noodzakelijk is voor een ordelijk verloop van de verkiezing kan het college bij die nadere regels afwijken van de in het eerste lid bedoelde bepalingen.

Artikel 9 

  • 1. Alvorens hun functie te kunnen uitoefenen, leggen de leden van de deelraad in de vergadering de eed (verklaring en belofte) af.

  • 2. In de eerste vergadering van de deelraad na de periodieke verkiezing legt eerst het oudste lid in jaren de eed af in handen van de voorzitter van het dagelijks bestuur. Hierna leggen de overige leden van de deelraad de eed af in handen van het oudste lid in jaren.

  • 3. Bij vervanging van een tussentijdse opengevallen plaats wordt de eed (verklaring en belofte) afgelegd in handen van de voorzitter van de deelraad.

  • 4. Ten aanzien van de eedaflegging van leden van een deelraad voor de eerste zittingsperiode van een nieuw, door samenvoeging van bestaande stadsdelen of delen daarvan ontstaan, stadsdeel is het tweede lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor “voorzitter van het dagelijks bestuur” wordt gelezen: voorzitter van het dagelijks bestuur van het bij de samenvoeging betrokken stadsdeel met de meeste inwoners.

Artikel 10

De deelraad stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden vast.

Artikel 11

  • 1. Op de vergadering van de deelraad zijn de artikelen 17 tot en met 21 en 25 tot en met 32 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Op de ambtelijke bijstand en het recht op ondersteuning is artikel 33 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 12

1. Op het recht van initiatief, recht van amendement en het stellen van mondelinge en schriftelijke vragen zijn de artikelen 147a, 147b en 155 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 3 De voorzitter

Artikel 13

  • 1. De deelraad benoemt, na de periodieke verkiezing, onder leiding van de demissionaire voorzitter van het dagelijks bestuur een voorzitter van het dagelijks bestuur.

  • 2. Indien bij stemming geen der kandidaten de volstrekte meerderheid behaalt, wordt een  tweede stemming gehouden tussen de twee kandidaten die bij de eerste stemming de meeste stemmen hebben verkregen.

  • 3. De voorzitter van het dagelijks bestuur maakt deel uit van het dagelijks bestuur.

  • 4. De voorzitter van het dagelijks bestuur is zowel voorzitter van de deelraad  als voorzitter van het dagelijks bestuur. Zijn benoeming als lid van het dagelijks bestuur gaat in op het moment dat tenminste de helft van het met inachtneming van artikel 17 bepaalde aantal leden van het dagelijks bestuur de benoeming heeft aanvaard.

  • 5. De deelraad kan, in afwijking van het vierde lid, uit zijn midden een voorzitter van de deelraad aanwijzen belast met het voorzitten van de vergaderingen van de deelraad.

  • 6. Bij toepassing van het vorige lid treedt de voorzitter van de deelraad in de plaats van de voorzitter van het dagelijks bestuur, waar het betreft het schriftelijk oproepen van de  leden tot de vergadering en het ordelijk verloop van de deelraadsvergadering, zoals dat is geregeld in de Gemeentewet en het Reglement van Orde van de deelraad.

Artikel 14

  • 1. Ten aanzien van ondertekening en opening van stukken van de deelraad zijn de artikelen 32a en 74 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing op de voorzitter van het dagelijks bestuur.

  • 2. Ten aanzien van ondertekening en opening van stukken van het dagelijks bestuur zijn de artikelen 59a en 74 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing op de voorzitter van het dagelijks bestuur.

  • 3. Ten aanzien van de bevoegdheden van de voorzitter van het dagelijks bestuur is artikel 53 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Ten aanzien van opening van stukken van het dagelijks bestuur is artikel 74, eerste lid, van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing op de voorzitter van het dagelijks bestuur.

  • 5. Ten aanzien van verhindering of ontstentenis van de voorzitter van het dagelijks bestuur is artikel 77, eerste lid, van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 15

  • 1. Indien de deelraad heeft besloten tot het aanstellen van een voorzitter van de deelraad als bedoeld in artikel 13, vijfde lid, zijn de artikelen 74 en 32a van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing op de voorzitter van de deelraad, in plaats van de voorzitter van het dagelijks bestuur, voorzover het openen van de aan de deelraad gerichte stukken, de mededeling van die stukken en ondertekening van stukken die van de raad uitgaan, betreft.

  • 2. Bij verhindering of ontstentenis van de voorzitter van de deelraad neemt het langstzittende lid van de deelraad hem waar. Indien meer leden van de deelraad even lang zitting hebben, vindt de waarneming plaats door het oudste lid in jaren van hen. De deelraad kan een ander lid met de waarneming belasten.

Paragraaf 4 Het dagelijks bestuur

Artikel 16

  • 1. De deelraad benoemt de overige leden van het dagelijks bestuur.

  • 2. Het dagelijks bestuur bestaat uit:

    maximaal vier leden in een stadsdeel beneden de 60.001 inwoners;

    maximaal vijf leden in een stadsdeel boven de 60.000 inwoners.

  • 3. Ten aanzien van de benoeming van de leden van het dagelijks bestuur zijn de artikelen 37 tot en met 41 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Alvorens hun functie te kunnen uitoefenen, leggen de leden van het dagelijks bestuur in de vergadering van de raad in handen van de voorzitter van het dagelijks bestuur de eed (verklaring en belofte) af.

  • 5. Een lid van het dagelijks bestuur kan tevens lid van de deelraad zijn en omgekeerd gedurende het tijdvak dat aanvangt op de dag van de stemming voor de verkiezing van de leden van de deelraad en eindigt op het tijdstip waarop de leden van het dagelijks bestuur aftreden.

  • 6. Een lid van het dagelijks bestuur kan tevens lid van de deelraad zijn en omgekeerd gedurende het tijdvak dat aanvangt op het tijdstip van zijn benoeming tot lid van het dagelijks bestuur en eindigt op het tijdstip waarop zijn opvolger als lid van de deelraad de eed of de verklaring en belofte heeft afgelegd of waarop vaststaat dat geen opvolger kan worden benoemd. Indien vaststaat dat geen opvolger in de deelraad kan worden benoemd, wordt hij geacht ontslag te nemen als lid van de deelraad met ingang van het tijdstip waarop hij zijn benoeming als lid van het dagelijks bestuur aanvaardt. Ten aanzien van het ontslag zijn de artikelen X2 en X6 van de Kieswet van overeenkomstige toepassing.

  • 7. Ten aanzien van het vervullen van een opengevallen plaats is hoofdstuk W van de Kieswet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 17

  • 1. De voorzitter van het dagelijks bestuur stelt, met inachtneming van hetgeen het dagelijks bestuur heeft bepaald, dag en plaats van de vergadering van het dagelijks bestuur en het tijdstip van de opening vast.

  • 2. De voorzitter van het dagelijks bestuur maakt de dag en plaats van te houden openbare vergaderingen en het tijdstip van de opening bekend.

Artikel 18

Ten aanzien van verhindering of ontstentenis van alle leden van het dagelijks bestuur is artikel 77, tweede lid, van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 5 De commissies

Artikel 19

  • 1. De deelraad kan raads-, bestuurs- en andere commissies instellen.

  • 2. Met betrekking tot de taken, bevoegdheden, samenstelling en verantwoording van raads-, bestuurs- en andere commissie genoemd in het eerste lid zijn de artikelen 82 tot en met 86 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het dagelijks bestuur en de voorzitter van het dagelijks bestuur kunnen bestuurs- en andere commissies instellen.

  • 4. Met betrekking tot de taken, bevoegdheden, samenstelling en verantwoording van de bestuurs- en andere commissies genoemd in het derde lid zijn de artikelen 83 tot en met 86 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 6 (Vervallen)

Artikel 20 (Vervallen)

Artikel 21 (Vervallen)

Artikel 22 (Vervallen)

Paragraaf 7 De stadsdeelsecretaris

Artikel 23

  • 1. In elk stadsdeel is een stadsdeelsecretaris.

  • 2. De artikelen  59a, 100, tweede lid,  tot en met 106 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 8 De griffier

Artikel 24

  • 1. In ieder stadsdeel is een griffier.

  • 2. De artikelen  32a, 100,tweede lid, 101, 107 tot en met 107e van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Ten aanzien van het medeondertekenen  van de stukken die van de deelraad uitgaan is artikel 107c van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 3 De bevoegdheid van het stadsdeelbestuur

Paragraaf 1 Inleidende bepalingen

Artikel 25

De deelraad, het dagelijks bestuur en de voorzitter van het dagelijks bestuur behartigen de belangen van het stadsdeel.

Artikel 26

  • 1. De gemeenteraad draagt al zijn taken en bevoegdheden over aan de deelraden behoudens die bevoegdheden die krachtens artikel 156 van de Gemeentewet niet aan een stadsdeel kunnen worden overgedragen.

  • 2. Het college draagt al zijn bevoegdheden over aan het dagelijks bestuur van de stadsdelen.

  • 3. De burgemeester draagt al zijn bevoegdheden over aan de voorzitter van het dagelijks bestuur van de stadsdelen, behoudens die bevoegdheden die krachtens artikel 178 van de Gemeentewet niet kunnen worden overgedragen.

  • 4. Tot de in het tweede en derde lid bedoelde bevoegdheden behoort de bevoegdheid tot het toepassen van bestuursdwang en de bevoegdheid tot het geven van een machtiging tot het binnentreden van een woning.

  • 5. Van overdracht van taken en bevoegdheden als bedoeld in het eerste tot en met derde lid zijn uitgesloten de taken en bevoegdheden die vermeld zijn op de bij deze verordening behorende bijlage lijst A.

  • 6. De deelraad kan aan hem toegekende bevoegdheden overdragen aan het dagelijks bestuur; Op de overgedragen bevoegdheden is artikel 157 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 27

  • 1. Ten aanzien van de uitoefening van de door het college aan het dagelijks bestuur overgedragen taken en bevoegdheden zijn artikel 160, eerste lid onder b, artikel 165, tweede lid, en de artikelen 166 tot en met 169 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Ten aanzien van de uitoefening van de door de burgemeester aan de voorzitter van het dagelijks bestuur overgedragen taken en bevoegdheden is artikel 180 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 28

  • 1. Artikel 26 is van overeenkomstige toepassing op toekomstige bevoegdheden, tenzij het college en, als het bevoegdheden van de burgemeester betreft, de burgemeester, voor het tijdstip dat het gemeentebestuur de nieuwe bevoegdheden krijgt, besluiten dat vermelde bevoegdheden voor maximaal een jaar centraal blijven en niet worden overgedragen.

  • 2. Ingeval toepassing is gegeven aan het eerste lid, besluit de gemeenteraad, het college en de burgemeester binnen de termijn van een jaar over plaatsing van de bevoegdheid op de bij deze verordening behorende bijlage, lijst A. Indien de gemeenteraad, het college en de burgemeester niet binnen deze termijn een besluit heeft genomen, wordt de vermelde bevoegdheid met ingang van de dag na beëindiging van de termijn geacht te zijn overgedragen aan het stadsdeelbestuur.

Artikel 29

Wijziging van de bevoegdhedenverdeling is slechts mogelijk door wijziging van deze verordening of de bij deze verordening behorende bijlage, lijst A, dan wel door gebruik te maken van de in de artikelen 34 tot en met 37 gegeven bevoegdheden.

Paragraaf 2 De verhouding tot de centrale stad

Artikel 30

  • 1. Indien de deelraad, het dagelijks bestuur, dan wel de voorzitter van het dagelijks bestuur inlichtingen wensen omtrent een aangelegenheid waaromtrent deze organen beslissings-bevoegd zijn, kunnen deze inlichtingen schriftelijk aan het college worden gevraagd, dan wel hetzij mondeling, hetzij schriftelijk door een lid van het dagelijks bestuur of de stadsdeel-secretaris worden ingewonnen. Het verzoek dient te voldoen aan het gestelde in artikel 32, tweede lid.

  • 2. De in het eerste lid van dit artikel bedoelde inlichtingen worden verstrekt binnen een maand na ontvangst van de aanvraag. Indien zulks op technische of juridische gronden niet mogelijk blijkt te zijn, wordt daarvan, onder opgaaf van redenen, mededeling gedaan aan de deelraad dan wel zijn dagelijks bestuur.

