Regeling vervallen per 01-01-2021

Parkeerverordening 2010

Geldend van 13-05-2010 t/m 31-12-2020

Intitulé

Parkeerverordening 2010

De raad van de gemeente Apeldoorn

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 maart 2010;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994;

B E S L U I T:

vast te stellen de volgende Parkeerverordening 2010

Afdeling I. Definities en begripsomschrijvingen

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    RVV 1990: het Reglement verkeersregels en verkeerstekens1990;

  • b.

    motorvoertuigen: hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1990 met inbegrip van brommobielen, zoals bedoeld in artikel 1 onder ia van het RVV 1990;

  • c.

    parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

  • d.

    houder: degene op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren was ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens;

  • e.

    hoofdgebruiker: degene die naar omstandigheden als hoofdgebruiker van het motorrijtuig moet worden beschouwd, maar niet de eigenaar is.

  • f

    parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten met inbegrip van verzamelparkeermeters en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan;

  • g

    parkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats waarvoor parkeerbelasting wordt geheven door middel van parkeerapparatuur;

  • h

    belanghebbendenplaats: een parkeerplaats die

    • a.

      is aangeduid met bord E9 uit bijlage 1 van het RVV 1990, of

    • b.

      gelegen is binnen een zone aangeduid met bord E9 uit bijlage 1 van het RVV 1990 met het opschrift zone, voor zover deze plaats niet is uitgezonderd;

  • i

    vergunning: een door het college verleende vergunning, krachtens welke het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op daartoe aangewezen parkeerapparatuur- of belanghebbendenplaatsen;

  • j

    vergunninghouder: de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een vergunning is verleend;

  • k

    autodate: het herhaald en opeenvolgend gezamenlijk gebruik van motorvoertuigen op grond van een overeenkomst tussen natuurlijke personen en een aanbieder of tussen natuurlijke personen uit meer dan één huishouden;

  • l

    autodateplaats: een parkeerplaats aangewezen voor een motorvoertuig bestemd voor autodate;

Afdeling II. Plaatsen voor vergunninghouders, vergunningen en vergunningbewijzen

Artikel 2

  • 1. Het college kan, bij openbaar te maken besluit, weggedeelten aanwijzen die bestemd zijn voor het parkeren door vergunninghouders. Het college kan hierbij onderscheid maken in de categorieën als bedoeld in artikel 3, derde lid.

  • 2. Het college kan, bij openbaar te maken besluit, de tijdstippen vaststellen waarop het parkeren alleen aan vergunninghouders is toegestaan.

Artikel 3

  • 1. Het college kan op een daartoe strekkende aanvraag een vergunning verlenen voor het parkeren op belanghebbendenplaatsen of parkeerapparatuurplaatsen.

  • 2. Het college kan regels stellen voor het aanvragen en verlenen van een vergunning.

  • 3. Een vergunning kan worden verleend aan:

    • a.

      een eigenaar of houder van een motorvoertuig die woont in een gebied waar belanghebbendenplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn en die niet beschikt over parkeergelegenheid voor dit motorvoertuig (categorie I);

    • b.

      een eigenaar of houder van een motorvoertuig die een beroep of bedrijf uitoefent in een gebied waar belanghebbendenplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn en die aantoont dat het in het belang van diens beroep- of bedrijfsuitoefening noodzakelijk is in dat gebied een motorvoertuig te parkeren en die niet beschikt over parkeergelegenheid voor dit motorvoertuig (categorie II);

    • c.

      een eigenaar of houder van een motorvoertuig bestemd voor autodate, waarvan de autodateplaats is gelegen in een gebied waar belanghebbendenplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn (categorie III);

    • d.

      de hoofdgebruiker van een motorvoertuig die woont in een gebied waar belanghebbendenplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn en die aantoont dat hij de hoofdgebruiker van het motorvoertuig is en niet beschikt over parkeergelegenheid voor dit motorvoertuig (categorie IV);

    • e.

      een bewoner van het gebied waar belanghebbendenplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn, ten behoeve van bezoekers (categorie V);

    • f.

      aan een ieder die een voertuig wenst te parkeren op belanghebbendenplaatsen of parkeerapparatuurplaatsen, ten behoeve van een eigen en direct parkeerbelang van tijdelijke duur (categorie VI).

