Regeling vervallen per 10-05-2012

Verordening maatschappelijke ondersteuning 2007

Geldend van 01-09-2007 t/m 09-05-2012

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning 2007

De raad van de gemeente Apeldoorn;

gelezen het voorstel van het college d.d.16 februari 2007, nr 27-2007;

gelet op artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Staatsblad no. 351 verschenen op 1 augustus 2006) en artikel 149 van de Gemeentewet;

overwegende dat het noodzakelijk is het verlenen van voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning bij verordening te regelen;

BESLUIT:

vast te stellen navolgende Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen.

Artikel 1.1 Begripsbepalingen.

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • a.

    Aanvrager : een persoon met een beperking die ten gevolge hiervan belemmeringen ondervindt in zijn zelfredzaamheid of zijn maatschappelijke participatie;

  • b.

    Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend;

  • c.

    Algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt;

  • d.

    Beperking; lichamelijk, psychiatrisch, verstandelijk, zintuiglijk of psychosociaal probleem waardoor het functioneren van iemand wordt belemmerd

  • e.

    Besparingsbijdrage: een door de aanvrager te betalen bijdrage, gelijk aan het bedrag dat ten gevolge van de verstrekking van de voorziening door de aanvrager wordt bespaard omdat deze voorziening een algemeen gebruikelijke voorziening vervangt of kan vervangen;

  • f.

    Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is.

  • g.

    College: het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn

  • h.

    Compensatiebeginsel: de algemene verplichting van het gemeentebestuur om personen met aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek door het treffen van voorzieningen een gelijkwaardige uitgangspositie te verschaffen zodat zij zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie;

  • i.

    Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een vast te stellen bijdrage, die bij respectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget (een eigen bijdrage) of een financiële tegemoetkoming (een eigen aandeel) betaald moet worden en waarop de regels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn;

  • j.

    Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager;

  • k.

    Gebruikelijke zorg: zorg waarvan verondersteld mag worden dat die binnen de leefeenheid gebruikelijk aan elkaar kan worden verleend;

  • l.

    Gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de aanvrager vanaf de toegang tot de woning te bereiken;

  • m.

    Hoofdverblijf: de woonruimte waar de aanvrager zijn vaste- woon en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven danwel het feitelijke woonadres indien een aanvrager met een briefadres is ingeschreven danwel zal staan ingeschreven

  • n.

    Huishoudelijke verzorging; het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van een huishouden van een aanvrager dan wel van de leefeenheid waartoe een aanvrager behoort

  • o.

    Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt;

  • p.

    Inkomen: het inkomen zoals bedoeld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn;

  • q.

    Leefeenheid: alle bewoners van één adres die samen duurzaam een huishouden voeren niet zijnde kamerbewoners of personen die vanwege een zorgbehoefte op één adres ieder zelfstandig wonen;

  • r.

    Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

  • s.

    Mantelzorg: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgvelening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

  • t.

    Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voorzover dit deel van de kosten uitgaat boven voor de aanvrager als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

  • u.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag gebaseerd op de waarde van de voorziening die het college doelmatig acht en waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en het Besluit maatschappelijke ondersteuning te stellen regels van toepassing zijn;

  • v.

    Standplaats: een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

  • w.

    TaxiBUS; het collectief aanvullend vervoerssysteem van de gemeente Apeldoorn

  • x.

    Vervoersbehoefte: een behoefte aan vervoer waardoor bij vervulling daarvan, de aanvrager in staat wordt gesteld maatschappelijk te participeren

  • y.

    Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

  • z.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • aa.

    Woonruimte: besloten ruimte die, al dan niet tezamen met een of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor permanente bewoning door een huishouden en waarbij geen wezenlijke woonfuncties, zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld, een woonwagen als bedoeld in de woningwet of een woning met uitzondering van de kamers die zelfstandig verhuurd worden.

  • bb.

    Woonwagen: voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

  • cc.

    Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk en financiële vermogen om voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken;

Artikel 1.2 Reikwijdte van de verordening

Deze verordening heeft betrekking op het verstrekken van voorzieningen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, sub 4, 5 en 6, van de wet, aan een aanvrager die woonachtig is in de gemeente Apeldoorn.

Artikel 1.3 Relevante factoren bij het afhandelen van een aanvraag

Het college betrekt, voor zover relevant, bij zijn oordeel over de noodzaak om een voorziening aan te bieden:

  • a.

    de objectief vastgestelde beperkingen van de aanvrager en de belemmeringen die de aanvrager daardoor ondervindt bij zijn maatschappelijke participatie;

  • b.

    de woon- en gezinssituatie van de aanvrager en de sociale structuur om de aanvrager heen;

  • c.

    de beschikbaarheid van gebruikelijke zorg en mantelzorg.

Artikel 1.4 Beperkingen.

  • 1. Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

    • a.

      deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen van de aanvrager op het gebied van het voeren van het huishouden, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan, op te heffen of te verminderen;

    • b.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt;

    • c.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht.

  • 2. Geen voorziening wordt toegekend indien:

    • a.

      de voorziening, gelet op de situatie van de aanvrager, algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      de aanvrager niet zijn hoofdverblijf in de gemeente Apeldoorn heeft;

    • c.

      de aanvrager de belemmeringen die hij ondervindt in voldoende mate kan compenseren door gebruik te maken van een voorziening op grond van een andere wettelijke regeling;

    • d.

      de aanvrager, eventueel met behulp van de mensen die tot zijn leefeenheid behoren, de belemmeringen die hij ondervindt kan beperken of kan opheffen door het anders organiseren van het dagelijkse leven of het huishouden;

    • e.

      de aanvrager zich bewust in een situatie heeft gebracht waarin hij, al dan niet opnieuw, aanspraak moet maken op een voorziening;

    • f.

      deze als gevolg van de beperkingen van de aanvrager voor zichzelf of voor derden onveilig is of gezondheidsrisico’s met zich meebrengt;

    • g.

      een voorziening wordt aangevraagd op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie van de aanvrager ruim van te voren te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

    • h.

      voor zover de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

    • i.

      voor zover er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

    • j.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan het moment van aanvragen heeft gemaakt;

    • k.

      een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, dan wel krachtens de aan deze verordening voorafgaande Verordening voorzieningen gehandicapten is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of versterkte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen.

    • l.

      de voorziening op therapeutische basis wordt aangevraagd.

  • 3. De langdurigheid zoals genoemd in artikel 1.4 onder a. is niet van toepassing op de verstrekking van een voorziening voor huishoudelijke verzorging

Hoofdstuk 2. Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen.

Artikel 2.0. Keuzevrijheid.

  • 1. Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming en als persoonsgebonden budget.

  • 2. Een aanvrager heeft niet de mogelijkheid te kiezen voor een persoonsgebonden budget als daar overwegende bezwaren voor zijn, als bedoeld in artikel 6 van de wet. Daarvan is in ieder geval sprake als:

    • a.

      de voorziening een vervoerspas voor TaxiBUS betreft;

    • b.

      er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de aanvrager zonder hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding van het persoonsgebonden budget en deze hulp niet beschikbaar is.

    • c.

      er sprake is van de verstrekking van een voorziening voor huishoudelijke verzorging bij een hulpvraag die naar verwachting niet langer zal duren dan drie maanden.

Artikel 2.1. Voorziening in natura.

  • 1. Als een voorziening in natura wordt verstrekt is de bruikleenovereenkomst of dienstverlenings-overeenkomst tussen de gemeente of de leverancier en de aanvrager van toepassing, tenzij de voorziening in eigendom wordt gegeven.

  • 2. Een voorziening die in natura, in bruikleen is verstrekt kan, zodra deze niet meer gebruikt wordt, door het college worden opgehaald en voor herverstrekking beschikbaar worden gesteld.

Artikel 2.2 Financiële tegemoetkoming.

  • 1. Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden zoals genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn in de beschikking opgenomen.

  • 2. In een besluit tot verlening van een periodieke financiële tegemoetkoming wordt uitgegaan van een verlening voor onbepaalde tijd indien de geldingsduur niet in de beschikking is opgenomen.

Artikel 2.3. Persoonsgebonden budget.

  • 1. Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 van de wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a.

      een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen;

    • b.

      de omvang van het persoonsgebonden budget is vergelijkbaar met de waarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingkosten, zoals vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn;

    • c.

      de wijze waarop en de voorwaarden waaronder het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld wordt door het college vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn;

    • d.

      als een voorziening in bruikleen zou worden verstrekt, doch de aanvrager kiest ervoor de voorziening als persoonsgebonden budget te ontvangen, geeft het college in de beschikking waarmee het persoonsgebonden budget wordt verstrekt aan, op welke wijze de aanvrager de voorziening moet terugbetalen of teruggeven als deze voor afloop van de afschrijvingstermijn niet meer wordt gebruikt.

  • 2. De toekenning van het te verstrekken persoonsgebonden budget, de nadere voorwaarden, de omvang en de looptijd ervan worden bij beschikking vastgesteld.

  • 3. Bij de beschikking wordt een programma van eisen verstrekt waarin aangegeven is aan welke vereisten de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening dient te voldoen om verantwoord en duurzaam te zijn.

  • 4. Tot maximaal 5 jaar na datum van het besluit waarmee het persoonsgebonden budget is verstrekt danwel 5 jaar na afloop van de periode waarop het persoonsgebonden budget van toepassing is, moet de budgethouder rekening houden met controle door het college of het persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is en moet de budgethouder hiervoor van belang zijnde stukken beschikbaar houden. De wijze waarop het college deze controle uitvoert is uitgewerkt in het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Apeldoorn.

Artikel 2.4. Eigen bijdragen, besparingsbijdrage, eigen aandeel en inkomensgrens

  • 1. Bij het verstrekken van individuele voorzieningen of een persoonsgebonden budget is de aanvrager een eigen bijdrage, een besparingsbijdrage of een eigen aandeel verschuldigd of wordt de financiële tegemoetkoming afgestemd op het inkomen.

  • 2. Ter uitvoering van het bepaalde in het eerste lid stelt het college, ten aanzien van de hoogte van de eigen bijdrage, de besparingsbijdrage, het eigen aandeel en de inkomensgrens in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn nadere regels.

Hoofdstuk 3. Voorzieningen voor het voeren van een huishouden

Artikel 3.0 Recht op een voorziening voor het voeren van een huishouden

Een aanvrager heeft recht op een voorziening voor het voeren van zijn huishouden als hij door zijn beperking, rekening houdend met de beschikbaarheid van gebruikelijke zorg, niet of onvoldoende in staat is tot het verzorgen van zichzelf of van de leefeenheid waartoe hij behoort of als eventueel aanwezige mantelzorgers hier niet of niet meer in kunnen voorzien.

Artikel 3.1. Vormen van voorzieningen voor het voeren van een huishouden

De door het college, ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening;

  • b.

    een voorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget, te besteden aan een voorziening voor het voeren van een huishouden

Artikel 3.2. Primaat van de algemene voorziening voor het voeren van een huishouden

Een aanvrager als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan:

  • a.

    voor de in artikel 3.1, onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek een voorziening voor het voeren van de huishouding noodzakelijk maken en de algemene voorziening dit snel en langdurig adequaat kan oplossen.

  • b.

    voor de in artikel 3.1, onder b. en c. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien:

  • a.

    de in artikel 3.1 onder a. genoemde voorziening een onvoldoende oplossing biedt of

  • b.

    niet beschikbaar is.

Artikel 3.3. Weigeringsgronden

In afwijking van het gestelde in artikel 3.0 weigert het college een voorziening voor het voeren van een huishouden:

  • a.

    indien tot de leefeenheid waar deze aanvrager deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten;

  • b.

    voor zover de voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het niveau van voorzieningen in de sociale woningbouw;

  • c.

    indien de aanvraag betrekking heeft op een woonruimte die niet bedoeld is voor permanente bewoning;

  • d.

    indien de aanvrager verblijft in een AWBZ-erkende instelling;

Artikel 3.4 Omvang van de voorziening voor het voeren van een huishouding.

De omvang van de voorziening wordt nader uitgewerkt door het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn.

Artikel 3.5 Omvang van het persoonsgebonden budget.

De bedragen welke voor voorzieningen voor het voeren van een huishouding in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt, worden jaarlijks door het college vastgesteld en vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen.

Artikel 4.0 Recht op een woonvoorziening

Een aanvrager kan voor een woonvoorziening in aanmerking komen als deze voorziening, rekening houdend met de beschikbaarheid van gebruikelijke zorg, noodzakelijk is voor het compenseren van de belemmeringen die de aanvrager ondervindt bij het normale gebruik van de woning

Artikel 4.1 Vormen van woonvoorzieningen.

De door het college, ter compensatie van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning, te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene woonvoorziening;

  • b.

    een woonvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

Artikel 4.2 Primaat algemene woonvoorzieningen en recht op individuele woonvoorzieningen.

Een aanvrager als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan:

  • a.

    voor de in artikel 4.1, onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en de algemene woonvoorziening dit snel en langdurig adequaat kan oplossen.

  • b.

    voor de in artikel 4.1, onder b. c. en d. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien de in het vorige lid genoemde oplossing niet aanwezig is of niet tot een snelle en adequate oplossing leidt.

Artikel 4.3 Soorten individuele woonvoorzieningen.

De in artikel 4.1 onder c. en d. genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit een financiële tegemoetkoming in de kosten van:

  • a.

    verhuizing en inrichting;

  • b.

    een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

  • c.

    een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening;

  • d.

    een uitraasruimte;

  • e.

    onderhoud, keuring en reparatie;

  • f.

    tijdelijke huisvesting;

  • g.

    huurderving;

  • h.

    verwijderen van voorzieningen.

Artikel 4.4 Andere typen woonvoorzieningen

Het college kan de in artikel 4.3 onder b en c genoemde voorzieningen ook als voorziening in natura verstrekken.

Artikel 4.5 Primaat van de verhuizing.

Een aanvrager als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan:

  • a.

    voor een voorziening als bedoeld in artikel 4.3 onder a. in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het normale gebruik van de woonruimte belemmeren.

  • b.

    voor een voorziening als bedoeld in artikel 4.3 onder b. en c. in aanmerking worden gebracht wanneer de in het eerste lid genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate voorziening is.

  • c.

    een voorziening als bedoeld in artikel 4.3, onder d. in aanmerking worden gebracht wanneer sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze aanvrager tot rust kan komen.

Artikel 4.6 Primaat van de losse woonunit.

Indien een bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning die niet het eigendom is van een verhuurder die bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen van personen die op basis van aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek behoefte hebben aan een dergelijke woning, zal het college een herplaatsbare losse woonunit verstrekken indien daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan.

Artikel 4.7 Forfaitaire tegemoetkoming voor woningaanpassing

  • 1. Aanvrager kan voor een forfaitaire tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassing in

    aanmerking komen als het primaat van verhuizing van toepassing is, maar de aanvrager er desondanks voor kiest niet te verhuizen maar in plaats daarvan de door hem bewoonde woning op eigen kosten of op kosten van derden aan te passen.

  • 2. Om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen moet in ieder geval worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de woningaanpassing is adequaat in de zin dat de aanvrager weer in staat is tot een normaal gebruik van de woning; en

    • b.

      de woningaanpassing mag niet leiden tot een grotere zorgafhankelijkheid dan wanneer de aanvrager zou zijn verhuisd.

  • 3. De tegemoetkoming wordt verstrekt nadat de voorziening door de aanvrager is gerealiseerd, hij het college daarvan in kennis heeft gesteld en het college de mogelijkheid heeft gekregen dit te verifiëren en goed te keuren.

  • 4. De hoogte van de forfaitaire tegemoetkoming is gelijk aan de financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting, bedoeld in artikel 4.3 onder a.

  • 5. Als de aanvrager recht heeft op een forfaitaire tegemoetkoming op basis van dit artikel, kan hij daarnaast in aanmerking komen voor kleine roerende woonvoorzieningen en woningaanpassingen die in natura worden verstrekt.

  • 6. De artikelen 4.8 eerste en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de verstrekkingen ingevolge dit artikel.

  • 7. De aanvrager die een forfaitaire tegemoetkoming heeft ontvangen op basis van dit artikel, kan niet alsnog in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting, als deze bestemd is voor verhuizing vanuit de woning waarvoor de forfaitaire tegemoetkoming is verstrekt.