Artikel 31

  • 1. Indien de gemeenteraad, het college of de burgemeester inlichtingen wenst omtrent een aangelegenheid waaromtrent de gemeenteraad dan wel het college of de burgemeester bevoegd is, kunnen deze inlichtingen schriftelijk door hen hetzij mondeling hetzij schriftelijk aan het dagelijks bestuur worden gevraagd. Tevens zijn de burgemeester, de wethouder of de gemeentesecretaris bevoegd hetzij mondeling hetzij schriftelijk inlichtingen in te winnen bij de stadsdeelsecretaris.

  • 2. Artikel 30, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 32

  • 1. De gemeenteraad, het college of de burgemeester is bevoegd het stadsdeelbestuur op te dragen systematisch informatie te verstrekken.

  • 2. In een opdracht als bedoeld in het eerste lid wordt omschreven:

    • a.

      op grond van welke bestuurstaak de informatiebehoefte bestaat;

    • b.

      om welke informatie het gaat;

    • c.

      met welk doel de informatie moet worden verstrekt;

    • d.

      op welke wijze de informatie moet worden verstrekt;

    • e.

      in welke mate de gevraagde informatie reeds voorhanden is dan wel apart moet worden verzameld;

    • f.

      welke regels gelden voor het gebruik van de informatie voor een doel dat afwijkt van het onder c omschreven doel;

    • g.

      welke regels gelden met betrekking tot het doorleveren van de informatie aan derden en op welke wijze bij de uitkering uit het Stadsdeelfonds rekening is gehouden met de voor de

    • h.

      informatieverstrekking te maken kosten dan wel op welke andere wijze middelen beschikbaar zijn gesteld voor de te maken kosten bij de informatieverstrekking. Daarbij dient tevens het eventuele verband te worden aangegeven tussen de kosten en het gestelde onder e van dit lid.

Artikel 33

  • 1. In dit artikel wordt onder plan verstaan: een door de gemeenteraad, het college of de burgemeester voorgeschreven dan wel als subsidievoorwaarde geëist besluit van het stadsdeelbestuur waarin een beschrijving wordt gegeven van het gevoerde of te voeren beleid ter zake van een of meer beleidsterreinen dan wel onderdelen daarvan en de samenhang daarbinnen, respectievelijk daartussen.

  • 2. De gemeenteraad, het college of de burgemeester kan besluiten, een of meer stadsdeel-besturen te verplichten tot het opstellen van een plan dat aan het gemeentebestuur dient te worden voorgelegd. Het besluit geldt voor een beperkte, in het besluit nader te bepalen tijdsduur. Het besluit kan voorschriften bevatten over de wijze waarop een plan tot stand moet komen.

  • 3. Een besluit als bedoeld in het tweede lid wordt slechts genomen, indien:

    • a.

      dit noodzakelijk is uit een oogpunt van afstemming tussen het beleid van het stadsdeel-bestuur en dat van de centrale stad, terwijl integratie met bestaande plannen niet mogelijk is, of

    • b.

      de ontwikkeling van beleid op een nieuw beleidsterrein dit noodzakelijk maakt.

  • 4. Een besluit als bedoeld in het tweede lid voldoet aan de volgende eisen:

    • a.

      het stadsdeelbestuur wordt voldoende ruimte gelaten voor het voeren van een eigen beleid, onder meer blijkend uit het toekennen van eigen financiële verantwoordelijkheid;

    • b.

      de afstemming van beleid op stadsdeelniveau blijft mogelijk;

    • c.

      overleg met of advies vragen aan ambtenaren van het centrale gemeentebestuur over de inhoud van het plan wordt niet als verplichting opgelegd;

    • d.

      van de kosten, verbonden aan de opstelling van het plan, is een raming beschikbaar.

  • 5. In de toelichting op het ontwerpbesluit wordt aangetoond dat aan het bepaalde in het derde en vierde lid is voldaan.

Paragraaf 3 Instrumenten die inbreuk maken op de bevoegdheden van het stadsdeel

Artikel 34

  • 1. De gemeenteraad het college en de burgemeester kunnen, bij gezamenlijk besluit dan wel afzonderlijk, besluiten tot aanwijzing van een grootstedelijk project, ieder voorzover het de door hun overgedragen bevoegdheden betreft.

  • 2. In het aanwijzingsbesluit wordt bepaald:

    • a.

      een nauwkeurige omschrijving van het project, met inbegrip van de geografische begrenzing;

    • b.

      de stadsdelen waarvoor de aanwijzing geldt;

    • c.

      de tijdsduur waarvoor de aanwijzing geldt;

    • d.

      voor welke bevoegdheden de medewerking van de stadsdeel besturen wordt gevorderd;

    • e.

      welke aan het stadsdeelbestuur toegekende bevoegdheden worden teruggenomen;

    • f.

      welke ambtelijke capaciteit van de betrokken stadsdeelbesturen benodigd is, waarbij, zo nodig, een claim op die capaciteit kan worden gelegd;

    • g.

      wat de kosten van het onder f bepaalde zijn en hoe die kosten worden verdeeld.

  • 3. Aanwijzing van een grootstedelijk project vindt slechts plaats, indien:

    • a.

      het de planning/realisering en/of het beheer betreft van een grootschalig dan wel voor de grote stad uniek project, en tevens

    • b.

      de totstandkoming van het project een zodanig slagvaardige aanpak vergt, dat de onverwijlde medewerking van het stadsdeelbestuur of zelfs een inbreuk op hun bevoegdheden is geboden.

  • 4. Over de aanwijzing tot grootstedelijk project vindt vooraf overleg plaats met de betrokken stadsdeelbesturen.

  • 5. In de toelichting op het ontwerpbesluit tot aanwijzing van een grootstedelijk project wordt aangetoond dat aan het bepaalde in het derde en vierde lid is voldaan.

Artikel 35

  • 1. De gemeenteraad, het college of de burgemeester is uitsluitend bevoegd beleidsregels te stellen en aanwijzingen te geven, indien de bevoegdheid daartoe is opgenomen in bijlage, lijst A.

  • 2. Zij gebruiken deze bevoegdheid alleen ter behartiging van stedelijke belangen.

  • 3. Het maken van bezwaar schort de aanwijzing op totdat op het bezwaar is beslist, tenzij de aanwijzing naar de mening van de gemeenteraad, het college of de burgemeester betrekking heeft op een spoedeisende beslissing.

  • 4. Indien de deelraad, het dagelijks bestuur of de voorzitter van het dagelijks bestuur niet voldoet aan de gegeven aanwijzing binnen een in het aanwijzingsbesluit gestelde termijn, treft de gemeenteraad, het college of de burgemeester op kosten van het stadsdeelbestuur de nodige maatregelen ter uitvoering van de aanwijzing; daarbij treedt het besluit van de gemeenteraad, het college of de burgemeester in de plaats van het besluit dat het stadsdeelbestuur had moeten nemen.

Artikel 36

  • 1. Wanneer ter uitvoering van deze of een andere gemeentelijke verordening de vereiste medewerking door de deelraad of het dagelijks bestuur, niet of onvoldoende wordt verleend, voorziet het college daarin, op kosten van het desbetreffende stadsdeelbestuur.

  • 2. Wanneer ter uitvoering van deze of andere gemeentelijke verordeningen de vereiste medewerking door de voorzitter van het dagelijks bestuur niet of onvoldoende wordt verleend, voorziet de burgemeester daarin, op kosten van het desbetreffende stadsdeelbestuur.

Artikel 37

  • 1. Het stadsdeelbestuur is verplicht op verzoek van het college bijstand te verlenen of te doen verlenen aan een of meer andere stadsdeelbesturen of aan het college ten aanzien van die gebieden waar geen deelraad is ingesteld, indien er sprake is van een bijzondere omstandigheid ten aanzien waarvan het betrokken stadsdeelbestuur of het college in redelijkheid niet in staat is voldoende personeel of materieel in te zetten.

  • 2. Het college doet van het besluit als bedoeld in het eerste lid mededeling aan de gemeenteraad. Het besluit vermeldt de termijn waarvoor de verplichting tot het verlenen van bijstand geldt en bepaalt de wijze waarop de kosten van de bijstand worden gedragen.

  • 3. Het stadsdeelbestuur kan het college verzoeken een of meer stadsdelen te verplichten bijstand te verlenen aan de verzoeker. Indien het stadsdeelbestuur naar het oordeel van het college aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in het eerste lid, geeft het college gevolg aan dat verzoek.

Hoofdstuk 4 De financiën van het stadsdeel

Artikel 38

  • 1. Het stadsdeel ontvangt jaarlijks een uitkering uit het Stadsdeelfonds.

  • 2. De hoogte van de jaarlijkse uitkering wordt vastgesteld op grond van het bepaalde in de Verordening op het Stadsdeelfonds en de daarop berustende uitvoeringsvoorschriften.

Artikel 39

  • 1. Elke deelraad stelt een verordening op het gebied van financieel beleid en beheer conform artikel 212 van de Gemeentewet vast.

  • 2. Elke deelraad stelt de verordening met betrekking tot doelmatigheids- en doeltreffendheidonderzoeken conform artikel 213a, eerste lid, van de Gemeentewet vast.

Artikel 40

  • 1. De deelraad stelt jaarlijks een ontwerpbegroting voor het komend dienstjaar vast.

  • 2. Het dagelijks bestuur zendt jaarlijks voor een door het college te bepalen datum de ontwerpbegroting ter vaststelling aan de gemeenteraad.

  • 3. De ontwerpbegroting voldoet aan de door het college vastgestelde voorschriften.

  • 4. De begroting en de jaarstukken van een stadsdeel worden niet geïntegreerd in de gemeentebegroting en gemeentelijke jaarstukken.

Artikel 41

  • 1. De deelraad stelt jaarlijks een ontwerprekening over het afgelopen dienstjaar vast.

  • 2. Het dagelijks bestuur zendt jaarlijks voor een door het college te bepalen datum de

    gegevens ten behoeve van de jaarrekening van de gemeente in.

  • 3. Het dagelijks bestuur zendt jaarlijks voor een door het college te bepalen datum de ontwerprekening ter vaststelling aan de gemeenteraad.

  • 4. De ontwerprekening voldoet aan de door het college vastgestelde voorschriften.

  • 5. De deelraad legt verantwoording af aan de gemeenteraad onder overlegging van de volgende stukken met betrekking tot het desbetreffende dienstjaar:

    • het besluit tot vaststelling van de ontwerprekening;

    • de door de deelraad vastgestelde ontwerprekening met toelichting;

    • de accountantsverklaring;

    • het verslag van de raadsbehandeling;

    • indien het stadsdeel beschikt over een rekeningencommissie, het verslag van deze commissie.

Hoofdstuk 5 Het toezicht op het stadsdeelbestuur middels de vernietiging van besluiten

Artikel 42

  • 1. De besluiten van het stadsdeelbestuur kunnen door de gemeenteraad, door het college en door de burgemeester ieder voorzover het hun overgedragen bevoegdheden betreft, worden vernietigd voorzover zij in strijd zijn met het recht of met het algemeen stedelijk belang.

  • 2. Hangende het onderzoek, of er reden is tot vernietiging over te gaan kan een besluit door het college worden geschorst. Besluiten genomen op grond van door de burgemeester overgedragen bevoegdheden worden door de burgemeester geschorst.

  • 3. Het stadsdeelbestuur neemt opnieuw een besluit over het onderwerp van het vernietigde besluit, waarbij met het besluit tot vernietiging wordt rekening gehouden.

Artikel 43

  • 1. Het besluit tot schorsing bepaalt de duur hiervan, welke termijn ten hoogste zes maanden bedraagt.

  • 2. Binnen twee maanden na het schorsingsbesluit draagt het college of de burgemeester, de laatste voorzover het zijn eigen bevoegdheden betreft, het geschorste besluit ter vernietiging voor aan het orgaan dat daartoe bevoegd is, tenzij het college inmiddels heeft besloten de schorsing op te heffen.

  • 3. Binnen twee maanden na het schorsingsbesluit beslist de burgemeester over de vernietiging daarvan, tenzij hij inmiddels heeft besloten de schorsing op te heffen.

