Regeling vervallen per 20-12-2012

Monumentenverordening 2010 (2e wijziging)

Geldend van 08-03-2012 t/m 19-12-2012

Intitulé

Monumentenverordening 2010

De raad van de gemeente Apeldoorn;

gelezen het voorstel van het college d.d. 28 januari 2010, nr. 2010-1919;

gelet op artikel 15 en 38 van de Monumentenwet, artikelen 108 en 149 van de Gemeentewet, alsmede de Regeling bijdrage instandhouding monumenten;

gezien het advies van de Cultuurhistorische adviescommissie d.d. 18 november 2008;

BESLUIT:

vast te stellen de navolgende Monumentenverordening.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1

Deze verordening verstaat onder:

  • 1.

    monumenten en archeologische monumenten:

    • a.

      zaken die van algemeen belang zijn vanwege hun schoonheid, betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde;

    • b.

      terreinen die van algemeen belang zijn wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder a.;

  • 2.

    beschermd rijksmonument: een monument dat is ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers;

  • 3.

    beschermd gemeentelijk monument: een onroerend (archeologisch) monument dat is vermeld op de gemeentelijke monumentenlijst. Hieronder worden ook begrepen de roerende zaken die kennelijk deel uitmaken van, of behoren tot het onroerende monument.

  • 4.

    beeldbepalend pand: pand, geen beschermd gemeentelijk monument zijnde, dat van algemeen belang is voor de gemeente als beeldondersteunend of beeldbepalend element in zijn omgeving;

  • 5.

    beschermd beeldbepalend pand: pand dat is vermeld op de gemeentelijke lijst van beeldbepalende panden;

  • 6.

    gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening aangewezen beschermde gemeentelijke monumenten;

  • 7.

    lijst van beeldbepalende panden: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening aangewezen beschermde beeldbepalende panden;

  • 8.

    beschermd stads- en dorpsgezicht: een groep van onroerende zaken die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, zijn onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel zijn wetenschappelijke en/of cultuurhistorische waarde, waarin zich één of meer monumenten bevinden en welke groep geplaatst is op de gemeentelijke lijst van beschermde stads- en dorpsgezichten;

  • 9.

    lijst van beschermde stads- en dorpsgezichten: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening aangewezen beschermde stads- en dorpsgezichten;

  • 10.

    s electiecriteria: criteria zoals opgenomen in de bijlagen van deze verordening, op basis waarvan objecten of terreinen kunnen worden geselecteerd die in aanmerking komen om overeenkomstig de bepalingen van deze verordening aangewezen te worden als gemeentelijk monument dan wel als beeldbepalend pand;

  • 11.

    eigenaren en zakelijk gerechtigden: degenen die in de openbare registers als eigenaren en zakelijk gerechtigden zijn ingeschreven;

  • 12.

    gemeentelijke archeologische beleidskaart: topografische kaart van het gemeentelijke grondgebied, waarop archeologische monumenten en archeologische verwachtingswaarden (gebieden met hoge, gemiddelde en lage trefkans) zijn aangegeven.

  • 13.

    archeologisch verwachtingsgebied: gebied, aangegeven op de archeologische beleidskaart, waarvan is aangegeven wat de verwachting (trefkans) is dat bij ontwikkelingen archeologische sporen en/of vondsten aangetroffen worden;

  • 14.

    hoge archeologische verwachtingswaarde (hoge trefkans): een aan een gebied toegekende waarde die aangeeft dat ter plaatse de trefkans op archeologische vondsten hoog is dan wel dat het belang van de mogelijke archeologische waarden en/of vondsten hoog is;

  • 15.

    middelhoge verwachtingswaarde (gemiddelde trefkans): een aan een gebied toegekende waarde die aangeeft dat ter plaatse de trefkans op archeologische vondsten middelhoog is dan wel dat het belang van de mogelijke archeologische waarden en/of vondsten middelhoog is;

  • 16.

    lage verwachtingswaarde (lage trefkans): een aan een gebied toegekende waarde die aangeeft dat ter plaatse de trefkans op archeologische vondsten laag is dan wel dat het belang van de mogelijke archeologische waarden en/of vondsten laag is;

  • 17.

    stedelijk gebied:het gebied dat valt binnen de bebouwde kom volgens de Bouwverordening;

  • 18.

    landelijk gebied:het gebied dat valt buiten de bebouwde kom volgens de Bouwverordening;

  • 19.

    opgravingen:opgravingen zijn werkzaamheden met als doel het opsporen of onderzoeken van monumenten, waardoor verstoring van de bodem optreedt.

  • 20.

    plan van aanpak: een door de archeologische uitvoerder op te stellen plan voor de uit te voeren werken waarmee beoogd wordt aan de vereisten zoals geformuleerd in het programma van eisen te voldoen. Ook wordt hierin een voorstel gedaan voor de werkwijze waarmee de in het programma van eisen en/ of ontwerp geformuleerde resultaatsverwachtingen bereikt kunnen worden;

  • 21.

    programma van eisen: het programma van eisen is een door de gemeente opgesteld of bekrachtigd document dat de probleem- en doelstelling van de te verrichten werkzaamheden van de vindplaats geeft en de daaruit af te leiden eisen formuleert met betrekking tot het uit te voeren werk;

  • 22.

    raad:de raad van de gemeente Apeldoorn;

  • 23.

    college:het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn;

  • 24.

    Commissie Ruimtelijke Kwaliteit, adviescommissie voor welstanden monumentenzorg (of de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit): de commissie als bedoeld in artikel 15 van de Monumentenwet die het college van burgemeester en wethouders conform het Reglement Commissie Ruimtelijke Kwaliteit met in achtneming van het bepaalde in deze verordening tevens adviseert over aanvragen om vergunning als bedoeld in artikel 11 en 37 van de Monumentenwet en artikel 11, 18 en 23 van deze verordening alsmede het college gevraagd of ongevraagd adviseert over de toepassing van de Monumentenwet 1988, deze verordening en over andere zaken betreffende de cultuurhistorie..

Artikel 2

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Hoofdstuk 2 De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit, adviescommissie voor welstand en monumentenzorg

Artikel 3

De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit, adviseert het college over aanvragen om vergunning als bedoeld in artikel 11 en 37 van de Monumentenwet 1988 en artikel 11, 18 en 23 van deze verordening alsmede het college gevraagd of ongevraagd adviseert over de toepassing van de Monumentenwet 1988, deze verordening en over andere zaken betreffende de cultuurhistorie.

