Regeling vervallen per 01-07-2015

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012

Geldend van 06-12-2012 t/m 30-06-2015 met terugwerkende kracht vanaf 18-07-2012

Intitulé

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012

De raad van de gemeente Apeldoorn;

gelezen het voorstel van het burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn d.d. 23 oktober 2012;

gelet op artikel 8, eerste lid onderdeel c en artikel 30 van de Wet werk en bijstand;

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van bijstandsgerechtigden van 21 jaar of ouder die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt bij verordening te regelen;

BESLUIT:

vast te stellen de volgende Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

1. In de verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de wet: de Wet werk en bijstand;

  • b.

    de gehuwdennorm: de norm bedoeld in artikel 21, onderdeel c van de wet;

  • c.

    woning: een zelfstandige woning zoals bedoeld in artikel 7:234 van het Burgerlijk Wetboek, als mede een woonwagen of woonschip als bedoeld in artikel 3, zes lid van de wet;

  • d.

    zorgbehoevende: degene die is aangewezen op verzorging ter voorkoming van opname in verpleeghuis of verzorgingshuis;

  • e.

    onderhuurder: de persoon die tegen een commerciële prijs van tenminste 15% van de gehuwdennorm een deel van een woning huurt van de hoofdbewoner;

  • f.

    kostganger: de persoon die tegen een commerciële prijs van tenminste 40% van de gehuwdennorm kost en inwoning geniet.

Artikel 2 Doelgroep

Deze verordening is uitsluitend van toepassing op belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening uitsluitend indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder zijn en de pensioen-

gerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt.

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de norm

Artikel 3. Toeslag alleenstaande (ouder)

  • 1. De toeslag bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2. De toeslag bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel kunnen de noodzakelijke kosten niet worden gedeeld met inwonend kind van 18 jaar of ouder met een inkomen dat niet meer bedraagt het normbedrag voor kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs genoemd in 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000. Indien het een inkomen uit studiefinanciering op grond van deze wet betreft wordt voor dit inkomen uitgegaan van het feitelijk verstrekte bedrag onder aftrek van de binnen de studiefinanciering opgenomen componenten voor studiekosten en onderwijsbijdrage.

  • 4. Voor de toepassing van dit artikel kunnen de noodzakelijke kosten van het bestaan niet worden gedeeld wanneer de belanghebbende een onderhuurder of kostganger in de zin

    van deze verordening is.

  • 5. Voor de toepassing van dit artikel kunnen de noodzakelijke kosten van bestaan niet worden gedeeld wanneer de belanghebbende zorgbehoevend is of uitsluitend tezamen met een zorgbehoevende de woning bewoont.

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de norm of toeslag

Artikel 4. Verlagen norm gehuwden

  • 1. De verlaging bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die de woning delen met één of meer anderen.

  • 2. Het derde lid van artikel 3 van deze verordening is van overeenkomstige toepassing, evenals het vijfde lid van artikel 3 voor zover de ander zorgbehoevend is.

Artikel 5. Verlaging woonsituatie

De verlaging bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt 15 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen kosten van huur of hypotheeklasten verbonden of als er geen woning bewoond wordt.

Artikel 6. Verlaging toeslag 21- en 22 jarige alleenstaande

  • 1. De verlaging bedoeld in artikel 29 van de wet bedraagt voor een alleenstaande van 21 jaar:

    • a.

      10 procent van de gehuwdennorm indien in zijn woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

    • b.

      15 procent van de gehuwdennorm indien hij met een ander zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

  • 2. De verlaging bedoeld in artikel 29 van de wet bedraagt voor een alleenstaande van 22 jaar:

    • a.

      5 procent van de gehuwdennorm indien in zijn woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

    • b.

      10 procent van de gehuwdennorm indien hij met een ander zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

Hoofdstuk 4 Slot en overgangsbepalingen

Artikel 7. Intrekking oude regeling

De Verordening verhoging of verlaging van de bijstandnorm wordt ingetrokken

Artikel 8. Overgangsrecht

Op de persoon die valt onder de werking van artikel 78w van de wet, blijft de Verordeningverhoging of verlaging van de bijstandnorm, zoals op 1 januari 2012 gold, van toepassing. Dietoepassing eindigt op het tijstip waarop het recht op die bijstand eindigt doch ten hoogste met

ingang van 1 januari 2013.

Artikel 9. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na de datum van bekendmaking en werkt terug tot en met 18 juli 2012.

Artikel 10. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012 gemeente Apeldoorn.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering d.d. 8 november 2012
Gepubliceerd in het Apeldoorns Stadsblad, d.d. 5 december 2012
Inwerking getreden d.d. 6 december 2012 en werkt terug tot 18 juli 2012

ALGEMENE TOELICHTING

De Wet werk en bijstand (WWB) kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen, toeslagen en verlagingen. De normen zijn geregeld in paragraaf 2 van de WWB. Paragraaf 3 van de WWB voorziet in toeslagen en verlagingen. De som van deze drie onderdelen (normen, toeslagen en verlagingen) levert de bijstandsnorm op. Het gaat dan om de bijstandsnorm voor personen van 21 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd en die niet in een inrichting verblijven.

