Regeling vervallen per 01-01-2019

Verordening Zorg voor Jeugd gemeente Apeldoorn 2018

Geldend van 01-01-2018 t/m 31-12-2018

Intitulé

Verordening Zorg voor Jeugd gemeente Apeldoorn 2018

De raad van de gemeente Apeldoorn;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 5 oktober 2017 en nummer 106-2017;

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12, 8.1.1 vierde lid, en 12.4 lid 2 van de Jeugdwet;

overwegende dat

- de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;

- het noodzakelijk is om regels vast te stellen:

* over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen in het kader van de Jeugdwet, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening,

* over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen,

* voor de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt bepaald,

* voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet,

* ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

- de stichting Centrum voor Jeugd en Gezin namens het college van Burgemeester en Wethouders gemandateerd is om te besluiten over de toegang tot jeugdhulp en de toeleiding naar jeugdbescherming en jeugdreclassering. ;

- gezien het advies van de WMO-adviesraad d.d. 10 juli 2017;

besluit vast te stellen de Verordening Zorg voor Jeugd gemeente Apeldoorn 2018

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • -

    andere voorziening: voorziening anders dan de jeugdhulp in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

  • -

    formele hulp: er is sprake van formele hulp indien voldaan wordt aan een limitatief aantal criteria, zoals beschreven in de beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning en Jeugd gemeente Apeldoorn 2018.

  • -

    hulpvraag: een behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet;

  • -

    individuele voorziening:

op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een jeugdige of zijn ouders afgestemd geheel van jeugdhulpvoorzieningen in zorg in natura en/of pgb;

  • -

    informele hulp: er is sprake van informele hulp indien de hulpverlener(s) niet voldoen aan de criteria voor een formele hulp, zoals beschreven in de beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning en Jeugd gemeente Apeldoorn 2018.

  • -

    overige voorziening: voorzieningen voor jeugdhulp die vrij toegankelijk zijn, als bedoeld in artikel 2;

  • -

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de Jeugdwet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

  • -

    wet: Jeugdwet.

Alle begrippen die in deze regeling worden gebruikt en niet nader zijn gedefinieerd, hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet.

Artikel 2. Overige voorzieningen

  • 1.

    De volgende vormen van overige voorzieningen zijn beschikbaar

  • a.

    CJG4kracht: ambulante jeugdhulp voor de duur van maximaal 1 jaar.

  • b.

    Veilig Thuis: advies- en meldpunt met brede kennis op het gebied van huiselijk geweld en kindermishandeling. Het meldpunt geeft advies, is er voor consultatie, kan onderzoek doen naar een melding en zo nodig jeugdhulp inzetten.

  • c.

    Meldpunt spoedeisende zorg: 24 uur per dag 7 dagen per week beschikbaarheid van een professional die interventiehulp biedt in het gezin

Artikel 3. Individuele voorzieningen

De volgende vormen van individuele voorzieningen zijn beschikbaar:

  • 1.

    Care

    • a.

      Care licht: zorg van tijdelijke duur, ondersteuning en begeleiding geboden in de thuissituatie of kortdurend verblijf, waarbij perspectief bestaat op volledige terugkeer naar huis.

    • b.

      Care middel: zorg, ondersteuning en begeleiding van langere duur. Langer durend verblijf met een beperkt perspectief van terugkeer naar huis of het volstaan van lichtere vormen van zorg, ondersteuning en begeleiding.

    • c.

      Care zwaar: zorg, ondersteuning en begeleiding van zeer lange duur. Zeer langdurig verblijf zonder perspectief van terugkeer naar huis of het volstaan van andere vormen van zorg, ondersteuning en begeleiding.

  • 2.

    Cure

    • a.

      Cure licht: er is sprake van enkelvoudige problematiek en een kortdurende, lichte interventie van beperkte omvang is voldoende.

    • b.

      Cure middel: er is sprake van enkelvoudige, complexe problematiek waarbij (combinaties van) meerdere interventies voor een langere periode nodig zijn.

    • c.

      Cure zwaar: er is sprake van meervoudige, complexe problematiek waarbij zware en intensieve (combinaties van) interventies voor een langere periode nodig zijn

  • 3.

    Voortgezette diagnostiek: diagnostiek die wordt ingezet bij complexe multi-problem vraagstukken waar de vraag op voorhand niet duidelijk is. Er is dan sprake van verblijf in daghulp, deeltijdverblijf, of 24-uurs hulp in een opvang of pleeggezin. Tijdens dit verblijf wordt de jeugdige geobserveerd en wordt waar nodig psychodiagnostisch onderzoek gedaan. Te onderscheiden van basisdiagnostiek die wordt ingezet om de precieze vraag van de jeugdige of het gezin te bepalen. Crisishulp: plekken die beschikbaar zijn om jeugdigen in crisissituaties een veilige omgeving te kunnen bieden.

  • 4.

    Gesloten jeugdhulp: zorg en behandeling voor jongeren met ernstige gedragsproblemen, waarbij gevaar bestaat voor de gezondheid en veiligheid van de jeugdige en/of zijn omgeving, in een gesloten accommodatie op basis van een machtiging, spoedmachtiging of voorwaardelijke machtiging van de rechter.

  • 5.

    Specialistisch zorg

    • a.

      basis en specialistische Geestelijke Gezondheidszorg

    • b.

      zeer specialistische zorgvormen

    • c.

      open verblijf residentieel, terreinvoorziening

    • d.

      wonen met zeer intensieve behandeling en begeleiding en besloten wonen met zeer intensieve behandeling en begeleiding voor jongeren met een licht verstandelijke beperking.

  • 6.

    Activiteiten in het preventief justitieel kader: kennisdeling vanuit de gecertificeerde instelling (GI) en vroegtijdige inschatting van veiligheidsrisico’s als veiligheid kinderen in gevaar dreigt te komen

  • 7.