Hoofdstuk 3 Beschermde rijksmonumenten en -gezichten

Artikel 4

  • 1. Het college zendt een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 11 en 37 van de Monumentenwet 1988 onmiddellijk aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.

  • 2. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen twee maanden na de datum van verzending van het afschrift.

Hoofdstuk 4 De Cultuurhistorische adviescommissie

Artikel 5

  • Vervallen.

Hoofdstuk 5 De bescherming van gemeentelijke monumenten

Artikel 6

  • 1. Het college kan, al dan niet op verzoek van belanghebbenden, een monument aanwijzen als beschermd gemeentelijk monument.

  • 2. Het college besluit over het al dan niet aanwijzen van een monument als beschermd gemeentelijk monument nadat de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit heeft geadviseerd en de eigenaren en andere zakelijk gerechtigden zijn gehoord.

  • 3. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 7

  • 1. Het college geeft van het voornemen tot aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument kennis aan de eigenaren en andere zakelijk gerechtigden en voorts aan degene die om aanwijzing heeft verzocht. De kennisgeving geschiedt schriftelijk; in spoedeisende gevallen kan hiervan worden afgeweken.

  • 2. Om aantasting van een monument dat nog niet is aangewezen als beschermd gemeentelijk monument, te voorkomen, kan het college de artikelen 11, 12 en 13 van overeenkomstige toepassing verklaren. Hiertoe kan worden besloten met ingang van de datum van:

    • a.

      de kennisgeving aan de eigenaar en andere zakelijk gerechtigden als bedoeld in het eerste lid of:

    • b.

      de uitnodiging tot het horen als bedoeld in artikel 6, tweede lid

    en eindigt op het moment dat de aanwijzing en registratie als bedoeld in artikel 8 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd.

  • 3. Het college beslist binnen 6 maanden na ontvangst van het verzoek tot aanwijzing.

  • 4. Het college maakt zijn besluit tot aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument binnen 4 weken na de datum van het besluit openbaar bekend.

Artikel 8

Het college registreert het beschermde monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

Artikel 9

  • 1. Het college kan al dan niet op verzoek van belanghebbenden de aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument wijzigen.

  • 2. Artikel 6, tweede lid, alsmede artikel 7, eerste en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3. Het college registreert de inhoud van de wijziging van de aanwijzing op de gemeentelijke monumentenlijst.

Artikel 10

  • 1. Het college kan al dan niet op verzoek van belanghebbenden, indien feiten en omstandigheden gewijzigd zijn, de aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument intrekken.

  • 2. Artikel 6, tweede lid, alsmede artikel 7, eerste en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op het intrekkingsbesluit.

  • 3. Indien een beschermd gemeentelijk monument naar het oordeel van het college geheel of nagenoeg geheel teniet is gegaan of indien het monument wordt ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 6, eerste lid of artikel 7 van de Monumentenwet 1988, dan is de aanwijzing als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van rechtswege vervallen.

  • 4. Het college registreert de intrekking van de aanwijzing en de zich op basis van het derde lid voordoende omstandigheden op de gemeentelijke monumentenlijst.

Artikel 11

  • 1. Het is verboden een beschermd gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.

  • 2. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college een beschermd gemeentelijk monument:

    • a.

      geheel of gedeeltelijk af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 3. Het college kan aan de vergunning als bedoeld in het tweede lid slechts voorwaarden verbinden die strekken tot de bescherming van het belang met het oog waarop de vergunning wordt geëist.

Artikel 12

  • 1. Een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 11 moet schriftelijk worden ingediend bij het college. Bij het indienen van de aanvraag moet de aanvrager gebruik maken van de door of namens het college vastgestelde formulieren. Het bepaalde in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Indien de aanvraag in behandeling wordt genomen, publiceert het college de aanvraag op de gebruikelijke wijze en legt deze voor een ieder ter inzage. Belanghebbenden kunnen binnen een termijn van veertien dagen zienswijzen indienen met betrekking tot de aanvraag om vergunning.

  • 3. Het college zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning om advies aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.

  • 4. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen twee maanden na de datum van verzending van het afschrift.

  • 5. Indien de werkzaamheden waarvoor de aanvraag wordt ingediend, gevolgen hebben voor de aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument, wordt de aanvraag tevens gezien als een verzoek tot wijziging dan wel intrekking van de aanwijzing.

  • 6. Indien de werkzaamheden waarvoor de aanvraag wordt ingediend, gevolgen hebben voor de aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument, adviseert de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit over de wijziging dan wel intrekking van de aanwijzing.

  • 7. Binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag neemt het college een beslissing. Het bepaalde in artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

  • 8. Indien het college besluit tot het al dan niet verlenen van de vergunning welke gevolgen heeft voor de aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument, heeft hij daarmee tevens besloten tot het al dan niet wijzigen dan wel intrekken van de aanwijzing.

Artikel 13

  • 1. Het college kan de vergunning intrekken, als:

    • a.

      blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

    • b.

      blijkt dat de vergunninghouder de voorwaarden, bedoeld in artikel 11, derde lid, niet naleeft;

    • c.

      de omstandigheden zoals die bekend waren ten tijde van de vergunningverlening zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder moet wegen dan het belang bij de gebruikmaking van de vergunning;

    • d.

      niet binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de vergunning met de werkzaamheden waarop de vergunning betrekking heeft, een aanvang is gemaakt;

    • e.

      tussen het begin en het einde van de werkzaamheden waarop de vergunning betrekking heeft, deze werkzaamheden langer dan een aaneengesloten periode van 26 weken stilliggen.

  • 2. Het bepaalde in artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing. Het besluit tot intrekking wordt met redenen omkleed en ter kennisneming in afschrift gezonden aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.

Hoofdstuk 6 De bescherming van beeldbepalende panden

Artikel 14

  • 1. Het college kan, al dan niet op verzoek van belanghebbenden, besluiten een beeldbepalend pand aan te wijzen als beschermd beeldbepalend pand.

  • 2. Het college besluit over het al dan niet aanwijzen van een pand als beschermd beeldbepalend pand nadat de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit heeft geadviseerd en de eigenaren en andere zakelijk gerechtigden zijn gehoord.

  • 3. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 dan wel artikel 6 van deze verordening.

Artikel 15

  • 1. Het college geeft van het voornemen tot aanwijzing als beschermd beeldbepalend pand kennis aan de eigenaren en andere zakelijk gerechtigden en voorts aan degene die om aanwijzing heeft verzocht. De kennisgeving geschiedt schriftelijk; in spoedeisende gevallen kan hiervan worden afgeweken.