De WWB kent verschillende normen voor alleenstaanden, alleenstaande ouders en gehuwden. Alleenstaanden en alleenstaande ouders komen in aanmerking voor een toeslag indien zij hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander. De woonsituatie is hierbij van doorslaggevende betekenis. De hoogte van de toeslag, welke wordt aangegeven in de toeslagenverordening, bedraagt maximaal 20 procent van de gehuwdennorm en moet aansluiten bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar kan de toeslag afwijkend worden vastgesteld.

De WWB kent de volgende grondslagen om de norm of toeslag voor personen van 21 en ouder en de pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt, die niet in een inrichting verblijven te verlagen:

• het kunnen delen van algemeen noodzakelijke kosten van bestaan met een ander bij gehuwden (artikel 26 WWB);

• de woonsituatie (artikel 27 WWB);

• de recente beëindiging van deelname aan onderwijs of beroepsopleiding (artikel 28 WWB);

• de leeftijd van 21 of 22 jaar bij alleenstaanden (artikel 29 WWB).

Voor de berekening van de bijstandsnorm geldt een vaste volgorde: eerst de norm, dan eventueel een toeslag en vervolgens de verlagingen. Het college is bevoegd om de algemene bijstand (de bijstandsnorm na aftrek van eventuele inkomsten) in afwijking van deze regel hoger of lager vast te stellen indien de individuele omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1. Begripsbepalingen

Onderdeel b: gehuwdennorm

Voor het begrip ‘gehuwdennorm’ wordt verwezen naar de norm voor gehuwden voor personen van 21 jaar of ouder doch de pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt als bedoeld in artikel 21, onderdeel c van de WWB.

Onderdeel c: woning

Het begrip ‘woning’ is in artikel 1 van deze verordening gedefinieerd omdat de tekst van de WWB nergens een omschrijving geeft van dit begrip. Wel vermeldt artikel 3, zesde lid van de WWB dat in de WWB en de daarop berustende bepalingen onder een woning mede een woonwagen of een woonschip verstaan moet worden. Onder woning wordt verstaan een zelfstandige woning, dat wil zeggen een woning voorzien van een eigen toegang, waarbij geen wezenlijke woonfuncties, zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet en douche met andere woningen worden gedeeld.

Onderdeel e: onderhuurder

Er moet een commerciële prijs worden betaald voor het huren van een deel van een woning om in aanmerking te komen voor een volledige toeslag. Van commerciële prijs is sprake als minimaal 15 procent van de gehuwdennorm aan huur wordt betaald. Daarvoor wordt gekeken naar de prijs die moet worden betaald per maand voor de bewoning van het deel van de woning. Deze prijs kan bestaan uit de kale huur, kale huur met bijkomende kosten als gas, water en licht of een all-in huurprijs.

Artikel 2. Doelgroep

De werking van de verordening is beperkt tot belanghebbenden in de leeftijdscategorie van 21 jaar of ouder doch de pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt. Vanwege de lagere jongerennorm is ervoor gekozen geen verdere verlaging toe te passen bij belanghebbenden van 18 tot 21 jaar.

Artikel 3. Toeslag alleenstaande (ouder)

Eerste en tweede lid

De hoogte van 20 procent van de gehuwdennorm als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft is verplicht op grond van artikel 30, tweede lid onder a van de WWB. Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf.

Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. In de toeslagenverordening is daarom gekozen voor een toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm in het geval een ander in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft. Hierop worden een aantal situaties uitgezonderd. Dit wordt geregeld in het derde tot en met vijfde lid van dit artikel.

Derde Lid

Uit artikel 25, eerste lid van de WWB (en artikel 26 van de WWB) volgt dat een belanghebbende de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan delen met thuisinwonende kinderen van 18 jaar of ouder met een laag inkomen. Hiervan is sprake indien dat kind een in aanmerking te nemen inkomen heeft van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000.

Voor het inkomen uit studiefinanciering moet worden uitgegaan van het daadwerkelijke inkomen. De gemeente kan bij de bepaling van de hoogte van de toeslag niet uitgaan van het in artikel 33, tweede lid van de WWB in aanmerking te nemen inkomen, maar moet de daadwerkelijke inkomsten van het niet in de bijstand begrepen kind in acht nemen (CRvB 01-05-2001, nrs. 99/4381 en 01/201 NABW).