    Kindergeneeskunde: zorg door de kinderarts om een integraal traject te bevorderen als er zowel medische als psychische problemen zijn bij kinderen.

Hieronder worden verstaan: specialistische gesloten jeugdhulp, GGZ met een landelijke functie, expertise en behandelcentrum geweld in afhankelijkheidsrelaties 18-, zorg voor sterk gedragsgestoorde licht verstandelijk beperkte jeugd, gespecialiseerde diagnostiek, observatie en exploratieve behandeling van (L)VB jeugd GGZ met bijkomende complexe problematiek, forensische jeugdzorg gericht op het verminderen van recidive bij schorsing voorlopige hechtenis, voorwaardelijke veroordeling of gedragsmaatregel

  • 8.

    A. Vervoer: het, naar het oordeel van het college, noodzakelijke vervoer van een jeugdige in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid, van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden;

    • B.

      Het college bepaalt bij nadere regeling onder welke voorwaarden een beroep kan worden gedaan op een vervoersvoorziening en de hoogte van de tarieven.

Artikel 4. Jeugdbescherming

Een maatregel die de rechter dwingend oplegt wanneer een gezonde en veilige ontwikkeling van de jeugdige (ernstig) wordt bedreigd en vrijwillige hulp niet (voldoende) helpt.

Artikel 5. Jeugdreclassering

Hulpverlening voor jongeren tussen 12 en 23 jaar, die met politie en / of justitie in aanraking zijn gekomen. De begeleiding kan doorlopen tot de jongere 23 jaar is, indien de jongere minderjarig was bij het plegen van het strafbare feit.

Artikel 6. Toegang tot jeugdhulp

  • 1.

    Jeugdigen of hun ouders met een hulpvraag kunnen het college verzoeken om toeleiding naar een overige voorziening of toekenning van een namens het college bij beschikking, zoals bedoeld in artikel 10, te verlenen individuele voorziening.

  • 2.

    De huisarts, medisch specialist en jeugdarts kunnen verwijzen naar alle vormen van jeugdhulp. Het college doet onderzoek en treft de goedkoopst adequate voorziening waarnaar is verwezen.

  • 3.

    De rechter of gecertificeerde instelling kan verwijzen naar alle vormen van jeugdhulp indien hij dit nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel. Verder kunnen de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële instelling verwijzen naar jeugdhulp die zij nodig achten bij de uitvoering van jeugdreclassering. Het college treft de goedkoopst adequate voorziening jeugdhulp waarnaar is verwezen.

  • 4.

    Spoedeisende zorg kan zowel door het college als de gecertificeerde instelling worden ingezet. In spoedeisende situaties kan door het college of de gecertificeerde instelling ook een spoedmachtiging tot opname in een gesloten instelling worden aangevraagd conform artikel 6.1.3 van de Jeugdwet. Het college treft de voorziening bij beschikking.

  • 5.

    Jeugdigen of hun ouders die menen een beroep te kunnen doen op een overige voorziening, kunnen zich rechtstreeks hiertoe wenden.

Artikel 7. Onafhankelijke cliëntondersteuning

  • 1. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning bij de procedure voor de aanvraag om een individuele voorziening als bedoeld in artikel 8 tot en met 10, waarbij het belang van de jeugdige en zijn ouders uitgangspunt is.

  • 2. Het college wijst de jeugdige of zijn ouders op de mogelijkheid gebruik te maken van onafhankelijke cliëntondersteuning.

Artikel 8. Registratie, melding hulpvraag, en afspraak

  • 1. Het college registreert de melding van een hulpvraag schriftelijk

  • 2. Zo spoedig mogelijk na melding van de hulpvraag, maakt het college een afspraak.

  • 3. Jeugdigen of hun ouders dienen een aanvraag om een individuele voorziening schriftelijk in bij het college.

  • 4. Jeugdigen of hun ouders kunnen de jeugdhulpaanbieder machtigen de aanvraag jeugdhulp namens hen te doen bij het college.

  • 5. Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een afspraak.

  • 6. De termijn van aanvraag tot beschikking bedraagt conform de Algemene wet bestuursrecht maximaal 8 weken met de mogelijkheid tot verlenging.

Artikel 9. Advisering

Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als het dit van belang acht voor het maken van een zorgvuldige afweging over de passende hulp.

Artikel 10: Criteria voor een individuele voorziening

  • 1. Het college kent de goedkoopst adequate individuele voorziening toe voor zover wordt vastgesteld dat de jeugdige:

    • a.

      op eigen kracht of met zijn ouders of andere personen uit zijn naaste omgeving geen oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden;

    • b.

      geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een overige voorziening, zoals bedoeld in artikel 1, of

    • c.

      geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een andere voorziening, zoals bedoeld in artikel 1;

Artikel 11. Regels voor pgb

  • 1. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de wet.

  • 2. De hoogte van een pgb:

    • a.

      wordt vastgesteld in een gesprek en aan de hand daarvan stellen de jeugdige en zijn ouders een pgb- plan op over de besteding van het pgb;

    • b.

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten in te kopen, en

    • c.

      wordt vastgesteld rekening houdend met formele hulpverlening of informele hulpverlening.

    • d.

      voor formele hulpverlening wordt vastgesteld op basis van de goedkoopst adequate oplossing voor de benodigde ondersteuning met een maximum van 100% van de geldende gemeentelijke inkooptarieven voor zorg in natura.

  • 3. Binnen het maximum pgb budget dienen de gestelde doelen uit het ondersteuningsplan/ hulpverleningsplan binnen de afgesproken periode te worden behaald, tenzij zich nieuwe omstandigheden voordoen waarin dit in redelijkheid niet van de jeugdige en zijn ouders kan worden gevraagd.