  • 2. Om aantasting van een pand dat nog niet is aangewezen als beschermd beeldbepalend pand, te voorkomen, kan het college artikelen 18, 19, en 20 van overeenkomstige toepassing verklaren. Hiertoe kan worden besloten met ingang van de datum van:

    • a.

      de kennisgeving aan de eigenaar en andere zakelijk gerechtigden als bedoeld in het eerste lid of:

    • b.

      van de uitnodiging tot het horen als bedoeld in artikel 14, tweede lid

    en eindigt op het moment dat de aanwijzing en registratie als bedoeld in artikel 16 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het pand niet wordt geregistreerd.

  • 3. Het college beslist binnen 6 maanden na ontvangst van het verzoek tot aanwijzing.

  • 4. Het college maakt het besluit tot aanwijzing als beschermd beeldbepalend pand binnen 4 weken na de datum van het besluit openbaar bekend.

  • 5. De aanwijzing van een beeldbepalend pand, gelegen buiten een gebied dat is aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 21 van deze verordening of artikel 35 van de Monumentenwet 1988, vervalt op het moment dat het bestemmingsplan in werking is getreden waarin voor het beeldbepalende pand een vergunningvereiste is opgenomen voor het geheel of gedeeltelijk afbreken van het pand.

Artikel 16

Het college registreert het beschermde beeldbepalende pand op de lijst van beeldbepalende panden.

Artikel 17

  • 1. Het college kan al dan niet op verzoek van belanghebbenden, indien de feiten en omstandigheden gewijzigd zijn, de aanwijzing als beschermd beeldbepalend pand intrekken.

  • 2. Artikel 14, tweede lid, alsmede artikel 15, eerste en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op het aanwijzingsbesluit.

  • 3. Indien een beschermd beeldbepalend pand geheel of nagenoeg geheel teniet is gegaan of indien het monument respectievelijk het pand wordt ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 6, eerste lid of artikel 7 van de Monumentenwet 1988 respectievelijk het register als bedoeld in artikel 8 van deze verordening, dan is de aanwijzing als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van rechtswege vervallen.

  • 4. Het college registreert de intrekking van de aanwijzing en de zich op basis van het derde lid voordoende omstandigheden op de lijst van beeldbepalende panden.

Artikel 18

  • 1. Het is verboden een beschermd beeldbepalend pand te beschadigen of vernielen.

  • 2. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college een beschermd beeldbepalend pand geheel of gedeeltelijk af te breken.

  • 3. Het college kan aan de vergunning als bedoeld in het tweede lid slechts voorwaarden verbinden die strekken tot de bescherming van het belang met het oog waarop de vergunning wordt geëist.

Artikel 19

  • 1. Een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 18 moet schriftelijk worden ingediend bij het college. Bij het indienen van de aanvraag moet de aanvrager gebruik maken van de door of namens het college vastgestelde formulieren. Het bepaalde in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Indien de aanvraag in behandeling wordt genomen, publiceert het college de aanvraag op de gebruikelijke wijze en legt deze voor een ieder ter inzage. Belanghebbenden kunnen binnen een termijn van veertien dagen zienswijzen indienen met betrekking tot de aanvraag om vergunning.

  • 3. Indien de werkzaamheden waarvoor de aanvraag wordt ingediend, het geheel afbreken van het beschermde beeldbepalende pand betreffen, wordt de aanvraag tevens gezien als een verzoek tot intrekking van de aanwijzing.

  • 4. Het college zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning om advies aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.

  • 5. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen twee maanden na de datum van verzending van het afschrift.

  • 6. Indien de werkzaamheden waarvoor de aanvraag wordt ingediend, het geheel afbreken van het beschermde beeldbepalende pand betreffen, adviseert de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit over de aanvraag over de intrekking van de aanwijzing.

  • 7. Binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag neemt het college een beslissing. Het bepaalde in artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

  • 8. Indien het college besluit tot het al dan niet verlenen van de vergunning die het geheel afbreken van het beschermde beeldbepalende pand betreffen, heeft hij daarmee tevens besloten tot het al dan niet intrekken van de aanwijzing als beschermd beeldbepalend pand.

Artikel 20

  • 1. Het college kan de vergunning intrekken als:

    • a.

      blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

    • b.

      blijkt dat de vergunninghouder de voorwaarden, bedoeld in artikel 18 derde lid, niet naleeft;

    • c.

      de omstandigheden zoals die bekend waren ten tijde van de vergunningverlening zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder moet wegen dan het belang bij de gebruikmaking van de vergunning;

    • d.

      niet binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de vergunning met de werkzaamheden waarop de vergunning betrekking heeft, een aanvang is gemaakt;

    • e.

      tussen het begin en het einde van de werkzaamheden waarop de vergunning betrekking heeft, deze werkzaamheden langer dan een aaneengesloten periode van 26 weken stilliggen.

  • 2. Het bepaalde in artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing. Het besluit tot intrekking wordt met redenen omkleed en ter kennisneming in afschrift gezonden aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.

Hoofdstuk 7 De bescherming van gemeentelijke stads- en dorpsgezichten

Artikel 21

  • 1. De raad kan een deel of delen van de gemeente aanwijzen als beschermd stads- of dorpsgezicht en kan zodanige aanwijzingen intrekken.

  • 2. Voordat de raad over de aanwijzing dan wel intrekking een besluit neemt, vraagt hij advies aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.

  • 3. De aanwijzing kan geen gebied betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 35 van de Monumentenwet 1988.

  • 4. Het college registreert de beschermde gezichten op de gemeentelijke lijst van beschermde stads- en dorpsgezichten.

  • 5. Het college maakt het besluit tot aanwijzing of intrekking als beschermd stads- en dorpsgezicht binnen 4 weken na de datum van het besluit openbaar bekend.

Artikel 22

  • 1. Ter bescherming van een op de lijst geplaatst stads- of dorpsgezicht stelt de raad een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening.

  • 2. Bij het besluit tot aanwijzing bepaalt de raad in hoeverre een geldend bestemmingsplan als beschermend plan in de zin van het eerste lid kan worden aangemerkt.

  • 3. Voorzover in een gebied dat is aangewezen als een beschermd stads- of dorpsgezicht nog geen bestemmingsplan als bedoeld in dit artikel van kracht is, is het verboden bouwwerken en andere werken te plaatsen, op te richten of te verplaatsen zonder schriftelijke vergunning van het college.