Artikel 4.8 Aanvang werkzaamheden en inzicht in de woning

Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming indien:

  • a.

    niet reeds een begin met de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming betrekking heeft, is gemaakt zonder haar schriftelijke toestemming en indien van toepassing voor deze woningaanpassing een bouwvergunning is verleend;

  • b.

    de door haar aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht;

  • c.

    aan de onder b genoemde personen inzicht wordt geboden in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing;

  • d.

    de onder b genoemde personen de gelegenheid wordt geboden tot het controleren van de woningaanpassing.

Artikel 4.9 Gereedmelding

  • 1. Terstond na de voltooiing van de werkzaamheden doch uiterlijk binnen 12 maanden na het verlenen van de financiële tegemoetkoming verklaart de gerechtigde van de financiële tegemoetkoming bedoeld in artikel 2.3 aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

  • 2. De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming.

  • 3. De gereedmelding bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verleend alsmede afschriften van alle rekeningen en, indien van toepassing, een afschrift van de aangepaste opstalverzekering.

Artikel 4.10 Extra voorwaarden bij bewoning woonwagen

Indien de aanvrager een woonwagen bewoont, kan het college een voorziening als genoemd in artikel 4.1 slechts verlenen indien:

  • a.

    de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal 5 jaar is;

  • b.

    de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag van de voorziening, bij de gemeente op een standplaats staat als bedoeld in artikel 1 van de Woningwet en

  • c.

    de standplaats niet binnen 5 jaar voor opheffing in aanmerking komt;

Artikel 4.11 Aanpassing van gemeenschappelijke ruimten

  • 1. Het college kan een financiële tegemoetkoming verlenen voor het treffen van de volgende voorzieningen voor een gemeenschappelijke ruimte in een wooncomplex, als zonder deze voorziening de woonruimte voor de aanvrager ontoegankelijk blijft:

    • a.

      Het verbreden van toegangsdeuren;

    • b.

      Het aanbrengen van elektrische toegangsdeuren;

    • c.

      De aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw;

    • d.

      Het plaatsen van drempelhulpen of vlonders;

    • e.

      Het aanbrengen van een extra trapleuning;

  • 2. Een financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid is niet mogelijk ten behoeve van wooncomplexen die specifiek bestemd zijn voor ouderen of personen met een beperking.

Artikel 4.12 Onderhoud, keuring en reparatie

Het college verleent slechts een voorziening als genoemd in artikel 4.3 onderdeel e. indien:

  • a.

    de woonvoorziening in het kader van de wet, de Wet voorzieningen gehandicapten danwel de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten of de Beschikking Geldelijke Steun Gehandicapten is verleend.

  • b.

    de aanvrager ten tijde van het onderhoud, de keuring of de reparatie de woonruimte als hoofdverblijf bewoont.

Artikel 4.13 Voorziening voor tijdelijke huisvesting

  • 1. Het college verleent voor de duur van maximaal zes maanden een voorziening als genoemd in artikel 4.3 onderdeel f. indien

    • a.

      de aanvrager in verband met aanpassing van zijn huidige of een nog te betrekken woning heeft voorzien in noodzakelijke huisvesting;

    • b.

      de aanvrager ten gevolge van de aanpassing dubbele woonlasten heeft;

    • c.

      de aanvrager redelijkerwijs niet heeft kunnen voorzien dat hij deze dubbele woonlasten heeft

    • d.

      de kosten van deze tijdelijke huisvesting gemaakt worden in verband met het tijdelijk betrekken van een zelfstandige of niet-zelfstandige woonruimte of het langer moeten aanhouden van de te verlaten woning.

  • 2. De voorziening per maand kan het bedrag genoemd in artikel 13 lid 1 onderdeel a van de Wet op de huurtoeslag niet te boven gaan

Artikel 4.14 Voorziening voor huurderving

  • 1. In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, die voor meer is aangepast als de in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn genoemde bedrag, kan het college een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar/verhuurder van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal 6 maanden, waarbij de eerste maand van huurderving niet voor vergoeding in aanmerking komt.

  • 2. De voorziening per maand kan het bedrag genoemd in artikel 13 lid 1 van de Wet op de huurtoeslag niet te boven gaan

Artikel 4.15 Voorziening voor het verwijderen van voorzieningen

Het college verleent slechts een voorziening voor het verwijderen van voorzieningen als bedoeld in artikel 4.3 onder h. indien:

  • a.

    de woning langer dan 6 maanden leeg staat bij een investering van minimaal het bedrag als genoemd in het besluit Maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn, tenzij

  • b.

    bekend is dat binnen een periode van 3 maanden na het verstrijken van de termijn als genoemd in artikel 4.15 onder a. een aanvrager in aanmerking voor de woning zal komen, en

  • c.

    de aanpassingen zo specifiek zijn dat het door de aanwezigheid van de voorzieningen niet mogelijk is om de woning aan een niet-aanvrager te verhuren.

Artikel 4.16 Voorwaarden

  • 1. Een woonvoorziening wordt slechts verstrekt ten behoeve van de woonruimte waar de persoon zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben en die geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden .

  • 2 Geen woonvoorziening wordt verstrekt ten behoeve van het verblijf in hotels of pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, vakantiewoningen, recreatiewoningen, tweede woningen, onzelfstandige woonruimten die niet voldoen aan artikel 11, eerste lid, onderdeel b. van de Wet op de huurtoeslag en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden

  • 3 Een voorziening ten behoeve van verhuizing en inrichting wordt slechts verstrekt voor zover de te verlaten woning in de gemeente Apeldoorn staat.

  • 4 Een financiële tegemoetkoming wordt slechts verstrekt indien de getroffen voorzieningen toereikend zijn verzekerd.

  • 5 De bepalingen in dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op woonruimten die binnen vijf jaar niet meer bewoond (mogen) worden of gesloopd zullen zijn.

Artikel 4.17 Uitzonderingen op de voorwaarden

  • 1. In afwijking van het gestelde in artikel 4.16 lid 2 kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-erkende instelling onder de voorwaarde dat:

    • a.

      de aanvrager de woonruimte regelmatig bezoekt

    • b.

      de kosten van de aanpassing niet meer bedragen dan een door het college in nadere regels bepaald bedrag.

    • c.

      de aan te passen woning in de gemeente Apeldoorn staat en

    • d.

      niet eerder in de gemeente Apeldoorn of in een andere gemeente een woning voor de aanvrager bezoekbaar is gemaakt, onverlet bijzondere situaties.

  • 2. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken en gebruiken met voorzieningen die hiervoor noodzakelijk zijn.

Artikel 4.18 Beperkingen.

De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:

  • a.

    de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolg van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen sprake was van een overmachtsituatie;

  • b.

    de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • c.

    deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen;

  • d.

    de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie van de aanvrager te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

  • e.

    de aanvrager verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt en bedoeld is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBZ-erkende instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg, verhuisd is vanuit een woonruimte waar geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden.

  • f.

    de beperking of het probleem bij het normale gebruik van de woning voortvloeit uit de aard van de in woning gebruikte materialen;

  • g.

    voor zover de voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan de sociale woningbouw;

  • h.

    er geen rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de beperking of het probleem en een of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de woning;

  • i.

    de beperking of het probleem niet in de woning zelf (waartoe ook de toegankelijkheid van de woning wordt begrepen) wordt ondervonden.

Artikel 4.19 Aanvullende beperkingen specifiek voor de tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten

  • 1. In aanvulling op het gestelde in artikel 4.18 wordt een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten slechts verstrekt indien:

    • a.

      de aanvraag tenminste 2 weken voordat de aanvrager de oude woning heeft verlaten is ingediend;

    • b.

      de gevonden woonruimte gemeld is binnen 1 jaar na datum van het besluit van het college, waarin vastgesteld wordt dat de aanvrager in principe in aanmerking kan komen voor een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten; en

    • c.

      de aanvrager verhuist naar een woonruimte die voldoet aan de eisen zoals die zijn gesteld in de onder b. genoemde besluit;

    • d.

      de aanvrager niet voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

    • e.

      de aanvrager niet verhuisd is vanuit een andere gemeente.

  • 2. De financiële tegemoetkoming wordt verminderd met de tegemoetkoming waarover de aanvrager voor hetzelfde doel uit andere hoofde kan beschikken.

Artikel 4.20 Terugbetaling bij verkoop

  • 1. De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een woonvoorziening heeft ontvangen welke meer bedraagt dan de in het Besluit Maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn genoemde bedrag, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 15 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden.

  • 2. De eigenaar-bewoner, als genoemd in lid 1 van dit artikel, dient de kosten van deze woonvoorziening bij verkoop van deze woning aan de gemeente terug te betalen minus de afschrijving en de eigen bijdrage.

  • 3. Het college stelt in het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Apeldoorn nadere regels voor de afschrijving en de terugbetaling.

Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Artikel 5.0 Het recht op een vervoersvoorziening

Een aanvrager als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 2 vermelde voorzieningen in aanmerking worden gebracht indien er sprake is van een individuele vervoersbehoefte en hij aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek ondervindt die :

  • a.

    het gebruik van het openbaar vervoer of

  • b.

    het bereiken van het openbaar vervoer

onmogelijk maken of ernstig beperken.

Artikel 5.1 Vormen van vervoersvoorzieningen.

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening;

  • b.

    vervoer met TaxiBUS tegen een bijdrage als genoemd in het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Apeldoorn.

  • c.

    een vervoersvoorziening in natura anders dan TaxiBUS;

  • d.

    een persoonsgebonden budget, te besteden aan een vervoersvoorziening.

  • e.

    een gehandicaptenparkeerplaats

Artikel 5.2 Primaten

Een aanvrager als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan:

  • a.

    voor de in artikel 5.1 onder a.vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek een vervoersvoorziening noodzakelijk maken en de algemene voorziening dit snel en adequaat kan oplossen.

  • b.

    voor de in artikel 5.1 onder c. en d. vermelde voorzieningen in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het gebruik van TaxiBUS onmogelijk maken.

Artikel 5.3 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen.

  • 1. Indien het inkomen van een ongehuwde aanvrager of het gezamenlijk inkomen van gehuwde aanvrager meer bedraagt dan de in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn voor de diverse categorieën genoemde inkomensgrens, wordt het bezit van een personenauto algemeen gebruikelijk geacht, zodat een auto of een met een auto vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten evenals een taxikostenvergoeding niet in aanmerking komen voor verstrekking, vergoeding of een persoonsgebonden budget.

  • 2. Het bezit van een fiets, evenals een fiets- en autozitje wordt bij alle inkomensgroepen algemeen gebruikelijk geacht, zodat uitsluitend meerkosten van een dergelijke voorziening in bijzondere uitvoering in aanmerking komen voor verstrekking, vergoeding of een persoonsgebonden budget.

Artikel 5.4 Omvang vervoersgebied

  • 1. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 2. De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen mogelijk maken.

Artikel 5.5 TaxiBUS

  • 1. De in artikel 5.2 onder b. genoemde voorziening wordt door de gemeente Apeldoorn uitgevoerd onder de naam TaxiBUS.

  • 2. Een aanvrager als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan onbeperkt gebruik maken van TaxiBUS.

  • 3. Voor het reizen met TaxiBUS is een bijdrage verschuldigd als genoemd in het Besluit Maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn.

  • 4. Een aanvrager die naar het oordeel van het college bij het vervoer met TaxiBUS is aangewezen op persoonlijke begeleiding, kan gratis een begeleider mee laten reizen.

Artikel 5.6 Seniorenvervoer

  • 1. In afwijking van artikel 5.0 kunnen inwoners van 65 jaar of ouder in aanmerking komen voor gebruik van TaxiBUS tegen het seniorentarief als genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn.

Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning.

Artikel 6.0 Het recht op een rolstoelvoorziening

  • 1. Een aanvrager als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een rolstoelvoorziening in aanmerking komen als er sprake is van een vastgestelde verplaatsingsbehoefte binnen of tot 1.000 meter buiten de woning en aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek regelmatig zittend verplaatsen noodzakelijk maken en hulpmiddelen die op grond van de ABWZ of een andere regeling verstrekt worden geen adequate oplossing bieden.

  • 2. Een aanvrager kan in aanmerking komen voor een forfaitaire tegemoetkoming in de kosten van een sportrolstoel als aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek hem belemmeren zonder sportrolstoel tot recreatieve sportbeoefening te komen.

Artikel 6.1 Vormen van rolstoelvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning dan wel voor recreatieve sportbeoefening te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene rolstoelvoorziening;

  • b.

    een rolstoelvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoelvoorziening;

  • d.

    een forfaitaire tegemoetkoming te besteden aan een sportrolstoel.

Artikel 6.2 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor bewoners van AWBZ-erkende instellingen

Een aanvrager die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling, uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

Hoofdstuk 7. Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten

Artikel 7.0 Aanvraagprocedure

  • 1. Een aanvraag voor een voorziening dient te worden ingediend bij het college door middel van een door het college ter beschikking gesteld formulier.

  • 2. Een aanvraag voor een rolstoel- of een vervoersvoorziening ten behoeve van een bewoner van een AWBZ-erkende instelling kan worden ingediend door de bewoner zelf danwel door diens wettelijke vertegenwoordiger, diens gemachtigde of diens bewindvoerder, hetzij rechtstreeks of door tussenkomst van de instelling waar de aanvrager verblijft.

Artikel 7.1 Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

De aanvraag voor een voorziening op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning dient te worden ingediend bij het Wmo-loket van de gemeente Apeldoorn in gebouw Het Portaal, Deventerstraat 43 te Apeldoorn, waar zowel aanvragen voor voorzieningen inzake de wet alsook aanvragen zorg inzake de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten kunnen worden ingediend.

Artikel 7.2 Samenhangende afstemming.

Het college draagt er zorg voor dat aanvragen op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en op grond van deze verordening zoveel mogelijk in samenhang met elkaar worden beoordeeld en afgehandeld.

Artikel 7.3 Inwinnen extern advies

  • 1. Het college vraagt het Centrum Indicatiestelling Zorg bij aanvragen inzake de wet om advies indien het college dat vanuit zorgvuldigheid gewenst vindt.

  • 2. De gemeente Apeldoorn geeft het alleenrecht voor genoemde advisering aan het Centrum Indicatiestelling Zorg voor de duur van de te sluiten overeenkomst.

Artikel 7.4 Inlichtingenplicht

Een aanvrager is verplicht, bij het indienen van de aanvraag of nadat een voorziening is verleend, aan het college op verzoek onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening, dan wel de aard, de hoogte of de duur daarvan.

Artikel 7.5 Medewerking aan onderzoeken

De aanvrager is verplicht aan het college desgevraagd medewerking te verlenen die redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitvoering van de wet.

Onder de verplichting, genoemd in het voorgaande lid, wordt mede verstaan:

  • a.

    het voldoen aan een oproep om op een aangegeven tijdstip en plaats te verschijnen;

  • b.

    het meewerken aan een onderzoek door een of meer daartoe aangewezen deskundigen, daaronder zonodig begrepen een lichamelijk onderzoek naar de fysieke of psychische belemmeringen.

Artikel 7.6 Motivering van de beschikking

De beschikking vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

Artikel 7.7 Gronden voor weigering

Het college kan de gevraagde voorzieningen in ieder geval weigeren:

  • a.

    voor zover de aanvraag een financiële tegemoetkoming betreft in kosten die de aanvrager voor de aanvraagdatum heeft gemaakt;

  • b.

    indien een voorziening waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze verordening, de Verordening voorzieningen gehandicapten 2005 of verordeningen van eerdere datum is vergoed of verstrekt en de normale afschrijvingsduur voor deze voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen;

  • c.

    indien de voorziening vóór de aanvraag door de aanvrager zelf is aangeschaft;

  • d.

    Indien de aanvrager zijn verplichtingen ingevolge de artikelen 7.4 en 7.5 onvoldoende nakomt en zij daardoor het recht op of de noodzaak van de gevraagde voorziening niet kan vaststellen.