  • 4. Voorzover de duur van de schorsing minder dan zes maanden bedraagt, kan deze worden verlengd tot ten hoogste de in het eerste lid vermelde termijn.

  • 5. Het besluit tot schorsing, opheffing of verlenging van de schorsing wordt in het Gemeenteblad gepubliceerd.

Artikel 44

  • 1. Er wordt geen besluit tot vernietiging genomen dan nadat het stadsdeelbestuur de gelegenheid tot overleg is geboden.

  • 2. Een besluit tot vernietiging wordt met redenen omkleed.

  • 3. Alvorens te beslissen wint de gemeenteraad, het college of de burgemeester advies in bij de Commissie voor de Binnengemeentelijke Decentralisatie.

    Indien het vernietigingsbesluit afwijkt van het advies, wordt aangegeven op welke punten wordt afgeweken en waarom wordt afgeweken.

  • 4. Het besluit tot vernietiging wordt in het Gemeenteblad gepubliceerd.

Hoofdstuk 6 Overige bepalingen

Stadsdeelapparaat

Artikel 45

  • 1. Voor het bepaalde bij of krachtens dit artikel wordt verstaan onder personeel: het personeel dat is aangesteld of te werk gesteld door de deelraad dan wel door of namens het dagelijks bestuur om uitsluitend werkzaam te zijn ten behoeve van het stadsdeel.

  • 2. Het college wijst het ambtelijk apparaat van het stadsdeel aan als diensttak. Aan het hoofd van deze diensttak staat de stadsdeelsecretaris.

  • 3. Het personeel is, afhankelijk van de aard van het dienstverband, ambtenaar in de zin van artikel 101, eerste lid, onder c, van het Ambtenarenreglement Amsterdam (ARA) dan wel werknemer in de zin van artikel 101, eerste lid, onder a, van de Arbeidsovereenkomstenverordening Amsterdam (AVA), tenzij een andere rechtspositieregeling geldt.

  • 4. Voor de toepassing in individuele gevallen van het bepaalde bij of krachtens het Ambtenarenreglement Amsterdam, de daarin genoemde verordeningen en de Arbeidsovereenkomstenverordening Amsterdam, oefent het dagelijks bestuur van het stadsdeel de bevoegdheden van het college uit.

  • 5. Van de bevoegdheid genoemd in het vierde lid kan mandaat worden verleend aan de stadsdeelsecretaris. Het dagelijks bestuur kan de stadsdeelsecretaris machtigen ondermandaat te verlenen.

Commissie voor de Binnengemeentelijke Decentralisatie

Artikel 46

  • 1. De Commissie voor de binnengemeentelijke decentralisatie, zoals nader geregeld in het Reglement commissie BGD, wordt ingesteld voor de behandeling en de voorbereiding van beslissingen op bezwaarschriften die op grond van de Algemene wet bestuursrecht worden ingediend door bestuursorganen van stadsdelen tegen besluiten:

    • a.

      van de gemeenteraad, het college of de burgemeester en voor advisering in de gevallen in deze verordening genoemd, en

    • b.

      van de deelraad, het dagelijks bestuur of de voorzitter van het dagelijks bestuur van een ander stadsdeel.

  • 2. Zowel het stadsdeelbestuur als het college, de gemeenteraad of de burgemeester kan zich wenden tot de Commissie voor de Binnengemeentelijke Decentralisatie als verschil van mening blijft bestaan over de inhoud of de interpretatie van de verordening dan wel over de uitvoering van de bevoegdheden zoals deze op grond van de bij de verordening behorende bijlage, lijst A zijn verdeeld. Alvorens partijen zich tot de commissie wenden, vindt bestuurlijk overleg plaats.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing op geschillen die betrekking hebben op de uitkering uit het Stadsdeelfonds of de gegevens waarop die uitkering is gebaseerd.

Hoofdstuk 7 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 47

  • 1. Na de instelling van een nieuw stadsdeel regelt het stadsdeelbestuur welke algemeen verbindende voorschriften voor het gehele gebied van het stadsdeel van toepassing zullen zijn, tenzij het gebied binnen de grenzen van het nieuwe stadsdeel geheel centraal werd bestuurd.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid is van overeenkomstige toepassing in geval van wijziging van de grens van bestaande stadsdelen.

  • 3. Algemeen verbindende voorschriften die ten tijde van een herindeling gelden in het gebied van een stadsdeel dat in een herindeling is betrokken, vervallen voorzover het stadsdeelbestuur op 1 januari van het derde volle kalenderjaar na de herindeling geen gevolg heeft gegeven aan het bepaalde in het eerste of het tweede lid.

  • 4. Het bepaalde in het eerste, tweede en derde lid geldt niet voor bestemmingsplannen.

Overgang beslissingbevoegdheid en administratiefrechtelijke procedures

Artikel 48

  • 1. Vanaf de datum waarop de bevoegdheden krachtens artikel 26 overgaan, worden de voor de uitoefening van die bevoegdheden te volgen administratieve procedures voortgezet door de deelraad, het dagelijks bestuur of de voorzitter van het dagelijks bestuur.

  • 2. Voorzover er sprake is van het voeren van administratiefrechtelijke procedures over besluiten met betrekking tot het verlenen, wijzigen, weigeren en intrekken van subsidies, is het vorige lid alleen van toepassing indien het voor de subsidiëringstaak beschikbare budget aan het stadsdeel is overgedragen.

  • 3. Het college kan, tot een jaar na installatie van de deelraad, ten aanzien van een of meer administratiefrechtelijke procedures bepalen dat deze zullen worden voortgezet door een ander orgaan dan op grond van het eerste of tweede lid het geval zou zijn.

  • 4. De burgemeester kan, tot een jaar na installatie van de deelraad, ten aanzien van een of meer administratiefrechtelijke procedures bepalen dat deze zullen worden voortgezet door een ander orgaan dan op grond van het eerste of tweede lid het geval is.

  • 5. Administratiefrechtelijke procedures waarbij een stadsdeelbestuur is betrokken dat na instelling van een nieuw stadsdeel niet meer bestaat c.q. waarin een stadsdeelbestuur na wijziging van de grens van de betrokken stadsdelen geen bevoegdheden meer heeft, worden voortgezet door of tegen het bestuur van het nieuwe stadsdeel c.q. het na grenswijziging bevoegde stadsdeelbestuur.

Artikel 49 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening op de stadsdelen.

Artikel 50

De bepalingen van de Verordening op de stadsdelen blijven van kracht ten aanzien van verordeningen en besluiten die tot stand zijn gekomen voor de dag van inwerkingtreding van deze verordening.

Lijst A

Algemeen

1. Vermelding van een bevoegdheid op bijlage lijst A omvat mede de bevoegdheid te beslissen op bezwaarschriften ingediend tegen besluiten op grond van de genoemde bevoegdheden, alsmede het voeren van overige wettelijke procedures op grond van deze bevoegdheden.

2. Vermelding van een bevoegdheid op bijlage lijst A omvat mede de voorlichting en promotie over de uitoefening van de bevoegdheid.

3. Waar in bijlage lijst A gesproken wordt van vaststelling van een regeling omvat dit mede de wijziging of intrekking van de regeling.

I Erfpacht, Eigendomsoverdracht, Grondexploitaties, Selectie marktpartijen, Meldingsplicht

1. Erfpacht

1.1. Financieel

A Het beheer van het erfpachtvermogen.

B De inning van de canon, al of niet bij wijze van vooruitbetaling.

C Het vaststellen van de basisgrondprijzen als basis voor de canonberekeningen.

D Het vaststellen van:

  • percentages als het canonpercentage, het afkooppercentage, het toeslagpercentage wegens uitsluiting van de vijfjaarlijkse canonindexering en het toeslagpercentage wegens verlenging van het eerste of lopende tijdvak;

  • de aanpassingscoëfficiënten;

  • de instructie ter berekening van de afkoopsom;

  • vergoedingen als die ter dekking van door de stadsdelen te maken kosten voor de canonherzieningen aan het einde van een tijdvak en als gevolg van een actief beleid van stadsdelen waarbij de erfpacht tussentijds wordt gewijzigd;

  • canonverlaging

1.2. Algemene bepalingen

Het vaststellen van algemene bepalingen voor de uitgifte van percelen in erfpacht.

1.3 Beleidsregels

A. Het vaststellen van beleidsregels over:

  • erfpachtbeleid;

  • de administratieve uitvoering van het erfpachtbeleid.

B. Voorlichting en promotie over het erfpachtbeleid.

1.4 Gerechtelijke procedures

Het voeren van gerechtelijke procedures die consequenties kunnen hebben voor het stedelijk erfpachtsysteem.

1.5 Het aankopen van bloot eigendom van percelen die zijn belast met particuliere erfpacht

Voor een uniforme werkwijze en gelijke behandeling van erf(ver)pachters is het van belang dat het aankopen van bloot eigendom van percelen die zijn belast met particuliere erfpacht een centrale bevoegdheid is. Het beheer van de erfpachtrechten vindt na de aankoop van de bloot eigendom ook centraal plaats. Door de aankoop van bloot eigendom centraal plaats te laten vinden wordt voorkomen dat bloot eigendom van erfpachtrechten wordt aangekocht door stadsdelen die niet beheersbaar zijn en financieel ongunstig voor het erfpachtresultaat.

2. Eigendomsoverdracht 2.1. Het in eigendom overdragen van onroerend goed, behoudens overdrachten op grond van onderwijswetgeving en afstand doen van eigendom in gemeenschappelijke muren.

2.2. Ruiling waarbij de waarde van het door de gemeente af te stane goed meer bedraagt dan € 113.450.

3. Grondexploitatie

3.1. Het vaststellen van beleidsregels met betrekking tot de voorbereiding, de opstelling, het comptabel beheer, de uitvoering, het bijstellen en het afsluiten van grondexploitaties.

3.2. Het toetsen van grondexploitaties waarbij het investerings- of opbrengstenniveau meer bedraagt dan € 500.000 en het vaststellen van de hoogte van de bijdrage respectievelijk afdracht van die grondexploitaties aan, respectievelijk van de centrale middelen.

3.2a. Het adviseren in het kader van een fase-1-besluit bij plannen met een geraamd kosten- en/of opbrengstenniveau van € 500.000 of hoger.

3.2b. Het toetsen in het kader van een fase-2-besluit voor grondexploitaties, waarbij het kosten- en/of opbrengstenniveau meer bedraagt dan € 5.000.000.

3.3. Het vaststellen van het stedelijk grondprijzenbeleid.

3.4. Het maken van afspraken met de Inspectie van de Directe Belastingen te Amsterdam met betrekking tot de BTW-verrekening ten behoeve van grondexploitaties en de uitvoering van voornoemde afspraken.

3.5. Het jaarlijks uiterlijk 1 juli door het College van Burgemeester en Wethouders vaststellen van de lijst van af te sluiten grondexploitaties uiterlijk 31 december van het volgende jaar.

3.6. Het opleggen van een sanctiebedrag van € 50.000 voor ieder jaar van vertraging in het geval een stadsdeel voor een bepaalde grondexploitatie de vastgestelde afsluitdatum niet haalt.

3.7. Het indienen van subsidieaanvragen bij het Rijk en de Provincie ten behoeve van grondexploitaties.

3.8. Het vaststellen van beleidsregels met betrekking tot bodemsanering en grondverzet.

4. Beheer onroerend goed met een stedelijke functie

Het beheer van onroerende zaken met een stedelijke functie.

5. Selectie marktpartijen

5.1. Het vaststellen van beleidsregels voor selectieprocessen.

5.2. Het zwaarwegend adviseren op aanvraag om advies over het selectieproces en het uiteindelijke resultaat van het selectieproces.

5.3. Het verlenen van goedkeuring aan het toekennen van een ontwikkelrecht.

6. Meldingsplicht

6.1. Het melden van onderhandelingen met ontwikkelende partijen aan directeur OGA.

Toelichting

Ad 1. Erfpacht.

1.1. Financieel.

Onderdeel c (het vaststellen van de basisgrondprijzen)  betreft de jaarlijks door Burgemeester en Wethouders vast te stellen basisgrondprijzen als grondslag voor de berekening  van de aanvangscanon en voor een herziening van de canon tussentijds (anders dan die ten gevolge van de canonindexering) of aan het einde van een tijdvak.