  • 4. Op de behandeling van aanvragen om een vergunning als bedoeld in het derde lid zijn de artikelen 12 en 13 van deze verordening van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Geen vergunning als bedoeld in het derde lid is vereist voor bouwwerken waarvoor op grond van de Woningwet of een op grond van de Woningwet vastgestelde algemene maatregel van bestuur geen bouwvergunning is vereist.

Artikel 23

  • 1. In beschermde gemeentelijke stads- en dorpsgezichten is het verboden een bouwwerk geheel of gedeeltelijk af te breken zonder of in afwijking van een vergunning van het college.

  • 2. Op de behandeling van aanvragen om een vergunning zijn de artikelen 12 en 13 van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Geen vergunning is vereist voor het afbreken ingevolge een aanschrijving van het college;

  • 4. De vergunning kan, ingeval van afbraak als bedoeld in het eerste lid in ieder geval worden geweigerd wanneer de totstandkoming van nieuwbouw binnen de karakteristiek van het beschermde gebied onvoldoende is verzekerd.

Artikel 24

Gemeentelijke stads- en dorpsgezichten of gedeelten daarvan die overeenkomstig het bepaalde in artikel 35 van de Monumentenwet 1988 worden aangewezen, zijn daardoor geheel of voor het gedeelte waarop het besluit betrekking heeft, van de gemeentelijke lijst van beschermde stads- en dorpsgezichten afgevoerd met ingang van de datum waarop het besluit tot aanwijzing als beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in genoemd artikel 35 onherroepelijk is geworden.

Hoofdstuk 8 Instandhouding van archeologische terreinen

Artikel 25

  • 1. Het is verboden om in een archeologisch monument of een archeologisch verwachtingsgebied de bodem dieper dan 50 cm (stedelijk gebied) en 35 cm (landelijk gebied) onder de oppervlakte te verstoren.

  • 2. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien;

    • a.

      het een verstoring betreft van een archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart, en waarbij die verstoring plaatsvindt:

      • ·

        in een gebied met lage trefkans en het te verstoren gebied kleiner is dan 1000 m2, of

      • ·

        in een gebied met een gemiddelde trefkans en het te verstoren gebied kleiner is dan 100 m2, of

      • ·

        in een gebied met een hoge trefkans en het te verstoren gebied kleiner is dan 50 m2.

    • b.

      aan een ontheffing als bedoeld in de artikelen 3.6, eerste lid, onder c, 3.22 of 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening of een projectbesluit als bedoeld in die wet voorschriften zijn verbonden;

    • c.

      het college nadere voorschriften stelt met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden die leiden tot een verstoring van een archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op gemeentelijke archeologische beleidskaart;

    • d.

      een rapport is overgelegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van het college in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

      • ·

        het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd of

      • ·

        de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad of

      • ·

        in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.

    • e.

      de archeologische waarden naar het oordeel van het college in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

    • f.

      de bodemverstorende werkzaamheden deel uitmaken van reguliere onderhouds- of beheerwerkzaamheden.

    • g.

      het eerste lid blijft buiten toepassing indien het archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied is gelegen in een gebied waarvoor de raad na 1 januari 2008 een bestemmingsplan heeft vastgesteld.

Artikel 26

  • 1. Indien binnen het grondgebied van de gemeente Apeldoorn onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, sub h, Monumentenwet 1988, dient, onverminderd de overige bepalingen van deze wet:

    • a.

      het college een programma van eisen vast te stellen of te bekrachtigen als bedoeld in artikel 1, sub 21 van deze verordening, waarbij nadere voorschriften worden gesteld ten aanzien van het onderzoek;

    • b.

      de verstoorder, voorafgaande aan het onderzoek, een plan van aanpak als bedoeld in artikel 1, sub 20 van deze verordening ter goedkeuring aan het college te overleggen.

  • 2. In de nadere voorschriften als bedoeld in het eerste lid, sub a, neemt het college bepalingen op met betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van aanpak. Tijdens het onderzoek dienen aanwijzingen van of namens het college in acht te worden genomen.

  • 3. Het college beoordeelt of het plan van aanpak aan het programma van eisen en eventuele nadere voorschriften voldoet.

Hoofdstuk 9 Schadevergoeding

Artikel 27

  • 1. Als en voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:

    • a.

      de weigering van het college een aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument te wijzigen;

    • b.

      de weigering van het college een vergunning tot wijziging, afbraak of verwijdering van een beschermd gemeentelijk monument te verlenen;

    • c.

      voorschriften door het college verbonden aan een vergunning tot wijziging, afbraak of verwijdering van een beschermd gemeentelijk monument;

    • d.

      de weigering van het college een vergunning tot (gedeeltelijke) afbraak van een beschermd beeldbepalend pand te verlenen;

    • e.

      voorschriften door het college verbonden aan een vergunning tot (gedeeltelijke) afbraak van een beschermd beeldbepalend pand;

    schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent de raad hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

  • 2. Voor de behandeling van de verzoeken zijn de bepalingen van de Procedureverordening planschade bij toepassing van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 10 Handhaving en strafbepalingen

Artikel 28

Hij die handelt in strijd met artikel 11, 18, 23 en 25 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie als bedoeld in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 29

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college dan wel burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 30

Onverminderd het bepaalde in de Algemene wet op het binnentreden, zijn de krachtens artikel 29 aangewezen personen bevoegd om, zo dikwijls de zorg voor de naleving van deze verordening dit vereist, al dan niet besloten ruimten en plaatsen zonder toestemming van de rechthebbende, bewoner of gebruiker te betreden met medeneming van de benodigde apparatuur.

Hoofdstuk 11 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 31

Gedurende 6 weken na de bekendmaking van de vergunning, die op grond van deze verordening is verleend, mag van deze vergunning geen gebruik worden gemaakt.

Artikel 32

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de derde dag na de dag waarop zij is afgekondigd.

  • 2. De Monumentenverordening 2003, vastgesteld d.d. 17 oktober 2002 komt met de inwerkingtreding van deze verordening te vervallen.

  • 3. De op grond van de Monumentenverordening 2003 geplaatste gemeentelijke monumenten, beeldbepalende panden en stads- en dorpsgezichten, worden geacht te zijn aangewezen en geregistreerd overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 4. De lijst van beschermde monumenten, de lijst van beeldbepalende panden, de lijst van beschermde stads- en dorpsgezichten en de gemeentelijke archeologische beleidskaart liggen voor een ieder ter inzage.