  • 4. Het college kan in bijzondere gevallen een vergunning ook verlenen aan een eigenaar of houder van een motorvoertuig die niet voldoet aan één van de in het derde lid genoemde vereisten.

  • 5. Het college kan, bij openbaar te maken besluit, een maximum aantal uit te geven vergunningen per aaneengesloten gebied en per categorie vaststellen.

  • 6. Het college kan aan een vergunning voorschriften en beperkingen verbinden die strekken tot bescherming van het belang van een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte. Aan een vergunning voor categorie III kan het college voorschriften en beperkingen verbinden die strekken tot bescherming van het belang van het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer, waaronder mede wordt begrepen het stimuleren van selectief autogebruik.

  • 7. Geen vergunning kan worden verleend voor kampeerwagens.

Artikel 4

  • 1. Het college beslist binnen vier weken na ontvangst van een aanvraag voor een vergunning.

  • 2. Het college kan de in het eerste lid genoemde termijn met ten hoogste vier weken verlengen. Van een verlenging van deze termijn wordt de aanvrager schriftelijk in kennis gesteld.

Artikel 5

  • 1. Een vergunning wordt – met uitzondering van de vergunningen zoals bedoeld in artikel 3 lid 3 sub e en sub f - voor onbepaalde tijd verleend.

  • 2. De vergunning bevat – met uitzondering van de vergunning zoals bedoeld in artikel 3 lid 3 sub e - in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      de periode waarvoor de vergunning geldt;

    • b.

      het gebied waarvoor de vergunning geldt;

    • c.

      de naam van de vergunninghouder of het kenteken van het motorvoertuig waarvoor de vergunning is verleend.

Artikel 6

Het college kan een vergunning intrekken of wijzigen:

  • a.

    op verzoek van de vergunninghouder;

  • b.

    wanneer de vergunninghouder niet meer woonachtig is of geen beroep of bedrijf meer uitoefent in het gebied, waarvoor de vergunning is verleend;

  • c.

    wanneer er zich een wijziging voordoet in een van de omstandigheden die relevant waren voor het verlenen van de vergunning;

  • d.

    wanneer voor het betreffende gebied het stelsel van vergunningen komt te vervallen;

  • e.

    wanneer de vergunninghouder niet of niet tijdig aan zijn betalingsverplichting voor zijn vergunning heeft voldaan;

  • f.

    wanneer de vergunninghouder handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

  • g.

    wanneer blijkt dat bij de aanvraag van de vergunning onjuiste gegevens zijn verstrekt;

  • h.

    om redenen van openbaar belang.

Afdeling III. Verbodsbepalingen

Artikel 7

  • 1. Het is verboden gedurende de tijden waarop het parkeren op een belanghebbendenplaats of een autodateplaats slechts aan vergunninghouders is toegestaan aldaar een motorvoertuig te parkeren of geparkeerd te houden:

    • a.

      zonder vergunning;

    • b.

      zonder dat het motorvoertuig duidelijk zichtbaar is voorzien van de voor dat motorvoertuig afgegeven vergunning;

    • c.

      in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

Artikel 8

Het is verboden parkeerapparatuur op andere wijze of met andere middelen, dan wel met andere munten dan die welke in de kennisgeving op de parkeerapparatuur staan aangegeven in werking te stellen.

Artikel 9

  • 1. Het is verboden om enig voorwerp, niet zijnde een motorvoertuig, te plaatsen of te laten staan:

    • a.

      op een parkeerapparatuurplaats;

    • b.

      op een belanghebbendenplaats.

  • 2. Het is verboden een fiets, een bromfiets of enig ander voorwerp op zodanige wijze tegen of bij parkeerapparatuur te plaatsen of te laten staan, dat daardoor een normaal gebruik daarvan wordt belemmerd of verhinderd.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

Afdeling IV. Strafbepaling

Artikel 10

Overtreding van het bepaalde in afdeling III van deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de eerste categorie.

Afdeling V. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 11

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de ambtenaren die krachtens het Wetboek van strafvordering zijn belast met de opsporing van strafbare feiten.

  • 2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de door het college aangewezen personen.

Artikel 12

Deze verordening wordt aangehaald als: Parkeerverordening 2010.