Onderdeel d. De bevoegdheden tot vaststelling van het canonpercentage, het afkooppercentage, de vijfjaarlijkse aanpassingscoëfficiënt zijn sedert jaar en dag bestaande centrale bevoegdheden. Achtergrond hiervan is een gelijke financiële behandeling van de erfpachters. Op grond van dezelfde overweging is het van belang dat ook de bevoegdheden tot vaststelling van de genoemde toeslagpercentages, andere aanpassingscoëfficiënten  dan de vijfjaarlijkse en de instructie ter berekening van de afkoopsom centraal worden gehouden. Uitgangspunt blijft, dat het decentrale erfpachtresultaat ten goede van centraal komt. Een uitzondering wordt gevormd door de additionele canonopbrengsten als gevolg van een actief beleid van stadsdelen waarbij, als gevolg van een hogere economische aanwending, de canon tussentijds wordt gewijzigd. Voor deze inspanning mogen de stadsdelen volgens de geldende regeling, in het jaar van de canonverhoging, een bedrag van tweemaal de verhoging bij Bureau Erfpacht van het Ontwikkelingsbedrijf Gemeente Amsterdam declareren. Deze regeling staat bekend als de vindersloonregeling. Een tweede uitzondering vormt de aan de stadsdelen toekomende vergoeding ter dekking van te maken kosten voor de canonherzieningen aan het einde van een tijdvak. De hoogte daarvan en de voorwaarden waaronder die beschikbaar wordt gesteld, worden door Burgemeester en Wethouders bepaald. De redactie sub d voorziet er om praktische redenen in, dat bij het eventueel introduceren van soortgelijke percentage- en vergoedingsregelingen een formele aanpassing van de Verordening op de stadsdelen niet nodig zal zijn.

1.2. Algemene bepalingen.

Deze bevoegdheid is van belang om te bewerkstelligen, dat  voor alle erfpachters dezelfde erfpachtvoorwaarden van toepassing zullen zijn en is dan ook altijd een centrale bevoegdheid geweest.

1.3. Beleidsregels.

Erfpachtbeleid.

Voor de maatschappelijke acceptatie en de inzichtelijkheid in het erfpachtstelsel is een uniforme uitvoering van het stelsel erg belangrijk. Daarnaast is uniformiteit van belang uit het oogpunt van gelijke behandeling van de erfpachters. Het gelijkheidsbeginsel is immers een van de beginselen van behoorlijk bestuur die de overheid, ook als zij zich op het terrein van het privaatrecht begeeft, in acht dient te nemen.  Het centraal vaststellen van beleidsregels (thans veelal aangeduid als aanwijzingen) vormt voor die uniformiteit een goed instrument en de beste waarborg.

Administratieve organisatie

De centraalstedelijke vaststelling hiervan biedt onder andere de kapstok voor het geven van een eenduidig kader voor de canonherzieningen aan het einde van een tijdvak en voor regelgeving betreffende het gebruikmaken van de diensten van Bureau Erfpacht van het Ontwikkelingsbedrijf Gemeente Amsterdam in geval van capaciteitsgebrek bij de stadsdelen.

Voorlichting en promotie

Het is van belang dat voorlichtings- en promotiemateriaal voor (onderdelen van) het erfpachtstelsel ten behoeve van de erfpachters op een eenduidige manier wordt gepresenteerd (gelijkheidsbeginsel). Het materiaal zal kosteloos ter beschikking worden gesteld aan de stadsdelen.

1.4. Gerechtelijke procedures.

Het belang hiervan behoeft naar de mening van Burgemeester en Wethouders geen nadere toelichting. De kosten, verbonden aan het voeren van die procedures, komen ten laste van de centrale stad.

Ad 2. Eigendomsoverdracht.

Gelet op het gemeentelijk gronduitgiftebeleid dient met name verkoop van onroerend goed als een uitzonderlijk geval aan het gemeentebestuur te blijven voorbehouden. Aangezien het bijzonder onderwijs recht heeft op eigendom van school en ondergrond, kan deze bevoegdheid tot verkoop decentraal worden uitgeoefend. Dit geldt ook voor het afstand doen  van het gemeentelijke aandeel in gemeenschappelijke muren, indien door aansluitende nieuwbouw het eigendomsaandeel niet meer nodig is. Het ligt voorts in de rede dat besluitvorming over ruiling van eigendommen met beperkte waarde door stadsdeelraden kan plaatsvinden. Het afstoten van gemeentelijk bebouwd onroerend goed, waarbij boven de canon, bepaald op de grondwaarde, een bedrag-ineens wordt bedongen (voor de opstal), valt volledig onder uitgifte in erfpacht. De bevoegdheid tot ruiling van onroerende zaken boven de € 113.450 komt aan het stadsdeel toe, indien dit volgt uit centraal-stedelijke afspraken, zoals ruiling met woningbouw-verenigingen in het kader van de afspraken neergelegd in het Aanvullend Convenant Erfpacht van 27 juli 2000.

Ad 3. Grondexploitatie.

Ad 3.1.

Zie hiertoe het besluit van B&W d.d. 4 november 2003 inzake “Actualisatie Handleiding Grondexploitaties”.

Ad 3.2a.

Alle plannen met een geraamd kosten- en/of opbrengstenniveau van € 500.000 of hoger worden in het kader van een fase-1-besluit voorzien van een advies van OGA.

Ad 3.2b.

Alle plannen boven € 500.000 kosten/opbrengstenniveau dienen, voorts op basis van een zogenaamd fase-3-besluit te worden getoetst op soberheid en doelmatigheid, niveau van kosten- en opbrengstencomponenten, efficiënt grondgebruik en markttechnische en/of economische realiteit, bij de toetsing waarvan tevens voor dat plan de bijdrage uit, respectievelijk afdracht aan het betreffende centrale fonds wordt bepaald. In geval van plannen met een kosten-/opbrengsten-niveau van meer dan € 5.000.000 vindt bovendien  een toets plaats op basis van het zogenaamde fase-2-besluit van het Plan- en Besluitvormingsproces ruimtelijke maatregelen (zie besluit van Burgemeester en Wethouders van  4 november 2003). De verrekening met het betreffende centrale fonds vindt plaats op basis van het door Burgemeester en Wethouders vastgestelde bedrag aan bijdrage van, respectievelijk afdracht aan het fonds, alsmede tijdens de planuitvoering opgetreden, respectievelijk optredende calculatieverschillen.

Voorzover grondexploitatieplannen vallen onder het zogenaamde Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing, vindt jaarlijkse declaratie ten laste van dat budget plaats. Wijzigingen van bestaande plannen worden aangemerkt als nieuwe plannen; voor wijzigingen gelden dezelfde eisen als voor nieuwe plannen, met uitzondering van plannen die voldoen aan de criteria voor de vereenvoudigde procedure voor vaststelling van herziene grondexploitaties bij aanmerkelijke afwijkingen. Het comptabel beheer, in samenhang met het GEPS, moet zodanig zijn ingericht dat jaarlijks uniforme gegevens worden aangeleverd ten behoeve van een stedelijke consolidatie in de vorm van de jaarlijkse Resultaat Actieve Grondexploitatie-gebieden (RAG). Analyse van deze consolidatie vormt een hulpmiddel bij voorstellen tot aanpassing van de grondprijzen, parameters, planningen e.d. en maakt met de zogenaamde Staat P deel uit van het algemene financiële toezicht op de stadsdelen en de rest van de gemeente. In het door Burgemeester en Wethouders jaarlijks vast te stellen RAG-rapport worden, zo nodig, ook de claims op, respectievelijk afdrachten aan het betreffende centrale fonds aangepast als gevolg van geconstateerde aanmerkelijke afwijkingen, zodat voor elk stadsdeel jaarlijks de stand van zaken van de plannen ten opzichte van de feitelijke verrekening, die eerst bij het afsluiten van de plannen wordt geëffectueerd, eenduidig zichtbaar is.

Ad 3.3.

Met de gehanteerde functionele grondpolitiek is de waarde van grond afhankelijk van de functie van het vastgoed dat op die grond is/wordt gerealiseerd. In dit kader worden de grondprijzen residueel vastgesteld; hiertoe wordt het verschil tussen de waarde van het vastgoed en de stichtingskosten van het vastgoed bepaald. Op basis van deze systematiek wordt jaarlijks een stelstel van genormeerde residuele grondprijzen vastgesteld. Van de genormeerde grondprijzen kan bij concrete uitgiften maximaal 10% in positieve of negatieve zin afgeweken worden. Hiermee wordt een samenhangend stelsel van grondprijzen geboden voor de stad als geheel.

Ad 3.4.

Met de Inspectie van de Omzetbelastingen is een regeling getroffen voor de BTW-verrekening, waarbij afspraken gemaakt zijn met betrekking tot het aandeel van BTW over de (grondexploitatie)kosten welke wordt verrekend via het BTW Compensatie Fonds en voor welk aandeel de gemeente als ondernemer wordt aangemerkt. De uitvoering van bovengenoemde regeling gebeurt via  een centrale aangifte. De stadsdelen dienen hiertoe periodiek de BTW-gegevens over hun grondexploitaties op te geven ter centrale afwikkeling. Contacten daarover met de fiscus dienen eveneens centraal plaats te vinden.

Ad 3.7.

Overleg met het rijk en de provincie over het algemene subsidiebeleid inzake grondexploitaties, zoals voor grote bouwlocaties, vergt centrale sturing en coördinatie. Dit sluit de stadsdelen niet uit van een subsidieoverleg over hun concrete plannen, maar vergt een gecoördineerd optreden naar buiten (zware coördinatie) ter verkrijging van – stedelijk gezien - een optimale subsidiebijdrage terzake.

Ad 3.8.

In de “spelregels bodemsanering en grondverzet Amsterdam” (vastgesteld bij besluit van B&W d.d. 1 februari 2005) wordt de centraalstedelijke taak met betrekking tot bodemsanering en grondverzet vastgelegd. Ook de stelpost bodemsanering (ISV/SV/VE) wordt centraalstedelijk beheerd. Bij zogenaamd “groot grondverzet” is adviesinwinning bij de afdeling Bodemcoördinatie en Grondbank van het Ontwikkelingsbedrijf Gemeente Amsterdam verplicht gesteld (vastgesteld bij besluit van B&W d.d. 21 juli 2001).

Ad 4.

Het beheer van onroerende zaken met een stedelijke functie. Hierop heeft betrekking het besluit van de Gemeenteraad van 4 oktober 1995, nr. 513 (Gemeenteblad afd. 1, blz. 2054).

Ad 5. Selectie marktpartijen

Ad 5.1. Een consistente lijn m.b.t. het inrichten van selectieprocessen en het verlenen van ontwikkelrechten is belangrijk. Het gelijkheidsbeginsel is een van de beginselen van behoorlijk bestuur die de overheid, ook als zij zich op het terrein van het privaatrecht begeeft, in acht dient te nemen. Het centraal vaststellen van beleidsregels zorgt voor uniformiteit.

Ad 5.2. De ambtelijk opdrachtgever is verplicht om bij het Adviesteam Selectie Marktpartijen (ondergebracht bij het Ontwikkelingsbedrijf) advies te vragen over het voorgenomen selectieproces.

Voordat het selectieproces daadwerkelijk wordt gestart legt de ambtelijk opdrachtgever een schriftelijk voorstel met ontwikkelstrategie, selectiemethode en selectiecriteria verplicht voor aan het Adviesteam Selectie Marktpartijen. Het adviesteam geeft hierover binnen twee weken een advies, dat overigens niet bindend, maar wel zwaarwegend, is. Eventueel kan in dit advies ook een suggestie worden gedaan over de bij de selectie te betrekken marktpartijen.

Ad 5.3. Het toezeggen van een ontwikkelrecht aan een marktpartij zonder voorafgaande competitie is een afwijking van het beleidskader en dient een uitzondering te zijn. Wanneer het beleidskader wordt toegepast, is de gemeente in een betere onderhandelingsposititie en kunnen meer optimale resultaten worden behaald op het gebied van prijs en/of kwaliteit. Het toekennen van een ontwikkelrecht zonder competitie vereist vooraf, via de directeur van het Ontwikkelingsbedrijf, instemming van de wethouder Grondzaken en moet door een besluit van het college van burgemeester en wethouders worden geformaliseerd.