  • 5. Lopende procedures die beogen dat monumenten, panden en/of stads- en dorpsgezichten worden aangewezen als beschermd gemeentelijk monument, beeldbepalend pand dan wel als beschermd stads- en dorpsgezicht overeenkomstig voorgaande monumentenverordeningen, worden geacht te zijn gevoerd overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 6. Verzoeken om vergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening, worden afgehandeld met inachtneming van de bepalingen van deze verordening, tenzij de verzoeker door de bepalingen van deze verordening ten opzichte van de Monumenten- verordening 2003 nadeel ondervindt. In dat geval blijft de Monumentenverordening 2003 op het betreffende verzoek van toepassing totdat de beslissing daarop onherroepelijk is.

  • 7. Werkzaamheden die leiden tot een verstoring van de bodem in een archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied dieper dan 50 cm in het stedelijk gebied of dieper dan 35 cm in het landelijk gebied en die hun aanvang hebben genomen vóór de inwerkingtreding van deze verordening, worden afgehandeld met inachtneming van de bepalingen van deze verordening, tenzij de verzoeker door de bepalingen van deze verordening ten opzichte van de Monumenten- verordening 2003 nadeel ondervindt. In dat geval blijft de Monumentenverordening 2003 op de betreffende werkzaamheden van toepassing.

  • 8. Indien een onderzoek dat wordt uitgevoerd in het kader van het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, sub h, van de Monumentenwet 1988 zijn aanvang heeft genomen vóór de inwerkingtreding van deze verordening, wordt deze afgehandeld met inachtneming van de bepalingen van deze verordening, tenzij de verzoeker door de bepalingen van deze verordening ten opzichte van de Monumentenverordening 2003 nadeel ondervindt. In dat geval blijft de Monumentenverordening 2003 op het betreffende onderzoek van toepassing.

Artikel 33

Deze verordening kan worden aangehaald als “Monumentenverordening”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering d.d. 22 april 2010
Gepubliceerd in Apeldoorns Stadsblad d.d. 5 mei 2010
Inwerking getreden d.d. 8 mei 2010
Gewijzigd bij besluit d.d. 22 december 2011
Gepubliceerd in het Apeldoorns Stadsblad d.d. 25 januari 2012
Inwerking getreden d.d. 1 februari 2012
Gewijzigd bij besluit d.d. 16 februari 2012
Gepubliceerd in het Apeldoorns Stadsblad d.d. 29 februari 2012
Inwerking getreden d.d. 8 maart 2012

Bijlage I

Selectiecriteria voor aanwijzing van gemeentelijke monumenten

1. Architectuurhistorische waarde

Een object heeft architectuurhistorische waarde wanneer:

  • ·

    het een ontwerpkwaliteit heeft

    bijvoorbeeld:

    • -

      r is sprake van authenticiteit van het ontwerpconcept

    • -

      r is sprake van een doordacht concept en kwaliteit in de uitwerking van interieur, exterieur, tuinelementen, e.a.

    • -

      r is sprake van hoogwaardige of representatieve bouwkundige detaillering

  • ·

    het architectuurhistorische betekenis heeft, bijvoorbeeld als voorbeeldige, interessante of opmerkelijke representant van een bepaalde stroming, een oeuvre van een belangrijk architect of een bepaald gebouwtype.

2. Stedenbouwkundige waarde

Een object heeft stedenbouwkundige waarde wanneer:

  • ·

    het aantoonbaar meedoet in een stedenbouwkundige / landschappelijke context, op grote (wijkniveau) of kleine schaal (zoals in een ensemble)

  • ·

    de bouwmassa en gevels expressie geven aan een stedenbouwkundig / landschappelijk concept

  • ·

    het een beeldbepalend karakter heeft voor de directe omgeving

  • ·

    het op een bijzondere c.q. betekenisvolle manier op zijn kavel / terrein staat

  • ·

    zijn silhouet een bijzondere betekenis heeft voor het gezicht van een streek, dorp of stadsdeel

3. Cultuurhistorische waarde

Een object heeft cultuurhistorische waarde wanneer:

  • ·

    er sprake is van exemplarische verwijzing naar belangrijke (maatschappelijke, technische, kunsthistorische, geografische, e.a.) ontwikkelingen

  • ·

    er sprake is van een object / bouwwerk als relict representatief voor historische ontwikkelingen die van algemeen belang zijn geweest

  • ·

    er sprake is van een bepaalde leesbaarheid van die ontwikkelingen in het object

  • ·

    de mate waarin het object, voor een ieder als zodanig herkenbare verwijzingen bevat naar belangwekkende historische gebeurtenissen, persoonlijkheden en dergelijke, eventueel ook op nationaal niveau

De weging van de criteria kan verschillen, afhankelijk van de architectuurstroming. Als nadere explicaties van de bovenstaande criteria kunnen gaafheid en zeldzaamheid meegewogen worden.

Bijlage II

Selectiecriteria voor aanwijzing van beeldbepalende panden

Een beeldbepalend pand is een kenmerkend deel van zijn omgeving doordat het pand:

  • ·

    aantoonbaar meedoet in een stedenbouwkundige / landschappelijke context, op grote (wijkniveau) of kleine schaal (zoals in een ensemble)

  • ·

    de bouwmassa en gevels expressie geven aan een stedenbouwkundig / landschappelijk concept

  • ·

    het op een bijzondere c.q. betekenisvolle manier op zijn kavel / terrein staat

  • ·

    zijn silhouet c.q. hoofdvorm een bijzondere betekenis heeft voor het gezicht van een streek, dorp of stadsdeel

  • ·

    het een ontwerpkwaliteit heeft en eventueel bijzondere elementen bevat

  • ·

    het een beeldbepalend karakter heeft voor de directe omgeving en daardoor onvervangbaar is in relatie tot zijn context

De weging van de criteria kan verschillen, afhankelijk van de architectuurstroming. Als nadere explicaties van de bovenstaande criteria kunnen gaafheid en zeldzaamheid meegewogen worden.

Bijlage III

Selectiecriteria voor aanwijzing van gemeentelijke archeologische monumenten

In het onderstaande wordt op korte en schematische wijze het proces weergegeven dat tot een aanwijzing van een gemeentelijk archeologisch monument leidt.

1. HET PROCES VAN WAARDEREN

In de eerste plaats wordt nagegaan of monumenten vanwege hun belevingswaarde, op basis van hun schoonheid of herinneringswaarde, als beschermenswaardig getypeerd kunnen worden.