  • 4. Een pgb is niet mogelijk:

    • a.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de jeugdige of zijn ouders voorafgaand aan de indiening van de aanvraag hebben gemaakt;

    • b.

      als er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie, als bedoeld in artikel 2.6 eerste lid onder b van de Jeugdwet; crisishulp/ crisisopvang/ spoedhulp/spoedopvang;

    • c.

      voor zover het pgb wordt besteed in het buitenland langer dan 13 weken per jaar of een aaneengesloten periode langer dan zes weken, tenzij hiervoor expliciet vooraf toestemming is gegeven door het college;

    • d.

      voor bemiddelings- of administratiekosten, coördinatie of voortgezette diagnostiek;

    • e.

      voor het inkopen van voorliggende, algemene en algemeen gebruikelijke diensten of

    • f.

      voorzieningen;

    • g.

      voor besteding aan voorzieningen die zijn uitgesloten door het college, zoals opgenomen in de bijlage bij de beleidsregels Wmo en Jeugd.

  • 5. Het college bepaalt dat in verband met de kwaliteitsborging bepaalde ondersteuning door een formele hulp moet worden geboden. Zie hiervoor bijlage 1.

  • 6. Een jeugdige of zijn ouders kunnen de individuele voorzieningen onder voorwaarden betrekken van een persoon die niet voldoet aan de voorwaarden van een formele hulpverlener. De kaders voor het inschakelen van een informele hulp zijn:

    • a.

      voor informele hulpen van 23 jaar en ouder geldt een vast maximum uurtarief gedurende maximaal 40 uur per week, danwel een maximum tarief per etmaal. In bijlage 1 staan de maximum tarieven vermeld die bij informele hulpverlening worden gehanteerd. Indien sprake is van een informele hulp die parttime danwel fulltime betaalde arbeid verricht, geldt dat het maximum van de te verlenen informele hulp op basis van een pgb in combinatie met de betaalde arbeid tezamen het gemiddelde van 48 uur per week, gemeten over een periode van 16 aaneengesloten werkweken, niet mag overschrijden. Dit conform de arbeidstijdenwet.

    • b.

      voor informele hulpen jonger dan 23 jaar geldt maximaal het wettelijk minimumloon.

  • 7. Bij de beoordeling van de mogelijkheid tot het inzetten van informele hulp middels een pgb wordt het volgende bij de afweging betrokken:

    • a.

      Is de informele hulp in staat om de hulp te bieden die conform de beoogde doelstellingen in het ondersteunings/hulpverleningsplan benodigd is;

    • b.

      De mantelzorger en/of informele hulp mag niet, dreigend, overbelast zijn;

    • c.

      De jeugdige of zijn ouders kunnen instaan voor de kwaliteit van de geboden hulp;

    • d.

      Het type hulp, de frequentie van de geboden hulp, de duur van de hulp (tijdelijk of langere periode) en de benodigde continuïteit spelen een rol bij de afweging;

    • e.

      De mogelijkheid om vervangende ondersteuning in te kunnen kopen of is er passende natura ondersteuning beschikbaar.

Artikel 12. Inhoud beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt.

  • 2. Bij het verstrekken van een individuele voorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing, en

    • d.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3. Bij het verstrekken van een individuele voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb wordt aangewend;

    • b.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • c.

      wat de duur is van de individuele voorziening waarvoor het pgb is bedoeld, en

    • d.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

Artikel 13. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1. Het college informeert de jeugdigen of zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een individuele voorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2. Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige en zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 3. Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of op het pgb zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb, of;

    • e.

      de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 4. Als het college een beslissing op grond van het derde lid, onder a, heeft ingetrokken en verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens, opzettelijk, heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die, opzettelijk, onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 5. Een beslissing tot verlening van een individuele voorziening kan worden ingetrokken als blijkt dat deze binnen 6 maanden na de datum van ingang niet is aangewend.

Artikel 14. Opschorting betaling uit het pgb

Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken, als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 8.1.4, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

Artikel 15. Kwaliteit

De kwaliteit van de jeugdhulp die de aanbieder biedt, voldoet aan hetgeen daarover is bepaald in de wet.

Artikel 16. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

  • e.

    kosten voor bijscholing van het personeel.

Artikel 17. Vertrouwenspersoon

  • 1. Het college zorgt ervoor dat jeugdigen of hun ouders een beroep kunnen doen op een kosteloze onafhankelijke vertrouwenspersoon.

  • 2. Het college wijst jeugdigen of hun ouders op de mogelijkheid gebruik te maken van de inzet van een vertrouwenspersoon.

Artikel 18. Klachtregeling

  • 1. Het college behandelt klachten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 9 (klachtbehandeling) van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 19. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval jeugdigen en hun ouders, bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. In de Verordening Cliëntenparticipatie 2015 zijn regels opgenomen ten aanzien van het tweede en derde lid.

Artikel 20. Intrekking Verordening Zorg voor jeugd gemeente Apeldoorn 2015 en overgangsrecht

  • 1. De Verordening Zorg voor Jeugd 2015 wordt ingetrokken op de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

  • 2. Een jeugdige die voor het inwerking treden van deze verordening een besluit heeft gekregen op grond van de Verordening Zorg voor jeugd 2015, houdt recht op deze voorziening tot de op de beschikking vermelde einddatum of tot het moment dat het college een nieuw besluit heeft genomen, waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken danwel gewijzigd.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening Zorg voor jeugd 2015 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens de Verordening Zorg voor jeugd 2015.

  • 4. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening Zorg voor jeugd 2015, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

Artikel 21. Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders kunnen artikel(en) buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang van de jeugdige en zijn ouders leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 22. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2018.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Zorg voor Jeugd gemeente Apeldoorn 2018.