Ad 6. Meldingsplicht

Ad 6.1. Bij ruimtelijke projecten die vallen onder de verantwoordelijkheid van een stadsdeel, waarbij sprake is van een kosten- of opbrengstenniveau groter dan € 500.000, worden de onderhandelingen met ontwikkelende partijen, gericht op het komen tot privaatrechtelijke overeenkomst(en) ter realisering van het project aan de directeur OGA gemeld. Deze bepaalt vanuit het stedelijke belang of het OGA aanwezig zal zijn bij de onderhandelingen. Directeur OGA maakt met terughoudendheid gebruik van het recht aanwezig te zijn.

II Financiën en belastingen

1. Vaststelling en uitvoering van de gemeentelijke belastingen, met uitzondering van de precariobelasting ingevolge artikel 228 van de Gemeentewet en de afvalstoffenbelasting ingevolge de Wet milieubeheer. Onder gemeentelijke belasting wordt ook verstaan de gemeentelijke retributies met betrekking tot niet overgedragen bevoegdheden.

2. Vaststelling en uitvoering van precariobelasting  met betrekking tot  kabels en leidingen in of boven de gemeentegrond, ten behoeve van infrastructurele voorzieningen die de stadsdeelgrenzen overschrijden.

3. De bevoegdheid tot het verlenen van kwijtschelding ingevolge artikel 255, vijfde lid, van de Gemeentewet.

4. Vaststelling van beleidsregels inzake het monetair beheer.

5. Vaststelling en uitvoering van algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels inzake de financiële verhouding met stadsdelen.

6. Vaststelling van beleidsregels inzake de indiening van stadsdeelbegrotingen en stadsdeelrekeningen.

7. Vaststelling van de verordening bedoeld in artikel 213, eerste lid, van de Gemeentewet, met dien verstande dat stadsdelen aanvullende bepalingen kunnen vaststellen.

III Informatie- en archiefbeheer

1. Het aanwijzen van een gemeentelijke archiefbewaarplaats op grond van de Archiefwet.

2. Vaststelling van de Archiefverordening, op grond van artikel 30 van de Archiefwet, inclusief vaststelling van nadere regels krachtens de Archiefverordening.

3. Het overbrengen van archiefbescheiden naar de archiefbewaarplaats.

4. Het beheren van de archiefbescheiden  die zijn overgebracht naar de gemeentelijkearchiefbewaarplaats.

5. Het stellen van beperkingen aan de openbaarheid  bij overbrenging van archiefbescheiden naar de gemeentelijke archiefbewaarplaats.

6. Het vervangen van archiefbescheiden door reproducties.

7. Het vervreemden van archiefbescheiden.

8. Het goedkeuren van overdracht van archiefbescheiden van een beheerseenheid naar een andere beheerseenheid.

9. Het opmaken van een verklaring van vernietiging van archiefbescheiden.

10. Vaststelling van een verordening, op grond van artikel 8, tweede lid, van de Databankenwet.

11. Het vaststellen van de Verordening op de vastgoedregistratie Amsterdam.

12. Het uitvoeren van de artikelen 2, 3, 4, eerste lid, onder a,  van de Verordening op de vastgoedregistratie Amsterdam 2011.

13. Uitvoering van de artikelen 37a tot en met 39 van de Wet Waardering Onroerende Zaken.

14. Het instellen van een Commissie naamgeving openbare ruimten.

15. Het uitvoeren van de artikelen 4, tweede lid, en 6, eerste lid, van het Instellingsbesluit Commissie naamgeving openbare ruimten.

IV Maatschappelijke ontwikkeling

1. Vaststelling van de Verordening voorzieningen maatschappelijke onder-steuning, alsmede de uitvoering van die verordening, met uitzondering van artikelen 6, 16 en 17 voorzover het betrekking heeft op de kleine woningaanpassingen voorzover de kosten daarvan lager zijn dan een bedrag van € 1525.

2. Vaststelling en bewaking van de convenantregeling met de georganiseerde sport ten aanzien van het gebruik van sportaccommodaties.

3. De uitvoering van de financiële gelijkstelling van het bijzonder onderwijs.

4a. Vaststelling van een plan van scholen voor het basisonderwijs.

4b. Het doen van verzoeken bij gedeputeerde staten om opneming in het plan van scholen van openbare scholen voor het (voortgezet) speciaal onderwijs.

4c. Het doen van verzoeken bij de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen om opneming in het plan van scholen voor het voortgezet onderwijs en de advisering aan de minister over de verzoeken die op Amsterdam betrekking hebben.

4d. Het participeren in de deelplanorganisatie ten aanzien van het voortgezet onderwijs.

4e: Het vaststellen en wijzigen van de Verordening op het lokaal onderwijsbeleid in de gemeente Amsterdam en van het gehele stedelijke onderwijsbeleid. (de raad heeft ingestemd met het verlenen van een mandaat aan de stadsdelen om voormelde bevoegdheid in de periode van 1 januari 2014 tot 19 maart 2014 namens het college van burgemeester en wethouders uit te voeren)

5. Ten aanzien van de huisvesting van het onderwijs:

a. de vaststelling van de gemeentelijke regeling als bedoeld in artikel 102 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 100 van de Wet op de expertisecentra en artikel 76m van de Wet op het voortgezet onderwijs;

b. de uitvoering van de Verordening huisvestingsvoorzieningen (voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs Amsterdam en de uitvoering van de Verordening huisvestingsvoorzieningen primair onderwijs Amsterdam (de raad heeft ingestemd met het verlenen van een mandaat aan de stadsdelen om voormelde bevoegdheid in de periode van 1 januari 2014 tot 19 maart 2014 namens het college van burgemeester en wethouders uit te voeren);

c. (vervallen);

d. de vaststelling van het programma huisvestingsvoorzieningen als bedoeld in artikel 95 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 93 van de Wet op de expertisecentra en artikel 76f van de Wet op het voortgezet onderwijs;

e. de vaststelling van het overzicht huisvestingsvoorzieningen als bedoeld in artikel 96 van de Wet primair onderwijs, artikel 94 van de Wet op de expertisecentra en artikel 76g van de Wet op het voortgezet onderwijs.

6. Vaststelling van beleidsregels en het geven van aanwijzingen ten behoeve van de wettelijk voorgeschreven voorrangsbenoemingen in het openbaar onderwijs, waaronder de uitvoering van de bepalingen inzake de eigen wachtgelders.

7. Vaststelling en uitvoering van de Verordening overlegprocedure lokaal onderwijsbeleid.

8. Vaststelling van de Verordening inburgering Amsterdam, alsmede uitvoering van de Wet inburgering en de Verordening inburgering Amsterdam, met uitzondering van artikel 1.2 (informatieverstrekking aan inburgeraars) alsmede artikel 3.1, eerste lid (oproep in verband met de inburgeringsplicht) van die verordening, tenzij de inburgeraar een uitkeringsgerechtigde is die valt onder de verantwoordelijkheid van de Dienst Werk en Inkomen.

9. Het uitoefenen van toezicht op het bestuur van de Stichting Orion op grond van artikel 51 van de Wet op de expertisecentra.

10. Vaststelling van de Verordening leerlingenvervoer gemeente Amsterdam, alsmede de uitvoering van die verordening.

11. Het voeren van stedelijk beleid op het gebied van het bieden van maatschappelijke opvang en vrouwenopvang. Het bevorderen van Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ) en verslavingsbeleid, en het uitvoeren van gemeentelijke taken en verplichtingen die voortvloeien uit regelgeving van het Rijk op dit beleidsterrein, waaronder het vaststellen en uitvoeren van de Bijzondere subsidieverordening opvang en begeleiding van kwetsbare burgers.

12. Het vaststellen en uitvoeren van de Bijdrageverordening Verblijf in maatschappelijke opvang en vrouwenopvang Amsterdam.

13. Het inzake de Wet maatschappelijke ondersteuning voeren van stedelijk beleid op het gebied van het ondersteunen van mantelzorgers daaronder begrepen steun bij het vinden van adequate oplossingen indien zij hun taken tijdelijk niet kunnen waarnemen, alsmede het ondersteunen van vrijwilligers, voor zover dit stadsdeeloverstijgend is.

14. Het vaststellen en uitvoeren van de Bijzondere subsidieverordening Ondersteuning Mantelzorg en Vrijwilligerswerk Amsterdam 2012.

15. Het vaststellen en uitvoeren van beleid betreffende de Openbare Bibliotheek Amsterdam.

V Marktwezen

1. Vaststelling en wijziging van de Verordening op de straathandel 2008.

2. Uitvoering van de hoofdstukken 2, 3, 4, 5, 7 en 8 van de Verordening op de straathandel 2008, met uitzondering van de artikelen 3.1 (instellen markten); 3.2, derde lid (verboden waren), 3.3, tweede lid (uitgezonderde markten), 3.4 (marktcommissies); 3.7 (doorhalen sollicitantenlijst), behoudens het bepaalde onder c en f; 3.8 (periodieke herindeling); 3.9 (toewijzen losse marktplaatsen); 3.10 (vergroten plaatsen); 3.11 (verdelen in eenheden); 3.12 (vergunning marktplaats); 3.13 (overschrijven vaste marktplaats); 3.14 (voorkeurskaarten); 3.15 (vergunning standwerkers); 3.16 (meerdere markten); 3.17 (bezetten marktplaats); 3.18 (vervangen); 3.20 (bijzondere omstandigheden); 3.22 (marktkramen); 3.23 (reclame); 3.24 (venten met stukken); 4.1 (staan- of ligplaatsvergunning); 4.4 (initiatiefplaatsen); 4.6 (doorhalen sollicitantenlijst); 4.7 (overschrijven vergunning); 4.8 (plaatsbezetting); 4.9 (vervangen); 4.11 (ontruimen staanplaats); 5.2 (geluidshinder); 5.5 (ventverbod); 7.1 (verwijdering markt); 7.2 eerste, tweede en derde lid (weigerings- en intrekkings­gronden); 7.2, zesde lid, behoudens de partnerkaart; 8.2 (aanwijzing toezichthouders) en 8.4 (hardheidsbepaling), voor zover het betreft de artikelen 3.13 en 4.7.

VI Milieu en Bouwtoezicht

1. Uitvoering van de Wet bodembescherming voorzover op grond van artikel 88 de uitvoering van deze wet aan de gemeente Amsterdam is opgedragen.

2. Uitvoering van hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder ten aanzien van de gevelsanering verkeerslawaai.

3. Vaststelling en uitvoering van de beleidsregels gevelsanering verkeerslawaai.

4. Het verlenen van vergunningen ingevolge art. 8.1 van de Wet milieubeheer, ten aanzien van inrichtingen zoals aangewezen in de categorieën  1.3.c.3°, 2.6b (met uitzondering van aardgasbehandelingsinstallaties bij aargaswinputten en gasverzamelinrichtingen), 7.4, 11.3i, 11.3j, 13.3.a en 13.3.c, 14.2 voorzover er geen rangeerheuvel aanwezig is, 16.3, en 28, met uitzondering van 28.4e, van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer en voorzover deze inrichtingen geheel binnen de gemeente Amsterdam zijn gelegen, met dien verstande dat hiervan is uitgezonderd de uitoefening van bevoegdheden, vermeld in de titels 8.3 en 15.11 van de Wet milieubeheer, alsmede de bevoegdheden ten aanzien van inrichtingen die behoren tot meerdere categorieën van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer en die tevens vallen onder een categorie waarbij de provincie bevoegd gezag is en die niet onder punt 3 van dit hoofdstuk zijn genoemd.

5. Uitvoering van taken en de uitoefening van bevoegdheden op grond van art. 125 van de Gemeentewet, hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht, hoofdstuk 18 van de Wet milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, alsmede art. 3, tweede lid, onder b, van het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming, voor zover nodig bij de uitvoering van de bevoegdheden, vermeld onder de punten 4 en 6 van dit hoofdstuk.

6. Het verlenen van ontheffingen ingevolge artikel 10.63, lid 3, van de Wet milieubeheer, voor- zover de activiteiten waarvoor ontheffing wordt gevraagd, geheel binnen de gemeente Amsterdam plaatsvinden.

