Regeling vervallen per 05-01-2012

REÏNTEGRATIEVERORDENING GEMEENTE APELDOORN 2008

Geldend van 30-07-2008 t/m 04-01-2012

Intitulé

REÏNTEGRATIEVERORDENING GEMEENTE APELDOORN 2008

De raad van de gemeente Apeldoorn;

gelezen het voorstel van het college d.d. 11 juni 2008, nr. 67-2008;

gelet op de artikelen 7 en 8 van de Wet werk en bijstand;

BESLUIT:

vast te stellen de navolgende Reïntegratieverordening gemeente Apeldoorn.

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Definities

  • a.

    wet: de Wet werk en bijstand;

  • b.

    college: het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn;

  • c.

    gemeente: de gemeente Apeldoorn;

  • d.

    sociale activering: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of zelfstandige maatschappelijke participatie;

  • e.

    alleenstaande: de alleenstaande zoals bedoeld in artikel 4, onder a, van de wet;

  • f.

    alleenstaande ouder: de alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4, onder b, van de wet;

  • g.

    gezin: het gezin als bedoeld in artikel 4, onder c, van de wet;

  • h.

    gehuwden: gehuwden of degenen die daarmee gelijk te stellen zijn volgens artikel 3 van de wet;

  • i.

    kind: een kind als bedoeld in artikel 4, onder d, van de wet;

  • j.

    doelgroep: de personen aan wie op grond van artikel 7, eerste lid, onder a, van de wet door de gemeente ondersteuning kan worden geboden;

  • k.

    uitkeringsgerechtigde: persoon die een periodieke uitkering voor levensonderhoud ontvangt op grond van de wet, de Ioaw of de Ioaz;

  • l.

    belanghebbende: het lid van de doelgroep dat aanspraak maakt op ondersteuning of aan wie ondersteuning wordt geboden;

  • m.

    werknemer: het lid van de doelgroep dat een dienstverband heeft met een werkgever die daarvoor subsidie ontvangt op grond van deze verordening;

  • n.

    ondersteuning: ondersteuning als bedoeld in artikel 7 van de wet;

  • o.

    traject: een proces waarbij één of meer reïntegratie-instrumenten worden ingezet;

  • p.

    reïntegratie-instrumenten: de instrumenten die het college ter beschikking stelt voor het bieden van ondersteuning als bedoeld in artikel 7 van de wet;

  • q.

    arbeidsinschakeling: arbeidsinschakeling zoals bedoeld in artikel 6, onder b, van de wet;

  • r.

    wettelijk minimumloon: het wettelijk minimumloon dat van toepassing is op de werknemer, exclusief werkgeverslasten. Als op de werknemer een minimumjeugdloon van toepassing is, geldt dat als het voor hem geldende minimumloon;

  • s.

    arbeidsovereenkomst: een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Met een arbeids-overeenkomst wordt gelijk gesteld een aanstelling op grond van het ambtenarenrecht;

  • t.

    voorziening: elke vorm van ondersteuning gericht op arbeidsinschakeling.

Artikel 2 Opdracht aan het college

  • 1. Het college biedt ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan leden van de doelgroep en een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college zorgt voor een voldoende gevarieerd aanbod van reïntegratie-instrumenten. Het college houdt daarbij rekening met de aard en omvang van door haar te bepalen doelgroepen en de instrumenten die het meest geschikt zijn voor de leden van die doelgroepen.

  • 3. Het college kan bij het bepalen van het aanbod aan reïntegratie-instrumenten prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.

  • 4. Het college bevordert de beschikbaarheid van voorzieningen voor de opvang van kinderen jonger dan 12 jaar voor leden van de doelgroep, voor zover die opvang nodig is voor het volgen van een traject, of voor arbeidsinschakeling of voor het bereiken van het doel van een traject of een reïntegratie-instrument.

Artikel 3 Beleidskader WWB en uitvoeringsplan

  • 1. De raad heeft ter nadere toelichting op deze verordening een beleidskader WWB vastgesteld, waarin prioriteiten worden aangegeven.

  • 2. Dit kader omvat in elk geval:

    • ·

      een omschrijving van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen, waarbij een evenwichtige aanpak als uitgangspunt wordt genomen;

    • ·

      de criteria voor het ontheffingenbeleid ten aanzien van de arbeidsverplichting waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan de combinatie van werk en zorg.

  • 3. Het college stelt op basis van het beleidskader WWB jaarlijks een uitvoeringsplan reïntegratie vast en zendt dit plan ter kennisname aan de raad.

Artikel 4 Sluitende aanpak

  • 1. Elke uitkeringsgerechtigde ontvangt, indien het college dit noodzakelijk acht, na registratie bij het CWI een aanbod voor een voorziening gericht op inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid, met in acht neming van het bepaalde in artikel 5.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het college heeft bepaald dat voor deze persoon een tijdelijke (volledige) ontheffing van de arbeidsverplichting geldt.

  • 3. Het college kan in individuele gevallen afwijken van het bepaalde in het eerste lid.

  • 4. Indien een alleenstaande ouder een of meer zorgbehoeftige, thuiswonende gehandicapte kinderen, jonger dan 18 jaar bij de voorgeschreven individuele toetsing van de persoonlijke omstandigheden, te kennen geeft de zorgplicht zelf te willen vervullen, dient het college deze wens in te passen binnen het te voeren maatwerk. Het leveren van zorg binnen het eigen gezin kan in deze situatie worden gezien als (onbetaalde) arbeid, voor zover dit is toegestaan binnen de wettelijke mogelijkheden.

  • 5. Het college dient bij het criterium alleenstaande ouder met kinderen jonger dan 12 jaar, bij het aanbieden van een reïntegratietraject zich eerst genoegzaam te overtuigen van de beschik-baarheid van passende kinderopvang, voldoende scholing en rekening te houden met de belastbaarheid van de alleenstaande ouder.

Artikel 5 Budget- en subsidieplafonds

  • 1. Het college kan bij uitvoeringsbesluit een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

  • 2. Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

HOOFDSTUK 2 Ondersteuning

Artikel 6 Doel van de ondersteuning

Het college kan aan een lid van de doelgroep ondersteuning bieden bij het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid, of als dat doel niet bereikbaar is, bij zelfstandige maatschappelijke participatie.

Artikel 7 Vorm van de ondersteuning

  • 1. Ondersteuning kan worden geboden door het aanbieden een traject, of door het bieden van praktische hulp, advies of doorverwijzing naar andere instanties.

  • 2. Bij de inzet van reïntegratie-instrumenten wordt gekozen voor dat instrument dat beschikbaar is en dat adequaat en toereikend is voor het doel dat beoogd wordt.

  • 3. Reïntegratie-instrumenten die gericht zijn op de arbeidsinschakeling worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is.

