Regeling vervallen per 19-03-2021

Verordening financiële decentralisatie wettelijke milieutaken

Geldend van 01-05-2010 t/m 18-03-2021

Intitulé

Verordening financiële decentralisatie wettelijke milieutaken

Inhoud

Artikel 1 Definities

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      gemeenteraad: de gemeenteraad van Amsterdam;

    • b.

      college: het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam;

    • c.

      stadsdeel: een stadsdeel als bedoeld in de Verordening op de stadsdelen;

    • d.

      DMB: Dienst Milieu- en Bouwtoezicht van Amsterdam;

    • e.

      Raad van Advies: de Raad van Advies DMB, ingesteld door het college in zijn vergadering van 10 juni 2003;

    • f.

      wettelijke milieutaken: de uit te voeren taken op grond van de Wet milieubeheer voor zover deze behoren tot de bevoegdheid van de stadsdelen, de vergunningverlening daarvan uitgezonderd;

    • g.

      inrichting: een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer voor zover de gemeente Amsterdam of een stadsdeel voor deze inrichting bevoegd gezag is;

    • h.

      milieugroep: een van de groepen A tot en met F als beschreven in de "Handleiding Wet milieubeheer en de verruimde reikwijdte" van de VNG.

Artikel 2 Verdeling

  • 1. De gemeenteraad stelt jaarlijks in zijn begroting een bedrag beschikbaar ten behoeve van de uitvoering van de wettelijke milieutaken door de stadsdelen.

  • 2. De verdeling van dit bedrag over de stadsdelen berust uitsluitend op de aantallen inrichtingen per stadsdeel verdeeld over de verschillende milieugroepen, zoals deze luiden op 1 mei van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de middelen betrekking hebben.

  • 3. Ten behoeve van de verdeling wordt voor elk stadsdeel een gewicht bepaald. Dit gewicht is de som van de volgende getallen:

    • a.

      0,004 maal het aantal inrichtingen in milieugroep A;

    • b.

      0,101 maal het aantal inrichtingen in milieugroep B;

    • c.

      0,087 maal het aantal inrichtingen in milieugroep C;

    • d.

      0,122 maal het aantal inrichtingen in milieugroep D;

    • e.

      0,106 maal het aantal inrichtingen in milieugroep E;

    • f.

      0,580 maal het aantal inrichtingen in milieugroep F;

      voor zover deze inrichtingen behoren tot de bevoegdheid van dat stadsdeel.

  • 4. Het bedrag bedoeld in het eerste lid wordt in zijn geheel uitgekeerd aan de stadsdelen naar rato van het gewicht dat aan ieder stadsdeel is toegekend.

  • 5. Wanneer het college besluit een aantal inrichtingen toe te voegen of te onttrekken aan het gezag van de stadsdelen, kan hij tevens besluiten of deze wijziging geheel of gedeeltelijk effect heeft op de aantallen inrichtingen in het derde lid, ongeacht of dit besluit voor, op of na de peildatum genoemd in het tweede lid genomen wordt.

  • 6. Ten aanzien van de bekendmaking en de betaling van de specifieke uitkering zijn de artikelen 13 en 14, leden 1 en 2, van de Verordening op het Stadsdeelfonds van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3 Aanwending

  • 1. Een stadsdeel kan de middelen die het uit hoofde van artikel 2 ontvangen heeft, uitsluitend aanwenden voor de uitvoering van de wettelijke milieutaken waartoe het bevoegd is.

  • 2. Het college kan bepalen dat voor bepaalde categorieën van inrichtingen de uitvoering van de wettelijke milieutaken of een deel daarvan door de DMB geschiedt. Hij stelt twee maanden voor aanvang van het jaar, na advies van de Raad van Advies DMB, de tarieven voor deze werkzaamheden vast.

  • 3. Een stadsdeel is de DMB de kosten verschuldigd gemoeid met de werkzaamheden in het vorige lid voor zover het inrichtingen betreft die onder zijn bevoegdheid vallen. De betalingsverplichting voor de verrichte werkzaamheden ontstaat na afloop van ieder kwartaal.

Artikel 4 Samenwerking

  • 1. De DMB en de stadsdelen dragen er zorg voor dat de informatie die voor een goede uitvoering van de wettelijke milieutaken van belang is, wederzijds eenvoudig toegankelijk is.

  • 2. De DMB en de stadsdelen houden gezamenlijk een registratie van inrichtingen bij. De DMB ziet toe op de juistheid van de registratie en de indeling in milieugroepen in het bijzonder.

  • 3. Deze registratie bevat te allen tijde actuele en historische informatie over een inrichting voor zover die noodzakelijk is voor een goede uitvoering van de wettelijke milieutaken.

Artikel 5 Verantwoording

  • 1. Een stadsdeel rapporteert in elk geval jaarlijks vóór 1 mei aan het college over de uitvoering van de wettelijke milieutaken in het voorgaande jaar voor zover die tot zijn bevoegdheid behoren.