Artikel 7.8 Heronderzoek

Het college is bevoegd de aanvrager, na verlening van een voorziening op grond van deze verordening, aan een heronderzoek te onderwerpen teneinde vast te stellen of de omstandigheden die hebben geleid tot de verlening van de voorziening gewijzigd zijn.

Artikel 7.9 Intrekking en wijziging van een besluit tot verlening van een voorziening

  • 1. Het college kan een beschikking genomen op grond van deze verordening geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    • a.

      niet of niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      bij de aanvraag of tijdens de behandeling daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag zou hebben geleid;

    • c.

      bij de aanvraag of tijdens de behandeling daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt met het oogmerk om aldus voor zichzelf of degene voor wie aanvrager optreedt een financiële tegemoetkoming te verkrijgen dan wel te behouden;

    • d.

      de voorziening onjuist was of ten onrechte is verleend en de belanghebbende dit wist of behoorde te weten;

    • e.

      uit onderzoek blijkt dat de aanvrager geen of onvoldoende gebruik maakt van een hem toegekende voorziening en naar alle waarschijnlijkheid het komende jaar ook niet of nauwelijks van deze voorziening gebruik zal maken;

    • f.

      de aanvrager zijn verplichtingen ingevolge de artikelen 7.4 en 7.5 onvoldoende nakomt en zij daardoor het recht op, de noodzaak van de gevraagde voorziening of de noodzaak tot het behoud daarvan, niet kunnen vaststellen.

  • 2. De intrekking of wijziging van het besluit als bedoeld in het vorige lid werkt terug tot het tijdstip waarop de voorziening is verleend, tenzij bij de intrekking of de wijziging anders is bepaald.

  • 3. Het college kan een besluit tot verlening van een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming, naast op de in het eerste lid genoemde gronden, geheel of gedeeltelijk intrekken of ten nadele van betrokkene wijzigen indien blijkt dat het budget of de tegemoetkoming niet of niet volledig is aangewend voor het doel waarvoor deze was verleend.

  • 4. Een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming wordt in ieder geval geacht niet te zijn aangewend voor het doel waarvoor deze was verleend indien het budget of de tegemoetkoming niet in zijn geheel en niet binnen zes maanden na de uitbetaling is aangewend voor de bekostiging van de voorziening.

Artikel 7.10 Terugvordering

Ingeval een besluit tot verlening van een voorziening geheel of gedeeltelijk is ingetrokken of ten nadele van de aanvrager is gewijzigd, kan het college de ten onrechte reeds uitbetaalde persoonsgebonden budgetten, financiële tegemoetkomingen dan wel de in natura verstrekte voorzieningen, terugvorderen.

Artikel 7.11 Bijzondere bepalingen

  • 1. Indien een financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget wordt verleend, wordt in de beschikking vermeld op welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft.

  • 2. Indien een periodieke tegemoetkoming wordt verleend, wordt in de beschikking tevens vermeld: de ingangsdatum, de uitkeringsmaatstaf, alsmede de voorschriften waaraan de aanvrager dient te voldoen alvorens tot uitbetaling van de tegemoetkoming kan worden overgegaan.

  • 3. Bij overlijden van de aanvrager eindigt de periodieke financiële tegemoetkoming op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin aanvrager is overleden.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen.

Artikel 8.1 Afwijken van bepalingen/hardheidsclausule

  • 1. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager of de woningeigenaar afwijken van de bepalingen in deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2. Voorafgaande aan de toepassing van het eerste lid kan het college advies vragen.

Artikel 8.2 Beslissing in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen waarin de uitvoering van deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 8.3 Aanpassen bedragen

Het college kan de in het kader van deze verordening en het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn geldende bedragen ten hoogste 1 maal per jaar aanpassen indien de prijsontwikkeling van de betreffende voorziening daartoe aanleiding geeft. De gewijzigde bedragen worden bekend gemaakt via de gemeentelijke publicaties.

Artikel 8.4 Periodieke evaluatie gemeentelijk beleid en bijstelling verordening

Het gevoerde beleid wordt periodiek geëvalueerd; indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt de verordening aangepast. Het college zendt hiertoe aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

Artikel 8.5 Citeertitel; inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening wordt aangehaald als: 'Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 september 2007 en vervangt de Verordening voorzieningen gehandicapten 2005, vastgesteld door de raad op 16 december 2004.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering d.d. 22 maart 2007
Gepubliceerd in Weekend Totaal d.d. 18 mei 2007
Inwerking getreden d.d. 1 september 2007

Toelichting op de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2007

Algemene toelichting.

Inleiding

De Verordening maatschappelijke ondersteuning Apeldoorn is de verordening die de gemeenteraad gehouden is vast te stellen op grond van artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).

De verordening is voor een deel gebaseerd op de verordening voorzieningen gehandicapten 2005, die met de inwerkingtreding van deze verordening komt te vervallen. Daarnaast bevat de verordening bepalingen met betrekking tot de voorzieningen voor het voeren van een huishouden.

Artikelsgewijze toelichting.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen.

Artikel 1. Begripsbepalingen

Ad a.

De omschrijving van het begrip “persoon met beperkingen” is afgeleid van de begripsomschrijving van “beperkingen” en van de verschillende terreinen waarvoor op grond van de wet voorzieningen kunnen worden verstrekt. Daarnaast is vanuit de Wet voorzieningen gehandicapten het onderdeel “aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek” toegevoegd. Mede in verband met de begrenzing van de doelgroep is immers een objectief criterium nodig. Hierdoor blijft jurisprudentie op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten ten aanzien van dit onderdeel op dit begrip van toepassing.

Aan deze formulering is de nieuwe doelgroep “personen met een chronisch psychisch of psychosociaal probleem” toegevoegd. Deze doelgroep is afkomstig uit de AWBZ-regelgeving (Besluit zorgaanspraken).

Ad b.

Evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten het geval was, is het ook onder de Wet maatschappelijke ondersteuning niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip “algemeen gebruikelijk” is geconcretiseerd in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Het begrip heeft vaak voor verwarring gezorgd, omdat algemeen gebruikelijke voorzieningen soms wel specifiek voor een handicap worden aangeschaft, maar vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed worden. Om duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de verordening opgenomen. Het gaat daarbij om voorzieningen:

  • -

    die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn en;

  • -

    die niet speciaal voor gehandicapten bedoeld zijn en;

  • -

    die niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

Het begrip “algemeen gebruikelijk” moet overigens niet worden verward met “gebruikelijke zorg”, zoals dat onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geformuleerd in beleidsregels.

Ad c.

Het gaat hier om direct of uit voorraad beschikbare voorzieningen, die met een minimum aan bureaucratie kunnen worden verstrekt. Daarbij valt te denken aan reeds bestaande voorzieningen als: maaltijdvoorziening en personenalarmering of aan nog te ontwikkelen voorzieningen zoals scootermobielpools, algemene woonvoorzieningen als klussendiensten en voorzieningendepots, rolstoelpools en vrijwilligersdiensten. De verstrekkingsprocedure is eenvoudiger dan bij individuele voorzieningen: een beperkte toegangsbeoordeling, geen formele beslissing (beschikking) en geen eigen bijdragen. In de regel gaat het om eenvoudige en veel voorkomende voorzieningen, waarvan vele bedoeld zijn voor incidenteel gebruik.

Ad d.

De term “beperking” is ontleend aan de ICF, de International Classification of Functioning, Disability, and Health, opgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie (World Health Organisation, onderdeel van de Verenigde Naties). Het onder de toelichting op onderdeel 1.2 van dit artikel genoemde amendement-Miltenburg stelt over de ICF: “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”

Het gaat hier om objectief vast te stellen beperkingen. Als dit moeilijk of niet mogelijk is wordt medisch advies ingewonnen. Uitsluitend een arts heeft namelijk de bevoegdheid informatie in te winnen bij de behandelende sector. Zijn/haar bevindingen verwerkt hij/zij in een medisch advies aan de gemeente. Het medisch advies maakt deel uit van het onderzoek voorafgaande aan het besluit.

Ad e.

Wanneer een voorziening wordt verstrekt waar een algemeen gebruikelijk deel onderdeel van uitmaakt (er wordt een driewielfiets verstrekt, de fiets is algemeen gebruikelijk en maakt daar onderdeel van uit: men hoeft zelf geen fiets meer te kopen) zou sprake kunnen zijn van besparing: er hoeft immers geen algemeen gebruikelijke voorziening meer aangeschaft te worden. Aangezien verstrekking binnen de wet zich beperkt tot de meerkosten (zie ook onder t.), wordt in die situatie van de aanvrager het bedrag dat bespaard wordt, gezien als besparingsbijdrage. Dit is geen vorm van eigen bijdrage of eigen aandeel, zodat de regels daaromtrent niet van toepassing zijn.

Ad f.

De budgethouder is de persoon die de beschikking krijgt over het budget en over de besteding daarvan ook verantwoording af dient te leggen.

Ad h.

Het compensatiebeginsel is via het amendement-Miltenburg c.s. (30 131, nr. 65) aan het wetsvoorstel toegevoegd. In het amendement is geen begripsomschrijving van dit begrip opgenomen. Gevolg hiervan is dat er in de wet een begripsomschrijving van het cruciale begrip compensatiebeginsel ontbreekt. Daarom staat de begripsomschrijving van het compensatiebeginsel in de verordening. Voor de begripsomschrijving is gebruik gemaakt van het briefadvies van de Raad voor de Volksgezondheid en de Zorg, de ‘uitvinder’ van het compensatiebeginsel. Voor wat betreft de gelijkwaardige uitgangspositie is gebruik gemaakt van de toelichting op het amendement, evenals voor wat betreft de termen zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Het onderdeel “aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek” is afkomstig uit artikel 1, lid 1, onder a. van de Wvg.

Ad i.

De bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten van een voorziening vloeit voort uit artikel 15 lid 1 van de wet. Deze kan op het inkomen worden afgestemd, zij het dat daarvoor op basis van artikel 15 lid 3 van de wet bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels worden gesteld. Van deze bevoegdheid wordt gebruik gemaakt door middel van het vaststellen van het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Ad j.

Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven. Het is niet per se een kostendekkende vergoeding, maar een bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten. In een enkel geval is het een forfaitair (vaststaand) bedrag.

Ad k.

Deze term voor de zorg, waarvan verondersteld mag worden dat die binnen een leefeenheid van de persoon met de beperkingen geleverd kan worden, was ook al bekend onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en was uitgewerkt in het protocol gebruikelijke zorg. Wat aan zorg verwacht mag worden, hangt onder meer af van de woonsituatie, de leeftijd van de kinderen en de partner en de belastbaarheid van de leden van de leefeenheid. Ook binnen de uitvoering van de Wvg werd hier al aandacht aan besteed.

Ad m.

De gemeente heeft compensatieplicht voor de gemeente woonachtige gehandicapten. Hiervan is sprake als de gehandicapte zijn hoofdverblijf in Apeldoorn heeft. In eerste instantie geeft de gemeentelijke bevolkingsadministratie hierover uitsluitsel. Voor bepaalde gezondheidsinstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden waardoor het hoofdverblijf anders moet worden vastgesteld. Een persoon die langer dan 6 maanden in een instelling in Apeldoorn verblijft, wordt voor toepassing van artikel 1.2 gelijkgesteld met een persoon die woonachtig is in Apeldoorn.

Het is noodzakelijk de zinsnede dan wel zal staan ingeschreven op te nemen voor situaties waarin de aanvrager vanuit een andere gemeente naar Apeldoorn wil vertrekken en hier daadwerkelijk een woning wordt betrokken. Dit schept de mogelijkheid een aanvaag in te dienen bij de gemeente waar men nog niet woonachtig is. Beoogd wordt aan te geven dat de aanvraag voor een aan te passen en te betrekken woning ingediend moet worden waar de aan te passen woning staat. De gemeente kan dan overwegen of het aanpassen van de woning de goedkoopste adequate oplossing is of dat een reeds geschikte woning beschikbaar is. Ook in die gevallen dat een aanvraag wordt gedaan voor het bezoekbaar maken van een woonruimte is bovenstaande formulering van belang.

Ad o.

Algemene voorzieningen hebben in het kader van deze verordening voorrang op individuele voorzieningen. Waar mogelijk zal eerst een algemene voorziening worden aangeboden, waar nodig zal een individuele voorziening worden verstrekt. Hoe de keuze zal worden gemaakt tussen beide categorieën voorzieningen hangt uiteraard helemaal af van de individuele situatie van de aanvrager. De door het college vast te stellen beleidsregels zullen afwegingscriteria geven, verder zal een op de individuele situatie afgestemd medisch advies vaak van groot belang zijn.

Ad q.

Met deze definitie worden alle bewoners van één adres die samen een duurzaam huishouden voeren begrepen in het begrip leefeenheid. Dit begrip wordt gedefinieerd om de voorziening vast te kunnen stellen onder inachtname van gebruikelijke zorg. Indien er sprake is van kamerverhuur, wordt de verhuurder niet tot de leefeenheid gerekend. Een soortgelijke positie wordt ingenomen door mensen die omwille van hun zorgbehoefte op één adres ieder zelfstandig wonen zoals kloosterlingen, ouderen of gehandicapten.

Ad r.

Deze begripsomschrijving is ontleend aan de toelichting op het amendement-Miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd.

Ad s.

De begripsomschrijving van het begrip “ mantelzorg” is ontleend aan de begripsomschrijving van “mantelzorg” in de wet (artikel 1, lid 1 onder b, van de wet). Mantelzorg wordt onderscheiden van de incidentele informele hulp en het in tijdsduur meer gestructureerde vrijwilligerswerk.

Ad t.

Het begrip “meerkosten” hangt nauw samen met het begrip “algemeen gebruikelijk”; deze twee begrippen zijn elkaars tegenhangers. De meerkosten zijn de kosten, die in een direct oorzakelijk verband staan met het compenseren van de ondervonden beperking of het psychosociaal probleem, zoals die zijn genoemd in artikel 1, lid 1, onder g. achtste volzin van de wet. Een met de persoon als de aanvrager vergelijkbaar persoon zonder die beperking of dat psychosociale probleem heeft deze meerkosten per definitie niet, omdat daarvoor in diens situatie geen noodzaak is. Mede op de bestrijding van deze meerkosten, dus de kosten die voor een persoon als de aanvrager niet algemeen gebruikelijk zijn, is de wet gericht.

Ad u.

Een geldbedrag dat de aanvrager onder door het college bepaalde voorwaarden mag besteden aan een compenserende voorziening naar zijn keuze. Nadere uitwerking omtrent de relatie tussen diverse compenserende voorzieningen en daarbij behorende persoonsgebonden budgetten vindt plaats in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn

Ad y.

Naturavoorzieningen zijn voorzieningen die niet in de vorm van enigerlei financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Daarbij kan worden gedacht aan verstrekking in huur, in bruikleen, in eigendom of in de vorm van dienstverlening.

Ad z.

Deze bepaling spreekt voor zich; zie ook de in artikel 43 van de Wet maatschappelijke ondersteuning opgenomen citeertitel van de wet.

Ad cc.

Deze begripsomschrijving komt uit de toelichting op eerder reeds genoemde amendement-Miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd.

Artikel 1.2 reikwijdte van de verordening

Deze verordening beperkt zich tot het verstrekken van voorzieningen aan inwoners met een beperking die daardoor belemmeringen ervaren op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Hierbij wordt tevens rekening gehouden met de, soms tijdelijke, ontlasting van inwoners die mantelzorg verlenen in de vorm van huishoudelijke of persoonlijke verzorging. De aanvrager moet dus woonachtig zijn in de gemeente Apeldoorn.

Artikel 1.3 relevante factoren bij de afhandeling van een aanvraag

Enerzijds wordt gekeken naar objectief vast te stellen beperkingen van de aanvrager en de belemmeringen die hij daardoor ondervindt. Anderzijds wordt gekeken naar de totale woon- en gezinssituatie, de sociale structuur en de aanwezigheid van mantelzorg.

Bij een aanvraag voor huishoudelijke verzorging wordt gekeken naar de aanwezigheid van gebruikelijke zorg en de zorg die daarnaast nog nodig is.

Artikel 1.4 Beperkingen

Ad a.