Artikel 8 Onderzoek

Het college kan voordat besloten wordt tot de inzet van reïntegratie-instrumenten een onderzoek (laten) doen naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling van belanghebbende.

Artikel 9 Verplichtingen

  • 1. Onverminderd andere verplichtingen die gelden op grond van de wet of van andere wetten, gelden voor de belanghebbende de volgende verplichtingen:

    • a.

      het verstrekken van de inlichtingen aan het college die nodig zijn voor het bepalen van een geschikt traject en/of een geschikt reïntegratie-instrument;

    • b.

      het meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden van arbeidsinschakeling;

    • c.

      het naar vermogen uitvoering geven aan de verschillende onderdelen van het traject;

    • d.

      na te laten hetgeen de realisatie van het traject belemmert.

  • 2. Het niet-nakomen van één of meer verplichtingen als genoemd in lid 1 wordt gesanctioneerd overeenkomstig het bepaalde in de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand.

HOOFDSTUK 3 Werk als instrument voor reïntegratie

Afdeling 1 Algemene bepaling

Artikel 10 Voorziening

  • 1. In het beleidskader WWB wordt vastgelegd welke voorzieningen het college in ieder geval kan aanbieden alsmede de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

  • 2. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 3. Bij uitvoeringsbesluit kan het college ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 11 tot en met 18, met inachtneming van hetgeen daarover in het beleidskader is bepaald, nadere regels stellen. Deze regels kunnen in ieder geval betrekking hebben op:

    • a.

      de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    • b.

      de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen;

    • c.

      de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of –vaststelling;

    • d.

      de aanvraag, van en de besluitvorming over subsidies en premies;

    • e.

      de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;

    • f.

      het vragen van een eigen bijdrage;

    • g.

      overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies.

  • 4. Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting van de wet niet nakomt;

    • b.

      indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet;

    • c.

      indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • d.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

Afdeling 2 Reïntegratie-instrumenten

Artikel 11 Reïntegratie-instrumenten

  • 1. Binnen een traject kunnen in ieder geval de volgende reïntegratie-instrumenten vallen:

    • ·

      Direct Werk;

    • ·

      Jobhunting;

    • ·

      Leer-werkstage;

    • ·

      Scholing;

    • ·

      Opstapbaan;

    • ·

      Werkervaringbaan;

    • ·

      Integrale reïntegratietrajecten en deelproducten;

    • ·

      Participatieplaats.

    • ·

      Sociale activering gericht op werk;

  • 2. Een traject beslaat in beginsel 20 uur per week tenzij in deze verordening anders wordt aangegeven.

  • 3. Het traject kan ook schuldhulpverlening als instrument bevatten als schulden de reïntegratie in de weg (kunnen) staan.

  • 4. Trajecten kunnen zowel worden verzorgd door het college zelf als door externe partijen.

Artikel 12 Individuele reïntegratie overeenkomsten

  • 1. Een belanghebbende kan het college een voorstel doen voor een individueel reïntegratietraject.

  • 2. Het college kan na goedkeuring, middelen beschikbaar stellen voor het traject zoals in lid 1 bedoeld.

  • 3. Dit traject wordt slechts goedgekeurd indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat door middel van het traject binnen een korte periode tegen aanvaardbare kosten arbeidsinschakeling kan worden bereikt.

  • 4. Het traject kan bestaan uit inschakeling van een reïntegratiebedrijf en/of uit scholing.

  • 5. Indien gebruik wordt gemaakt van een reïntegratiebedrijf dan worden de rechten en plichten in een overeenkomst vastgelegd tussen het college, de belanghebbende en het reïntegratiebedrijf, voordat het traject kan worden gevolgd.

Artikel 13 Direct Werk

  • 1. Direct Werk heeft als doel het opdoen of behouden van arbeidsritme.

  • 2. Het instrument kan tevens worden ingezet om een uitgebreide diagnose te stellen voor wat betreft de capaciteiten of competenties van een belanghebbende.

  • 3. Gedurende maximaal 24 uur per week worden werkzaamheden verricht met behoud van uitkering.

  • 4. Tijdens dit traject wordt er begeleiding geboden onder verantwoordelijkheid van het college

  • 5. De begeleiding kan worden gecombineerd met opleiding of training.

  • 6. De duur van dit instrument is maximaal 26 weken aaneengesloten.

  • 7. Indien het traject wordt onderbroken dan kan het worden verlengd totdat 26 weken werkzaamheden zijn verricht.

Artikel 14 Jobhunting

  • 1. Jobhunting heeft als doel een belanghebbende direct te bemiddelen naar een dienstbetrekking.

  • 2. De duur van jobhunting is maximaal 6 maanden.

  • 3. De bemiddeling kan worden gecombineerd met het volgen van een kortdurende cursus of training.

Artikel 15 Leer-werkstage

  • 1. De leerwerkstage heeft als doel de belanghebbende, met behoud van een bijstandsuitkering, door middel van een stage, werkervaring en vaardigheden op te laten doen in een bepaald vakgebied.

  • 2. De maximale duur van een leerwerkstage is 12 maanden waarbij verlenging met een jaar mogelijk is.

  • 3. Een leerwerkstage kan gecombineerd worden met scholing of training.

Artikel 16 Scholing

  • 1. De scholing heeft tot doel de afstand tot het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid te verkleinen of te overbruggen.

  • 2. De scholing is beroepsgericht en duurt zo kort mogelijk.

Artikel 17 Opstapbaan

  • 1. De opstapbaan heeft als doel de belanghebbende werkervaring te laten opdoen teneinde duurzame deelname aan het werkproces mogelijk te maken.

  • 2. De opstapbaan is een dienstverband bij een werkgever waarbij ondersteuning wordt geboden door het college, dan wel door een of meer door het college ingeschakelde partijen.

  • 3. De ondersteuning kan bestaan uit een loonkostensubsidie, begeleiding, scholing en of een verzekering (no-risk polis) en duurt niet langer dan 2 jaar.

  • 4. De ondersteuning kan maximaal een waarde vertegenwoordigen van € 16.000,-- bij een aanstelling van 2 jaar.

  • 5. De opstapbaan kan in elke sector worden gerealiseerd bij een publieke en private werkgever.

  • 6. De opstapbaan behoudt zijn titel zolang de werkgever ondersteuning van de gemeente ontvangt.

  • 7. De werknemer is in beginsel voor 36 uur per week, dan wel zoveel uren als nodig is om niet meer bijstandsafhankelijk te zijn, in dienst bij de werkgever en ontvangt daarvoor loon, dat door de werkgever is bepaald. Het college kan besluiten van deze urenvereiste af te wijken, indien de uitkeringsgerechtigde een gedeeltelijke ontheffing heeft van de arbeidsverplichtingen.