  • 2. Het college beoordeelt of er in het voorgaande jaar voldoende uitvoering is gegeven aan de wettelijke milieutaken. Hij baseert zich daarbij uitsluitend op het door hem vastgestelde beleid ten aanzien van:

    • a.

      de controles in het kader van het milieutoezicht;

    • b.

      het opleggen van sancties;

    • c.

      het behandelen van milieuklachten.

  • 3. De DMB en de stadsdelen, ieder voor de inrichtingen waarvoor zij de wettelijke milieutaken feitelijk uitvoeren, dragen er zorg voor dat de gegevens die nodig zijn om uitvoering te geven aan het vorige lid, uiterlijk op 1 februari volgend op het jaar waarop de rapportage betrekking heeft, zijn af te leiden uit de registratie als bedoeld in artikel 4.

  • 4. Wanneer het college van oordeel is dat een stadsdeel in enig jaar onvoldoende uitvoering heeft gegeven aan de wettelijke milieutaken, kan hij besluiten de op grond van artikel 2 verstrekte uitkering terug te vorderen voor een gedeelte dat in redelijke verhouding staat tot de niet nagekomen prestatie.

  • 5. Het college kan bij toepassing van het vorige lid een stadsdeel in de gelegenheid stellen binnen een termijn van maximaal een jaar alsnog voldoende uitvoering te geven aan de wettelijke milieutaken.

Artikel 6 Overgang- en slotbepalingen

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 mei 2010.

  • 2. De verantwoordingsplicht van de stadsdelen op grond van artikel 5 vangt op dezelfde datum aan.

  • 3.In afwijking van artikel 2.1 is voor de maanden mei tot en met december van het jaar 2010 een bedrag beschikbaar van € 2.801.041.

  • 4. De werking van deze verordening wordt geëvalueerd vier jaar nadat deze in werking is getreden of zo veel eerder als wenselijk is.

Artikel 7 Citeertitel

  • Deze verordening kan worden aangehaald als de "Verordening financiële decentralisatie wettelijke milieutaken".

Toelichting

Artikelsgewijze toelichting

Artikel1 Definities

Het te decentraliseren bedrag heeft betrekking op alle uitvoeringstaken op grond van de Wet milieubeheer, uitgezonderd de vergunningverlening. Hiervoor is veelal specialistische kennis nodig en daarom blijft deze taak bij de DMB. De taken genoemd in de Wet bodembeheer en de Wet geluidshinder vallen niet onder de definitie van de wettelijke milieutaken zoals gebruikt in deze verordening.

Artikel 2 Verdeling

De gemeenteraad zal jaarlijks in de begroting een bedrag beschikbaar moeten stellen dat verdeeld wordt over de stadsdelen ten behoeve van de uitvoering van de wettelijke milieutaken. Daarnaast zal de gemeenteraad in de begroting een bedrag beschikbaar moeten stellen aan de DMB voor de uitvoering van de vergunningverlening, bodemtaken en het geluidszonebeheer. Deze taken vallen immers buiten de decentralisatie. Tot en met 2010 staat dit nog als één bedrag in de begroting.

De verdeling onder de stadsdelen geschiedt volgens een vaste verdeelsleutel. Deze sleutel is een gewogen gemiddelde van de aantallen inrichtingen in de verschillende milieugroepen. De peildatum van deze aantallen is 1 mei voorafgaand aan het begrotingsjaar. De jaarlijkse mutaties in de aantallen inrichtingen zijn zo gering dat het niet nodig is met een nacalculatie de verdeling te baseren op de werkelijke aantallen in het begrotingsjaar.

Wel is er in artikel 2 lid 5 een afwijkingsbevoegdheid toegekend aan het college voor het geval dat hij besluit een aantal inrichtingen toe te voegen of te onttrekken aan het gezag van het stadsdeel. Denk bijvoorbeeld aan het brengen van een grootstedelijke locatie onder de bevoegdheid van een stadsdeel. In die gevallen kan het college besluiten deze wijziging voor wat betreft de bepaling van de aantallen inrichtingen alvast mee te nemen, nog niet mee te nemen of gedeeltelijk mee te nemen. Daarmee kan voorkomen worden dat stadsdelen in een overgangsjaar zwaar bevoor- of benadeeld worden.

In artikel 2 lid 6 wordt verwezen naar twee artikelen uit de Verordening op het Stadsdeelfonds. In deze artikelen wordt geregeld dat het college voor uiterlijk 30 september de uitkering per stadsdeel bekend maakt en dat er in zo veel mogelijk gelijke, maandelijkse delen wordt betaald.