7. Vaststelling van de Bouwverordening, met dien verstande dat op voorstel van enig stadsdeelbestuur de verordening op onderdelen voor dat stadsdeel afwijkend kan worden vastgesteld.

8. De bevoegdheden van de burgemeester met betrekking tot besmettelijke dierziekten, zoals neergelegd in:

  • artikel 6a van het Besluit bescherming tegen bepaalde zoönosen en bestrijding besmettelijke dierziekten;

  • de artikellen 3 en 4 van het Besluit ex artikel 16 van de Veewet;

  • de artikellen 1 en 2 van het Besluit ex artikel 18 van de Veewet;

  • de artikellen 13 en 14 van het Besluit ex artikel 6 van de Veewet;

  • artikel 2 van het Besluit niet gehouden dieren;

  • artikel 1 van het Besluit voorschriften ter voorkoming van verspreiding smetstof;

  • de artikellen 21, 23 en 73 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

  • de artikellen 51 en 51a van het Vleeskeuringsbesluit.

9. Uitvoeren van taken en uitoefening van bevoegdheden van het Besluit bodemkwaliteit.

10. Voor ondergrondse infrastructuur voor wegverkeer, trein, tram en metro met een langste omsloten lengte van meer dan 250 meter:

a.       de bevoegdheden genoemd in de Wet Aanvullende regels Veiligheid Wegtunnels;

b.       alle bevoegdheden op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Woningwet, de Bouwverordening Amsterdam 2003 met betrekking tot het bouwen van een wegtunnel alsmede de daarbij behorende technische installaties, al dan niet ondergebracht in bijgebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde, alsmede de bevoegdheden voor zover die in een bestemmingsplan zijn opgenomen, zoals een aanlegvergunning en een sloopvergunning;

c.        in het geval er strijd is met het bestemmingsplan of de stedenbouwkundige bepalingen in de Bouwverordening Amsterdam 2003, de bevoegdheid tot beslissing op het verzoek om ontheffing dan wel projectbesluit als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, respectievelijk de hiervoor genoemde bepalingen;

d.       met betrekking tot artikel 2.10, lid 1, sub d, en artikel 2.15 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht respectievelijk artikel 44, lid 1, sub d en sub e, van de Woningwet is advies van het betrokken stadsdeel dan wel de betrokken stadsdelen vereist. Het stadsdeel geeft respectievelijk de stadsdelen geven binnen een maand na het daartoe strekkend verzoek een zwaarwegend advies;

e.       het bepaalde genoemd onder b, c en d treden, voor zover het betreft de Spaarndammertunnel in Westerpark, in werking met ingang van 1 januari 2012.

11. Vaststelling van de Afvalstoffenverordening.

Toelichting

7. Het vaststellen van de Bouwverordening is een centrale bevoegdheid. Enig stadsdeelbestuur kan het initiatief nemen tot wijzigingsvoorstellen, zo nodig leidend tot afwijkende voorschriften voor het desbetreffende stadsdeel, een en ander met inachtneming van de Woningwet en de daarop gebaseerde Algemene Maatregelen van Bestuur.

8. De bevoegdheden van de burgemeester op het terrein van dierziekten hebben per definitie een stadsdeelgrensoverschrijdend karakter. Om deze reden is niet overgegaan tot delegatie van deze bevoegdheden.

10. Het aantal ondergrondse bouwwerken voor vervoer is beperkt en de toepassing van de regelgeving is specifiek. De bouwer of beheerder van een ondergronds bouwwerk voor vervoer heeft voor hetzelfde project te maken met een of meer stadsdelen of met het stadsdeel waar het grootste deel van de tunnel is gelegen. Voor een ander project in de stad zal dit weer een ander stadsdeel zijn. Veiligheid bij ondergrondse infrastructuur voor vervoer wordt geborgd door de samenhang tussen het fysieke bouwwerk, de organisatie en het materieel. Deze samenhang is zowel bij het bouwen als gebruiken aan de orde. Voor de borging van deze integrale veiligheid in alle fasen verdient één verantwoordelijke partij gedurende de levenscyclus van deze infrastructuur de voorkeur.

VII Monumenten en archeologie

1. Vaststelling van de Bijzondere subsidieverordening monumentale gebouwen, complexen en gebieden, Amsterdam 2012, alsmede uitvoering van de artikelen 2, 4 t/m 7, 9 en 11 t/m 13 van die verordening.

2. Uitvoering van de artikelen 4 en 11 van het Besluit Rijkssubsidiering Restauratie Monumenten 1997.

3. Het aanvragen en gebruikmaken van de vergunning genoemd in artikel 45 van de Monumentenwet 1988.

5. Het vaststellen en uitvoeren van de Verordening financiering restauratie monumenten uit het Amsterdams Restauratiefonds (ARF).

VIII Nutsvoorzieningen

1. De zorg voor een adequate en kwalitatief verantwoorde drinkwatervoorziening als bedoeld in artikel 1a van de Waterleidingwet.

2. De zorg voor verwerking van alle huishoudelijk en ander afval.

IX Openbare Orde en veiligheid

1. Vaststelling van de Algemene Plaatselijke Verordening.

2. Uitvoering van de volgende artikelen van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008: 2.5, 2.14, 2.51, 2.52 (voor zover het betreft landelijke collectes), 3.23A, 3.28, 3.29, 3.36, 3.37 tot en met 3.44, 3.54, 4.3, 4.4, 4.6 en 4.11, derde lid (voor zover het bij toepassing van deze vier artikelen gaat om een situatie die niet is beperkt tot de grenzen van een stadsdeel), 4.5, eerste lid, 5.2, 5.12, derde en vierde lid, en 5.15, eerste lid.

3. Vaststelling van een verordening als bedoeld in de Winkeltijdenwet, alsmede het vaststellen van regels ten aanzien van de verdeling van de avondwinkels over de stadsdelen.

4. Het aanwijzen van ambtenaren van de dienst Stadstoezicht, belast met toezicht in de zin van Hoofdstuk 5, Titel 5.2 Algemene wet bestuursrecht en het aanwijzen van ambtenaren van de dienst Stadstoezicht belast met opsporing en vervolging van feiten, strafbaar gesteld in Amsterdamse verordeningen en keuren.

5. Uitvoering van de artikelen 10 en 12 van de Wet explosieven voor civiel gebruik.

6. Vaststelling van de Verordening op de brandweerrechten.

7. Vaststelling van de Stimuleringsregeling Veilig Ondernemen.

8. Vaststelling van een verordening als bedoeld in artikel 3, lid 2, van de Wet veiligheidsregio's (Brandbeveiligingsverordening).

X Personeelszaken

1. Vaststelling van regelingen en uitvoeringsvoorschriften met betrekking tot de rechtspositie van het personeel, waaronder de reorganisatie- en mobiliteitsregels.

2. Uitvoering geven aan de taken en bevoegdheden van de ondernemer als bedoeld in de artikelen 33 tot en met 35 van de Wet op de Ondernemingsraden alsmede de daaruit voortvloeiende bevoegdheden en taken voor de ondernemer inzake aangelegenheden waarbij de Centrale Ondernemingsraad is betrokken.

XI Persoonsgegevens

1. Uitvoering van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en de vaststelling en uitvoering van daarop gebaseerde algemeen verbindende voorschriften en uitvoeringsvoorschriften.

2. Het benoemen, schorsen en ontslaan van de (buitengewone) ambtenaren van de burgerlijke stand.

3. Uitvoering van de Wet rechten burgerlijke stand.

4. Vaststelling van richtlijnen voor het organiseren van niet-stadsdeelverkiezingen.

5. Uitvoering Kieswet en Kiesbesluit.

6. Uitvoering van het  Besluit bijzondere akten van de burgerlijke stand.

7. Uitvoering van artikel 4 van de Kaderwet dienstplicht.

8. Uitvoering Besluit gewetenbezwaren militaire dienst.

9. Uitvoering van de artikelen 6, 9, 10, 11, 13, 14, 15, 16, 26, 29, 33, 35 en 52 van de Inkwartieringswet.

10. Uitvoering van de artikelen 18, 19, 24, 25, 36, 43, 48, 50, 51, 55, 59, 61, 62, 63, 64, 65, 68, 70, 71, 73, 75, 76, 77, 78, 82, 82a, 82h, 82l, 82m, 82q, 82s, 82x, 82y, 82z, 100, 103, 108a van het Inkwartieringsbesluit.

11. Uitvoering van de Rijkswet op het Nederlanderschap en het besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap, alsmede het heffen van leges overeenkomstig het Besluit optie- en naturalisatiegelden 2002.

12. Uitvoering van de Paspoortwet, het Besluit paspoortgelden en de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001.

13. Uitvoering van de artikelen 111, 112, 113, 115, 116, 117, 118, 120, 124 en 125 van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede de uitvoering van de artikelen 12, 27, 28, 29, 33, 123, 134 en 174 van het Reglement rijbewijzen.

14. Uitvoering artikel 7 van de Wet betreffende de positie van Molukkers.

15. Uitvoering van artikel 55, zevende lid, van de Wet algemene regels herindeling.

16. Uitvoering van de artikelen 4, 17, 29 en 68 van de Wet op de lijkbezorging en de artikelen 11 en 17 van het Besluit op de lijkbezorging.

17. Uitvoering van de artikelen 30, 31, 34 en 39 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, alsmede de uitvoering van artikel 16 van het Besluit justitiële gegevens.

18. Uitvoering van artikel 3 van het Besluit van 12 januari 1966, houdende vaststelling van voorschriften omtrent de wijze en de voorwaarden van de betaling van de pensioenen als bedoeld in artikel R1, tweede lid, van de Algemene burgerlijke pensioenwet (Stbl. 1966, 17)

19. Het adviseren aan de Minister van Justitie over verzoeken tot geslachtsnaamwijziging volgens artikel 1:7 van het Burgerlijk Wetboek.

20. Uitvoering van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, alsmede Uitvoering van de artikelen 3.10, 3.34, 3.34a, 3.9 en bijlage 7 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000.

Toelichting

Op het gebied van burgerzaken geldt het uitgangspunt van ‘open grenzen’ binnen de gemeente. Dit betekent dat inwoners van Amsterdam bij alle stadsdelen terecht kunnen en dat hierbij een uniforme dienstverlening geldt. Op grond hiervan is niet gekozen voor delegatie maar voor mandatering van een groot aantal  bevoegdheden op dit beleidsterrein. 

7 en 8. De onderdelen 7 en 8 betreffen de militaire dienstplicht. De desbetreffende wetten leiden een slapend bestaan, maar zijn niet ingetrokken. 

9 en 10. De inkwartieringswet (onderdelen 9 en 10) hebben betrekking op bevoegdheden van de burgemeester bij het in ontvangst nemen en beslissen over aanvragen ter voorziening in de behoefte aan militaire inkwartiering en daarmee samenhangende onderwerpen. 

11. Onderdeel 11 betreft het in ontvangst nemen van aanvragen om een bewijs van het Nederlanderschap en het beslissen hierover. Het betreft bovendien het in ontvangst nemen van een verzoek tot het verkrijgen van het Nederlanderschap  en het in ontvangst nemen van een verklaring tot het verkrijgen van het Nederlanderschap en het beslissen hierover.

16. Onderdeel 16 (Wet op de lijkbezorging) betreft onder meer het beslissen over aanvragen om verkorting of verlenging van de termijn voor lijkbezorging en het beslissen op aanvragen om ontleding van een stoffelijk overschot.

17. Onderdeel 17 (Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens) heeft betrekking op het in ontvangst nemen van een aanvraag om een verklaring omtrent het gedrag.

18.  Onderdeel 18 betreft het in ontvangst nemen en  besluiten over aanvragen om attestatie de vita (verklaring dat een bepaald persoon in leven is).

XII Ruimtelijke Ordening

1. Vaststelling van een integrale stedelijke structuurvisie  op grond van artikel 1 van de Wet ruimtelijke ordening.

2. Vaststelling van beleidsregels en het geven van aanwijzingen ten aanzien van de vaststelling van (herzieningen van) bestemmingsplannen en beheersverordeningen en het nemen van projectbesluiten.