Artikel 18 Werkervaringbaan

  • 1. De werkervaringbaan heeft tot doel de belanghebbende werkervaring op te laten doen teneinde duurzame deelname aan het arbeidsproces te realiseren waarbij geen ondersteuning van het college meer nodig is. Daarnaast is het doel van de werkervaringbaan belangrijke taken in de Apeldoornse samenleving te verrichten.

  • 2. De werkervaringbaan is een dienstverband bij een werkgever waarbij een loonkostensubsidie wordt verstrekt door het college.

  • 3. De werkervaringbaan wordt gerealiseerd bij de door het college aanwezen werkgevers in de sectoren zorg, educatie, veiligheid, en milieu. Het moet gaan om functies waarbij sprake is van een directe en concrete levering van diensten aan de burger. Er moet sprake zijn van opengevallen ID-, WIW- of werkervaringbaan.

  • 4. Een werkervaringbaan heeft in principe een duur van 2 jaar maar kan in individuele gevallen worden verlengd.

  • 5. Tijdens de werkervaringbaan kan de belanghebbende werkervaring en vaardigheden opdoen en deelnemen aan het arbeidsproces.

  • 6. De werknemer is in beginsel voor 36 uur per week, dan wel zoveel als nodig is om niet meer bijstandsafhankelijk te zijn, in dienst van de werkgever en ontvangt daarvoor loon, dat door de werkgever is bepaald. Het college kan besluiten van de urenvereiste af te wijken, indien de uitkeringsgerechtigde een gedeeltelijke ontheffing heeft van de arbeidsverplichtingen.

  • 7. Het college verstrekt een loonkostensubsidie van in beginsel maximaal de hoogte van de bijstandsuitkering. Indien de werkgever niet in staat is om een bijdrage in de loonkosten te leveren, dan kan het college een subsidie verstrekken die de bruto loonkosten dekt.

  • 8. Over de vergoeding van de loonkosten, de scholing en de inspanningen die partijen moeten verrichten om de belanghebbende aan een regulier dienstverband te helpen, worden vooraf afspraken gemaakt tussen de werkgever en het college.

Artikel 19 Integrale reïntegratietrajecten en deelproducten

  • 1. Het doel van dit traject is zo snel mogelijk de afstand die de belanghebbende naar algemeen geaccepteerde arbeid heeft te overbruggen.

  • 2. Het traject naar werk heeft een tijdelijk karakter met de duur van in principe maximaal een jaar.

  • 3. De belanghebbende behoudt gedurende het traject naar werk zijn uitkering op grond van de wet, tenzij in deze verordening anders is aangegeven.

  • 4. De klantmanager stelt het trajectplan op, op basis van de diagnose en de probleemstelling.

Artikel 20 Participatieplaats

  • 1. Dit traject wordt ingezet indien een belanghebbende een grote afstand heeft tot de reguliere arbeidsmarkt.

  • 2. Het traject bestaat uit het verrichten van additionele arbeid met behoud van uitkering waarbij de begeleiding plaatsvindt door de inlenende partij onder gemeentelijke verantwoordelijkheid.

  • 3. De duur van het traject is maximaal 24 maanden.

  • 4. De duur van het traject kan tweemaal met een jaar worden verlengd als belanghebbende nog geen volgende stap kan maken naar de arbeidsmarkt.

  • 5. De gemeente beoordeelt uiterlijk drie maanden voor afloop van het traject of een andere voorziening moet worden aangeboden of dat het traject met een jaar moet worden verlengd.

  • 6. Indien het traject wordt verlengd zoals hierboven is bedoeld dan wordt het traject vervolgd bij een andere organisatie en worden andere werkzaamheden verricht.

Artikel 21 Sociale activering

  • 1. Dit traject wordt ingezet indien een belanghebbende een grote afstand heeft tot de arbeidsmarkt.

  • 2. Het doel van dit traject is een eerste stap op weg naar reguliere arbeid te zetten dan wel, indien arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie.

  • 3. Het traject naar werk heeft een tijdelijk karakter met de duur van maximaal een jaar.

  • 4. De belanghebbende behoudt gedurende het traject gericht op sociale activering zijn uitkering op grond van de wet.

Artikel 22 Subsidies

  • 1. Het college verstrekt aan een werkgever een plaatsingssubsidie van € 5.000,-- wanneer deze een bijstandsgerechtigde uit het zittende bestand, die tenminste 2 jaar een uitkering van de gemeente heeft ontvangen, in vaste dienst neemt. Onder een vast dienstverband wordt hier verstaan een dienstverband van tenminste een half jaar, waardoor de bijstandsgerechtigde niet langer bijstandsafhankelijk is. Het dienstverband dient minimaal 16 uur te beslaan.

  • 2. Het college verstrekt aan een werkgever, die een werknemer met een WIW- of ID-baan in dienst neemt, een stimuleringssubsidie van € 16.000,-- verdeeld over 2 jaar bij een dienstverband van ten minste 2 jaar.

Artikel 23 Uitvoeringsbesluit

Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de duur, de hoogte en de uitbetaling van de subsidie zoals genoemd in deze afdeling en de voorwaarden die aan de subsidie worden verbonden.

HOOFDSTUK 4 Premies

Artikel 24 Verstrekking premie

  • 1. Het college kan aan personen een activeringspremie toekennen.

  • 2. Deze premie wordt verstrekt in de volgende gevallen:

    • a.

      het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • b.

      het afronden van een sociale activeringstraject gericht op werk;

    • c.

      het succesvol vervullen van een participatieplaats;

    • d.

      het succesvol afronden van een voorbereidingstraject.

  • 3. De premie kan op schriftelijke aanvraag of ambtshalve worden toegekend.

  • 4. Een premie op grond van deze verordening wordt, voor zover niet anders is bepaald, uitbetaald in de maand december van het jaar van verstrekking.

  • 5. Het college vordert de premie, zoals vermeld in dit hoofdstuk, terug indien de premie niet zou zijn verstrekt indien de belanghebbende zijn inlichtingenverplichting op grond van de wet zou zijn nagekomen.

Artikel 25 Premie aanvaarding algemeen geaccepteerde arbeid/voorbereidingstraject

  • 1. De uitkeringsgerechtigde die minimaal 6 maanden een uitkering ontvangt en vervolgens betaalde arbeid aanvaardt of als zelfstandige activiteiten is gaan ontplooien, waarbij het inkomen tenminste gelijk is aan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, heeft recht op een eenmalige premie.

  • 2. De premie bedraagt € 730,-- en wordt verstrekt nadat de dienstbetrekking langer dan zes maanden aaneengesloten heeft geduurd.