Toelichting

Algemeen

Toeleiding naar de jeugdhulp

De toeleiding naar de jeugdhulp kan op verschillende manieren plaatsvinden.

Vrij toegankelijk

In de verordening is onderscheid gemaakt tussen overige (vrij-toegankelijke) en individuele (niet vrij-toegankelijke) voorzieningen op het gebied van jeugd (zie artikel 2 en 3,).

Voor een deel van de hulpvragen kan worden volstaan met een vrij-toegankelijke voorziening. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en zijn ouders kunnen zich voor deze ondersteuning dus rechtstreeks tot de aanbieder wenden.

Naast de overige en individuele voorzieningen heeft de gemeente een taak bij de toeleiding van jeugdigen naar jeugdbescherming en jeugdreclassering (artikel 4 en 5).

Toegang jeugdhulp

Er zijn 4 verschillende manieren te onderscheiden waarop jeugdigen en gezinnen toegang kunnen krijgen tot jeugdhulp.

1.Via de gemeente

Een hulpvraag van een jeugdige of zijn ouders kan binnenkomen bij de gemeente. De gemeenteraad heeft bij besluit van 17 juli 2014 de Stichting Centrum voor Jeugd en Gezin Apeldoorn (hierna: CJG) het alleenrecht verleend om namens de gemeente te beslissen over de toegang tot jeugdhulp en de toeleiding naar de jeugdbescherming en jeugdreclassering (toeleiding naar het justitiële kader)

De stichting voert haar werkzaamheden uitsluitend uit ten behoeve van de Gemeente Apeldoorn en ten behoeve van jeugd/personen tot 23 jaar die in de Gemeente Apeldoorn hun vaste woon- en verblijfplaats hebben of waarvan de gezag dragende ouder in Apeldoorn woont (zie het woonplaatsbeginsel).

De beslissing door de gemeente welke zorg een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft, komt vervolgens tot stand in overleg met die jeugdige en zijn ouders. Er wordt gekeken wat de jeugdige en zijn ouders eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan zal eerst gekeken worden of dit een andere of overige voorziening is of een individuele voorziening. Is het laatste het geval dan neemt de jeugd- en gezinswerker of de gedragswetenschapper van het CJG, namens het college, een besluit en bepaalt hij in overleg met de jeugdige of zijn ouders welke jeugdhulpaanbieder passend is om de betreffende problematiek aan te pakken.

De toegang tot gesloten jeugdhulp verloopt veelal via de gecertificeerde instelling (instelling die de jeugdbeschermings- en jeugdreclasseringsmaatregelen uitvoert). Gesloten jeugdhulp is een vorm van zorg en behandeling voor jongeren met ernstige en gecompliceerde gedragsproblemen die tegen zichzelf beschermd moeten worden of zich aan de noodzakelijke zorg dreigen te onttrekken. Jongeren worden ongeacht of ze dit willen, opgenomen en krijgen in hun eigen belang hulp in een gesloten omgeving. Dit gebeurt altijd op besluit van de kinderrechter en na toetsing door een onafhankelijke gedragswetenschapper.

In veel situaties is de gecertificeerde instelling, betrokken bij gezinnen waarin complexe problematiek speelt. Zodra sprake is van een maatregel, heet dit gedwongen kader. Is in het gedwongen kader een machtiging gesloten jeugdhulp nodig dan kan de gecertificeerde instelling deze aanvragen.

In een aantal situaties is sprake van een machtiging gesloten jeugdhulp in het vrijwillige kader. De gecertificeerde instelling is (nog) niet bij het gezin betrokken en de jeugdige en zijn ouders stemmen in met een gesloten plaatsing. In deze situaties regelt de Jeugdwet dat het college een machtiging kan aanvragen na toetsing door een onafhankelijke gedragswetenschapper.

2.Via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist

De Jeugdwet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. Over het verwijzen maakt het CJG afspraken met de artsen. Na een dergelijke verwijzing staat echter nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp (dus bijvoorbeeld welke therapie) een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft ingekocht. In de praktijk zal de jeugdhulpaanbieder het CJG informeren over de verwijzing. De jeugdhulpaanbieder zal na de verwijzing in overleg met de jeugdige en/of zijn ouders bepalen welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Binnen de marges van de toegekende individuele voorziening. Bij het vaststellen van de passende hulp dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie. Deze afspraken zien op hoe de gemeente haar regierol kan waarmaken en op de omvang van het pakket. Deze afspraken zullen verder ook ingaan op hoe de artsen en de gemeentelijke toegang goed van elkaar op de hoogte zijn van de doorverwijzing of behandeling van een kind, zodat de integrale benadering rond het kind en het principe van 1 gezin – 1 regisseur – 1 plan, met name bij multiproblematiek, kan worden geborgd en er geen nieuwe ‘verkokering’ zal plaatsvinden, waarbij professionals niet goed van elkaar weten dat zij bij het gezin betrokken zijn. Daarnaast zal de jeugdhulpaanbieder rekening moeten houden met de regels die de gemeente bij verordening heeft gesteld. Deze verordening regelt welk aanbod van de gemeente alleen via verwijzing of met een besluit van de gemeente toegankelijk is (zie artikel 3).

Als de passende hulp is vastgesteld, moeten de jeugdige of zijn ouders een aanvraag jeugdhulp bij het college indienen. Het college beoordeelt of binnen de gemaakt afspraken en de verordening is gehandeld en geeft, indien akkoord, een beschikking af voor de goedkoopst adequate voorziening. Ook kunnen jeugdige of zijn ouders de jeugdhulpaanbieder machtigen de aanvraag jeugdhulp namens hen te doen bij het college.