Vierde lid

In dit lid worden de onderhuurder en kostganger uitgezonderd van de bepaling als genoemd in artikel 3, eerste lid sub b van de verordening. Hierdoor heeft de kostganger en de onderhuurder als bedoeld in artikel 1 sub e en f van deze verordening recht op een toeslag van 20 procent, ondanks dat zij hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning met de verhuurder of andere bewoners. Gezien het feit dat er voor bewoning een commerciële prijs wordt betaald, is verlaging wegens het kunnen delen van de noodzakelijke kosten van bestaan niet redelijk.

Vijfde lid

In dit lid is geregeld dat zowel de zorgbehoevende als de verzorger niet worden meegeteld als personen waarmee kosten gedeeld kunnen worden. Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat een verlaging van de maximale toeslag tot het onbeoogde effect zou leiden dat de zorgbehoevende aangewezen wordt voor de betreffende zorg buiten de deur.

Artikel 4. Verlagen norm gehuwden

Op grond van artikel 26 van de WWB kan het college de gehuwdennorm verlagen indien belanghebbenden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander. Artikel 4 van deze verordening vormt het spiegelbeeld van artikel 3 van deze verordening. Ingeval in de woning van het gezin een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden. Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van de gehuwdennorm (zie artikel 4, eerste lid van deze verordening).

Artikel 4, tweede lid van deze verordening komt overeen met de bepaling zoals opgenomen in artikel 3, derde en vijfde lid van deze verordening. Verwezen wordt dan ook naar de toelichting zoals opgenomen bij artikel 3 van deze verordening.

Artikel 5. Afwijkende toeslag wegens ontbreken woonkosten

In dit artikel is bepaald dat de norm of toeslag wordt verlaagd met 15 procent van de gehuwdennorm, indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden of als er geen woning wordt bewoond.

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder woonkosten verstaan: a) indien een huurwoning wordt bewoond, de huurprijs of kale huur per maand; b) indien een eigen woning wordt bewoond, de verschuldigde hypotheekrente per maand. Ook in de situatie dat er maandelijks voor gas, water en licht wordt betaald, maar geen kale huur valt onder dit artikel.

Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn:

• bij het niet aanhouden van een woning;

• bij bewoning van een woning waaraan geen woonlasten zijn verbonden, bijvoorbeeld in het geval van (anti-)krakers;

• indien een derde, bijvoorbeeld een onderhoudsplichtige, de woonlasten betaalt van de woning.

Als een derde, bijvoorbeeld de ex-echtgenoot, de woonlasten van de door belanghebbende bewoonde woning draagt, heeft het college de keuze om het aldus verkregen woongenot aan te merken als inkomen in natura of de norm of toeslag te verlagen op grond van artikel 27 van de WWB. Overigens kan het college, indien noch in het kader van artikel 27 van de WWB noch in het kader van artikel 33, eerste lid van de WWB rekening wordt gehouden met de situatie waarin een ander dan belanghebbende de woonkosten betaalt, de bijstand in voorkomende gevallen lager vaststellen op grond van het individualiseringsbeginsel van artikel 18, eerste lid van de WWB.

De norm of toeslag wordt tevens met 15 procent verlaagd als de belanghebbende geen woning bewoont. Deze bepaling ziet op de mogelijkheid om de uitkering van dak- en thuislozen te verlagen, omdat deze lagere bestaanskosten hebben dan belanghebbenden die een woning bewonen. Tegenover het ontbreken van kosten omdat geen woonruimte wordt aangehouden, staat dat dak- en thuislozen regelmatig kosten zullen moeten maken voor dak- en thuis-lozenopvang. Daarom is gekozen voor een verlaging van 15 procent van de gehuwdennorm.

Artikel 6. Afwijkende toeslag 21- en 22 jarige alleenstaande

Artikel 29 van de WWB geeft het college de bevoegdheid om een verlaging op de toeslag van artikel 25 van de WWB toe te passen indien het van oordeel is, dat gezien de hoogte van het minimum jeugdloon er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden. Aangezien het minimum jeugdloon voor een 21-jarige lager is dan dat voor een 22- jarige, is gekozen om voor de 21-jarige een grotere verlaging toe te passen dan voor een 22-jarige.

Artikel 7. Intrekking oude regeling

In dit artikel regelt de uitdrukkelijke intrekking van de oude regeling.

Artikel 8. Overgangsrecht

Voor een beperkte groep bijstandsgerechtigden blijft de Verordening verhoging of verlaging van de bijstandsnorm nog van kracht tot uiterlijk 1 januari 2013. Het gaat hierbij om mensen voor wie toepassing van de huishoudinkomenstoets tot een hogere uitkering leidt. Op grond van artikel 78w van de wet blijven zij recht houden op een hogere uitkering tot uiterlijk 1 januari 2013.

Artikel 9. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt inwerking op de dag nadat het is gepubliceerd en werkt terug naar de datum waarop de Wet afschaffing huishoudinkomenstoets in werking is getreden.

Artikel 10. Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.