  • 3. Een belanghebbende die op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen een voorbereidingsperiode succesvol heeft afgesloten en als zelfstandige arbeid gaat verrichten heeft recht op een eenmalige premie van € 365,--.

  • 4. Geen recht op premie heeft diegene wiens recht op uitkering met terugwerkende kracht is ingetrokken.

  • 5. De premie kan te allen tijde worden verrekend met vorderingen die het college op de uitkeringsgerechtigde heeft.

Artikel 26 Premie aanvaarding algemeen geaccepteerde deeltijdarbeid

  • 1. De uitkeringsgerechtigde die algemeen geaccepteerde arbeid in deeltijd verricht of aanvaardt of als zelfstandige activiteiten is gaan ontplooien, waarbij het inkomen minder bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, heeft gedurende maximaal achttien aaneengesloten maanden recht op een premie.

  • 2. De toepassing van lid 1 gaat in aansluitend op de periode waarbinnen een recht op vrijlating van parttime inkomsten krachtens de WWB verstreken is.

  • 3. De premie bedraagt de eerste aaneengesloten zes maanden 25% van de verworven inkomsten en 12,5% gedurende de daarop volgende periode van twaalf aaneengesloten maanden. De maandelijkse premie bedraagt maximaal het bedrag zoals genoemd in artikel 31 lid 2 sub o van de wet.

  • 4. De premie wordt in de maand december over het dan geldende kalenderjaar betaalbaar gesteld dan wel binnen twee maanden na beëindiging van de uitkering.

  • 5. Artikel 23, lid 4 tot en met 6, is van overeenkomstige toepassing.

  • 6. De uitkeringsgerechtigde, waarbij toepassing is gegeven aan artikel 27, lid 1, van deze verordening heeft over die periode niet gelijktijdig recht op een premie zoals is bedoeld in het eerste lid van dit artikel.

Artikel 27 Premie participatieplaats

  • 1. De belanghebbende die minimaal 6 maanden een participatieplaats vervult, heeft recht op een premie ter grootte van € 365,--.

  • 2. Een belanghebbende die gedurende de maximale termijn een participatieplaats heeft vervuld, dan wel voor afloop van de genoemde termijn een andere voorziening heeft aangeboden gekregen, in verband met een kleinere afstand tot de arbeidsmarkt, heeft recht op een premie van € 730,--.

Artikel 28 Premie afronden sociale activering

  • 1. De uitkeringsgerechtigde die het sociale activeringstraject gericht op werk heeft afgerond, heeft recht op een eenmalige premie.

  • 2. De premie bedraagt € 365,--.

  • 3. De rechthebbende dient een verklaring van de desbetreffende organisatie, waar de belanghebbende werkzaam is geweest, over te leggen inzake het werk of verrichte activiteiten.

HOOFDSTUK 5 Slotbepalingen

Artikel 29 Hardheidsclausule

  • 1. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening indien de toepassing tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2. Het college beslist in gevallen waarin de verordening niet voorziet.

Artikel 30 Citeerwijze, inwerkingtreding en intrekking

  • 1. Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Reïntegratieverordening gemeente Apeldoorn’.

  • 2. Deze verordening treedt in werking op 1 december 2004.

  • 3. Hoofdstuk IV werkt terug tot en met 1 januari 2004.

  • 4. De Premieverordening uitstroom en activering, vastgesteld op 30 oktober 2003, wordt ingetrokken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering d.d. 18 november 2004
Gepubliceerd in Weekend Totaal d.d. 3 december 2004
Inwerking getreden d.d. 1 december 2004
Gewijzigd bij besluit d.d. 1 september 2005 (nieuw art. 2 ingevoegd; artt. 22 t/m 26 vernummerd)
Inwerking getreden d.d. 1 december 2004 (met terugwerkende kracht)
Gewijzigd bij besluit d.d. 10 juli 2008.
Gepubliceerd in het Apeldoorns Stadsblad d.d. 30 juli 2008
Inwerking getreden d.d. 30 juli 2008 (de artt. 20 en 27 van de verordening treden in werking met terugwerkende kracht per 1 januari 2007)

TOELICHTING REÏNTEGRATIEVERORDENING GEMEENTE APELDOORN

ALGEMEEN

Deze verordening regelt de ondersteuning die de gemeente biedt bij de arbeidsinschakeling van werklozen die horen tot de doelgroep. De opdracht om die ondersteuning te bieden is geregeld in artikel 7 van de Wet werk en bijstand (WWB). Het voorschrift om een verordening vast te stellen waarin deze ondersteuning nader vorm wordt gegeven volgt uit artikel 8 WWB.

ARTIKELGEWIJS

Artikel 1 Definities

In dit artikel worden definities gegeven van begrippen die meer dan eens in de verordening voorkomen, en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan. In een aantal gevallen wordt verwezen naar definities in de wet om ervoor te zorgen dat er zoveel mogelijk aansluiting blijft bij de wetgeving die van toepassing is.

Artikel 2 Opdracht aan het college

De WWB geeft aan het college de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning. Hoewel belanghebbenden aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de belanghebbende dat het liefst zou zien. Het is aan het college om te zorgen voor een voldoende aanbod van reïntegratie-instrumenten, maar het college heeft daarbij te maken met beperkte middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid aan sociaal-economische factoren.

Artikel 3 Beleidskader WWB en uitvoeringsplan

Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, verplicht de WWB de raad om het reïntegratiebeleid in een verordening vast te leggen. Hier is gekozen voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van een beleidskader.

Het eerste lid geeft aan dat de raad ter nadere toelichting op de verordening een beleidskader vaststelt.

Het tweede lid is aangegeven welke specifieke beleidsonderwerpen in dit kader in ieder geval aan de orde dienen te komen.

Het derde lid draagt het college op om jaarlijks een uitvoeringsplan reïntegratie vast te stellen en dit ter kennisname aan de raad te zenden.

Artikel 4 Sluitende aanpak

De WIW kende een wettelijke sluitende aanpak voor jongeren (artikel 9). Daarnaast zijn in het kader van de Agenda voor de Toekomst afspraken gemaakt over een sluitende aanpak voor nieuwe instroom en voor het zittend bestand. De WWB kent geen bepaling over sluitende aanpak. De wetgever gaat ervan uit dat door de systematiek van de wet er in de praktijk de facto een sluitende aanpak ontstaat.