De monumenten worden vervolgens op hun fysieke kwaliteit beoordeeld. Een monument wordt op basis van fysieke kwaliteit als in principe beschermenswaardig aangemerkt, indien de criteria gaafheid en conservering samen bovengemiddeld (vijf of zes punten) scoren.

De beoordeling van de fysieke kwaliteit is gerelateerd aan de gemeentegrens van Apeldoorn en de vindplaatsen die daarbinnen zich bevinden, op deze wijze wordt de conserveringstoestand in relatie tot de andere relevante sites bekeken.

Bij een middelmatige tot lage score (vier punten of minder), wordt naar de inhoudelijke kwaliteitscriteria gekeken om te bepalen of het terrein toch beschermenswaardig is. Indien te verwachten is dat op een van de inhoudelijke criteria ‘hoog’ wordt gescoord, wordt het monument ook in principe beschermenswaardig geacht. Dit ‘vangnet’ heeft tot doel te voorkomen dat terreinen die van beperkte fysieke kwaliteit zijn, maar desondanks inhoudelijk van groot belang, uit de beoordeling vallen.

Monumenten die op grond van hun fysieke kwaliteit als in principe beschermenswaardig zijn aangemerkt, worden vervolgens gewaardeerd op hun inhoudelijke kwaliteit.

  • -

    Eerst vindt een afweging plaats op de eerste drie inhoudelijke kwaliteitscriteria; zeldzaamheid, informatiewaarde en ensemblewaarde. Bij een boven gemiddelde score van zeven punten of meer wordt het monument als beschermenswaardig aangemerkt.

  • -

    Na deze weging wordt bij monumenten met een lagere inhoudelijke waardering (minder dan zeven punten) nagegaan of het criterium representativiteit van toepassing is. Zo ja, dan wordt een voorstel gedaan voor een als beschermenswaardig aan te merken steekproef per categorie.

  • -

    De overige monumenten zijn niet beschermenswaardig.

Tabel 1. Scoretabel waardestelling

Waarden

Criteria

Scores

Hoog

Midden

Laag

Beleving

Schoonheid

Wordt niet gescoord

Herinneringswaarde

Wordt niet gescoord

Fysieke kwaliteit

Gaafheid

3

2

1

Conservering

3

2

1

Inhoudelijke kwaliteit

Zeldzaamheid

3

2

1

Informatiewaarde

3

2

1

Ensemblewaarde

3

2

1

Representativiteit

N.v.t.

Hoewel voor sommige monumenten (b.v. op grond van beleving) al in een vroeg stadium van het waarderingsproces de beschermenswaardigheid wordt vastgesteld, is het noodzakelijk ook de andere variabelen te scoren. Dit om eventueel de ensemblewaarde van andere sites en/of de representativiteit vast te kunnen stellen.

2. OPERATIONALISERING VAN DE SELECTIECRITERIA

In deze paragraaf wordt de operationalisering van de hiervoor schematisch weergegeven aanpak toegelicht. Alle criteria worden nader gedefinieerd en besproken. Vervolgens wordt aandacht besteed aan de waardestelling, die bereikt wordt door middel van een systeem tot waardering. Daartoe wordt aan de meeste criteria een meetwaarde toegekend. Om tot een afweging te kunnen komen, wordt daarbij een intervalschaal gehanteerd, waarbij meetwaarden (scores 1, 2 of 3) worden toegekend aan de scores ‘laag’, ‘midden’ en ‘hoog’.

1.1 Waardering op belevingsaspecten

De belevingswaarde van een archeologisch monument valt uiteen in twee criteria: ‘schoonheid’ en ‘herinneringswaarde’. Bij beide gaat het vooral om zichtbare monumenten.

1.1.1.Schoonheid

Schoonheid De esthetisch-landschappelijk waarde van een archeologisch monument, die in de zichtbaarheid van het monument tot uiting komt.

Parameters

  • -

    Zichtbaarheid vanaf het maaiveld als landschapselement

  • -

    Vorm en structuur

  • -

    Relatie met omgeving

Operationalisering

Bij dit criterium staat de uiterlijke verschijningsvorm centraal, het gaat om aspecten als zichtbaarheid als landschapselement, samenhang met andere (zichtbare) monumenten of landschapselementen en de landschappelijke entourage.

Met name in de historische stads- en dorpskernen kan men hier denken aan zaken die bovengronds een afspiegeling vormen van de structuur van het bodemarchief en in feite als bovengrondse archeologie (bouwhistorie) gezien kunnen worden. Hier valt te denken aan historische percelering, stratenpatronen, e.d.

Wat dit waarderingscriterium een extra belang geeft, is dat het in feite ook om de visuele representatie van het verder onzichtbare archeologische bodemarchief gaat.

Visueel waarneembare monumenten vormen een zichtbare herinnering aan het verleden en dienen daarom zoveel mogelijk behouden te blijven, zelfs al is de wetenschappelijke betekenis in bepaalde gevallen gering.

1.1.2. Herinneringswaarde

Herinneringswaarde De ‘herinnering’ die het archeologisch monument oproept over het verleden.

Parameters

  • -

    Verbondenheid met feitelijke historische gebeurtenis

  • -

    Associatie met toegeschreven kwaliteit of betekenis

Operationalisering

Er zijn monumenten die zijn verbonden met een levende herinnering aan het verleden. Het feit dat deze bestaat, duidt er veelal op dat het om een zichtbaar monument gaat, maar dat is niet per definitie noodzakelijk. Ook een plaats zonder zichtbare overblijfselen kan als ’lieu de memoire’ voortleven. Daarbij zijn verschillende vormen te onderscheiden:

  • -

    Er is een categorie die direct verbonden is met historische gebeurtenissen. Meestal zijn het monumenten van relatief geringe ouderdom waaraan de herinnering altijd is blijven voortleven. In enkele gevallen gaat het om monumenten waarvan de relatie met historische gebeurtenissen van ouder datum door opgravingen en/of ander wetenschappelijk onderzoek is vastgesteld.

  • -

    Een tweede categorie betreft monumenten die niet zozeer met feitelijke historische gebeurtenissen zijn verbonden, maar die in de overlevering worden geassocieerd met sagen en legenden, waaraan een religieuze betekenis wordt toegekend, of die om andere redenen een rol spelen in de beleving van het landschap.

In beide gevallen gaat het om monumenten waarvan de herinneringswaarde expliciet kan worden vastgesteld. Dit kan een argument zijn voor beschermenswaardigheid. Deze monumenten doorlopen eveneens de waarderingsstappen waarbij de fysieke en inhoudelijke kwaliteit worden beoordeeld.