Artikel 13

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 13 mei 2010 of een door het college bij openbaar besluit bekend te maken datum.

  • 2. Bij inwerkingtreding van deze verordening vervalt de Parkeerverordening 2004.

  • 3. Vergunningen die zijn verleend krachtens de Parkeerverordening 2004 worden geacht te zijn verleend krachtens deze verordening.

  • 4. Indien vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning op grond van de vervallen Parkeerverordening 2004 is ingediend en vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering d.d. 22 april 2010
Gepubliceerd in Apeldoorns Stadsblad d.d. 5 mei 2010
Inwerking getreden d.d. 13 mei 2010

Toelichting bij parkeerverordening 2010

Algemene toelichting

Sommige gebieden in Apeldoorn zijn gevoelig voor parkeeroverlast. De beschikbare parkeerruimte op straat wordt deels ingenomen door auto’s die in principe niet in het gebied thuishoren. Het gevolg is, dat er voor de auto’s van de bewoners minder plek is.

Om de verdeling van de (schaarse) parkeerruimte te reguleren en overlast als gevolg van op straat geparkeerde voertuigen zoveel mogelijk te voorkomen, zijn er parkeervergunninggebieden ingesteld.

Het uitgangspunt is, dat bewoners voor hun auto bij voorkeur in het eigen gebied een plek kunnen vinden. Dit betekent, dat er niet meer vergunningen verstrekt worden dan noodzakelijk en mogelijk is, zodat er zoveel mogelijk ruimte op de openbare weg voor bijvoorbeeld bezoekers van bewoners beschikbaar is.

Bij de voorliggende parkeerverordening is zoveel mogelijk aangesloten bij de modelverordening 2008 van de VNG. Op enkele plaatsen is daar bewust van afgeweken. Deze worden per artikel toegelicht.

Artikel 1 lid e

Toegevoegd is de definitie van een hoofdgebruiker, dat is degene die naar omstandigheden als hoofdgebruiker van het motorrijtuig moet worden beschouwd, maar niet de eigenaar is.

Volgens de huidige parkeerverordening 2004 kan men alleen een parkeervergunning aanvragen als de auto eigendom is van de aanvrager. Dit sluit niet meer goed aan bij de huidige maatschappelijke ontwikkelingen, waarbij steeds meer mensen een auto continu kunnen gebruiken, maar niet de eigenaar zijn. Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij lease-auto’s (met of zonder fiscale bijtelling), auto’s die op naam van een ex-echtgenoot staan, auto’s die op naam van een niet-huwelijkse of niet-geregistreerd partner staan, auto’s die op naam van één van de ouders staan.

Artikel 3 lid 3 sub d

Overeenkomstig artikel 1 lid e is hier opgenomen, dat een vergunning kan worden verleend aan de hoofdgebruiker van een voertuig, als deze aan de overige voorwaarden voldoet.

Artikel 3 lid 3 sub e

Conform de aanbevelingen van de Onafhankelijke Bezwaren Commissie is de voorwaarde voor het aanschaffen van zogenaamde bezoekersparkeerkaart nu in de verordening opgenomen. Deze kan worden gezien als een vergunning, die aan bewoners van een vergunninggebied kan worden verleend ten behoeve van hun bezoekers.

Artikel 3 lid 3 sub f

Eveneens is de voorwaarde voor het aanschaffen van zogenaamde tijdelijke parkeervergunningen nu in de verordening opgenomen.

Artikel 3 lid 7

Volgens de APV is het verboden een aanhangwagen, een caravan of een ander voertuig ten dienste van de recreatie, langer dan 72 uur achtereen op een weg, gelegen in de bebouwde kom, te parkeren.

Om die reden kan men geen parkeervergunning aanvragen voor een kampeerwagen.

Artikel 5 lid 1

Parkeervergunningen worden voor onbepaalde tijd verstrekt. Voor vergunningen voor bezoekers (bezoekersparkeerkaarten) en voor tijdelijke vergunningen is dit natuurlijk niet het geval.

Artikel 5 lid 2

Vergunningen voor bezoekers staan niet op naam van de aanvrager. Binnen de geldigheidsduur van de vergunning kan men zelf de geldigheidsdag activeren. Om die redenen zijn deze vergunningen hier uitgesloten.