Deze definitie is in zijn kern ontleend aan de Modelverordening Wet voorzieningen gehandicapten en aan de wet aangepast. Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerk is in beide genoemde situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van de aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de aanvrager. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur speelt bij het antwoord op de vraag of er al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de betreffende voorziening een belangrijke rol. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Betrokkene kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de Thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kader van de AWBZ. Uit deze depots kan men twee maal drie maanden een hulpmiddel gratis lenen, welke periode kan worden verlengd, zij het dat dan huur is verschuldigd. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig ligt zal van situatie tot situatie verschillen.

Ad b.

Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Hoewel datgene wat de aanvrager als adequaat beschouwt mee zal moeten wegen in de beoordeling van het adequaat zijn van de voorziening, zal ook het criterium van het goedkoop zijn, de kosten van de voorziening, een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet adequaat zijn van een voorziening. Het gaat immers om gemeenschapsgeld. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden, moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Het is uiteraard wel mogelijk een adequate voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst adequate voorziening, mits de aanvrager bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen. Het begrip goedkoopst adequaat geeft het college mogelijkheden tot sturen binnen het beleid.

Ad c.

Het probleem van het individu dient op grond van de wet te worden gecompenseerd. Dat individuele probleem staat dan ook centraal bij de beoordeling van de aanvraag voor een voorziening op grond van de wet.

Artikel 1.4 lid 2.

Ad a.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningen waarover een met de aanvrager vergelijkbare persoon, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken. Hiervan is sprake als:

  • -

    de voorziening niet specifiek op mensen met een beperking is gericht, èn

  • -

    in de vrije handel verkrijgbaar is en

  • -

    niet aanzienlijk duurder is dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

Deze voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Dit beginsel wordt al tientallen jaren tijd gehanteerd in de sociale wetgeving (AAW/WAO, voormalige Wet-Rea, Wvg) en heeft tot een omvangrijke jurisprudentie geleid, die is vastgelegd in de definitie van dit begrip, zoals die is opgenomen in artikel 1, onder n. van deze verordening. Wat in een concreet geval algemeen gebruikelijk is, hangt dus in beginsel af van de aard van de gevraagde voorziening. Daarnaast speelt de -financiële- situatie van de aanvrager een rol, bezien in relatie tot de maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Met name die financiële situatie van de aanvrager kan leiden tot een uitzondering op het beginsel dat geen algemeen gebruikelijke voorzieningen worden verstrekt. Uit de bovengenoemde jurisprudentie blijkt immers dat een dergelijke uitzondering zich voordoet als het inkomen van de aanvrager – mede ten gevolge van aantoonbare kosten ten gevolge van zijn beperking, onder het in diens situatie geldende bijstandsniveau dreigt te geraken. Een andere uitzondering is het ten gevolge van een plotseling optredende handicap moeten vervangen van zaken die nog niet zijn afgeschreven; dat zou zonder die handicap immers ook niet gebeuren.

Ad b.

In de wet is, in tegenstelling tot de situatie bij de Wet voorzieningen gehandicapten, geen specifieke bepaling opgenomen waaruit blijkt dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeente woonachtige personen, hoewel artikel 11 van de wet spreekt over ingezetenen. Dit artikel moet opgenomen worden om te voorkomen dat er aanvragen binnenkomen bij gemeenten waar de aanvrager niet woonachtig is. Een uitzondering kan gemaakt worden voor personen die voornemens zijn naar de gemeente Apeldoorn te verhuizen zoals omschreven in artikel 1 lid m. bij de definitie van het begrip hoofdverblijf.

Ad c

Van een voorliggende voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling kan bijvoorbeeld sprake zijn bij een hulpmiddel die iemand op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten kan ontvangen, zoals een rollator of een rolstoel voor iemand die in een instelling behandeld wordt.

Het gaat hier dus niet altijd om Wmo-voorzieningen. Dit kunnen ook andersoortige voorzieningen betreffen vanuit een andere regeling die een adequate oplossing kunnen zijn. Het komt wel eens voor dat burgers bij het verkeerde loket hun aanvraag indienen. Daar dient deze regel onder meer voor.

Voorts zijn er voorzieningen die vergelijkbaar zijn aan Wmo-voorzieningen maar waarvoor wettelijk een voorliggende regeling geldt. Veelal betreft dit voorzieningen die vanuit de AWBZ verstrekt dienen te worden. Artikel 1.4 lid 2c dient dan als afwijzingsgrond. Deze afwijzing heeft de aanvrager nodig om bij de juiste instantie aan te kloppen. Meestal gaat dit goed. In een enkel geval is de andere partij weigerachtig. Afhankelijk van de ernst van het geval volhardt de gemeente in haar standpunt of treft zij een (voorlopige) voorziening om de aanvrager niet de dupe te laten worden. Deze kosten kunnen echter niet door de gemeente op de andere partij verhaald worden omdat de gemeente in deze in feite geen partij is.

Ad d.

Onder het anders organiseren van zijn dagelijkse leven of het huishouden vallen bijvoorbeeld het anders verdelen van huishoudelijke taken tussen twee partners, het anders inrichten van het huis of het uitoefenen van een hobby op een andere locatie (dichter bij huis of in een andere ruimte). Ook komt hier de eigen verantwoordelijkheid van de persoon en de leefeenheid waartoe hij behoort nadrukkelijk aan de orde.

Ad e.

Dit speelt bijvoorbeeld bij een aanvrager die, zich bewust van zijn beperking, bij de laatste of een eerdere verhuizing een woonruimte verliet waarin hij geen belemmeringen bij het normale gebruik van zijn woning ondervond.

Ad f.

Onder een onveilige voorziening of een voorziening die gezondheidsrisico’s met zich meebrengt valt bijvoorbeeld de situatie dat het voor de persoon met een visuele beperking of een slecht reactievermogen niet verantwoord is gebruik te maken van een (snelle) buitenwagen of een auto.

Ad g.

Gedacht moet worden aan een persoon die op hoge leeftijd in een woning gaat wonen die voorzienbaar binnen afzienbare termijn problemen voor de persoon zal opleveren omdat de woning bijvoorbeeld alleen een bad heeft of een trap heeft.

Dit artikel is onder meer bedoeld om mensen die al jaren bekend zijn met hun beperkingen, hier steeds meer moeite mee hebben gekregen en die geen maatregelen hebben getroffen om een andere woning te zoeken op het moment dat dit nog niet urgent was, te kunnen afwijzen voor een woonvoorziening. De achterliggende gedachte is dat het niet redelijk is mensen die het er op aan hebben laten komen te bevoordelen tegenover de mensen die wèl tijdig hun maatregelen hebben getroffen en bijv. wel verhuisd zijn zonder enige vorm van financiële compensatie. Het gaat hier dus niet om onvoorzienbare handicaps.

Ad h.

Hierbij wordt uitgegaan van het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw zoals in Bouwbesluit 2003 is vastgesteld. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit; duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Een duidelijke begrenzing derhalve. Garages bijvoorbeeld vallen daarom niet onder dit niveau. Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan het college hierop een uitzondering maken. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten in een concrete situatie afspraken gemaakt worden. Ook bij hulp bij het huishouden speelt deze bepaling een rol. Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere of veel luxere woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan.

Ad i.

In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt. Daarvoor is deze bepaling bedoeld.

Ad j. en k.

In artikel 1.4 eerste lid onder j. en k. geeft de verordening een tweetal gronden voor weigering aan.

Onder j. wordt gedoeld op de situatie dat de aanvrager een voorziening aanvraagt nadat deze reeds door de aanvrager gerealiseerd of aangekocht is. Omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed heeft op de te verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd.

Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening wordt aangeschaft of aangebracht die uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst adequate voorziening beschouwt en wordt voorkomen dat de gemeente voor een voldongen keuze wordt gezet. Dit geldt zowel voor rolstoelen als voor vervoersvoorzieningen, woonvoorzieningen en voorzieningen voor het voeren van een huishouding.

Bijvoorbeeld pas nadat het college een beslissing over de aanvraag voor een woningaanpassing heeft genomen mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden. Op dat moment heeft het college alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening.

Het college kan bijvoorbeeld ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de aanvrager gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste of goedkoop aan te passen woning elders, of een losse woonunit, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is.

Pas nadat het college een positieve beschikking voor een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten heeft gegeven, komt een aanvrager hiervoor in aanmerking. D.w.z.: pas nadat advies is verkregen en de gemeente een afweging heeft gemaakt welke oplossing het meest adequaat is kan de aanvrager rekenen op de tegemoetkoming. Met deze voorwaarde wordt tevens voorkomen dat de gemeente achteraf, nadat de aanvrager reeds is verhuisd, met een claim voor een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten geconfronteerd wordt. In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn dat de aanvrager snel moet beslissen omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In deze of andere urgente gevallen is het verkrijgen van toestemming van het college ook voldoende. Het hoeft hier uiteraard niet te gaan om de feitelijke verhuizing, maar om een situatie waarin men bepaalde onomkeerbare stappen heeft gezet die in de regel voorafgaan aan een verhuizing, zoals het sluiten van een koop- huur- of erfpachtovereenkomst inzake de te betrekken woning.

Onder k. wordt in dit artikel aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de aanvrager verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de aanvrager geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, wordt bekeken of het mogelijk is deze derde door de aanvrager hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.

Onder l wordt aangeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een voorziening op therapeutische basis. Voorzieningen op therapeutische basis zijn voorzieningen die nodig zijn vanwege een behandelplan gericht op genezing of instandhouding van de gezondheid op een bepaald niveau. Deze worden vanuit de AWBZ vergoed. Soms ontstaat er verwarring omdat vanuit 2 verschillende regelingen aanspraak mogelijk is op eenzelfde soort voorziening. Het verschil zit hem dan in het doel waarvoor de voorziening nodig is. Te denken valt aan een ligbad. Een Wmo-woonvoorziening zal altijd gericht zijn op het normale gebruik van de woning. Indien een ligbad primair nodig is bijvoorbeeld voor het langdurig inweken vanwege psoriasis, wordt een dergelijke voorziening als therapeutisch beschouwd en vanuit de Wmo afgewezen. De AWBZ is dan de voorliggende regeling.

Artikel 1.4 derde lid:

Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld na een ongeval of een ziekenhuisopname van de persoon die een aanmerkelijk aandeel in de huishoudelijke verzorging had, of bijvoorbeeld voor vervanging van de mantelzorger bij diens ziekte of vakantie. Voorts valt te denken aan situaties waarbij huisgenoten gedurende een korte periode instructie ontvangen om activiteiten in het kader van het leveren van gebruikelijke zorg aan te leren.

Hoofdstuk 2. Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen.

Artikel 2.0 Keuzevrijheid.

De in artikel 6 van de wet genoemde verplichting om bij een aanspraak op een individuele voorziening de keuze te bieden tussen een persoonsgebonden budget en een naturaverstrekking, is niet absoluut. Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om niet over te gaan tot verstrekking van een persoonsgebonden budget. In dit artikel zijn drie situaties opgenomen waarbij deze overwegende bezwaren in ieder geval aan de orde zijn:

  • a.

    Hoewel TaxiBUS beschouwd kan worden als een voorziening, waarvoor een vormkeuze op grond van de wet niet aan de orde is, wordt hier nog ten overvloede gesteld dat voor een vervoerspas geen persoonsgebonden budget kan worden aangevraagd. Een grootschalige toepassing zou de instandhouding van het vervoerssysteem immers in gevaar brengen en de vervoersvoorziening voor de gemeente en de overige gebruikers onnodig kostbaar, zo niet onbetaalbaar, maken.

  • b.

    Hierbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan mensen die in een ernstige schuldensituatie verkeren.

  • c.

    Een voorziening die slechts kortdurend nodig is kan sneller en adequater in natura worden geleverd. Een grootschalig gebruik van een persoonsgebonden budget voor kortdurende zorg zou de efficiëntie, snelle inzetbaarheid van zorg en kostenbeheersing in gevaar brengen.

Uit deze overwegingen is de regel uit de AWBZ overgenomen dat een voorziening voor huishoudelijke hulp waarvan de duur naar verwachting korter is dan 3 maanden, niet in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

Artikel 2.1 Voorziening in natura

Het doel van deze bepaling is het vastleggen van de rechten en plichten van het college en de aanvrager. Deze bepaling ziet toe op de situatie waarin het college zelf de naturavoorziening verstrekt of hiervoor een derde inschakelt en het college of deze derde eigenaar blijft van de te verstrekken voorziening of wanneer het college een derde inschakelt voor het verlenen van zorg

Als een voorziening in eigendom wordt verstrekt is er uiteraard niet een dergelijke overeenkomst nodig.

Als een voorziening in bruikleen wordt verstrekt kan het college de voorziening door middel van een intrekkingsbesluit terughalen op het moment dat de voorziening niet meer wordt gebruikt. Heeft de persoon de voorziening in geld ontvangen, dan worden afspraken gemaakt hoe de voorziening bij niet-gebruik moet worden terugbetaald of teruggegeven. Deze worden vastgelegd in de toekenningsbeschikking.

Artikel 2.2 Financiële tegemoetkoming.

Om te waarborgen dat de verstrekte financiële tegemoetkoming wordt besteed aan een noodzakelijke voorziening, en niet aan zaken die los staan van de doelen die met de wet worden beoogd, kunnen bij beschikking voorwaarden worden verbonden aan de verstrekking van een tegemoetkoming op grond van de wet. Deze bepaling, die moet worden bezien in relatie tot de bepalingen uit hoofdstuk 7 van deze verordening, biedt daartoe de mogelijkheid.

Artikel 2.3 Persoonsgebonden budget.

Het persoonsgebonden budget dient gezien te worden als een manier waarop een toegekende voorziening wordt verstrekt. De onder lid 1, onder a., van dit artikel genoemde bepaling spreekt dan ook voor zich en sluit aan op de bepaling in artikel 6 van de wet. Hierin is vastgelegd dat alleen bij toekenning van individuele voorzieningen in beginsel de keuze voor een persoonsgebonden budget moet worden geboden. Algemene voorzieningen vallen niet onder deze eis.

Onder b. is bepaald dat de hoogte van het persoonsgebonden budget is gekoppeld aan de tegenwaarde van de te verstrekken goedkoopst adequate voorziening. Er moet immers een referentiebedrag zijn, waarop het persoonsgebonden budget kan worden gebaseerd. “Goedkoopst adequaat” is een objectief vaststelbaar referentiepunt. Wat als adequaat kan worden beschouwd kan niet in algemene termen worden verwoord. Dit hangt af van de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager. Leidend daarbij is of de beperkingen van de persoon in het kader van de compensatieplicht Wmo, voldoende of, indien een volledige compensatie vanwege de beschikbare techniek of de handicap niet mogelijk is, zo veel als mogelijk worden opgeheven. De vertaalslag van wat nodig is voor de klant is terug te vinden in het programma van eisen. Hier zal de voorziening, nieuw of herverstrekt, aan moeten voldoen. Bij de inkoop wordt de beste prijs-kwaliteitverhouding nagestreefd.

Voorts kan voor een persoonsgebonden budget een aanvullend bedrag worden vastgesteld voor de instandhoudingskosten van de voorziening. Voor de diverse soorten voorzieningen zal een nadere regeling moeten worden gegeven in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn, dat door het college moet worden vastgesteld.

Lid 1, onder c. bepaalt dat het college de omvang van een persoonsgebonden budget bepaalt en de voorwaarden waaronder een persoonsgebonden budget wordt verstrekt. Het zal gaan om een veelheid van verschillende persoonsgebonden budgetten voor verschillende voorzieningen. Daarbij zullen, ter bevordering van de rechtsgelijkheid, eenduidige richtlijnen noodzakelijk zijn. Invulling van deze richtlijnen vindt plaats in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn en de beleidsregels.

Lid 1 onder d. bepaalt dat een voorziening aangeschaft met behulp van een persoonsgebonden budget door het college teruggehaald kan worden indien deze voorziening niet meer gebruikt wordt omdat hij niet meer nodig is of omdat het gebruik ervan door overlijden van de gebruiker niet meer mogelijk is. De voorziening is met gemeenschapsgeld aangeschaft en het kan niet de bedoeling zijn dat de opbrengst van de voorziening ten gunste komt van de gebruiker of diens erfgenamen. Door de voorziening terug te halen is het college in staat tot herverstrekking van deze voorziening waardoor het gemeenschapsgeld optimaal wordt gebruikt.