3. Uitvoering van artikel 9, tweede lid, Landinrichtingswet.

4. Uitvoering van artikel 23, tweede lid, Luchtvaartwet.

5. Vaststelling van beleid met betrekking tot recreatieschappen  in de omgeving van Amsterdam, voorzover het desbetreffende gebied niet grenst aan een of meer stadsdelen.

6. Vaststelling en uitvoering van de Destructieverordening.

XIII Verkeer, Vervoer en Infrastructuur

1. Vaststelling van de nota Stedelijke Infrastructuur.

2. Vaststelling van het Beleidskader Hoofdnetten, waarin zijn opgenomen de kaarten van de hoofdnetten Auto, Openbaar Vervoer en Fiets, de doelen van deze hoofdnetten en de kwaliteitseisen waaraan deze hoofdnetten moeten voldoen.

3. Het bepalen van tijdvakken voor werkzaamheden op de, als in het beleidskader Hoofdnetten vastgestelde, hoofdnetten Auto, Openbaar Vervoer en Fiets, die bij vergunningverlening in acht moeten worden genomen en tevens het koppelen van werkzaamheden op de, als in het beleidskader Hoofdnetten vastgestelde, hoofdnetten Auto, Openbaar Vervoer en Fiets, in die zin dat ze niet gelijktijdig of juist wel gelijktijdig moeten worden uitgevoerd.

4. De reservering van de Hoofdvaarwegen en secundaire vaarwegen als onderdeel van het Structuurplan.

5. Het keuren van schepen voor openbaar personenvervoer op grond van de Binnenschepenwet.

6. (vervallen)

7. Vaststelling van de Parkeerverordening, alsmede de uitvoering van de volgende artikelen van de vigerende Parkeerverordening: artikel 4 lid 2, artikel 6 lid 2 en lid 3, artikel 8 lid 2, artikel 15 lid 4, artikel 16 lid 3 en lid 6, artikel 17 lid 3 en lid 6, artikel 19 lid 3, artikel 20 lid 2 en lid 3, artikel 22, artikel 25 lid 4, artikel 32 lid 7 en lid 8, en voor zover het betreft belanghebbendenvergunningen voor kwaliteitstaxistandplaatsen artikel 25 lid 1, en voor zover het betreft GA-vergunning artikel 37.

8. De aanvaarding van onroerende zaken (opstalrechten daaronder begrepen), alsmede de bevoegdheid tot vestiging van opstalrechten, een en ander voortvloeiend uit de Wet herverdeling wegenbeheer.

9. Het aanwijzen van ambtenaren van de dienst Stadstoezicht, belast met de opsporing en toezicht op de naleving van de Parkeerverordening en de Verordening parkeergebouwen en parkeerterreinen.

10. Vaststelling en uitvoering van de Wegsleepverordening Amsterdam.

11. Uitvoering van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, inclusief de op die wet gebaseerde uitvoeringsvoorschriften.

12. Uitvoering van artikel 149, eerste lid, onder d, van de Wegenverkeerswet 1994 jo. Artikel 7.1 van het Voertuigreglement (het verlenen van ontheffing van bijzondere transporten voor wat betreft eisen en voorwaarden gesteld aan de inrichting en belading van voertuigen), alsmede de uitvoering van artikel 87 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, voor zover het betreft de eerder genoemde bijzondere transporten of andere ontheffingen die in hun werkingssfeer niet beperkt zijn tot de grenzen van een stadsdeel.

13. Het vaststellen van een verordening als bedoeld in artikel 5.4, vierde lid, van de Telecommunicatiewet.

14. De Centrale Stad stelt ex artikel 20a Wegenverkeerswet 1994 de grenzen van de bebouwde kom vast.

15. Het instellen van een milieuzone voor schoon vrachtvervoer, het nemen van de daartoe noodzakelijke verkeersbesluiten, het beslissen op aanvragen tot ontheffing van het verbod de milieuzone te betreden, het ontwikkelen van gemeentelijk beleid op basis van landelijke ontheffingsrichtlijnen en het afhandelen van bezwaar- en beroepsprocedures die voortvloeien uit de uitoefening van de vorengenoemde bevoegdheden.

16. Het vaststellen van de Verordening werken in de openbare ruimte, alsmede het vaststellen van nadere regels als bedoeld in de artikelen 3, derde lid, 5, eerste lid en 26 van deze verordening alsmede het instellen van overlegorganen als bedoeld in artikel 4, tweede lid, en het vaststellen van de formulieren als bedoeld in artikel 10 van de verordening.

17. Het vaststellen en uitvoeren van een verordening als bedoeld in artikel 82 a, eerste lid en 82b, eerste lid van de Wet Personenvervoer 2000.

Toelichting

De nota Stedelijke Infrastructuur regelt voor een groot aantal onderwerpen op het gebied van infrastructuur, verkeer en vervoer de bevoegdhedenverdeling tussen de Centrale Stad en de stadsdelen. Van een aantal onderwerpen wordt hieronder de kern weergegeven:

  • Hoofdnet Auto: de Centrale Stad is volledig verantwoordelijk voor programmering en uitvoering van het groot onderhoud en de reconstructie- en vervangingsprojecten op het Hoofdnet Auto.

  • Autotunnels: de Centrale Stad is tunnelbeheerder van de autotunnels. Zij is uit dien hoofde verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van de tunnelconstructie en de daarin liggende weg en verantwoordelijk voor de (verkeers)veiligheid in de autotunnels.

  • Hoofdnet OV/Rail: de Centrale Stad is verantwoordelijk voor aanleg, beheer en onderhoud van het Hoofdnet Rail.

  • Hoofdnet OV/Bus: de Centrale Stad stelt algemene kwaliteitseisen op voor wegen die onderdeel uitmaken van het Hoofdnet Bus en toetst plannen en maatregelen van stadsdelen voor het Hoofdnet OV/Bus aan deze eisen.

  • Stedelijke busstations: de Centrale Stad is verantwoordelijk voor aanleg en technisch beheer van de stedelijke busstations.Voorts is zij op alle busstations verantwoordelijk voor de systemen van dynamische haltetoewijzing.

  • Hoofdnet Fiets: de Centrale Stad stelt algemene kwaliteitseisen op voor wegen die onderdeel uitmaken van het Hoofdnet Fiets en toetst plannen en maatregelen van stadsdelen voor het Hoofdnet OV/Fiets aan deze eisen.

  • Hoofdvaarwegen en secundaire vaarwegen: de Centrale Stad is verantwoordelijk voor de Hoofdvaarwegen (het in goede staat houden van de vaargeul en het onderhoud aan de wal- en oevervoorzieningen), indien de vaargeul en de vaarweg samenvallen. De Centrale Stad stelt eisen aan de stadsdelen met betrekking tot een deugdelijk onderhoud van de secundaire vaarwegen ten behoeve van een goede bevaarbaarheid.

  • Sluizen: beheer, onderhoud en bediening van sluizen behoren, voor zover de gemeente deze in eigendom heeft, tot de verantwoordelijkheid van de Centrale Stad.

  • Bruggen en viaducten: de Centrale Stad is verantwoordelijk voor aanleg, vervanging en onderhoud van bruggen en viaducten die deel uitmaken van het Hoofdnet Auto, het Hoofdnet OV/Rail en de Hoofdvaarwegen.

  • Verkeersregelinstallaties: de Centrale Stad draagt zorg voor nieuwbouw, beheer, onderhoud, wijziging en vervanging van de verkeersregelinstallaties en stelt ten behoeve hiervan een beleidskader op.

  • Verkeersinformatiesystemen: de Centrale Stad draagt zorg voor nieuwbouw, beheer, onderhoud, wijziging en vervanging van de verkeersinformatiesystemen en stelt ten behoeve hiervan een beleidskader op.

  • Openbare verlichting: de Centrale Stad draagt zorg voor nieuwbouw, beheer, onderhoud, wijziging en vervanging van de openbare verlichting en stelt ten behoeve hiervan een beleidskader op.

  • Stadsilluminatie en klokken: de Centrale Stad draagt zorg voor nieuwbouw, beheer, onderhoud, wijziging en vervanging van stadsilluminatie en klokken in de openbare ruimte en stelt ten behoeve hiervan een beleidskader op.

  • Reclame: de Centrale Stad draagt zorg voor het afsluiten, beheren en uitvoeren van stadsbrede reclamecontracten voor culturele en/of commerciële reclame aan lichtmasten en bovenleidingmasten tram, in metrostations, op kasten van verkeersregelautomaten in abri’s en op mupi’s.

  • Kabels en leidingen: de Centrale Stad is verantwoordelijk voor het opstellen en beheren van de Telecommunicatieverordening.

  • Het staat de stadsdelen vrij de besluitvorming rond de straatnaamgeving zelf in te richten, waaronder bijvoorbeeld het instellen van een eigen commissie voor de straatnamen.

XIV Volksgezondheid

1. Uitvoering van de Wet collectieve preventie volksgezondheid en onderliggende regelgeving met uitzondering van artikel 2, lid 2, onderdeel c, voorzover het de schoolgezondheidszorg in het primair onderwijs betreft.

2. Vaststelling van een nota gemeentelijk gezondheidsbeleid op grond van artikel 3b van de Wet collectieve preventie volksgezondheid, met uitzondering van het volksgezondheidsbeleid van de stadsdelen.

3. Vaststelling en uitvoering van de Gezondheidsverordening.

4. Uitvoering van de Infectieziektenwet.

5. Uitvoering van artikel 5 van de Wet ambulancevervoer.

6. Uitvoering van de Wet geneeskundige hulpverlening bij rampen.

7. Het verrichten van onderzoek naar aangeboren stofwisselingsziekten op grond van artikel 17 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ en artikel 5 van de Regeling zorgaanspraken AWBZ.

8. Uitvoering van het Rijksvaccinatieprogramma op grond van artikel 18 van het Besluit Zorgaanspraken AWBZ en artikel 6 van de Regeling Zorgaanspraken AWBZ.

9. Uitvoering van artikel 4 en paragraaf 5 van hoofdstuk II van de Wet op de lijkbezorging met betrekking tot benoeming van één of meer gemeentelijke lijkschouwers en de lijkbezorging op kosten van de gemeente.

10. Uitvoering van de Quarantainewet.

11. Uitvoering van de artikelen 38 en 39 van de Warenwetregeling Hygiëne van levensmiddelen.

XV Waterbeheer, Riolering en Havenbeleid

1. Het baggeren  en drijfvuilvissen van de in het Structuurplan opgenomen hoofdvaarwegen  en bij waterstaatkundige objecten.

2. De zorg voor de riolering en de zorg voor het ondiepe grondwater.

3. Vaststelling en uitvoering van de Verordening huisriolering Amsterdam.

4. Uitvoering van de Scheepvaartverkeerswet en het Binnenvaart Politiereglement.

5. Uitvoering van de wetgeving met betrekking tot het vervoer te water van gevaarlijke stoffen. 

6. Vaststelling en uitvoering van het beleid met betrekking tot de exploitatie van de haven. 

7. Vaststelling van de Verordening op het binnenwater, alsmede de uitvoering van deze verordening voor zover het betreft:

  • het bepaalde in paragraaf 2.1, met uitzondering van artikel 2.1.2 (overlast);

  • artikel 2.2.3 (anti-hop);

  • artikel 2.3.2, lid 1 (stellen van nadere regels m.b.t. registratie en veiligheid van woonboten);

  • artikel 2.3.5, lid 4 (oud-schippersregeling);

  • artikel 2.4.1, lid 2 sub b (stellen van nadere regels t.a.v. het gebruik van afmeerplaatsen voor em-/debarkeren, dan wel voor de aan- en afvoer van materialen over water);

  • artikel 2.4.1, lid 6 (stellen van nadere regels voor het reserveren van daartoe aangewezen ligplaatsen);

  • artikel 2.4.5 (exploitatie bedrijfsvaartuigen voor vervoer van goederen dan wel passagiers) tenzij de exploitatie op een afgesloten water in het stadsdeel plaatsvindt;

  • artikel 2.5.1, lid 1 (verbod op het afmeren of gebruiken van pleziervaartuigen zonder dat zij zijn voorzien van een geldig en juist vignet);

  • het bepaalde in hoofdstuk 3, met uitzondering van artikel 3.2.4 (verhalen anders dan op eigen aanvraag).