1.2 Waardering op fysieke criteria

Fysieke kwaliteit De mate waarin archeologische overblijfselen nog intact en in hun oorspronkelijke positie aanwezig zijn. Binnen deze waarde wordt onderscheid gemaakt tussen de criteria gaafheid en conservering. Bij het criterium gaafheid moet ook de stabiliteit van de fysische omgeving in beeld worden gebracht; met name onder water kan de gaafheid van een vindplaats door natuurlijke processen (met name stromingen) snel veranderen.

1.1.3. Gaafheid

Gaafheid De mate van niet verstoord zijn en de stabiliteit van de fysieke omgeving.

Parameters

  • -

    Aanwezigheid sporen

  • -

    Gaafheid sporen

  • -

    Ruimtelijke gaafheid

  • -

    Stratigrafie intact

  • -

    Mobilia in situ

  • -

    Ruimtelijke relatie tussen mobilia onderling

  • -

    Ruimtelijke relatie tussen mobilia en sporen

  • -

    Aanwezigheid antropogeen biochemisch residu

  • -

    Stabiliteit van de natuurlijke omgeving

1.1.4. Conservering

Conservering De mate waarin archeologisch vondstmateriaal bewaard is gebleven

Parameters

  • -

    Conservering artefacten (metaal/overig)

  • -

    Conservering organisch materiaal

1.1.5. Operationalisering

Door middel van inventariserend veldonderzoek zijn gegevens verzameld over de fysieke toestand van monumenten. Daarbij wordt enerzijds inzicht verkregen in de kwaliteitsbepalende randvoorwaarden (bijvoorbeeld bodemopbouw, grondwaterpeil etc.), anderzijds wordt concrete informatie over de aanwezigheid, de kwantiteit en de kwaliteit van archeologische informatiebronnen evenals over de omvang van de betreffende monumenten verworven.

1.3 Selectie op inhoudelijke criteria

Als de bovenstaande stappen in het proces van selectie zijn doorlopen, staat vast welke archeologische monumenten beschermenswaardig zijn op basis van hun zichtbaarheid of, in principe, op basis van hun fysieke toestand. Vervolgens komt de waardering op basis van inhoudelijke kwaliteit.

Het gaat om de volgende criteria:

  • a.

    Zeldzaamheidswaarde

  • b.

    Informatiewaarde

  • c.

    Ensemblewaarde

  • d.

    Representativiteit

1.1.6 .Zeldzaamheidswaarde

Zeldzaamheid De mate waarin een bepaald type monument schaars is (of is geworden) voor een periode of in een (deel-)gebied.

Parameters

  • -

    Het aantal vergelijkbare monumenten van goede fysieke kwaliteit uit dezelfde periode, binnen Apeldoorn waarvan de aanwezigheid is vastgesteld

  • -

    Idem, op basis van een recente en specifieke verwachtingskaart

Operationalisering

Zeldzaamheid is een relatief begrip. De beoordeling van zeldzaamheid berust op het huidige inzicht in de inhoud en samenstelling van het bodemarchief. Zeldzaamheid wordt beoordeeld als ‘laag’ (score 1), indien in Apeldoorn nog een groot aantal vergelijkbare monumenten uit dezelfde periode bewaard zijn gebleven die in een vergelijkbare of betere conditie verkeren. Dit kan worden vastgesteld op basis van feiten (een beschikbare inventarisatie), maar ook op een verwachting, mits deze is gebaseerd op een recente en specifieke verwachtingskaart.

Zeldzaamheid wordt beoordeeld als ‘hoog’ (score 3), indien het om een uniek monument gaat of als er in Apeldoorn niet of nauwelijks vergelijkbare monumenten bekend zijn. In de overige gevallen volgt een score als ‘midden’.

1.1.7. Informatiewaarde

Informatiewaarde De betekenis van een monument als bron van kennis over het verleden.

Parameters

  • -

    Opgraving/onderzoek van vergelijkbare monumenten binnen Apeldoorn (minder/meer dan 5 jaar geleden; volledig/partieel)

  • -

    Recent en systematisch onderzoek van Apeldoorn

  • -

    Recent en systematisch onderzoek van de betreffende archeologische periode

  • -

    Passend binnen een eventueel op te stellen gemeentelijk onderzoeksprogramma

Operationalisering

Informatiewaarde wordt bepaald door de mate waarin (een opgraving van) het monument een bijdrage kan leveren aan nieuwe kennisvorming over het verleden.

De informatiewaarde wordt mede bepaald door de ensemblewaarde.

De informatiewaarde van een monument wordt bepaald door middel van een score, die is gebaseerd op een analyse van kennislacunes en actuele vraagstellingen.

In eerste instantie is bepalend de huidige stand van kennis over vergelijkbare monumenten uit dezelfde periode in Apeldoorn. Er zijn verschillende soorten kennislacunes te onderscheiden, die al dan niet gecombineerd kunnen voorkomen:

  • 1

    geografische kennislacunes: witte vlekken op de archeologische kaart, d.w.z. gebieden waarvan relatief weinig gegevens bekend zijn;

  • 2

    chronologische kennislacunes: tijdvakken en/of perioden waarover we nog relatief slecht geïnformeerd zijn;

  • 3

    inhoudelijke of thematische kennislacunes: deze hebben betrekking op uiteenlopende aspecten van de geschiedenis van Nederland.

Als de zeldzaamheid ‘hoog’ is beoordeeld, is de informatiewaarde veelal ook ‘hoog’. De andere scores kunnen verschillen: ook bij veel voorkomende typen van monumenten kunnen kennishiaten bestaan terwijl anderzijds een monument dat op zeldzaamheid gemiddeld scoort, kan behoren tot een categorie waarover veel informatie voorhanden is.

1.1.8. Ensemblewaarde (archeologische en landschappelijke context)

Ensemblewaarde (of contextwaarde) De meerwaarde die aan een monument wordt toegekend, op grond van de mate waarin sprake is van een archeologische context en van een landschappelijke context.

Parameters

  • -

    Synchrone context (voorkomen van monumenten uit dezelfde periode binnen de microregio)

  • -

    Diachrone context (voorkomen van monumenten uit op een volgende perioden binnen de microregio)

  • -

    Landschappelijke context (fysisch- en historisch-geografische gaafheid van het contemporaine landschap)

  • -

    Aanwezigheid van contemporaine organische sedimenten in de directe omgeving

Operationalisering

Archeologische context heeft betrekking op de aanwezigheid en de informatiewaarde van andere in de nabije omgeving aanwezige bronnen van archeologische informatie.