Desondanks kan de gemeente van oordeel zijn dat een sluitende aanpak geregeld dient te worden. In de gemeente Apeldoorn is hiervoor gekozen. Er geldt een sluitende aanpak voor alle nieuwe instroom. Alle belanghebbenden die instromen dienen actief bezig te zijn met hun reïntegratie naar werk. Het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) zal hiervoor met de betrokkene afspraken maken omtrent een passend bemiddelingsprogramma en de te stellen doelen. Indien het CWI bepaalt dat een bemiddelingsprogramma niet zal voldoen dan wel indien betrokkene na afronding van het bemiddelingsprogramma het gestelde doel nog niet heeft bereikt, zal de gemeente een passende voorziening gericht op inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid aanbieden. Er dient voor gewaakt te worden dat te snel dure of onnodig lange trajecten worden ingezet. Een sluitende aanpak mag niet louter een vangnet zijn maar moet vooral als een trampoline fungeren.

Het tweede lid geeft aan dat de sluitende aanpak niet van toepassing is op diegenen die een ontheffing van de arbeidsverplichting hebben gekregen.

Het derde lid geeft het college de mogelijkheid om van de algemene sluitende aanpak in specifieke, individuele gevallen af te wijken.

Het vierde en vijfde zijn bij amendement ingevoegd en strekken ertoe de zorg van ouders voor gehandicapte kinderen onder de 18 jaar en jonge kinderen onder de 12 jaar bij de toepassing van de reïntegratieverordening, te waarborgen.

Artikel 5 Subsidie- en budgetplafonds

De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in het beleidskader gebeuren (zie het artikel over beleidskader). Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij verordening subsidie- en budgetplafonds instellen.

De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken.

Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen. Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in het beleidskader of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.

Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (artikel 4:27, lid 1, Awb).

Artikel 7 Vorm van de ondersteuning

Ondersteuning hoeft niet altijd te bestaan uit een door derden uitgevoerde diagnose, gevolgd door een vastgesteld traject met één of meerdere reïntegratie-instrumenten. Reïntegratie-instrumenten worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Reïntegratie moet de kortste weg naar arbeid zijn. Bovendien worden de instrumenten alleen ingezet als aan de hand van onderzoek (diagnose) is gebleken dat door de inzet van die instrumenten het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt. Bij de toepassing van ondersteuning en inzet van een instrument dient voorop te staan dat een belanghebbende zo snel mogelijk dient uit te stromen. Dit ligt besloten in de term “adequaat” in dit artikel.

Daarmee wordt niet alleen de tijd tussen de inzet van het instrument en de werkaanvaarding bedoeld, maar ook de inspanningen die het kost om dat doel te bereiken. In de gemeente Apeldoorn is de diagnose leidend. Aan de hand van de diagnose wordt bepaald hoe het reïntegratieaanbod wordt vormgegeven.

Lid 3:

Alleen als arbeidsinschakeling binnen afzienbare termijn niet tot de mogelijkheden behoort, kan zelfstandige maatschappelijke participatie een doel van de inzet van reïntegratie-instrumenten zijn. Ook in dat geval geldt dat het instrument beschikbaar moet zijn en dat het adequaat en toereikend moet zijn voor het beoogde doel.

De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij het college, dat immers ook verantwoordelijk is voor de efficiënte en doelgerichte inzet van schaarse middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden worden met de wensen van de belanghebbende. Voor het slagen van het traject is uiteraard de motivatie van de belanghebbende belangrijk. Bovendien wordt, voordat tot het traject wordt besloten, de inhoud van het traject besproken met de belanghebbende, waarna het trajectplan door beide partijen ondertekend wordt.

Artikel 8 Onderzoek

Zoals gezegd is de diagnose leidend in de gemeente Apeldoorn. Aan de hand van de diagnose zal moeten worden bepaald hoe belanghebbende het snelst richting de arbeidsmarkt kan worden geleid.

In de meeste gevallen zal voordat tot de inzet van reïntegratie-instrumenten wordt besloten een diagnose worden gesteld. Eventueel kan na een zelf verricht onderzoek besloten worden alsnog advies van derden in te winnen.

Artikel 9 Verplichtingen

Het succesvol voltooien van een traject is niet mogelijk zonder de inzet van de bijstandsgerechtigde. De motivatie ontstaat door het uitzicht op zelfredzaamheid, door het betrekken van de wensen van de klant in het traject en door het verstrekken van premies, maar ook door (de dreiging) met sancties.

Deelname aan reïntegratie is niet vrijblijvend. Bijstandsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden. Voor diegenen zonder uitkering moeten voorwaarden aan het reïntegratietraject gekoppeld worden. Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek. Ook is denkbaar dat gemaakte kosten op de belanghebbende worden verhaald, als door verwijtbaar handelen een traject niet tot het gewenste resultaat leidt. Om die mogelijkheid open te houden is het wenselijk dat de belangrijkste voorwaarden voor het behalen van succes als verplichting zijn opgenomen.

Natuurlijk heeft de belanghebbende ook rechten om tegen onwelgevallige beslissingen van de gemeente op te komen. Deze rechten zijn meestal elders in wet- of regelgeving ondergebracht. Tegen beslissingen op grond van deze verordening staat bezwaar en beroep open op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het recht op inzage in gegevens en zonodig correctie daarvan is geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).

In dit artikel worden expliciet de verplichtingen benoemd die verbonden zijn aan de belanghebbende die een beroep kunnen doen op de bepalingen zoals die in deze verordening zijn genoemd. Een aantal verplichtingen zijn specifiek verbonden aan de arbeidsinschakeling. In dit artikel wordt een aanvulling gegeven op artikel 17 WWB. Dit artikel treedt in werking uiterlijk op

1 januari 2005. Het is de bedoeling dat deze verordening eerder ingaat zodat het in ieder geval van belang is om de verplichtingen voor wat betreft de inlichtingenverplichting expliciet te noemen ten aanzien van een traject of reïntegratie-instrument. In sub b wordt aangegeven dat een belanghebbende verplicht wordt om mee te werken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Het niet nakomen van de verplichtingen in sub a en b van dit artikel wordt gesanctioneerd in artikel 9, lid 2, sub b, van de Maatregelenverordening.

De verplichting zoals is genoemd in sub c van dit artikel wordt gesanctioneerd in artikel 9, lid 3, sub b, van de Maatregelenverordening. Het is uiteraard de bedoeling dat een belanghebbende als een traject wordt ingezet zich volledig inzet ter uitvoering van dit traject.

De bepalingen uit deze verordening zijn in eerste instantie bedoeld om de arbeidsinschakeling te bewerkstelligen. Een belanghebbende zal het doel van een traject of een reïntegratie-instrument niet in de weg mogen staan. Iedere gedraging die het doel in de weg kan staan, kan worden gesanctioneerd. Artikel 9, lid 3, onder a, van de Maatregelenverordening voorziet hierin.

Artikel 10 Voorziening

In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn met het oog op de reïntegratie van belanghebbende.

Het vierde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever.