Lid 2 bepaalt dat in elk geval de belangrijkste aspecten van het persoonsgebonden budget in de toekenningsbeschikking worden vastgelegd. Het gaat om de omvang ervan (de hoogte van het budget), maar het kan ook gaan om de periode waarover het wordt toegekend. Het spreekt voor zich dat dergelijke beschikkingen uiterst zorgvuldig worden geformuleerd.

In lid 3 is neergelegd de algemene eis dat er een program van eisen wordt vastgesteld, waarin wordt aangegeven aan welke eisen de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening moet voldoen. Als een voorziening in natura wordt verstrekt, wordt gekeken naar de doelmatigheid van de voorziening. Belangrijke aspecten zijn daarbij de veiligheid voor de aanvrager zelf en zijn omgeving èn de duurzame toereikendheid van de voorziening. Het is voor een aanvrager die kiest voor een persoonsgebonden budget niet altijd duidelijk wat belangrijke aspecten zijn waar hij bij de inkoop van de voorziening op moet letten, waardoor hij de kans loopt een onveilige voorziening aan te schaffen of een voorziening die gezien het verwachte verloop van de beperking(en) niet meer voldoet. Om die reden verplicht de gemeente zich bij de verstrekking van een persoonsgebonden budget tot het verstrekken van een programma van eisen over die belangrijke aspecten. De keerzijde is, dat als de aanvrager bij de aanschaf afwijkt van dit advies en hierdoor eerder dan noodzakelijk opnieuw een beroep moet doen op een voorziening, hij daarvoor niet in aanmerking komt. De keuze voor een persoonsgebonden budget vraagt derhalve een grote eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager.

Het program van eisen is dus een belangrijk document; als niet aan het program van eisen wordt voldaan kan dat gevolgen hebben voor de afrekening van het toegekende budget.

Lid 4 regelt dat er controle kan plaatsvinden. Dit is een bevoegdheid van de raad. Het is aan het college om te bepalen hoe die controle plaatsvindt en daarbij de afweging te maken tussen volledige controle en steekproefsgewijze controle. Het college is namelijk zelf verantwoordelijk voor de rechtmatige en doelmatige besteding van gelden op grond van de wet en heeft ook zelf de bevoegdheid om vast te stellen in hoeverre er wordt gecontroleerd of aanvragers hun persoonsgebonden budget besteden conform de toekenningsvoorwaarden.

Als bewijsstukken kunnen dienen: een factuur, een betalingsbewijs of een salarisadministratie. Een factuur is nodig in situaties waarin voorzieningen zijn aangeschaft bij een leverancier, bijvoorbeeld een rolstoel of een scootermobiel. Een betalingsbewijs is van belang in situaties waarin er geen nota is, bijvoorbeeld bij een tweedehands aankoop bij een particulier of uitbetaling aan een dienstverlener, bijvoorbeeld iemand die hulp bij het huishouden heeft verleend. Een salarisadministratie kan noodzakelijk zijn in situaties waarin men iemand in dienst heeft genomen voor het verlenen van huishoudelijke verzorging.

Mocht uit de controle blijken dat er aanleiding is het toegekende persoonsgebonden budget van de budgethouder terug te vorderen, dan dient de in hoofdstuk 7 genoemde procedure te worden gevolgd.

Artikel 2.4 Eigen bijdrage, eigen aandeel, besparingsbijdrage en inkomensgrens

Artikel 15 van de wet biedt de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget eigen bijdragen te vragen. Artikel 19 van de wet biedt de mogelijkheid de hoogte van financiële tegemoetkomingen af te stemmen op het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning wordt verleend. Hierdoor ontstaat het zogeheten eigen aandeel. Van een besparing is bij voorbeeld sprake bij de verstrekking van een aangepaste fiets: de kosten van een gewone fiets worden uitgespaard. Met dergelijke besparingen wordt rekening gehouden.

Hoofdstuk 3. Voorzieningen voor het voeren van een huishouden

Artikel 3.0 Het recht op een voorziening voor het voeren van een huishouden

In artikel 3.0 wordt geregeld onder welke basisvoorwaarden men gebruik kan maken van een voorziening voor het voeren van een huishouding. In aanmerking komen aanvragers met een aantoonbare beperking ten gevolge van ziekte of gebrek, met inbegrip van de situaties waarin het noodzakelijk is eventueel aanwezige mantelzorgers te ontlasten.. Bij het vaststellen van de aanspraak op huishoudelijke verzorging wordt allereerst bezien of en in hoeverre eventueel andere personen binnen de leefeenheid zelf de problemen kunnen oplossen. Deze ontwikkeling is al onder de AWBZ-indicatiestelling in gang gezet vanaf het midden van de jaren ’90 van de vorige eeuw. Voorzover de ondervonden problemen door middel van dergelijke gebruikelijke zorg kunnen worden opgelost, is er geen aanspraak op huishoudelijke verzorging. In de door het college vast te stellen beleidsregels wordt vastgelegd hoe er rekening wordt gehouden met gebruikelijke zorg bij het vaststellen van een aanspraak op een voorziening voor huishoudelijke verzorging.

Artikel 3.1 Vormen van voorzieningen voor het voeren van een huishouden

In artikel 4 lid 1 van de wet wordt het college opgedragen om voorzieningen aan te bieden ter ondersteuning van het voeren van een huishouden. In deze verordening wordt dit onderdeel opgesplitst in twee onderdelen. In hoofdstuk 3 van deze verordening gaat het om de “huishoudelijke” voorzieningen, in hoofdstuk 4 om de “woonvoorzieningen” . Bij het interpreteren van het begrip “voeren van een huishouden” is er van uitgegaan dat een aanvrager pas behoefte kan hebben aan huishoudelijke verzorging indien dat huishouden in een voor hem geschikte woning is gesitueerd. Vandaar dat de onder de Wet voorzieningen gehandicapten bestaande woonvoorzieningen onder dit begrip zijn gebracht.

Voorzieningen voor het voeren van een huishouden kunnen in drie vormen worden aangeboden. Onder a. wordt genoemd de algemene voorziening; een snelle en eenvoudige dienstverleningsoplossing zonder veel administratieve rompslomp voor gemeente en aanvrager. Gedacht moet worden aan reeds bestaande voorzieningen zoals maaltijdvoorziening en personenalarmering of nog te ontwikkelen vormen van direct beschikbare voorzieningen vanuit bijvoorbeeld een wijksteunpunt, met name voor eenvoudige werkzaamheden. Onder b. wordt genoemd een voorziening in natura. Ook hier gaat het om een vorm van persoonlijke dienstverlening, net als bij de onder a. genoemde vorm. Het verschil zit echter in de toekenningsprocedure, die meer op de aanvrager is afgestemd, en in de regel meer geschikt zal zijn voor de wat grotere en langdurigere behoefte aan huishoudelijke ondersteuning.

Onder c. is genoemd het persoonsgebonden budget (pgb). Met dit pgb moet de aanvrager zelf iemand inhuren die hem ondersteunt bij het voeren van zijn huishouden.

Artikel 3.2 Primaat van de algemene voorziening voor het voeren van een huishouden

De algemeen aangeboden voorziening voor het voeren van een huishouden is in de vorm van een primaat in deze verordening neergelegd. Dat houdt in dat in eerste instantie wordt bezien of deze vorm het probleem op adequate wijze kan oplossen.

Als de in het vorige lid genoemde algemene voorziening onvoldoende adequaat is, vanuit de beperking onvoldoende adequaat is geworden, of niet aanwezig is, komt de individuele voorziening aan de orde. Lid 2 moet dus in samenhang met lid 1 worden gelezen. Het een kan in de tijd ook voorafgaan aan het ander. De individuele voorziening kan bestaan uit een voorziening in natura of uit een persoongebonden budget. Het college bepaalt wanneer iemand voor een persoonsgebonden budget in aanmerking kan komen. Deze criteria zijn vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn.

Artikel 3.3 Weigeringsgronden

Ad a.

Als tot de leefeenheid van de aanvrager nog andere personen behoren, wordt gekeken of de gebruikelijke zorg die zij geacht worden te kunnen leveren toereikend is. Deze ontwikkeling is al onder de AWBZ-indicatiestelling in gang gezet vanaf het midden van de jaren ’90 van de vorige eeuw. Voor zover de ondervonden problemen door middel van gebruikelijke zorg kunnen worden opgelost, is er geen aanspraak op een voorziening. Belangrijk is ook hier het aspect van reorganisatie van het dagelijkse leven of het eigen huishouden dat van de aanvrager en zijn huisgenoten binnen de aanwezige mogelijkheden mag worden verwacht: een beroep op de eigen verantwoordelijkheid.

Ad b.

Het uitrustingsniveau van de sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit. Duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Een duidelijke begrenzing dus. In artikel 3.3 onder b is geregeld dat een voorziening voor huishoudelijke verzorging die betrekking heeft op een ruimer uitrustingsniveau dan het niveau in de sociale woningbouw, niet wordt verstrekt. Het feit dat men een veel grotere of luxere woning bewoont kan er niet toe leiden dat ook een ruimere voorziening voor huishoudelijke verzorging wordt verstrekt.

Ad c.

Hier wordt gedoeld op het leveren van een voorziening voor het voeren van een huishouden op vakantieadressen.

Ad d

Gedoeld wordt op feitelijke intramurale AWBZ opname. Bij intramurale opname zijn de kosten voor huishoudelijke zorg in de vergoeding aan de instelling inbegrepen.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen.

Artikel 4.0 Het recht op een woonvoorziening

In artikel 4 lid 1 van de wet wordt het college opgedragen om voorzieningen aan te bieden ter ondersteuning van het voeren van een huishouden. In deze verordening wordt dit onderdeel opgesplitst in twee onderdelen. In hoofdstuk 4 van deze verordening gaat het om de “woon-” voorzieningen

De belemmeringen die een aanvrager ondervindt moeten het gevolg zijn van de bouwkundige of woontechnische kenmerken van de woning (drempels, opstapjes, trap, niet-doorgankelijkheid van de woning). Belemmeringen als gevolg van een allergie, vormen hier een uitzondering op.

Ook binnen de Wet voorzieningen gehandicapten werd bij het verstrekken van woonvoorzieningen reeds gekeken naar wat van de leefeenheid van de aanvrager kon worden verwacht. Ook hier werd het aspect van reorganisatie van het dagelijkse leven en het eigen huishouden en wat binnen de aanwezige mogelijkheden, gebruikelijk van huisgenoten mag worden verwacht, meegewogen. De komst van de Wmo brengt hier geen verandering in.

Artikel 4.1 Vormen van woonvoorzieningen.

De woonvoorziening kan worden verstrekt in vier hoofdvormen:

Ad a. de algemene woonvoorziening. Hierbij moet worden gedacht aan een mogelijkheid om snel oplossingen voor vaak minder complexe woonproblemen te krijgen. Te denken valt aan klussendiensten, snel beschikbare voorzieningen uit depot en mogelijk andere, nog te ontwikkelen voorzieningen;

Ad b. een woonvoorziening in natura. Dergelijke woonvoorzieningen worden niet in de vorm van financiële tegemoetkoming -op individuele basis- verstrekt, bijvoorbeeld de losse tillift of een douchestoel;

Ad c. het persoonsgebonden budget, bijvoorbeeld een tegemoetkoming in de verhuis- en Inrichtingskosten;

Ad d. de financiële tegemoetkoming voor woningeigenaren die niet zelf huren en soms ook rechtspersoon zijn. Deze financiële tegemoetkoming wordt genoemd in artikel 7 lid 2 van de wet.

Deze woonvoorzieningen kunnen gericht zijn op:

  • -

    het geschikt maken van de huidige woning

  • -

    het verhuizen naar een geschikte of geschikt te maken woning

  • -

    tijdelijke huisvesting

Artikel 4.2 Primaat algemene woonvoorzieningen en recht op individuele woonvoorzieningen.

In eerste instantie zal worden bezien of een woonprobleem kan worden opgelost met een algemene voorziening. Deze voorziening heeft voorrang bij het zoeken naar een oplossing voor een voor de wet relevant woonprobleem, dus een probleem bij het normale gebruik van de woning, zie de toelichting op het amendement dat leidde tot artikel 4 van de wet (amendement Miltenburg c.s., 30 131, nr. 65). Als een algemene voorziening niet of door de aard van de beperking niet meer volstaat als oplossing ofwel niet aanwezig is in de gemeente, moet het probleem middels een individuele voorziening worden opgelost; dat kan zijn een woonvoorziening in natura of een persoonsgebonden budget.

Artikel 4.3 Soorten individuele woonvoorzieningen.

Ad a.

Het college kan besluiten om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en inrichtingskosten, indien verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper aan te passen woning dan de reeds bewoonde woning . Het college maakt de afweging tussen verstrekking van een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten en een woningaanpassing. Een woonvoorziening, en dus ook een tegemoetkoming in de verhuis- en i inrichtingskosten is, volgens de Wvg-jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, alleen bedoeld voor situaties waarin de ondervonden problemen in direct oorzakelijk verband staan met bouwkundige of woontechnische aspecten van de te verlaten woning zelf. Omgevingsfactoren als lawaai, stank, onveiligheidsgevoelens, overlast etcetera zijn dus niet van belang. Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente.

Ad b en c.

Een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing is een aanpassing van de woning zelf, ter compensatie van de problemen die in de woning spelen ten aanzien van de bewoner met een beperking. Onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- of woontechnische aard zal in de praktijk met name een financiële tegemoetkoming voor woningsanering i.v.m. CARA of COPD verstaan worden. Ook kan onder deze categorie worden begrepen hulpmiddelen voor baden, wassen en douchen welke niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd, alsmede mobiele patiëntenliften. Deze laatste twee categorieën roerende woonvoorzieningen kunnen ook in de vorm van een voorziening in natura worden verstrekt, bijvoorbeeld in bruikleen of huur, zodat hergebruik mogelijk is.

Ad d.

Omdat met de Wet maatschappelijke ondersteuning niet wordt beoogd om het inhoudelijke beleidsterrein ten opzichte van de vervallen Wet voorzieningen te verbreden, noch om dat te versmallen, is de uitraasruimte als woonvoorziening opgenomen. Een uitraasruimte is een ruimte die op basis van het vervallen artikel 1, lid 1, onder e. van de Wet voorzieningen gehandicapten kan worden gedefinieerd als een verblijfsruimte, waarin een aanvrager die tengevolge van een beperking in de vorm van een ernstige gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Een zeer specifieke voorziening derhalve, die alleen op basis van een specifieke noodzaak en op basis van een specifieke beperking kan worden verstrekt. Het zal in de regel gaan om een kleine, veilige en prikkelarme ruimte.

Artikel 4.5 Primaat van de verhuizing.

Al onder de Wet voorzieningen gehandicapten gold de regel dat bij een aanvraag voor een woningaanpassing eerst werd bezien of verhuizing naar een andere woning een oplossing kon bieden. Dit is het zogenaamde primaat van de verhuizing. In feite gaat het om een uitwerking van de regel dat in beginsel wordt gekozen voor de goedkoopst adequate voorziening. In casu: door te verhuizen wordt er hergebruik gemaakt van een op de gemeentelijke woningmarkt reeds geschikte woning. De mogelijkheid tot het hanteren van het primaat van de verhuizing is onder de Wet voorzieningen gehandicapten in de jurisprudentie erkend, zij het dat wel enkele duidelijke voorwaarden zijn gesteld. In de eerste plaats moeten de financiële gevolgen van de verhuizing voor de woonlasten binnen aanvaardbare financiële grenzen vallen, een eis die ook onder de wet gesteld kan worden. Verder moet duidelijk zijn dat de oplossing in de vorm van een verhuizing kan worden gerealiseerd binnen een uit het advies blijkende medisch verantwoorde termijn. Dat houdt dus in dat het college zicht moet hebben op de woningvoorraad om een indicatie te kunnen geven van de mogelijkheden om binnen die medisch verantwoorde termijn te kunnen verhuizen naar een geschikte aangepaste of goedkoper aan te passen woning. Ook diverse andere relevante aspecten, nader uit te werken in de gemeentelijke beleidsregels, kunnen, afhankelijk van de situatie een rol spelen bij de afweging omtrent het toepassen van het primaat van de verhuizing in een concreet geval.