Wettelijk is geregeld dat toegang tot jeugdhulp via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist mogelijk is. Deze verordening regelt slechts een enkel aspect met betrekking tot het proces (zie artikel 4). Artikel 10 en verder zijn wel van overeenkomstige toepassing.

3.Via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting

Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente. Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden. De gemeente is op haar beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering. Deze leveringsplicht van de gemeente vloeit voort uit het feit dat uitspraken van rechters te allen tijde moeten worden uitgevoerd om rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te kunnen garanderen. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezag beëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter juist omdat de raad voor de kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. De raad voor de kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die, na overleg met de gemeente en gezien de concrete omstandigheden van het geval, hiervoor het meest geschikt lijkt. De raad voor de kinderbescherming is verplicht om hierover met de gemeente te overleggen. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.

De gecertificeerde instelling stuurt een bepaling jeugdhulp aan het college, Jeugdige en ouders ontvangen geen beschikking, omdat tegen de uitspraak van de rechter geen bezwaar en beroep mogelijk is bij het college.

4.Via Veilig Thuis (het advies- en meldpunt voor huiselijk geweld en kindermishandeling)

Ten slotte vormt ook Veilig Thuis een toegang tot onder andere jeugdhulp. Veilig Thuis geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepalingen

Onder het begrip ‘andere voorziening’ wordt in deze verordening verstaan een voorziening die niet op grond van de Jeugdwet wordt getroffen, maar in het kader van maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, werk en inkomen of langdurige zorg. Zie ook artikel 2.9, onder b, van de wet. De individuele voorzieningen en overige voorzieningen zijn opgenomen in artikel 3, 4 en 5. Hoe individuele voorzieningen verkregen kunnen worden, is nader geregeld in artikel 6 e.v.

De definitie en ‘hulpvraag’ is nodig omdat deze niet is gedefinieerd in de wet en het gebruik hier afwijkt van het normale spraakgebruik.

De registratie en melding van de hulpvraag is het eerste contact van jeugdigen en ouders met het college i.c. het CJG om aan te geven dat zij behoefte hebben aan ondersteuning. Na melding van een hulpvraag maakt het CJG een afspraak. In de fase van vraagverheldering (intake) wordt duidelijk of een andere of overige voorziening nodig is of niet of niet meer voldoet of dat een individuele voorziening nodig is. De melding (artikel 8, eerste lid) is iets anders dan de aanvraag om een individuele voorziening; dit laatste is geregeld in artikel 8, vierde lid.

De definitie van ‘pgb’ is opgenomen omdat de afkorting pgb in het spraakgebruik inmiddels meer is ingeburgerd dan voluit ‘persoonsgebonden budget’.

Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Deze wettelijke definities zijn dan ook niet nogmaals opgenomen in de verordening. Het betreft onder meer definities van centrale begrippen als ‘jeugdhulp’, ‘jeugdige’ en ‘ouder’. In de verordening gebruiken we de begrippen jeugdige en ouder overeenkomstig de Jeugdwet. Indien mogelijk aangeduid algemeen als ‘jeugdige en ouders’ en specifiek veelal als ‘de jeugdige of zijn ouders’. Gebruik van ‘of’ impliceert ook de betekenis ‘en’. Met de aanduiding ‘de jeugdige of zijn ouders’ bedoelen we dus: de jeugdige (van bijvoorbeeld 16 jaar of ouder) zelfstandig, de jeugdige met een of beide ouders (in de definitie van artikel 1 van de wet: de gezaghebbend ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder) (bij een jeugdige tussen de 12 en de 16 jaar), of de ouders namens de jeugdige (bij een jeugdige jonger dan 12 jaar).

In artikel 1.1 van de wet is jeugdhulp als volgt gedefinieerd:

  • 1.

    ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen;

  • 2.

    het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en

  • 3.

    het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht.

Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal definitiebepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid, van de Awb) en ‘beschikking’ (artikel 1:2 van de Awb).

Artikel 2 tot 5. Vormen van jeugdhulp

In deze artikelen wordt een nadere uitwerking gegeven van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen. Uit de memorie van toelichting op de wet (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3) komt naar voren dat de burger recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente.

Het begrip 'voorziening' is een lastig te vatten begrip. De wetgever waagt zich dan ook niet aan een definitie, maar geeft wel in de memorie van toelichting aan dat de door de gemeente te treffen voorziening zowel een algemene, vrij toegankelijke voorziening kan zijn als een individuele voorziening. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. Gerelateerd aan de passende jeugdhulp is soms vervoer van de jeugdige naar en van de locatie voor jeugdhulp nodig. Dit vervoer is derhalve ook een voorzieningen in het kader van de Jeugdwet.

In de artikel 2 tot en met 5 worden de verschillende voorzieningen nader geduid.

Voor de niet vrij toegankelijke vormen van ondersteuning zal door de gemeente (artikel 8 tot en met 10) of door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts en de jeugdhulpaanbieder (artikel 6) eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige en zijn ouders deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben.

Voorzieningen in de zin van de Jeugdwet zijn gerelateerd aan de drieledige wettelijke definitie van jeugdhulp (zie de toelichting op artikel 1). Een voorziening kan derhalve een breed spectrum van verschillende soorten ondersteuning, hulp en zorg omvatten. Een beschrijving is gewenst omdat de wetgever gemeenten opdraagt ervoor te zorgen dat de burger zich een beeld kan vormen van de voorzieningen in het kader van jeugdhulp.

Artikel 2. Overige voorzieningen

In artikel 2 zijn de overige voorzieningen beschreven.

CJG4kracht is ambulante hulp in het gezin. De ambulant hulpverlener van het CJG begeleidt het gezin gedurende maximaal 1 jaar.