Artikel 11 Reïntegratie-instrumenten

In dit artikel worden de instrumenten beschreven die binnen een traject kunnen worden ingezet. De reïntegratieladder kan hierin worden ontdekt. Het bestaan van schulden kan een succesvolle reïntegratie in de weg staan. Het is dan van belang om ook de schuldenpositie te verbeteren of te stabiliseren. Vandaar dat nadrukkelijk in dit artikel is aangegeven dat het instrument van schuldhulpverlening bij de Stadsbank kan worden ingezet binnen een traject.

Artikel 12 Individuele reïntegratie overeenkomst

Een uitgangspunt van het reïntegratiebeleid van de gemeente is (het herwinnen van) de eigen zelfredzaamheid van de klant. Het reïntegratietraject moet de kortste weg naar arbeidsinschakeling zijn. De belanghebbende kan hiervoor ondersteuning en een voorziening krijgen van de gemeente. Soms heeft een belanghebbende deze ondersteuning nodig, soms heeft hij/zij zelf duidelijke ideeën hoe het snelste kan worden gereïntegreerd. Voor die belanghebbende bestaat sinds 1 februari 2006, de mogelijkheid van het afsluiten van een Individuele Re-intergratie Overeenkomst (IRO). Een belanghebbende kan zelf een voorstel van een traject indienen. Het college (gemandateerden) beoordeelt dit verzoek en toetst of het traject bijdraagt aan een succesvolle reïntegratie. De tijd die ermee is gemoeid en de investering die het vergt worden hierbij afgewogen. Indien een ander traject naar het oordeel van het college betere mogelijkheden biedt op uitstroom, dan kan afwijzend worden beslist op het verzoek van belanghebbende. In alle gevallen is de kortste weg naar arbeid bepalend.

Het traject kan bestaan uit het inschakelen van een reïntegratiebedrijf maar ook het volgen van scholing behoort tot de mogelijkheden. In het geval een belanghebbende wordt begeleid door een geregistreerd reïntegratiebedrijf dan wordt in een overeenkomst de afspraken (rechten en plichten) vastgelegd.

Artikel 13 Direct Werk

Het instrument van Direct Werk kan direct na de melding of aanvraag van een uitkering als instrument worden ingezet. Van een belanghebbende wordt verwacht dat gedurende maximaal 24 uur per week lichte productiewerkzaamheden wordt verricht met behouden van uitkering. Tijdens de duur van dit instrument wordt begeleiding aangeboden. Dit instrument kan worden ingezet als een belanghebbende werkritme moet opdoen of behouden. Tevens kan dit instrument worden ingezet als diagnose-instrument om de capaciteiten, competenties en werkhouding beter in beeld te brengen. Deelname is verplicht en verzuim heeft tot gevolg dat de uitkering op grond van de Maatregelenverordening van de gemeente Apeldoorn, wordt verlaagd.

Dit instrument kan gedurende een periode van 26 weken worden ingezet. Deze periode dient zoveel mogelijk aaneengesloten te zijn. Indien een belanghebbende deze periode onderbreekt dan wordt het traject verlengd met de periode die onderbroken is.

Artikel 14 Jobhunting

Directe bemiddeling kan voor een aantal belanghebbenden, die een relatief korte afstand hebben tot de arbeidsmarkt, als instrument worden ingezet. Een cursus of scholing kan samengaan met Jobhunting. Het doel van Jobhunting is om na een korte actie uitstroom te bereiken. Bij dit instrument moet een gerede kans aanwezig zijn dat een baan kan worden gevonden voor een belanghebbende. De belanghebbende zal normaliter een niet al te grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben. Ook bij dit instrument is de diagnose leidend.

Artikel 15 Leer-werkstage

Indien uit de diagnose blijkt dat een belanghebbende bepaalde vaardigheden ontbeert of andere kwalificaties moet behalen dan biedt de leerwerkstage uitkomst. De leerwerkstage heeft als belangrijkste doel het opdoen van vaardigheden in een vakgebied, waardoor uitstroom naar betaald werk mogelijk wordt gemaakt (training on the job). Naast het opdoen van vaardigheden is een doel van de leerwerkstage ook het leren werken in een arbeidsrelatie. Een belanghebbende kan wennen aan aspecten als gezag, werkritme en het samenwerken.

De duur van een leerwerkstage is in beginsel beperkt tot maximaal een half jaar. Voor de term werkstage is gekozen om te benadrukken dat het gaat om een soort scholingsinstrument: niet de arbeid zelf, maar het leren werken staat centraal. Er is ook geen sprake van een arbeidsovereenkomst. De werknemer zal derhalve rechtens geen loonbetaling kunnen afdwingen.

Het reïntegratiebedrijf dient te zorgen voor een werkplek en zal belanghebbende moeten begeleiden. Belanghebbende behoudt tijdens de duur van de stage een bijstandsuitkering.

Artikel 16 Scholing

Scholing betreft educatie op diverse niveaus, of een beroepsgerichte scholing of training die gericht is op het verwerven van functionele vaardigheden voor een specifiek beroep. Dit instrument kan naast andere instrumenten maar ook als een zelfstandig instrument worden ingezet. In verband met de andere begripsbepaling (onder de WWB moet een belanghebbende algemeen geaccepteerde arbeid aanvaarden) krijgt dit instrument een andere lading. Er behoeft niet meer primair gekeken worden naar opleiding, werkervaring etc. maar het aanbod op de arbeidsmarkt kan vaker bepalend zijn. Omscholing kan dus noodzakelijk zijn als een belanghebbende is opgeleid voor een beroep waarnaar geen of onvoldoende vraag meer is. Is de vraag er nog wel maar ontbeert belanghebbende kennis dan kan scholing worden ingezet om deze brug te slaan.

Artikel 17 Opstapbaan

De opstapbaan is een gesubsidieerde baan die bedoeld is om de belanghebbende sneller op een reguliere baan geplaatst te krijgen. Hij is alleen bedoeld voor mensen die op korte of middellange termijn naar regulier werk kunnen uitstromen.

De belanghebbende treedt in dienst bij de werkgever en ontvangt van de werkgever loon. De werkgever ontvangt van de gemeente een loonkostensubsidie. De ondersteuning is niet beperkt tot een financiële vergoeding maar kan ook bestaan uit begeleiding, verzekeringen tegen uitval door ziekte of scholdingskosten. De totale ondersteuning is begrensd tot een waarde van € 16.000.

In welke vorm de ondersteuning wordt verstrekt is onder ander afhankelijk van de wensen van de werkgever, het profiel van de uitkeringsgerechtigde en de aard van de functie. Hierover worden van te voren afspraken gemaakt tussen de werkgever en het college. Zolang de gemeente ondersteuning biedt kan gesproken worden van een opstapbaan. Indien de werkgever, zonder ondersteuning, de dienstbetrekking voortzet dan is er geen sprake meer van een opstapbaan.