Artikel 3 Aanwending

Het college kan besluiten dat bepaalde taken voor bepaalde bedrijven verplicht bij de DMB moeten worden ondergebracht. Thans is dat nog voor alle wettelijke milieutaken een verplichting. Met de invoering van de Regionale Uitvoeringsdienst zal er bij wet een basistakenpakket worden vastgesteld dat het college op grond van deze verordening nog altijd kan uitbreiden.

Daar waar sprake is van een afnameverplichting, kunnen de tarieven niet eenzijdig door de DMB worden vastgesteld. In de verordening wordt bepaald dat allereerst de Raad van Advies van de DMB daarover aan het college adviseert. In die raad zit een vertegenwoordiging van de stadsdelen. Uiteindelijk neemt het college de beslissing. Over de tarieven voor eventuele aanvullende diensten wordt in deze verordening niets geregeld, omdat stadsdelen daar geen afnameverplichting hebben.

Er wordt door de DMB na afloop van elk kwartaal gefactureerd over de tot dan toe uitgevoerde werkzaamheden. Opnieuw regelt deze verordening dat alleen voor zover er een afnameverplichting voor de stadsdelen geldt. Voor andere werkzaamheden kan de DMB andere voorwaarden stellen.

Artikel 4 Samenwerking

Dit artikel regelt de onderlinge informatie-uitwisseling. Het eerste lid regelt dat in algemene zin. De overige leden bepalen dat er een registratie zal zijn van alle inrichtingen waaruit op ieder moment die informatie te halen is die voor een goede uitvoering van de wettelijke milieutaken nodig is. De stadsdelen zijn dus verantwoordelijk voor het passend registreren van hun werkzaamheden en bevindingen. Omdat de verdeling van de middelen uiteindelijk geschiedt op basis van de aantallen in dit bestand, zal de DMB toezien op de integriteit van de data.

Het artikel dwingt niet af dat er ook daadwerkelijk één systeem gebruikt wordt. Het is mogelijk dat een stadsdeel een eigen systeem gebruikt dat formeel onderdeel uitmaakt van de registratie als bedoeld in dit artikel. Het stadsdeel zal dan wel moeten voorzien in een adequate informatie-uitwisseling op grond van het eerste lid en bovendien moet de DMB in staat worden gesteld om de integriteit van de data te kunnen beoordelen.

Artikel 5 Verantwoording

Er vindt een marginale beoordeling plaats of de verstrekte uitkering door het stadsdeel daadwerkelijk is besteed aan het doel. Omdat stadsdelen de uitvoering wellicht onder gaan brengen in een toezichtsfunctie die breder is dan alleen het milieudeel, is het niet mogelijk deze beoordeling te laten berusten op de daadwerkelijke uitgaven.

In plaats daarvan wordt bezien of het periodieke toezicht, de sanctieoplegging en de behandeling van klachten is uitgevoerd conform het vastgestelde beleid. Er zijn geen andere criteria. Een stadsdeel dat om hen moverende redenen wil afwijken van het vastgestelde beleid, zal zich er dus van moeten vergewissen dat het college hiermee instemt.

Op dit moment wordt het beleid ten aanzien van het periodieke toezicht en de afhandeling van klachten vormgegeven door de notitie "Adequaat niveau wettelijke milieutaken in de stadsdelen" (DMB, november 2003). De te volgen toezicht- en sanctiestrategie is vastgesteld in de beleidsnota "Handhaving milieuregelgeving Amsterdam 2007" (B&W 23 oktober 2007). Het opleggen van sancties gebeurt op grond van (overtreding) van de wetgeving: Wet milieubeheer, Algemene wet bestuursrecht en de Wet op de Economische delicten. In artikel 2 van het Besluit kwaliteitseisen handhaving Wet milieubeheer staat de verplichting tot het opstellen van handhavingsbeleid en het voeren van een toezicht- en sanctiestrategie.

De marginale toetsing door het college laat overigens onverlet dat het stadsdeelbestuur een verantwoordingsplicht heeft over de uitvoering van de wettelijke milieutaken aan hun eigen stadsdeelraad en aan de VROM-inspectie. Die verantwoordingsplicht is ruimer, maar wordt niet in deze verordening geregeld, omdat deze al uit andere hoofde bestaat.

Artikel 6 Overgang- en slotbepalingen

Omdat de verordening op 1 mei 2010 ingaat (gelijk met de nieuwe stadsdelen) moeten de middelen in 2010 vanaf 1 mei verdeeld worden en gaat ook pas dan de verantwoordingsplicht van de stadsdelen in. Tot die datum wordt er volgens de huidige systematiek gewerkt.

In beginsel wordt deze verordening na vier jaar geëvalueerd, maar bijvoorbeeld de invoering van de Regionale Uitvoeringsdienst per 1 januari 2012 kan het wenselijk maken dat die evaluatie eerder plaatsvindt. In die evaluatie zal in elk geval bekeken moeten worden of het passend is de specifieke uitkering op te nemen in het stadsdeelfonds.