Artikel 4.6 Primaat van de losse woonunit.

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten konden gemeenten woningaanpassingen duurder dan € 20.420,-- onder bepaalde voorwaarden declareren bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Onder de Wet maatschappelijke ondersteuning vervalt deze mogelijkheid en zullen de kosten voor rekening van de gemeenten komen. Als het gaat om grote aanpassingen aan huurwoningen die opnieuw kunnen worden verhuurd voor de huisvesting van mensen met beperkingen, kan de investering over een langere periode afgeschreven worden. In gevallen waarin dat niet speelt, wordt in principe uitgegaan van het primaat van losse woonunits. In situaties waarin de mogelijkheid in de concrete situaties bestaat, wordt aan gebruik van een dergelijke unit voorrang gegeven middels deze bepaling.

Artikel 4.7 Forfaitaire tegemoetkoming voor woningaanpassing

Eerste lid

Deze voorziening betreft een eenmalig, forfaitair bedrag.

Zesde lid

Door de artikelen 4.8 eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing te verklaren wordt geregeld dat een zorgvuldig onderzoek door het college moet kunnen plaatsvinden, zowel voor als na de woningaanpassing. Ook moet gegarandeerd zijn dat in de ontbrekende middelen zelf of door derden wordt voorzien. Met een gedeeltelijke aanpassing is de aanvrager immers niet geholpen.

Artikel 4.10 Extra voorwaarden bij bewoning woonwagen

In het volkshuisvestingsbeleid wordt ernaar gestreefd geen onderscheid meer te maken in de regels die gelden voor woningen enerzijds en woonwagens anderzijds. Toch wil de gemeente voor deze categorie aanvullende regels stellen. De uitgangspunten en de gevallen waarin een voorziening aan een woonwagen kan worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij woningen. Daarnaast gelden er enkele specifieke bepalingen. Deze hebben met name te maken met de duurzaamheid om in de betreffende woonwagen te kunnen verblijven.

Artikel 4.11 Aanpassing gemeenschappelijke ruimten lid 1

De tegemoetkoming in de kosten voor het aanpassen van gemeenschappelijke ruimten wordt alleen dan verstrekt indien door het realiseren van deze aanpassing de woning bereikbaar wordt voor de gehandicapte. De gemeenschappelijke ruimten zullen voornamelijk entrees en portieken van woongebouwen betreffen. Het aanpassen van hobby- en recreatieruimten komen niet in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming.

Aangezien de wetgever niet de intentie heeft gehad het beleid met de komst van de Wmo te verruimen dan wel te verengen, wordt nauwe aansluiting gezocht bij de beschikbare Wvg-jurisprudentie. De compensatieplicht van de gemeente in het kader van de Wmo beperkt zich derhalve nog steeds tot de woning van de gehandicapte en de toegankelijkheid daarvan. Voor toegankelijkheid van gemeenschappelijke recreatieruimten dient de woningeigenaar te worden aangesproken, zoals de woningbouwcorporatie bij of als het particuliere flats betreft, de Vereniging van Eigenaren.

Artikel 4.11 Aanpassing gemeenschappelijke ruimten lid 2

Deze regel is bestaand Wvg-beleid en komt voort uit de jurisprudentie van de afgelopen jaren. De achterliggende gedachte hierbij is dat woningeigenaren die aan aantoonbaar aan doelgroepenverhuur doen, in ruil voor de huur die zij ontvangen hun woningen voor de gebruikers bruikbaar moeten maken in de zin van toegankelijkheid, doorgankelijkheid en bruikbaarheid, afhankelijk van de aard van de gekozen doelgroep.

Deze regel, die thans door alle gemeenten in Nederland wordt aangehouden, heeft er inmiddels toe geleid dat woningcorporaties minder snel bij gemeenten aankloppen voor woningaanpassingen. Indien een woningeigenaar weigerachtig blijkt, zal eerst via overleg getracht worden tot een oplossing te komen. In tweede instantie wordt gekozen voor hetzij volharding van het standpunt of een voorlopige voorziening voor de klant, afhankelijk van de ernst van de casus.

Voorts heeft de gemeente met de Apeldoornse corporaties prestatieafspraken gemaakt. Deze kennen een dynamisch karakter. Regelmatig wordt ambtelijk en bestuurlijk de actuele problematiek besproken op alle terreinen van de volkshuisvesting. Voor ouderen en mensen met beperkingen zijn vergaande afspraken gemaakt.

Artikel 4.12 Onderhoud, keuring en reparatie

Heeft er een financiële tegemoetkoming plaatsgevonden op grond van deze verordening of een van de regelingen die hiervoor gold, dan behoort, afhankelijk van de soort voorziening, ook een financiële tegemoetkoming voor de kosten van onderhoud, keuring en reparatie tot de mogelijkheden. Alleen de werkelijk noodzakelijk gemaakte kosten van onderhoud, keuring en reparatie komen hiervoor in aanmerking. Zoals te noemen zijn: elektrische bedienbare liften (bijvoorbeeld trapliften, plateauliften en woonhuisliften), hoog/laag-keukens.

Artikel 4.13 Voorziening voor tijdelijke huisvesting

Alleen in die gevallen dat het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de aanvrager ligt om te voorkomen dat er dubbele woonlasten opgebracht moeten worden, kan tot vergoeding van extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting worden overgegaan. In het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn worden de maximum bedragen vermeld die voor dit doel worden verstrekt.

Artikel 4.14 Voorziening voor huurderving

In de exploitatie van een woning wordt rekening gehouden met een bepaald percentage huurderving. Om deze reden is het te verantwoorden dat de eigenaar/verhuurder het normale risico van leegstand loopt. De eerste maand dat de woning leeg staat mag dit als normaal beschouwd worden. Het is daarentegen niet onredelijk dat de gemeente enigszins tegemoet komt in de extra risico's die een verhuurder loopt als gevolg van het feit dat er sprake van een aangepaste woning is.

Het vinden van een geschikte huurder voor een aangepaste woning zal in veel gevallen langer duren dan de termijnen die voor niet-gehandicapten gelden. Er wordt slechts huurderving toegekend in dien de gemeente verwacht dat de woning binnen een termijn van 6 maanden voor een gehandicapte herinzetbaar is.

Door de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor gehandicapten. De duur van de tegemoetkoming kan afhankelijk gesteld worden van de situatie ter plaatse. Een algemene termijn die redelijk geacht kan worden is zes maanden. In bepaalde gevallen kan echter ook geconcludeerd worden dat een kortere periode ook redelijk is. Dit is afhankelijk van de situatie op de woningmarkt.

Reeds aangepaste woningen worden op deze manier voor de doelgroep langer beschikbaar gehouden.

Door het verstrekken van een tegemoetkoming in de kosten van huurderving deelt de gemeente in de risico's van de verhuurder. Het zou niet redelijk zijn als een van beide partijen het risico voor de volle 100% zou moeten lopen. Beide partijen hebben er belang bij dat de woning op zo'n kort mogelijke termijn weer verhuurd kan worden.

De in dit artikel genoemde mogelijkheid tot subsidiëring is bedoeld als stimulans om de bereidheid van de woningeigenaar te vergroten zijn medewerking aan het aanpassen van de woonruimte te verlenen.

Artikel 4.15 Voorziening voor het verwijderen van voorzieningen

Door het opnemen van dit artikel dient tevens te worden aangegeven in welke gevallen de woningeigenaar voor een vergoeding voor het verwijderen van voorzieningen in aanmerking komt. Indien geen nadere voorwaarden worden genoemd, weet de aanvrager immers niet in welke gevallen hij op een financiële tegemoetkoming voor verwijdering van voorzieningen kan rekenen.

  • a.

    Uitgangspunt voor het gemeentelijk beleid is zo weinig mogelijk voorzieningen uit de woning te verwijderen en aangepaste woningen zo veel mogelijk voor gehandicapten te hergebruiken. In uitzonderlijke gevallen kan de gemeente er toe overgaan om tegemoet te komen aan de risico's die een verhuurder loopt indien de band tussen de woning en de gehandicapte verbroken wordt en er niet binnen een bepaalde termijn (bijvoorbeeld 6 maanden) een geschikte kandidaat kan worden gevonden voor de woning.

  • b.

    Tevens moet dan niet bekend zijn dat binnen afzienbare tijd (bijvoorbeeld 3 maanden) een kandidaat zich voor de woning zal aanmelden (bijvoorbeeld iemand die in een revalidatiecentrum verblijft).

  • c.

    Een derde voorwaarde is dat door de aanwezigheid van specifieke voorzieningen de woning niet verhuurd kan worden.

Als aan alle drie de voorwaarden is voldaan, kan een bijdrage in de kosten van het verwijderen van de voorziening worden gegeven. Als deze mogelijkheid in uitzonderlijke gevallen wordt geboden, zal eerder medewerking van verhuurder verkregen worden, maar wordt tegelijkertijd door het stellen van een termijn voorkomen dat voorzieningen te snel uit een woning worden verwijderd zonder dat men voldoende tijd heeft gehad een geschikte kandidaat voor de woning te vinden.

Artikel 4.16 Voorwaarden

Een woonvoorziening wordt alleen verstrekt ten behoeve van een woonruimte die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag aangemerkt kan worden. Verder worden geen woonvoorzieningen verstrekt in de in artikel 4.13 lid 2 genoemde woonruimten. Hier worden geen woonvoorzieningen verstrekt omdat ze niet bedoeld zijn voor permanente huisvesting. Dit is niet anders als de persoon daar feitelijk wel het grootste deel van het jaar verblijft. Ook in het geval van kamerhuur kan er geen aanspraak gemaakt worden op een woonvoorziening.

Artikel 4.17 Uitzonderingen op de voorwaarden

  • 1.

    Onder de Wet voorzieningen gehandicapten waren bewoners van AWBZ-erkende instellingen uitgesloten van het recht op woonvoorzieningen. Een bovenwettelijke uitzondering hierop werd door gemeenten gemaakt voor het zogenaamde bezoekbaar maken van een woonruimte voor bezoek aan ouders of andere familieleden. Deze uitzondering was gebaseerd op de verordening.

    Omdat met de wet niet wordt beoogd om de omvang van de onder de Wet voorzieningen gehandicapten geregelde zorgplicht in te krimpen of uit te breiden, is het bezoekbaar maken ook weer in deze verordening opgenomen. Verdere verplichtingen dan hier genoemd in de verordening heeft de gemeente derhalve niet.

    Indien een aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-erkende instelling en regelmatig een bepaalde woning bezoekt is het mogelijk eenmalig een financiële tegemoetkoming te verstrekken om één woonruimte waar de aanvrager vaak verblijft bezoekbaar te maken. De financiële tegemoet-

    koming beperkt zich slechts tot het bezoekbaar maken van die woning omdat de aanvrager daar slechts geringe tijd verblijft. Uit doelmatigheidsoverwegingen is het daarom redelijk dat er geen volledige maar een gedeeltelijke aanpassing van de woning plaatsvindt. Het bezoekbaar maken is door het college ook in financiële zin gemaximeerd tot het in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn genoemde bedrag.

    Voorts is van belang dat de te bezoeken woning in de gemeente Apeldoorn staat. Niet van belang is waar de instelling staat en waar de persoon woonachtig is.

    In principe wordt slechts eenmalig een voorziening voor het bezoekbaar maken verstrekt. In die zin moet de aanvrager een keuze maken welke woning hij buiten de instelling wil bezoeken. In individuele gevallen kan daarop een uitzondering worden gemaakt bijvoorbeeld als de ouders van een in een instelling verblijvend kind gescheiden zijn.

  • 2.

    Onder het bezoekbaar maken van de woning wordt in deze verordening verstaan dat de aanvrager de woonkamer en één toilet kan bereiken en gebruiken. Hierbij moet echter wel rekening nodig is. Omdat de voorziening buiten de directe werkingssfeer van de wet valt kan de eigenaar/verhuurder niet gedwongen worden (via aanschrijving) om de woning aan te passen.

Wordt een bezoekbaar gemaakte woning verlaten dan is artikel 4.15, onder a van toepassing: een woonvoorziening wordt geweigerd tenzij er sprake was van een overmachtsituatie.

Artikel 4.18 Beperkingen.

Ad a.

Onder a. wordt de verhuizing naar een inadequate woning genoemd als weigeringsgrond voor woonvoorzieningen. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden, maar gewoon omdat men daar zin in heeft. Uitzondering in deze bepaling is de zogeheten overmachtsituatie. Hiervan kan sprake zijn als de verhuizing noodzakelijk is geworden in verband met werkaanvaarding van de aanvrager of diens partner of bij een echtscheiding of overlijden van een partner waardoor de aanvrager niet meer in staat is de woning te betalen of te onderhouden.

Ad. b.

Als een persoon met beperkingen verhuist, zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men zo maar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met “verhuizen” wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract, zie ook artikel 19, lid 1, waarin wordt bepaald dat het gaat om een situatie waarin men in de betreffende woning “zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben”.

Ad c.

Op basis van het feit dat voorzieningen op grond van de wet in hoofdzaak zijn gericht op het individu, worden in beginsel geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen verstrekt. Evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten gold, zijn er uitzonderingen gemaakt voor de in de verordening genoemde voorzieningen in gemeenschappelijk ruimten. De opsomming is limitatief, dat wil zeggen dat er niet meer hoeft te worden verstrekt dan er in de verordening is genoemd.

Ad d.

Onder d. wordt met name gedoeld op de tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten; veel verhuizingen zijn als algemeen gebruikelijk te beschouwen, ook los van de beperking die men heeft. Te denken valt aan verhuizingen van het ouderlijk huis naar een zelfstandige woonruimte, verhuizing van senioren naar een kleinere woning, omdat de eengezinswoning te bewerkelijk is geworden en kinderen reeds zelfstandig wonen.

Ad e.

Verhuizingen naar AWBZ- erkende en andere zorginstellingen leiden ertoe dat de aanvrager buiten de doelgroep van de wet valt; deze mensen kunnen immers niet meer zelfstandig participeren en hebben dus geen aanspraak op woonvoorzieningen, ook al omdat ze die onder de Wvg ook al niet hadden. Als er in de te verlaten woning geen problemen bij het normale gebruik van de woning werden ervaren, is de verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de problemen en is men verhuisd naar een inadequate woning. In dergelijke situaties is er, evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten geen aanspraak op woonvoorzieningen, hetgeen al meermaals door de Centrale Raad van Beroep is bevestigd.

Ad f.

Geen woonvoorziening wordt verleend indien de in of aan de woning gebruikte materialen (mede) oorzaak zijn van de ondervonden beperking, zoals bijvoorbeeld een allergie. Een uitzondering geldt indien er sprake is van niet voorziene, onverwacht optredende meerkosten waarvoor de aanvrager niet heeft kunnen reserveren, bijvoorbeeld in het geval dat uit een medisch onderzoek plotseling blijkt dat de aanvrager aan een ziekte of gebrek lijdt waardoor hij zijn woning dient te saneren. Ook wordt geen woonvoorziening verstrekt indien de ondervonden beperking het gevolg is van achterstallig onderhoud of vocht en tocht, veroorzaakt door in de woning gelegen factoren. De eigenaar van een woning dient zijn woning deugdelijk te onderhouden.

Ad g.

Het uitrustingsniveau van de sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit. Duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Een duidelijke begrenzing dus.

Ad h.

Om in aanmerking te komen voor woonvoorzieningen moet er een duidelijke samenhang zijn tussen de ondervonden woonproblemen en de beperking die men heeft. Aanvragen voor woonvoorzieningen die hun oorzaak vinden in andere factoren dan die beperking, kunnen worden geweigerd op grond van dit artikel.