Artikel 18 Werkervaringsbaan

De werkervaringsbaan is een gesubsidieerde baan die bedoeld is om door het opdoen van werkervaring het perspectief op regulier betaald arbeid te vergroten. De duur van deze baan is in principe 2 jaar. Sommige belanghebbenden zullen echter nog langer nodig hebben. Het college kan in deze gevallen de duur van de werkervaringbaan verlengen.

De gemeente verstrekt een loonkostensubsidie van in beginsel maximaal de hoogte van de bijstandsuitkering. Indien de werkgever niet in staat is om een bijdrage in de loonkosten te leveren dan kan de gemeente een kostendekkende subsidie verstrekken.

De werkervaringbaan wordt gerealiseerd in sectoren met een hoogste maatschappelijke relevantie. Gekozen wordt voor de sectoren zorg, educatie, veiligheid, en milieu als hoogst maatschappelijk relevant. Binnen de genoemde sectoren is het begrip hoogst maatschappelijk relevant alleen van toepassing op die functies, waarbij sprake is van een directe en concrete levering van diensten aan de burger. Indirecte ondersteuningsfuncties vallen hier dus buiten.

De werknemer is in beginsel voor 36 uur per week, dan wel zoveel als nodig is om niet meer bijstandsafhankelijk te zijn, in dienst en ontvangt daarvoor loon ter hoogte van 100% van het wettelijk minimumloon. De werkgever ontvangt hiervoor een loonkostensubsidie van de gemeente.

Artikel 19 Integrale reïntegratietrajecten en deelproducten

Als uit de diagnose naar voren is gekomen dat iemand een relatief korte afstand heeft tot de arbeidsmarkt dan zal een traject gericht op werk worden ingezet. Het zal hierbij gaan om de zogenaamde B-stroom. Een klantmanager bepaalt welk instrument er wordt ingezet en hoe lang het traject precies zal duren. Uitgangspunt hierbij is dat de maximale duur 1 jaar bedraagt. Dit instrument vertoont verwachtschap met de trajecten die voor de inwerkingtreding van deze verordening worden ingekocht. Dit instrument biedt de consulent de mogelijkheid om meervoudige problematiek betreffende een belanghebbende op te lossen. Er kan dus gericht worden ingekocht.

Artikel 20 Participatieplaats

Een participatieplaats wordt ingezet voor mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt voor wie de afstand tot een gemeentelijke subsidiebaan nog te groot is. Dit instrument heeft als doelstelling dat een belanghebbende een volgende trede van de reïntegratieladder (bijvoorbeeld de gemeentelijke subsidiebanen) bereikt. De participatieplaats is een vorm van werken met behoud van uitkering waarbij begeleiding wordt geboden onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. De gemeente zal ook periodiek moeten toetsen of de participatieplaats nog steeds de juiste en kortste weg is naar reguliere arbeid. De werkzaamheden binnen een participatieplaats zijn additioneel van aard. Additionaliteit houdt in dat het een speciaal gecreëerde functie betreft of een reeds bestaande functie die een uitkeringsgerechtigde alleen met speciale begeleiding kan verrichten.

De duur van een participatieplaats is in principe twee jaar. Als gebleken is dat belanghebbende toch niet de volgende stap kan zetten op de reïntegratieladder dan kan worden overwogen om de participatieplaats te verlengen met maximaal tweemaal een jaar. Dit mag echter geen automatisme zijn omdat de duur immers zo kort mogelijk dient te zijn. Het streven is om belanghebbende binnen de reguliere duur van de participatieplaats eerder de volgende stap te laten maken.

Indien de participatieplaats wordt verlengd dan dient het te gaan om andere werkzaamheden bij een andere werkgever. Zo wordt voorkomen dat de participatieplaats een doel op zich gaat vormen in plaats van een middel met als doel mensen te laten terugkeren naar de arbeidsmarkt.

Artikel 21 Sociale activering

Onder de belanghebbenden in de B-stroom bevinden zich ook mensen die een (zeer) grote afstand hebben tot de arbeidsmarkt waarbij niet direct een traject gericht op arbeid kan worden ingezet. Sociale activering is voor deze mensen de eerste stap richting een op werk gericht traject of als dat niet haalbaar is, te voorkomen dat deze mensen buitengesloten raken of blijven in het maatschappelijk verkeer. Voor een deel van de belanghebbenden kan sociale activering de eerste stap zijn naar een reguliere baan.

Artikel 22 Subsidies

Het instrument loonkostensubsidies gericht op reïntegratie is bekend van de werkervaringsplaatsen uit de WIW. Onder de WWB zijn deze subsidies geheel vormvrij geworden. Het beleid van de gemeente komt tot uitdrukking in de hoogte en de duur van de subsidies.

Het eerste lid geeft de basis voor de loonkostensubsidie. De loonkostensubsidie speelt met name een rol bij de opstap- en werkervaringsbanen (artikelen 17 en 18 van de verordening).

Artikel 24 Premies

Hoewel de belanghebbende een eigen verantwoordelijkheid heeft in het kader van uitstroom wordt een aantal activiteiten van belanghebbende beloond. In dit artikel zijn de activiteiten genoemd waarvoor een premie gegeven kan worden. Deze premies worden in de volgende artikelen verder uitgewerkt.

In de WWB is geregeld in artikel 31, lid 2, sub j, dat jaarlijks een activeringspremie kan worden verstrekt. Deze premie is onbelast, en telt dus ook niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen.

In deze bepalingen is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de bepalingen in het reeds bestaande beleid van de gemeente Apeldoorn (Premieverordening uitstroom en activering 2003).

Artikel 25 Premie aanvaarding algemeen geaccepteerde arbeid

Regulier werk is het hoogste doel. Een belanghebbende is primair verantwoordelijk voor uitstroom naar betaalde arbeid. Indien hij hierin slaagt (al dan niet met hulp van een reïntegratiebedrijf) dan dient hier een premie tegenover te staan. Een belanghebbende die na het vervullen van een WIW- of een ID-baan algemeen geaccepteerde arbeid vindt, of in dienst blijft bij de werkgever waar hij de WIW- of ID-baan heeft vervuld, heeft eveneens recht op een premie op grond van dit artikel.

De gemeente heeft twee soorten gesubsidieerde arbeid gecreëerd; de opstapbaan en de werkervaringsbaan. In de praktijk liggen beide vormen van arbeid dicht tegen de reguliere baan aan. Bijvoorbeeld: Een baan waarbij geen subsidie wordt verstrekt maar wel een premie aan de werkgever wordt toegekend van € 5.000,-- op basis van artikel 22 van de verordening is een reguliere baan. Waar de gemeente buiten dit artikel aan de werkgever een andere vergoeding verstrekt (bijvoorbeeld voor scholing) dan is er sprake van een opstapbaan. Of er een vergoeding verstrekt wordt is niet alleen afhankelijk van de werknemer maar ook van de wensen van de werkgever.