Het gaat daarbij om de vraag:

  • -

    of zich in de nabije omgeving meer monumenten uit dezelfde archeologische periode bevinden, waardoor inter-site analyse mogelijk is,

  • -

    of er monumenten voorkomen uit meerdere perioden, waardoor het mogelijk is om de ontwikkeling te bestuderen.

In stedelijk gebied is de archeologische context binnen de historische kernen vrijwel altijd zeer sterk aanwezig. In het voormalig buitengebied, dat nu ingebouwd is, kan dit variëren.

Landschappelijke context is de mate waarin het oorspronkelijke landschap nog aanwezig en/of herkenbaar is, daarbij is ook de aanwezigheid van organische sedimenten in de omgeving van een monument van belang. Deze elementen dragen in hoge mate bij aan de mogelijkheden tot onderzoek van toenmalige landschappen en landgebruik.

In stedelijk gebied is de landschappelijke context, uitzonderingen daargelaten, of niet van toepassing of grotendeels verloren gegaan en dus laag. Als dit begrip als stedelijk landschap wordt geïnterpreteerd, dan vallen de waardevolle gebieden onder de historische binnensteden.

De ensemblewaarde wordt bepaald op basis van de ‘nabije omgeving’. Relevant is dus niet de gemeente als geheel, maar het archeologisch-landschappelijk samenstel. Een punt van aandacht is hier de archeologische neerslag van de interactie tussen platteland en stad (historische binnensteden). Door de nadere taakverdeling binnen het archeologisch bestel worden de archeologische monumenten in het stedelijk gebied veelal binnen de gemeente gewaardeerd, terwijl het omringende platteland veelal door provincie of rijk wordt gewaardeerd. Er moet voor worden gewaakt dat hierdoor de eerder genoemde interactie wordt ondergewaardeerd.

De ensemblewaarde wordt vastgesteld op basis van beide contexten. In principe wordt daarbij uitgegaan van de resultaten van het inventariserende veldonderzoek (incidenteel zal ook een bureauonderzoek al voldoende informatie opleveren). Deze informatie wordt bekeken in combinatie met aanvullende gegevens over de omgeving dan wel de verwachting daarover, gebaseerd op de gemeentelijke archeologische beleidskaart. Deze vergelijking levert de basis voor de beoordeling van de landschappelijke context en kan aanvullende overwegingen leveren bij de beoordeling van de archeologische context. Indien beide contexten niet meer in voldoende mate aanwezig zijn, wordt de ensemblewaarde als ‘laag’ beoordeeld, indien een van beide niet (meer) aanwezig is of beduidend is aangetast, is de beoordeling ‘midden’, en als beide nog in hoge mate voorhanden zijn, volgt waardering als ‘hoog’.

1.1.9. Representativiteit

Representativiteit De mate waarin een bepaald type monument karakteristiek is voor een periode, dan wel voor Apeldoorn.

Parameters

  • -

    Kenmerkendheid voor Apeldoorn en/of een bepaalde periode

  • -

    Het aantal vergelijkbare monumenten van goede fysieke kwaliteit uit dezelfde periode binnen Apeldoorn waarvan de aanwezigheid is vastgesteld en waarvan behoud is gegarandeerd

  • -

    Idem, op basis van een recente en specifieke verwachtingskaart

Operationalisering

Voor het inhoudelijke waardeoordeel is ook het criterium representativiteit van belang, wat alleen relevant is indien bij het uitvoeren van de waardering het vermoeden bestaat dat duurzaam behoud van het monument gerealiseerd kan worden.

De waarde van het oordeel over de representativiteit neemt toe, naarmate meer informatie beschikbaar is over vergelijkbare monumenten uit dezelfde periode en hetzelfde gebied. Er zijn er veel van en er is relatief veel van bekend.

Dat betekent dat dergelijke monumenten meestal niet op de eerste drie inhoudelijke criteria (zeldzaamheid, informatie en ensemble) voor selectie in aanmerking zullen komen.

Om wel tot een evenwichtige steekproef te komen, dient in principe - op basis van een inventarisatie - een waardering op basis van representativiteit plaats te vinden.

3.WAARDERING IN STEDELIJK GEBIED

In stedelijk gebied gelden omstandigheden die het beoordelen volgens het te behandelen stramien compliceren.

  • -

    Er is vaak geen mogelijkheid tot het doorlopen van de in de vorige paragrafen beschreven stappen. De ruimte voor inventariserend veldonderzoek is er vaak niet en de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) of andere verwachtingskaarten zijn voor het stedelijk gebied niet aanwezig.

  • -

    De economische druk op de grond in stedelijk gebied is vaak hoog.

  • -

    De waarde van archeologische terreinen in het stedelijk gebied hangt samen met de historische ontwikkeling van Apeldoorn en de andere dorpskernen. Uit deze, archeologisch bezien, relatief recente periode zijn veelal nog gebouwde monumenten (huizen, kerken, muren e.d.) en structuren (pleinen, grachten, straten e.d.) bewaard gebleven en zichtbaar. De waardering van de archeologische terreinen kan dus niet los worden gezien van deze gelijktijdige of in de tijd opvolgende fenomenen in casu de gehele (historische) stedelijke context.

Dit laatste punt maakt duidelijk dat in stedelijk gebied onderscheid moet worden gemaakt tussen enerzijds de historische binnensteden en anderzijds het landelijk gebied dat na circa 1850 is overbouwd. Voor de waardering van de sites in dit laatste gebied gelden, ondanks de extra complicaties, de criteria zoals die in de paragrafen hiervoor zijn behandeld.

Waar het gaat om historische stads- of dorpskernen kan er vanuit worden gegaan dat deze gebieden een samenhangend conglomeraat van archeologische waarden herbergen. In dat opzicht zijn de historische stads- of dorpskernen in principe beschermenswaardig.

Op microniveau kunnen ook binnen de stad Apeldoorn waardestellingen worden verricht. Deels zullen de criteria hiervoor - met name de fysieke - niet principieel afwijken van de algemeen geldende. Wanneer het gaat om de inhoudelijke criteria kunnen in de stad echter extra nuances worden aangebracht. Het spreekt vanzelf dat dit alleen kan, wanneer men over een goed inzicht in het bodemarchief - inclusief verstoringen- op microniveau beschikt en tevens zicht heeft op de historische ontwikkeling, de ligging van bijzondere gebouwen e.d. Op deze wijze kan voor een historische binnenstad een kaart van beschermenswaardige archeologische monumenten worden verkregen.