In situaties waarin vermoedens bestaan van huiselijk geweld of kindermishandeling kan een beroep worden gedaan op de deskundigheid van Veilig Thuis. Ook kan een melding worden gedaan bij Veilig Thuis. Een melding kan leiden tot een advies over hoe om te gaan met de situatie door bijvoorbeeld inzet van een (vrij toegankelijke) andere voorziening zoals het maatschappelijk werk of een toeleiding naar de lokale toegang wanneer er toch een individuele voorziening nodig blijkt. Ook kan Veilig Thuis een melding doen bij de Raad voor de Kinderbescherming. Deze melding kan uiteindelijk leiden tot een rechterlijke maatregel; jeugdbescherming of jeugdreclassering.

Een crisissituatie kan leiden tot een beroep op spoedeisende zorg (artikel 2, onder c). Spoedeisende zorg is dan ook bedoeld om snel te kunnen ingrijpen bij een crisissituatie. Het gaat om de 24/7 beschikbaarheid van een professional die interventiehulp biedt in het gezin. Het streven is uithuisplaatsing zoveel mogelijk te voorkomen. Als het nodig is in het belang van de veiligheid van het kind, dan kan het kind (tijdelijk) elders worden opgevangen. Er kan dus sprake zijn van spoedeisende zorg (interventiehulp) en/of van crisishulp (bedden, artikel 3, vierde lid). In feite vormt de spoedeisende zorg de toegang tot de crisishulp. Het is belangrijk dat het CJG en relevante lokale voorzieningen optimaal worden benut wanneer spoedeisende zorg geboden is. Opvang van een jeugdige in crisishulp is voor maximaal vijf werkdagen, daarna kan een jeugdige doorstromen naar een individuele voorziening, waarvoor een verleningsbeschikking is vereist.

Artikel 3. Individuele voorzieningen

Artikel 3 geeft een overzicht van de individuele voorzieningen die door de gemeente zijn ingekocht.

Binnen de bouwstenen care en cure wordt een onderscheid gemaakt naar licht, middel en zwaar. Het onderscheidend vermogen daarin is de mate van complexiteit van de hulpvraag en/of de duur van de behandeling. Binnen de bouwsteen bepaalt de toegang of de jeugdhulpaanbieder samen met de jeugdige of zijn ouders welke jeugdhulp precies nodig is binnen de daarvoor door de gemeente gestelde kaders.

Lid 3/8. Niet alle zorgvormen zijn ondergebracht in de bouwstenen care en cure.. Een aantal zorgvormen is voorwaardelijk voor het inzetten van jeugdhulp, moeten altijd beschikbaar zijn of zijn (nog) niet in te passen in de gekozen verdeling cure en care. Deze worden in de volgende onderdelen van dit artikel opgesomd.

Lid 3 Voortgezette diagnostiek wordt ingezet omdat intensiever onderzoek nodig is om een goed beeld te krijgen van de precieze problematiek van de jeugdige of zijn ouders

Lid 4 en 5: Crisisplekken moeten in alle situaties beschikbaar zijn als er een beroep op wordt gedaan. Dit geldt eveneens voor gesloten jeugdhulp.

Lid 6: Voor de GGZ-sector is afgesproken dat landelijk nog voor maximaal 3 jaar de oude bekostigingssystematiek wordt gehanteerd. Ook in 2018 wordt in de regio Midden IJssel/Oost Veluwe deze systematiek nog gehanteerd. Door deze afspraak zijn de basis en specialistische GGZ (nog) niet in te passen in de bouwstenen care en cure en worden ze in de verordening dus apart benoemd. Evenals een deel van de hulp die bovenlokaal en landelijk wordt ingekocht. Dit betreft zeer specialistische vormen van zorg.

Lid 7: Activiteiten in het preventief justitieel kader betreft de inzet van de deskundigheid van jeugdbescherming ter voorkoming van een maatregel of in het proces ter voorbereiding van een aanvraag bij maatregel bij de kinderrechter

Lid 8: kindergeneeskunde: inzet van een medisch specialist voor de behandeling van gedragsproblemen of een stoornis van een jeugdige. Het betreft dan een arts uit het ziekenhuis.

Lid 9: Vervoer kan nodig zijn om een jeugdige de jeugdhulp te laten bezoeken als hierin niet op een andere manier kan worden voorzien. Een besluit hiertoe wordt altijd door het CJG genomen. De vergoeding bedraagt € 0,19 per kilometer. Gaat de ouder tussendoor terug naar huis dan wordt maximaal € 0,38 vergoed per kilometer dat de jeugdige meereist (de vergoeding komt ook dan dus uit op € 0,19 per kilometer)

Artikel 4 en 5: Jeugdbescherming en jeugdreclassering

Voor de volledigheid van het overzicht van individuele voorzieningen zijn de artikel 4 en 5 opgenomen. Ze bevatten de definitie van de begrippen. Een maatregel voor jeugdbescherming en jeugdreclassering wordt door de kinderrechter opgelegd. Naast de maatregel kan de rechter ook beslissen dat jeugdhulp nodig is (artikel 6, derde lid). De gemeente i.c. het CJG is gehouden deze jeugdhulp in te zetten, binnen de voorwaarden die daarvoor zijn vastgelegd in de Jeugdwet, deze verordening en eventuele regelingen jeugdhulp.

Artikel 6. Toegang tot jeugdhulp

In artikel 6 is opgenomen dat de gemeenteraad bij verordening in ieder geval regels stelt voor de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen m.b.t. de voorwaarden voor toekenning van, de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren voor toekenning van een individuele voorziening. Het college is het bevoegde orgaan om jeugdhulp te verlenen op grond van de wet. In Apeldoorn is deze bevoegdheid aan het CJG gemandateerd.

Lid 1 geeft aan dat via de gemeente, het college van Burgemeester en wethouders, een verwijzing naar jeugdhulp kan plaatsvinden. Verder regelt dit artikel de start van een toegangstraject voor jeugdigen en ouders met een hulpvraag.