Het is niet logisch om de werknemer op basis van de besprekingen tussen de gemeente en de werkgever anders te behandelen dan bij niet-gesubsidieerde banen. Daarom is er voor gekozen, om zowel de werknemers die reguliere arbeid aanvaarden als die gaan weken in een opstapbaan of werkervaringbaan op dezelfde wijze te behandelen.

In het tweede lid wordt aangegeven dat de dienstbetrekking minimaal zes maanden heeft geduurd. Hierbij wordt aangesloten bij het bestaande beleid en bovendien wordt in de kamerstukken aangegeven dat onder duurzaamheid een situatie wordt verstaan waarin de belanghebbende tenminste een half jaar een reguliere baan vervult. De premie wordt toegekend nadat belanghebbende heeft aangetoond dat hij minimaal zes maanden een reguliere baan heeft. De premie wordt vervolgens uitbetaald. In het betreffende kalenderjaar kan dan niet opnieuw een premie worden uitgekeerd als belanghebbende opnieuw een uitkering ingevolge de WWB gaat ontvangen.

In het derde lid wordt aangegeven dat een belanghebbende die met toepassing van artikel 2 het derde lid van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen een voorbereidingstraject met succes heeft afgesloten in aanmerking komt voor een premie. Een voorwaarde is dus dat een belanghebbende definitief als zelfstandige gaat werken. Een voorwaarde is dus dat het bedrijf op grond van de regelgeving van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen als een levensvatbaar bedrijf kan worden aangemerkt.

Samen met de premies voor de participatieplaats en sociale activering, dient deze premie als een stimulering te worden gezien als uitstroom nog niet aan de orde is, maar er wel een belangrijke stap is gezet richting de arbeidsmarkt. Als blijkt dat de zelfstandige gedurende 6 maanden een inkomen boven bijstandsniveau heeft verdiend dan kan de uitstroompremie worden toegekend op grond van het eerste lid.

In het vijfde lid is aangegeven dat iemand wiens uitkering met terugwerkende kracht is ingetrokken wegens verzwijgen van werkzaamheden geen premie wordt toegekend.

Artikel 26 Premie aanvaarding algemeen geaccepteerde deeltijdarbeid

Ter uitvoering van een motie van de raad, dat het wenselijk zou zijn een op de centrale regelgeving aanvullende regeling te ontwerpen die de bijstandsgerechtigde stimuleert part-time werk te aanvaarden, is de volgende systematiek uitgewerkt:

  • ·

    De bijstandsgerechtigde komt aansluitend op de centrale regelgeving, die zes maanden duurt, gedurende anderhalf jaar in aanmerking voor een premie bij de verwerving van part-time inkomsten in het geval hij bijstandsgerechtigd blijft.

  • ·

    Voor de hoogte van de premie wordt aansluiting gezocht bij de centrale regelgeving

  • ·

    Gestart wordt gedurende zes maanden met een premie van 25% van de part-time inkomsten en, evenals bij de centrale regelgeving. De volgende twaalf maanden wordt de premie gehalveerd tot 12,5%. Door de afname van het percentage zal de bijstandsgerechtigde zijn part-time werkzaamheden moeten uitbreiden om toch de maximale premie te kunnen incasseren. Hierdoor wordt een financiële prikkel geboden om zich extra in te zetten en uiteindelijk los te komen van de uitkering. De maximale premie is gelijk aan het bedrag dat in artikel 31, lid 2, sub o, van de wet is genoemd.

Een en ander past ook binnen de door de raad vastgesteld Kaderstelling WWB, waarbinnen onder meer wordt gesproken van de vergroting van het activerend karakter van het reïntegratie-instrumentarium. Via deze regeling wordt een extra instrument toegevoegd.

Artikel 27 Premie participatieplaats

De doelstelling van de premie is belanghebbende te activeren en hem het gevoel te geven dat de premie echt is verdiend. Van een bonus na afloop van het traject (na 2 jaar) zal nauwelijks het gewenste effect vanuit gaan. De termijn tussen de start en het einde wordt dan als te lang ervaren. Vandaar dat belanghebbende al na minimaal 6 maanden een premie kan ontvangen als hij het aantal uren dat hij werkzaam is in de participatieplaats kan uitbreiden met een dagdeel. De belanghebbende zal hierdoor gestimuleerd worden niet alleen de vastgestelde uren vol te maken maar ook daadwerkelijk vooruitgang te boeken. Dit principe geldt ook voor het einde van het traject. Slechts het traject afronden is niet voldoende maar belanghebbende moet een kleinere afstand tot de arbeidsmarkt hebben bereikt. Alleen dan kan worden gesproken over een succesvol traject.

Artikel 28 Premie afronden sociale activering

Sociale activering kan normaliter een tweeledig doel hebben. Sociale activering kan inhouden dat belanghebbende activiteiten buitenshuis gaat verrichten zodat een sociaal isolement wordt verkomen. Een belanghebbende kan ook middels sociale activering een eerste stap zetten richting de arbeidsmarkt. Hij kan door sociale activering werkritme krijgen zodat de afstand wordt verkleind naar de arbeidsmarkt. De WWB legt de nadruk bij sociale activering op de arbeidsinschakeling. Alleen als de sociale activering een reïntegratiedoel heeft kan een premie op grond van dit artikel worden toegekend. In het traject dient dus duidelijk te worden aangegeven dat dit het doel van de sociale activering is. Na afloop van een vastgesteld traject kan een premie worden toegekend. Het is evenwel mogelijk dat na afloop van een sociaal-activerings-traject toch wordt onderkend dat er geen reïntegratiemogelijkheden zijn. Dit doet niets af aan de mogelijkheid om een premie te verstrekken na afronding van het traject. De intentie bij het begin is hierin leidend.

Sociale activering om een sociaal isolement te voorkomen kan niet worden gepremieerd op grond van de wet.

Artikel 29 Hardheidsclausule

Op grond van dit artikel is het mogelijk voor burgemeester en wethouders beslissingen te nemen in situaties waarin deze verordening niet voorziet dan wel in situaties waarin een strikte toepassing tot onbillijkheden zou leiden. Vanzelfsprekend moet er sprake zijn van zeer bijzondere omstandigheden

Inwerkingtreding wijzingen.

De bepalingen omtrent de participatieplaatsen en de premie daarvan treden in werking met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2007. Voor alle andere bepalingen treden de wijzigingen in met ingang van de datum van publicatie (30 juli 2008) en hebben dus onmiddellijke werking.