Artikel 4.19 Aanvullende beperkingen specifiek voor de tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten

Eerste lid onder a:

De reden van deze voorwaarde is gelegen in het feit dat het college in staat moet worden gesteld vast te stellen of de oude woonruimte inderdaad inadequaat is voor de aanvrager. Adequaat betekent dan dat er een afweging is gemaakt tussen de mogelijkheid van aanpassing van de huidige woning en de verhuizing naar een nieuwe woning en deze afweging in het voordeel van verhuizing uitvalt maar ook dat de nieuwe woonruimte voldoende tegemoetkomt aan de beperkingen van de aanvrager. Uiteraard is het wenselijk dat de persoon zich voor advies over de mogelijkheden rond woningaanpassing of verhuizing tot het Zorgloket went, nog voordat er onomkeerbare stappen zijn ondernomen.

Eerste lid onder b:

Omdat bij de toekenning van de woonvoorziening wordt uitgegaan van een dringend medische noodzaak, wordt in het besluit van het college een geldigheidsduur van maximaal 1 jaar opgenomen. Het besluit komt na deze termijn van rechtswege te vervallen. Op deze wijze hoeft de gemeente niet voor onbepaalde tijd rekening te houden met de inhoud van dit besluit. Wanneer een aanvrager buiten de termijn van 1 jaar een adequate wonining vindt, kan uiteraard een nieuwe aanvraag worden ingediend.

Tweede lid:

Met een tegemoetkoming uit andere hoofde wordt bijvoorbeeld gedoeld op een tegemoetkoming bij sloop of renovatie.

Artikel 4.20 Terugbetaling bij verkoop.

De Modelverordening Wet voorzieningen gehandicapten bevatte een zogenaamde anti-speculatiebepaling. Deze bepaling komt in deze verordening terug en heeft als doel het bij verkoop door de eigenaar laten terugbetalen van een deel van de gemaakte kosten van de aanpassing van de eigen woning op grond van de wet. Het is aan het college om te bepalen hoe aan deze bepaling invulling wordt gegeven.

Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Artikel 5.0 Het recht op een vervoersvoorziening

Door deze formulering is bepaald dat louter de aantoonbare beperkingen van de persoon en zijn individuele vervoersbehoefte in relatie tot de beperkingen van de bestaande vervoerssystemen en in relatie tot de wijze waarop de persoon invulling wil geven aan zijn maatschappelijke participatie, bepalend zijn voor de vraag of, en zo ja in hoeverre de aanvrager in aanmerking komt voor een voorziening ter zake.

Algemeen criterium om in aanmerking te kunnen komen voor een vervoersvoorziening is voor het invullen van de vervoervoersbehoefte en ten gevolge van een beperking niet of grotendeels niet kunnen gebruiken van het openbaar vervoer. Die regel stamt uit de aan de Wet voorzieningen gehandicapten voorafgaande AAW

Ook als een aanvrager gedeeltelijk wel gebruik kan maken van het openbaar vervoer, kan hij in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij een wisselend ziektebeeld.

Naast een individuele vervoersbehoefte in relatie tot maatschappelijke participatie kunnen vervoersvoorzieningen worden verstrekt in het kader van het verlenen van gebruikelijke zorg van ouders aan kinderen.

Artikel 5.1 Vormen van vervoersoorzieningen.

Ad a.

Het gaat hier om direct of uit voorraad beschikbare voorzieningen voor vaak minder complexe vervoersproblemen, die met een minimum aan bureaucratie kunnen worden verstrekt. Daarbij valt te denken aan nog te ontwikkelen voorzieningen als scootermobielpools, boodschappen-vervoersdiensten, vrijwilligersdiensten. De verstrekkingsprocedure is eenvoudiger dan bij individuele voorzieningen. In de regel gaat het om eenvoudige en voorzieningen die bedoeld zijn voor incidenteel of kortdurend gebruik. De voorzieningen moeten voor de problematiek van de klant altijd adequaat zijn. Het kan gebeuren dat iemand in de loop van de tijd overgaat van een algemene op een individuele voorziening omdat bijvoorbeeld zijn ziektebeeld verslechterd.

Ad b.

TaxiBUS is een collectief vervoerssysteem dat zich vanaf 1996 in de gemeente Apeldoorn onder de Wet voorzieningen gehandicapten heeft ontwikkeld. Het verlenen van toegang tot het natura-produkt TaxiBUS wordt beschouwd als een individuele voorziening omdat dit op basis van een individuele beoordeling gebeurt en ook het gebruik ervan tot individueel te herleiden kosten leidt. Bij een aanvraag voor een Wmo-vervoersvoorziening wordt als eerste getoetst of TaxiBUS een adequate voorziening kan zijn, dit vanwege het hieraan gegeven primaat (zie art. 5.2). In het bevestigende geval wordt een pasje verstrekt waarmee tegen Wmo-tarief kan worden gereisd.

Ad c.

De overige individuele voorzieningen in natura bestaan uit een diversiteit van vervoermiddelen. In de beleidsregels wordt uitgewerkt in welke situaties welke voorziening(en) wordt/worden verstrekt. Onder deze noemer zijn bijvoorbeeld ook trainingslessen voor gebruik van een scootermobiel te scharen (niet zijnde haalbaarheidslessen), of een aanpassing aan een scootermobiel.

Ad d.

Belangrijkste aanvulling ten opzichte van de Wet voorzieningen gehandicapten is het persoonsgebonden budget. De vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget door het college wordt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Apeldoorn uitgewerkt.

Ad e.

Omdat deze kosten onder geen andere regeling vallen en er raakvlakken zijn met een Wmo-vervoersvoorziening, wordt deze voorziening in de verordening opgenomen.

Artikel 5.2 Primaten

Artikel 5.2 geeft de primaten voor respectievelijk de algemene vervoersvoorzieningen en TaxiBUS aan boven de overige individuele verstrekkingen zoals genoemd onder c. en d. van artikel 5.1.

Deze voorzieningen kunnen echter ook in aanvulling op het gebruik van TaxiBUS verstrekt worden. Dit is het geval wanneer de aanvrager hier een groot deel van zijn sociale vervoersbehoefte mee kan vullen. Bijvoorbeeld door veel met een aangepaste fiets of een scootermobiel te doen.

Artikel 5.3 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen.

Eerste lid:

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten is in de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep bepaald dat het stellen van een inkomensgrens voor een forfaitaire tegemoetkoming in vervoerskosten bij een inkomen van 1,5 x de bijstandsnorm niet in strijd was met de geldende zorgplicht. Iemand met een dergelijk inkomen werd geacht de kosten van het lokaal vervoer of bezit en gebruik van een auto zelf te kunnen dragen. Er is een duidelijke relatie met het begrip “algemeen gebruikelijk”; indirect worden de kosten van vervoer in relatie tot het inkomen algemeen gebruikelijk geacht.

Door middel van dit artikel wordt aangegeven dat boven de in het Besluit maatschappelijke ondersteuning genoemde inkomensgrens een personenauto of een met een auto vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten, als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd. Dit beleid stamt uit de oude Wvg-verordening en wordt derhalve ongewijzigd voortgezet.

Artikel 5.4 Omvang vervoersgebied

Eerste lid:

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten is de zorgplicht voor vervoer beperkt tot verplaatsingen in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving; de wet spreekt nu in artikel 4 lid 1, onder c. over “het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel”. In de gemeente Apeldoorn wordt het principe gehanteerd dat alle functies die volgens de jurisprudentie nodig zijn voor invulling van deze zorgplicht, binnen de Apeldoornse gemeentegrenzen meer dan ruimschoots aanwezig zijn zodat derhalve kan worden volstaan met vervoersvoorzieningen voor lokaal vervoer. Uitzondering vormt de de bovenregionale zorgplicht, zoals die ook in de Wvg-jurisprudentie is omschreven. In voorkomende gevallen wordt hiervoor in de gemeente Apeldoorn een individuele tegemoetkoming in de vervoerskosten gegeven.

Artikel 5.5 TaxiBUS

Eerste lid:

TaxiBUS is de reisvoorziening voor personen met een beperking die gericht is op het vervoer in de dagelijkse woon- en leefomgeving. Bij de omvang van het vervoersgebied is qua ondergrens rekening gehouden met de omschrijving van het zorgplichtgebied zoals de Centrale Raad van Beroep deze heeft omschreven. Dit houdt in dat de gehandicapte minimaal een ziekenhuis, een station met reisassistentie, een sportvoorziening en een winkelcentrum moet kunnen bereiken. Aangezien de gemeente Apeldoorn al deze functies, soms meerdere malen binnen haar gemeentegrenzen heeft, beperkt het vervoersgebied van TaxiBUS zich binnen de reikwijdte van de Wmo tot de kadastrale gemeentelijke grenzen. Ritten die 6 reiszones of meer bedragen worden door een door de rijksoverheid ingeschakeld vervoersbedrijf georganiseerd. Ritten die minder dan 6 zones bedragen maar de gemeentegrenzen overschrijden, kunnen tegen een hoger tarief met lokale vervoersritten worden gecombineerd. Overigens kunnen ook ritten die meer dan 6 zones bedragen en de gemeentegrenzen overschrijden, met lokale vervoersritten worden gecombineerd. Dit is contractueel tussen gemeente en vervoerder vastgelegd. Op deze wijze ontstaat er voor de aanvrager keuzevrijheid.

Om gebruik te kunnen maken van TaxiBUS tegen het gehandicapten- of seniorentarief moet een pasje worden aangevraagd.

Er wordt vervoerd van deur tot deur, dat wil zeggen vanaf en tot de voordeur aan de straat.

Vierde lid:

Er moet sprake zijn van begeleiding waarin de chauffeur niet kan voorzien.

Artikel 5.6

Inwoners van 65 jaar of ouder kunnen ook als er geen sprake is van een beperking gebruik maken van TaxiBUS. Hiermee wordt de mogelijkheid om aan activiteiten mee te doen aantrekkelijker. Bijvoorbeeld als deze zich voordoen in de avonduren en het gebruik van openbaar vervoer in de avonduren een te grote belemmering vormt.

Bij het seniorenvervoer bestaat geen recht op een gratis begeleider.

Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning.

Artikel 6.1 Vormen van rolstoelvoorzieningen.

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten waren rolstoelen in de wet zelf als aparte categorie voorzieningen opgenomen. In de Wet maatschappelijke ondersteuning is dat niet het geval, maar aangezien met deze wet niet wordt beoogd het beleidsterrein ten opzichte van de voorafgaande Wet voorzieningen gehandicapten te verbreden of te versmallen, wordt de rolstoel gehandhaafd als de enige voorziening waarmee beperkingen bij het verplaatsen in en rond de woning in het kader van de wet gecompenseerd kunnen worden. Een definitie van een rolstoel is niet te geven, daarom wordt hier onder het begrip “rolstoel” een rolstoel begrepen te worden de rolstoel zoals iedereen die kent en waarvan het rijden de primaire functie is. Deze rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een (elektrische)trippelstoel wordt niet als rolstoel beschouwd en wordt niet op grond van de wet verstrekt. De trippelstoel valt onder de door de Regeling Zorgverzekering te verstrekken voorzieningen. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Primair doel van de rolstoel is het zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken niet of onvoldoende mogelijk is. Kosten van onderhoud en reparatie van de rolstoel vallen eveneens onder de wet.

De sportrolstoel valt in het kader van deze verordening onder het begrip rolstoel. Onder de Wet voorzieningen gehandicapten was de sportrolstoel, meestal verstrekt in de vorm van een forfaitaire financiële tegemoetkoming, een bovenwettelijke voorziening die alleen op basis van de verordening werd verstrekt.

Bij artikel 6.1 is onder a de mogelijkheid opgenomen een rolstoel in de vorm van een algemene voorziening te verstrekken als het gaat om een rolstoel voor incidenteel gebruik. Deze rolstoelen voor incidenteel gebruik hoefden onder de Wet voorzieningen gehandicapten formeel niet te worden verstrekt omdat het algemene criterium voor de rolstoel was: ‘het dagelijks aangewezen zijn op zittend verplaatsen in en om de woning’ . Rolstoelen voor incidenteel gebruik werden in de Apeldoornse praktijk echter wel ruimhartig verstrekt. Met de komst van de verplichte keuzemogelijkheid voor een persoonsgebonden budget, waardoor van hergebruik geen sprake meer is, komt deze verstrekkingenpraktijk in een ander daglicht te staan. Door het opnemen van de mogelijkheid onder a.

wordt een regeling gecreëerd waarbij incidenteel noodzakelijke rolstoelen worden verstrekt via een algemene rolstoelvoorziening waarbij wel sprake is van hergebruik, hetzij in een andere vorm. Het betreft dan de verlening van een rolstoel in situaties waarbij dit soms nodig is, terwijl het dagelijks verplaatsen in en om de woonruimte zonder rolstoel plaatsvindt. Het recht op een dergelijke rolstoel kan in die situaties ingevuld worden via een rolstoelpool. Bijvoorbeeld door in elk Apeldoorns verzorgingshuis – waar onder de Wvg de meeste rolstoelen incidenteel gebruik werden verstrekt- een x-aantal rolstoelen te plaatsen, deze te laten beheren en te laten onderhouden. Hierdoor kan worden voorkomen dat een groot aantal rolstoelen in eigendom of bruikleen wordt gegeven die zeer kort en/of weinig frequent worden gebruikt. De rolstoelen uit de pool worden daarentegen wel frequent gebruikt. De pool heeft dan uiteraard voldoende geschikte rolstoelen op voorraad.

Zodra op individueel niveau geen sprake meer is van incidenteel gebruik maar van dagelijks gebruik, kan een aanvrager overigens in aanmerking komen voor een individuele rolstoel als onder b en c.

Onder b. en c. betreft het de individuele rolstoel voor dagelijks zittend gebruik. Ook individuele aanpassingen aan rolstoelen vallen onder de rolstoelverlening. Een voorbeeld hiervan is de anti-decubitus kussen. Vaak zullen aanpassingen tegelijkertijd met de verlening van de rolstoel worden gerealiseerd. Het kan echter ook voorkomen dat de aanpassingen afzonderlijk van de rolstoel worden aangevraagd en verleend.

Onder d wordt de sportrolstoel genoemd. Een sportrolstoel wordt verstrekt als zonder de sportrolstoel sportbeoefening niet mogelijk is of zal zijn. Als het gaat om professionele sportbeoefening wordt echter geen sportrolstoel verleend. Dit valt niet binnen de reikwijdte van de wet. Een sportrolstoel wordt in principe altijd verstrekt als een forfaitaire tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud en wordt niet vaker dan een keer in de drie jaar verstrekt.

Artikel 6.2 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor bewoners van AWBZ-gefinancierde woonvormen

Recht op een op grond van de AWBZ verstrekte rolstoel aan bewoners van AWBZ-gefinancierde woonvormen bestaat alleen indien de bewoner zowel de AWBZ-functie “verblijf”, als de functie “behandeling” geniet in één en dezelfde erkende AWBZ-instelling. Als een bewoner niet aan deze voorwaarde voldoet, is er ook geen recht op een AWBZ-rolstoel, en zal er door de gemeente een rolstoel moeten worden verstrekt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

Onduidelijkheid kan ontstaan, wanneer een instelling met alleen erkenning voor de AWBZ-functie “verblijf” (bijvoorbeeld een verzorgingshuis) de AWBZ-functie “behandeling”als het ware inkoopt bij een voor die functie wél erkende instelling. Het “verzorgingshuis met verpleegafdeling” is een veelvoorkomende situatie, waarin in de instelling wél beide AWBZ-functies kunnen worden “genoten”, maar de instelling zelf geen erkenning heeft voor beide AWBZ-functies, maar alleen voor de functie “verblijf”. Het gevolg is dat er geen recht op een AWBZ-rolstoel bestaat in een dergelijke situatie, juist omdat beide functies op die verpleegafdeling niet door één en dezelfde erkende AWBZ-instelling worden verzorgd, maar door twee verschillende AWBZ-instellingen, waarbij de ene instelling gebruik maakt van de erkenning van de andere instelling.

Hoofdstuk 7. Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten.

Artikel 7.0 Aanvraagprocedure

Eerste lid:

De Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat een voorziening op aanvraag wordt toegekend. Dat betekent dat er altijd een eerste handeling van de kant van de aanvrager noodzakelijk is: er moet eerst een aanvraag worden ingediend. Een aanvrager kan dus niet verwachten dat vanuit de gemeente op eigen initiatief iets in zijn of haar richting wordt ondernomen.