Lid 2 geeft aan dat verwijzing naar jeugdhulp ook via de huisarts, medisch specialist en jeugdarts kan verlopen. De directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp geldt zowel voor de vrij-toegankelijke (overige) voorzieningen als de niet vrij-toegankelijke (individuele) voorzieningen. Omdat de gemeente verantwoordelijk is voor de levering van de individuele voorzieningen, moet een dergelijke verwijzing door de gemeente worden bekrachtigd. Met andere woorden de arts kan aangeven dat een individuele voorziening nodig is, maar het is de gemeente die het formele besluit dient te nemen. Pas na dit besluit is de voorziening ook daadwerkelijk beschikbaar voor de jeugdige of zijn ouders. De gemeente zal in beginsel niet treden in het oordeel van de verwijzer. In geval zich een (structureel) meningsverschil voordoet tussen de gemeente en een verwijzer, kan de gemeente een beroep doen op de expertise van een onafhankelijk deskundige (artikel 9).

Lid 3 geeft de mogelijkheid aan van een verwijzing door de rechter, de gecertificeerde instelling, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële inrichting. Het vervolg van dit lid is een letterlijke weergave van artikel 2.4, tweede lid onderdeel b, van de wet en regelt de uitvoering van de verplichting van het college om een voorziening jeugdhulp te treffen die nodig is in situaties waarbij de uitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering aan de orde is. In die situaties zal in eerste instantie een beroep worden gedaan op de voorzieningen waarin de gemeente via subsidies dan wel contracten voorziet. Mocht hierin een leemte bestaan dan zal het college anderszins in de op haar rustende verplichting moeten voldoen.

Lid 4 gaat over crisissituaties. Beschreven wordt welke mogelijkheden het college heeft om adequaat te reageren. Volgens artikel 6.1.8 van de wet kan het college, wanneer ze dit nodig acht, bij de kinderrechter een verzoek indienen voor een machtiging, een spoedmachtiging of een voorwaardelijke machtiging als de jeugdige een gevaar is voor zichzelf of zijn omgeving of zich onttrekt aan de nodige jeugdhulp.

Lid 5 regelt tenslotte dat onder andere de jeugdige en ouders die een beroep doen op een overige voorziening zich hier direct toe kunnen wenden zonder de procedure van artikel 8 te hoeven doorlopen. In dit opzicht is er geen verschil met de situatie van vóór 2015.

Artikel 7. Onafhankelijke cliëntondersteuning

Het eerste lid is een uitwerking van de wettelijke verplichting van het college in de WMO artikel 2.2.4, eerste lid, onder a, en tweede lid, van de wet. De wet benadrukt dat de cliëntondersteuning voor de iedereen kosteloos is. In de memorie van toelichting bij artikel 2.2.4 van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) is vermeld dat gemeenten hiermee de opdracht hebben in ieder geval een algemene voorziening voor cliëntondersteuning te realiseren, waar burgers informatie en advies over vraagstukken van maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan kunnen krijgen. Ook uitgebreide vraagverheldering alsmede kortdurende en kort cyclische ondersteuning bij het maken van keuzes op diverse levensterreinen maken daarvan deel uit.

In het tweede lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, derde lid, van de WMO bepaald dat het college de betrokkene na de melding van de hulpvraag inlicht over de mogelijkheid van gratis cliëntondersteuning.

Procedure via het CJG

Artikel 8. Registratie, melding hulpvraag, en onderzoek

Voor alle opvoed- en opgroeivragen kunnen ouders en jeugdigen terecht bij het CJG. Als zij contact opnemen wordt een eerste screening gemaakt van de vraag om te bepalen of deze al dan niet door het expertteam moet worden opgepakt. Het expertteam bestaat uit jeugd- en gezinswerkers en gedragswetenschappers van het CJG. Deze professionals kunnen lichte ondersteuning zelf bieden, maar ook besluiten tot het inzetten van een individuele voorziening. Hoort de vraag bij het expertteam thuis, dan is sprake van een melding. Op een melding voor het verkrijgen van een individuele, niet overige voorziening, geldt de in artikel 8 tot en met 13 beschreven procedure Na de melding wordt een afspraak ingepland voor een intakegesprek met een jeugd- en gezinswerken of gedragswetenschapper. Tevens wordt een dossier aangemaakt in het registratiesysteem van het CJG.

Bij het onderzoek ter beoordeling van de melding wordt de gehele situatie bekeken en kan bijvoorbeeld alsnog worden verwezen naar een algemene of overige voorziening in plaats van, of naast, mogelijke toekenning van een individuele voorziening.

Lid 1 regelt dat iedere gestelde hulpvraag of verwijzing schriftelijke wordt geregistreerd, als inschakeling van de jeugd- en gezinswerker of gedragswetenschapper van het CJG de volgende stap is. Deze registratiedatum is de datum melding, dat wil zeggen de datum waarop de 8 weken termijn, conform het zesde lid start. Dit is de basis voor het vervolg van de procedure, maar is ook nodig voor het geval een cliënt op een later tijdstip met een hulpvraag bij het CJG terugkeert en de voorgaande situatie bij de nieuwe beoordeling moet worden meegewogen. De wet geeft in artikel 7.4.2 hiervoor een juridische grondslag. In het kader van privacywetgeving is het essentieel dat jeugdigen en ouders over deze verwerking van gegevens goed worden geïnformeerd, zodat zij weten hoe en bij wie zij desgewenst hun privacyrechten kunnen uitoefenen. Hierover zal meteen bij het eerste contact over de hulpvraag duidelijkheid aan de cliënt worden geboden

Het tweede lid regelt dat binnen 3 weken nadat ouders of jeugdigen contact hebben opgenomen met het CJG een afspraak wordt gepland.