8. De uitvoering van de volgende bevoegdheden enkel en uitsluitend voor zover deze bevoegdheden worden toegepast ten behoeve van de aanpak van verwaarloosde vaartuigen:

  • artikel 2.1.2 (overlast), artikel 2.3.5 (woonverblijf anders dan op een woonboot) en artikel 2.5.1 (pleziervaartuigen);

  • artikel 2.20 van de Algemene Plaatselijke Verordening;

  • de bevoegdheden inzake het volksgezondheidsbeleid in de stadsdelen als bedoeld in de rubriek Volksgezondheid.

9. Uitvoering van de Wrakkenwet.

10. Vaststelling en uitvoering van de Verordening Binnenhavengeld.

11. Vaststelling van de Regionale Havenverordening Noordzeekanaalgebied 2012, alsmede de uitvoering van deze verordening met uitzondering van onderstaande artikelen:

  • - artikel 3.4 (verhalen van schepen);

  • - artikel 3.9 (maatregelen onttrekking economisch verkeer);

  • - artikel 4.3 (generatorverbod);

  • - artikel 4.4 (verbod gebruik hoofd- of hulpmotor).

12. Vaststelling  en uitvoering van de Verordening op de Vermakelijkheidsretributie te water.

XVI Werk en inkomen

1. Uitvoering van de Wet werk en bijstand.

2. Uitvoering van de Algemene bijstandswet (Awb), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet Inkomensvoorziening  oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), inclusief de uitvoering van de op deze wetten gebaseerde nadere regelingen.

3. Vaststelling van een verordening als bedoeld in artikel 25 van de Wet kinderopvang, voorzover het betreft een ouder die behoort tot een van de categorieën, vermeld in artikel 6, eerste lid, onder c, d, e, f, g, h, i en j, van de Wet kinderopvang.

4. Uitvoering van de Wet kinderopvang en de in punt 4 vermelde verordening, voorzover het betreft de in punt 3 vermelde categorieën.

5. Aanwijzing van toezichthouders als bedoeld in artikel 61, eerste lid, van de Wet kinderopvang ten behoeve van de naleving van de in hoofdstuk 3 van de wet gestelde eisen aan de kwaliteit van de kinderopvang.

6. Uitvoering van de Wet schuldsanering natuurlijke personen.

7. Uitvoering van artikel 12 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten.

8. Ontwikkelen en vaststellen beleidsplan ex artikel 2 Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, alsmede uitvoering Wet gemeentelijke schuldhulpverlening voor zover het gaat om bijzondere doelgroepen, jongeren op het mbo, schuldeisersdeel minnelijke traject, budgetbeheer en schuldhulpverlening aan zelfstandigen.

XVII Wonen

1. Uitvoering Besluit beheer sociale-huursector.

2. Uitvoering van Raamraadsbesluiten met betrekking tot het subsidiëren van nieuwbouw, woningverbetering of beslissen omtrent andere daarin genoemde subsidies, uitgezonderd voorzover dat uitvoering betreft van de verordeningen geldelijke steun particuliere huurwoningen. 

3. Vaststelling en uitvoering van de Subsidieverordening Stedelijke Vernieuwing Amsterdam 2001, met uitzondering van de uitvoering van hoofdstuk 4 van die verordening.

4. Vaststelling en coördinatie van de uitvoering van het beleid met beleid met betrekking tot het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing.

5. Uitvoering van het Besluit Woninggebonden Subsidies met inbegrip van subsidieregelingen die op grond van artikel 33 van het Besluit zijn of worden vastgesteld.  

6. Vaststelling en uitvoering van de Verordening Amsterdamse Middensegment Hypotheek.

6. Het vaststellen en het uitvoeren van de Verordening VROM Starterslening Amsterdam.

7. Uitvoering van de Verordening Energieprestatie Bestaande Bouw plus en vaststelling en uitvoering van de Verordening Energie Prestatieplus.

8. Vaststelling en uitvoering van het Reglement Verdeling Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Amsterdam.

9. Uitvoering van het Urbanprogramma I Bijlmermeer in het kader van het grote-stedenbeleid.

10. Uitvoering van de Tijdelijke regeling geldelijke steun liftplaatsing bij bestaande woongebouwen.

11. Vaststelling en uitvoering van de Subsidieregeling in verband met verhoging erfpacht.

12. Achtervang voor het geval het Waarborgfonds voor de verleende hypotheekgaranties in het kader van de Nationale Hypotheekgarantie niet aan zijn financiële verplichting zou kunnen voldoen.

13. Vaststelling en uitvoering van de Regeling Woonlastenbijdrage voor woonbootbewoners.

14. Vaststelling en uitvoering van de Beleidsregels Woonlastenfonds.

15. Vaststelling en uitvoering van beleidsregels  ten aanzien van woonwagenlocaties.  Vaststelling en beheer van woonwagenlocaties.

16. Vaststelling van beleidsregels ten aanzien van de opvang van asielzoekers, alsmede het maken van afspraken met het Rijk/ Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA), alsmede het beheer van de bijbehorende geldstroom.

17. Vaststelling en uitvoering van de Verordening op de woning- en kamerbemiddelingsbureaus.

18. Uitvoering van de Leegstandswet.

19. Vaststelling van de fiatteringgrens huursubsidie op grond van artikel 12, tweede lid van de Huursubsidiewet.

20. Vaststelling van de Structuurnota Welstand.

21. Vaststelling van beleid betreffende bestuurlijke boete op grond van de Huisvestingswet alsmede de vaststelling van beleid betreffende woningonttrekking en short stay. Hieronder wordt tevens verstaan het vaststellen van de hoogte van de financiële compensatie bij onttrekking.

22. De uitvoering van de overige bepalingen van de Huisvestingswet voorzover deze aan burgemeester en wethouders is opgedragen met uitzondering van de artikelen over onttrekking, samenvoeging en omzetting van woonruimte.

23. De uitvoering van de Huisvestingsverordening, met uitzondering van paragraaf 3.2 en de artikelen 4.1 en 4.3, voor zover betrekking hebbend op de hiervoor vermelde paragraaf.

24. Vaststelling van beleidsregels betreffende de uitvoering van de splitsingsregelgeving op basis van artikel 33 van de Huisvestingswet.

25. Vaststelling en uitvoering van de Subsidieverordening grondwaterprobleemgebieden Amsterdam.

26. Het vaststellen en uitvoeren van de Leegstandverordening 2011.

27. Het vaststellen en uitvoeren van de Verordening energieleningen Amsterdam 2012.

Toelichting

1. Corporaties dienen op grond van het Besluit Beheer Sociale Huursector het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid in acht te nemen. In dit stedelijke beleidsstuk wordt de stedelijke woningbehoefte vastgesteld en worden de algemene uitgangspunten voor het stedelijk volkshuisvestingsbeleid vastgesteld. De gemeente kan prestatieafspraken maken met de corporaties.

2. Dit vloeit voort uit de centraal stedelijke verantwoordelijkheid voor de volkshuisvesting, zowel beleidsmatig als financieel. Deze bevoegdheid staat in relatie tot het in de afgelopen jaren vastgestelde meerjarig stedelijk volkshuisvestingsbeleid.

3. Het stedelijk beleid ten aanzien van stedelijke vernieuwing is op basis  van de Wet stedelijke vernieuwing neergelegd in een Meerjarenontwikkelingsprogramma (MOP). Dit programma vormt de basis waarop het rijk het gemeentelijk vernieuwingsbeleid toetst. Stadsdelen kunnen eigen beleid inzake stedelijke vernieuwing maken, als dit maar in lijn is met het MOP. De uitvoering van de Wet stedelijke vernieuwing wordt geëffectueerd door de Subsidieverordening Stedelijke Vernieuwing Amsterdam 2001.

4. Het beleid met betrekking tot het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing betreft de relatie tussen het rijk en de gemeente Amsterdam. Amsterdam dient verzoeken om budget vooraf te onderbouwen en achteraf te verantwoorden bij het rijk. Het ISV-budget vormt de voornaamste basis voor het verstrekken van subsidies op grond van de onder 3 genoemde subsidieverordening.

5. Op grond van het Besluit Woninggebonden Subsidies (een rijksregeling) is de Amsterdamse Verordening Woninggebonden subsidies vastgesteld. Alle op grond van het Besluit  Woninggebonden Subsidies tot stand gekomen subsidieregelingen worden door de centrale stad uitgevoerd.

7. Het vaststellen en uitvoeren van de Verordening EPBplus geschiedt centraal, met voor de gehele stad eenzelfde subsidiesystematiek. Deze systematiek heeft als grondslag de EPB-rekenmethodiek en de door de Dienst Wonen te verrichten geluidsmetingen. De expertise die benodigd is om de toetsing van de subsidieaanvraag naar behoren te kunnen uitvoeren, is aanwezig bij de centrale stad. De stadsdelen zijn betrokken bij de indiening van plannen in verband met de inpassing binnen de doelstellingen van het stads-deel. Er zijn bijzondere procedures voor de uitvoering en uitbetaling (zie de toelichting van de regeling).

8. Verdeling van de gelden in het stimuleringsfonds vindt plaats met inschakeling van een speciaal voor dit doel in het leven geroepen adviescommissie. Het betreft gelden die in principe in de gehele stad ingezet kunnen worden.

9. Het betreft een eenmalig Europees traject. De uitgevaardigde richtlijnen voor toekenning van subsidies vereisen een centrale uitvoering.

11. Dit betreft een subsidieregeling die voorziet in het verhelpen van financiële knelpunten die op kunnen treden bij verhoging van de erfpacht bij expiratie van erfpachtscontracten.

12. De achtervang houdt in dat mocht Waarborgfonds Eigen Woningen ooit niet aan zijn financiële verplichtingen kunnen voldoen, de landelijk deelnemende gemeenten worden aangeslagen naar evenredigheid bij te dragen in de eventuele verliezen.

15. Uitgangspunt is dat standplaatsen in overleg tussen stadsdeel en centrale stad worden aangewezen en gerealiseerd. Het toewijzen van standplaatsen geschiedt op basis van de algemene regels van de Huisvestingsverordening. 

16. In de leidraad, getiteld ‘De opvang van asielzoekers in Amsterdam. Een uitnodiging en een uitdaging’ zijn alle relevante aspecten bij het zoeken naar locaties en het realiseren van opvangcentra  behandeld.

20. Het vaststellen van criteria inzake welstand ingevolge de Woningwet is een decentrale bevoegdheid. De stadsdelen stellen criteria inzake welstand vast binnen de stedelijk geldende kaders zoals vastgelegd in de Structuurnota Welstand.

XIX Overig

1. De instelling en benoeming van een gemeentelijke Ombudsman als bedoeld in de artikelen 81 p en 81 q van de Gemeentewet voor de periode tot 1 januari 2012.

2. De instelling van een rekenkamer als bedoeld in artikel 81a van de Gemeentewet alsmede de vaststelling van regels voor de uitoefening van de rekenkamerfunctie als bedoeld in artikel 81oa van de Gemeentewet en de daadwerkelijke uitoefening van een dergelijke functie.

XX Economische Zaken

1. De vaststelling en de uitvoering van de Bijzondere subsidieverordening economische activiteiten Amsterdam 2009 (ESA 2009), met dien verstande dat deze verordening uitsluitend de subsidies regelt die betrekking hebben op meerdere stadsdelen.

2. Van het gestelde onder 1 is uitgezonderd de uitvoering van de nadere regels inzake het verstrekken van investeringssubsidie aan ondernemers in kansenzones.

XXI Nadeelcompensatie

1. Vaststelling van de Algemene Verordening Nadeelcompensatie (AVN).

2. Uitvoering van artikel 9, eerste en tweede lid, van de AVN, uitvoering van artikel 13 van de AVN, uitvoering van artikel 17 van de AVN.

3. De vaststelling van een aparte regeling, zoals bedoeld in artikel 19 van de AVN.

i224394.pdf [Klik hier om het document te downloaden]
i224398.pdf [Klik hier om het document te downloaden]
i228362.pdf [Klik hier om het document te downloaden]
i228363.pdf [Klik hier om het document te downloaden]