In artikel 5.1 is bepaald dat de aanvraag plaats dient te vinden door middel van een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

Een aanvraag in het kader van de WMO die niet op het beschikbaar gestelde aanvraagformulier is ingediend, kan echter niet zonder meer terzijde worden gelegd. De Awb bepaalt dat de aanvraag in ieder geval naam en adres van de aanvrager en een aanduiding van de voorziening die gevraagd wordt, dient te bevatten en verder ondertekend moet zijn. Jurisprudentie leert dat een ondertekend formulier, dat overigens niet is ingevuld, geaccepteerd dient te worden als de overige benodigde bescheiden daarbij zijn gevoegd. Het ligt voor de hand in een dergelijke situatie te verzoeken om aanvulling van de gegevens.

Ditzelfde geldt wanneer het aanvraagformulier niet volledig is ingevuld. Alvorens overgegaan kan worden tot een besluit de aanvraag niet te behandelen dient de aanvrager eerst de gelegenheid gegeven te worden de ontbrekende gegevens aan te vullen.

Tweede lid:

De aanvraag kan uiteraard ingediend worden door de betrokkene zelf maar het is ook mogelijk dat een ander namens de betrokkene een aanvraag indient. Dit kan gedaan worden door iemands wettelijk vertegenwoordiger (ouder, voogd) of iemands gemachtigde. Men dient een aanvraag in te dienen bij die gemeente waar men zijn hoofdverblijf heeft. Indien men verhuist naar een andere gemeente dient de aanvraag te worden ingediend bij de gemeente waar naartoe wordt verhuisd.

Artikel 7.1 Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

Het gaat om de uitwerking van de beoogde afstemming bij samenloop van AWBZ- en Wmo-aanvragen als genoemd in artikel 7.2. De verordening beperkt zich in artikel 7.1 tot het aanwijzen van een loket waar deze aanvragen kunnen worden ingediend. Uw formulering gaat verder en zou inhouden dat alle AWBZ-aanvragen bij het Portaal kunnen worden ingediend. Zo ver gaat deze aanwijzing vanuit het Rijk niet.

Artikel 7.2 Samenhangende afstemming

In artikel 5, lid 2, onder b. van de wet is vastgelegd dat de raad in de verordening bepaalt op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend afgestemd wordt op de situatie van de aanvrager. Deze bepaling is bedoeld om, naast de toepassing van algemene bestuursrechtelijke zorgvuldigheidseisen, de inhoud van de voorzieningen zelf, vanuit cliëntperspectief, in samenhang te bezien. Evenals het genoemde in de toelichting op artikel 7.1 van deze verordening, gaat het hier naar zijn aard om uitvoeringsbeleid,

Op basis van het amendement-Mosterd c.s. (kamerstuk nr. 30 131-54 ) is in artikel 5, lid 2, onder a. van de wet opgenomen dat de gemeenteraad bij verordening regels moet vaststellen omtrent de wijze waarop de toegang tot individuele voorzieningen in samenhang met voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geregeld.

Gezien de toelichting op dit amendement, waarbij is vermeld dat lid 2, onder a. ertoe strekt dat “de gemeente bepaalt hoe achter één loket de samenhang van toegang tot voorzieningen krachtens deze wet met toegang tot zorgvoorzieningen krachtens de AWBZ of toegang tot voorzieningen op het gebied van wonen is geregeld”, wordt gedoeld op de zogenaamde één-loketgedachte. Wetsbepaling en toelichting lopen echter enigszins uit elkaar, omdat in de wetsbepaling “voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten” gebundeld (als vallend onder de AWBZ) worden genoemd, terwijl in de toelichting op het amendement waarop de wetsbepaling is gebaseerd onderscheid wordt gemaakt tussen toegang tot zorgvoorzieningen krachtens de AWBZ en toegang tot voorzieningen op het gebied van het wonen. Verder wordt er, zoals hierboven al geciteerd, in de toelichting geen onderscheid meer gemaakt tussen raad en college, slechts “de gemeente” wordt genoemd. Praktisch gezien zal de concrete uitvoering van activiteiten in het zorgloket en de werking ervan een typische uitvoeringsactiviteit zijn, dus naar zijn aard vallen onder de verantwoordelijkheid van het college. De door de raad vast te stellen verordening beperkt zich daarom tot het aanwijzen van een loket, zoals genoemd in artikel 7.1,waarbij de nadere uitwerking daarvan via het college geregeld moeten worden.

Artikel 7.3 Inwinnen extern advies

De algemene wet bestuursrecht stelt dat een besluit gebaseerd moet worden op zorgvuldig onderzoek. Het college kan het in dit verband noodzakelijk achten hiervoor extern deskundigenadvies in te winnen, bijvoorbeeld indien intern de kennis hiervoor ontbreekt of indien intern geen toegang bestaat tot de benodigde (medische) informatie. Een eenduidige richtlijn voor het inwinnen van deze adviezen valt niet te geven. Dit zal afhangen van de individuele situatie.

Wanneer de gemeente besluit extern advies in te winnen en dit per kalenderjaar in kosten bepaalde grenzen overschrijdt, wordt zij aanbestedingsplichtig. In de huidige omstandigheden zou hiervan zeker sprake zijn.

Op deze aanbestedingsverplichting is echter één uitzondering en wel indien ex artikel 17 BAO/ artikel 18 Richtlijn 2004/18/EG het alleenrecht wordt verleend aan het CIZ. Dit mag als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • -

    er is sprake van een dienst;

  • -

    het voornemen tot alleenrecht is vooraf bekendgemaakt en;

  • -

    er bestaat een bestuursrechtelijke of wettelijke regeling (via de verordening).

Voorts speelt dat in de eerste periode van de Wmo waarschijnlijk zwaarder geleund zal worden op het CIZ als voormalige indicatiesteller van huishoudelijke verzorging. De gemeente die de nieuwe indicatiesteller wordt, heeft de intentie de meeste aanvragen voor huishoudelijke verzorging zo veel als mogelijk zelfstandig af te doen en is bezig hiervoor know how in huis te halen danwel middels ervaring en scholing op te bouwen. Omdat het een nieuwe voorziening betreft is het niet uitgesloten dat er in de beginperiode van de Wmo méér externe adviezen van het CIZ worden gevraagd dan later in de tijd. Het college wil de handen vrij hebben om na een bepaalde periode en afhankelijk van de opgedane ervaringen, alsnog een Europese aanbesteding te kunnen starten

In dit licht wordt het alleenrecht aan het CIZ in deze verordening voor de duur van de overeenkomst aan het CIZ gegeven. Door voor een bepaalde periode het alleenrecht aan het CIZ te geven kan zonodig met meer reële aantallen de bestedingsprocedure worden aangegaan.

Artikel 7.4 Inlichtingenplicht

Ingevolge artikel 7.4 is de aanvrager die een voorziening heeft ontvangen verplicht wijzigingen die relevant (kunnen) zijn voor de beoordeling van het (voortduren van het) recht op of de hoogte van een voorziening, uit eigen beweging aan het college door te geven. Het gaat hier om alle gegevens en feitelijkheden waarvan redelijkerwijs verondersteld kan worden dat zij van belang zijn, zoals een verhuizing, verandering van de hoogte van het inkomen bij periodiek uit te keren inkomensafhankelijke tegemoetkomingen, de staat van een in bruikleen verstrekt voorwerp, gewijzigde burgerlijke staat.

Artikel 7.5 Medewerking aan onderzoeken

In dit artikel wordt bepaald dat de aanvrager die medewerking moet verlenen die redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitvoering van de wet. Waar die medewerking uit moet bestaan wordt nader toegelicht.

Behalve dat standaard gegevens noodzakelijk zijn, zoals adres of gezinssamenstelling, is veelal ook medische of bouwtechnische informatie nodig, of is een onderzoek nodig door een deskundige op het gebied van rolstoelen of andersoortige voorzieningen.

Daarom is ook bepaald dat de aanvrager niet alleen verplicht is om mee te werken aan een door de medewerker van het Zorgloket ingesteld onderzoek maar ook aan onderzoeken door deze organisatie ingeschakelde deskundigen. Dat kan onder meer inhouden dat zo’n deskundige de aan te passen woning moet beoordelen.

De aanvrager is alleen verplicht om mee te werken aan onderzoeken in het kader van de uitvoering van de wet.

Artikel 7.6 Motivering van de beschikking

Dit artikel vertaalt de opdracht van artikel 26 lid 1 van de wet naar de verordening en bepaalt dat de beschikking dient te vermelden op welke wijze de genomen beslissing bijdraagt aan het behouden en bevorderen van zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

Artikel 7.7 Gronden voor weigering

Dit artikel maakt duidelijk op welke gronden een voorziening in ieder geval wordt geweigerd.

Onder a wordt gedoeld op de situatie dat de aanvrager een voorziening aanvraagt nadat deze gerealiseerd is. Omdat de gemeente dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch invloed heeft op de te verstrekken soort voorziening, zal in deze situatie de voorziening worden geweigerd.

Onder b wordt in dit artikel aangegeven dat de aanvraag geweigerd wordt als het gaat om een voorziening die reeds eerder is verleend terwijl het de aanvrager verwijtbaar is dat de voorziening verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid. Het maakt daarbij niet uit in welke vorm de voorziening is verstrekt.

Het moge duidelijk zijn dat deze regeling niet geldt indien de aanvrager geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de aanvrager hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen.

Onder c wordt de mogelijkheid geschapen dat de voorziening kan worden geweigerd als deze voorziening reeds zelf is aangeschaft. Ook hiermee wordt voorkomen dat de gemeente achteraf met een claim wordt geconfronteerd.

De essentie van deze bepaling is dat mensen niet achteraf een aanvraag kunnen indienen als de kosten al gemaakt zijn of de voorziening al geplaatst is. De reden hiervoor is dat het college in die situaties voor het blok wordt gezet omdat er geen onderzoek meer kan worden uitgevoerd. Uitgangspunt is dat er altijd een onderzoek moet kunnen worden uitgevoerd naar de noodzaak van de voorziening en niet onbelangrijk te onderzoeken wat de goedkoopst adequate voorziening is. Dit is op grond van de jurisprudentie ook geaccepteerd, maar hierbij is tevens bepaald dat wanneer het onderzoek nog redelijkerwijs kan plaatsvinden, ook al is de voorziening al geplaatst, deze bepaling niet zonder meer gebruikt kan worden als afwijzingsgrond. Concreet betekent dit dat in z'n algmeenheid deze bepaling is opgenomen maar dat altijd de individuele situatie doorslaggevend moet zijn. Er kunnen zich omstandigheden voordoen die afwijking van deze bepaling rechtvaardigen. Afwijking kan dan plaatsvinden met toepassing van de hardheidsclausule.

Onder d. wordt ingegaan op de mogelijkheid dat de aanvraag wordt afgewezen omdat betrokkene weigert mede te werken aan een fysiek onderzoek.

Artikel 7.8 Heronderzoek

Zowel bij een periodieke verstrekking als bij een eenmalige is het college bevoegd om van tijd tot tijd te bezien in hoeverre de verstrekte voorziening nog adequaat is.

Op dit heronderzoek zijn de bepalingen van artikel 7.4 en 7.5 overeenkomstig van toepassing.

Artikel 7.9 Intrekking en wijziging van een besluit tot verlening van een voorziening

  • 1.

    Het college kan de voorziening geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    • a.

      de aanvrager in gebreke blijft zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen;

    • b.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en dat, zo de juiste gegevens bekend waren geweest, het college niet tot toekenning zou zijn overgegaan. Hiervan is sprake wanneer onjuiste gegevens zijn verstrekt, bijvoorbeeld over inkomen of draagkracht.

  • 2.

    Volgens lid 2 kan de verlening van een periodieke tegemoetkoming of het in natura verstrekken van een middel, waaronder tevens wordt verstaan het verlenen van toegang tot dienstverlening als de TaxiBUS, worden ingetrokken indien blijkt dat niet meer aan de in de hoofdstukken 3 (voorzieningen voor huishoudelijke verzorging), 4 (woonvoorzieningen), 5 (vervoersvoorzieningen) en 6 (rolstoelvoorziening) genoemde voorwaarden wordt voldaan.

  • 3.

    Wanneer blijkt dat een voorziening die bestaat uit een volledige vergoeding, een financiële tegemoetkoming, een gemaximeerde vergoeding of een persoonsgebonden budget niet binnen 6 maanden na de uitbetaling is aangewend voor de (gedeeltelijke) bekostiging van het middel waarvoor deze was verleend, kan deze voorziening ook worden ingetrokken. Op grond van de Awb dient een besluit tot intrekking van een voorziening betrokkene schriftelijk te worden medegedeeld. Hierover hoeft in de verordening voorzieningen gehandicapten dus geen afzonderlijke bepaling te worden opgenomen.

Artikel 7.11 Bijzondere bepalingen

  • 1.

    Lid 1 bepaalt dat in de beschikking moet worden vermeld op welke kosten de tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget betrekking heeft. Door deze vermelding kan worden voorkomen dat later onduidelijkheid blijkt te bestaan over het precieze doel van de tegemoetkoming of het budget.

    Ook maakt deze omschrijving de intrekking van een voorziening en de terugvordering daarvan

    eenvoudiger.

  • 2.

    Lid 2 van dit artikel bepaalt dat in de beschikking geldigheidsduur, uitkeringsmaatstaf alsmede toepasselijke voorschriften voor uitbetaling vermeld dienen te worden indien het een periodieke tegemoetkoming betreft. Deze voorschriften hebben primair tot doel een goede motivering te geven voor de beslissing. Een tweede doel is om voldoende duidelijkheid te scheppen bij de aanvrager wat van hem verwacht wordt. Hiermee kan voorkomen worden dat de situatie ontstaat dat aanvrager en gemeentebestuur beide een initiatief van de ander afwachten, terwijl de aanvrager actie dient te ondernemen.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen.

Artikel 8.1 Hardheidsclausule.

Artikel 8.1 bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager kan afwijken van de bepalingen van deze verordening, zo nodig na het inwinnen van advies.

Dit afwijken kan uiteraard alleen maar ten gunste van de betrokken aanvrager of eigenaar van de woonruimte en nooit ten nadele. Ook de eigenaar van de aangepaste woonruimte kan in aanmerking komen voor de hardheidsclausule. Gedacht kan worden aan een situatie waar het van belang is, dat een woonruimte ook langer dan 6 maanden leeg staat, omdat bijvoorbeeld bekend is dat een kandidaat bewoner op het punt staat om uit een revalidatiecentrum te worden ontslagen en waar de aangepaste woning uitermate geschikt voor is. In die gevallen kan het doelmatiger zijn om een langere periode een tegemoetkoming in de huurderving te verstrekken. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Een gemeente moet in verband met precedentwerking duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Artikel 8.2 Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

Deze restclausule biedt het college de mogelijkheid in alle niet voorziene situaties te handelen naar bevind van zaken. Omdat ook deze beslissingen onderworpen zijn aan de voorgeschreven bezwaar- en beroepsprocedures, dient er extra aandacht te worden besteed aan een uitvoerige motivering.

Artikel 8.3 Aanpassen van bedragen

Dit artikel maakt het mogelijk alle bedragen in zowel de verordening als het Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten aan te passen aan prijsontwikkelingen. Door dit artikel wordt de bevoegdheid hiertoe aan het college overgedragen.De Algemene Maatregel van Bestuur zoals op 22 mei 2006 naar de Tweede Kamer gezonden bepaalt in artikel 4.5. lid 1 dat ook de bedragen van de eigen bijdragen jaarlijks aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie worden gewijzigd bij ministeriële regeling. Het ligt voor de hand wijzigingen in bedragen in de lokale verordening tegelijkertijd hiermee door te voeren.

Artikel 8.4 Periodieke evaluatie gemeentelijk beleid en bijstelling verordening

Op grond van dit artikel dient het gemeentelijk beleid periodiek geëvalueerd te worden.

Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld omdat het voorzieningenniveau te hoog of te laag blijkt te zijn, dient de evaluatie te leiden tot aanpassing van de verordening.

Artikel 8.5 Citeertitel; inwerkingtreding

Artikel 8.5 geeft de citeertitel van de verordening en geeft aan wanneer de verordening in werking treedt en welke verordening met deze inwerkingtreding is komen te vervallen.