Zoals in de algemene toelichting al is aangehaald hebben jeugdigen en ouders onder de Jeugdwet geen wettelijk recht op jeugdzorg en geen individuele aanspraken op jeugdzorg. Wel is er een voorzieningenplicht voor de gemeente en het daaruit voortvloeiende recht van jeugdigen en ouders op een zorgvuldige procedure. Deze verordening bevat een aantal bepalingen die dit moeten waarborgen. Hiermee kan ten onrechte de schijn worden gewekt dat het telkens om een uitvoerig, onnodig bureaucratische proces gaat. Dit is echter geenszins de bedoeling. Zo kan de inhoud van de afspraak afhankelijk van de aard van de melding, meer of minder uitgebreid zijn. Er kan bovendien in overleg met de jeugdige of zijn ouders van worden afgezien (artikel 8 vierde lid). Daartegenover staat dat, als dat nodig is, er ook sprake kan zijn van meerdere (opeenvolgende) afspraken. Als de jeugdige al bij de gemeente bekend is, zullen een aantal onderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden. Komen een jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente, dan zal een gesprek nodig zijn om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. Van belang is dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht om tot een zorgvuldig besluit te komen.

Een afspraak kan worden voorafgegaan door een onderzoek naar aanleiding van de melding, waarin relevante bekende gegevens in kaart worden gebracht, zodat jeugdigen en ouders niet worden belast met vragen over zaken die al bekend zijn en een goede afstemming mogelijk is met eventuele andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen. De regels met betrekking tot de privacy van betrokkenen en gegevensuitwisseling die gelden op grond van de Jeugdwet en de Wet bescherming persoonsgegevens zijn hierop van overeenkomstige toepassing. Indien gegevens nodig zijn waartoe het college geen toegang heeft in verband met de privacyregels, kan het college de jeugdige of zijn ouders vragen om toestemming om deze op te vragen of in te zien. Het onderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat, indien relevant, ook de afspraak voor een gesprek. In het kader van de rechtmatigheid wordt in ieder geval de identiteit van de jeugdige of ouders vastgesteld aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Lid 3 geeft aan dat een aanvraag nodig is om een beschikking voor een individuele voorziening te verkrijgen. In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze verordening wijkt daarvan niet af.

Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college i.c. het CJG), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

Loopt een verwijzing naar jeugdhulp niet via het CJG, maar via de andere toegangen zoals vermeld in artikel 6, dan wordt in samenspraak met de aanbieder gekeken naar de verdere invulling van de ondersteuning. In deze situaties kunnen jeugdigen of hun ouders de jeugdhulpaanbieder machtigen. Dit wordt geregeld in lid 4.

In het vijfde lid is een bepaling opgenomen ter voorkoming van onnodige bureaucratie. Als de gemeente al een dossier heeft van de jeugdige of zijn ouders, dan kunnen de jeugdige of zijn ouders toestemming geven om dit dossier te gebruiken. Een afspraak over de acute hulpvraag is dan in de regel nog wel nodig. Indien de hulpvraag ook al bekend is, en het bijvoorbeeld over een vervolgvraag gaat, dan kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders van een afspraak worden afgezien.

Lid 6 geeft de termijn aan waarbinnen een beslissing moet zijn genomen op de aanvraag om een individuele voorziening. De regeling in de Awb geldt onverkort. In artikel 4:13 van de Awb is bepaald dat een beschikking dient te worden gegeven binnen een redelijke termijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag. Indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, dient het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede te delen en daarbij een redelijk termijn te noemen waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, derde lid, van de Awb).

Deze termijnen zijn maximumtermijnen. Indien nodig kan na een melding binnen enkele dagen een individuele voorziening worden verstrekt, in complexe situaties zal in de regel een langere termijn nodig zijn.

Artikel 9. Advisering

Om een goed beeld te krijgen van de hulpvraag kan het nodig zijn expertise van buiten het CJG in te schakelen. Het CJG overlegt dit vooraf met de jeugdige en zijn ouders. De gemeente i.c. het CJG heeft een contract met een diversiteit aan instellingen zodat ze een beroep kan doen op de specifieke expertise voor duiding van de hulpvraag en de beslissing over de passende ondersteuning. Ook kan deze expertise worden ingezet als er (structurele) verschillen van inzicht zijn tussen een verwijzer en het CJG.

Artikel 10 Criteria voor een individuele voorziening

Het college is er verantwoordelijk voor dat de jeugdige de hulp krijgt die hij nodig heeft. Het college kiest daarbij voor de goedkoopst adequate voorziening. De jeugdige of zijn ouders kunnen er voor kiezen de jeugdhulp te betrekken van een aanbieder die duurder is of de hulp verder weg biedt. In deze situaties komen de meerkosten hiervan, het hogere uurtarief of de (hoger) vervoerskosten, voor eigen rekening.

In dit artikel wordt duidelijk gemaakt welke afwegingsfactoren het college hanteert bij toekenning van individuele voorzieningen. Hierbij is het voor het college van belang de mate van ‘eigen kracht’ en het al of niet gedeeltelijk gebruik kunnen maken van een overige of andere voorziening, goed te beoordelen.

Indien de jeugdige of zijn ouders een formele aanvraag bij het college (laten) indienen (artikel 8, vierde en vijfde lid) of er overeenkomstig artikel 6, tweede lid, een beschikking afgegeven wordt, dient het college een schriftelijke beschikking op te stellen, waartegen zij bezwaar en beroep op grond van de Awb kunnen indienen. Uitgangspunt van de wet is dat de jeugdige of zijn ouders een voorziening in ‘natura’ krijgen. Indien gewenst, door de jeugdige of zijn ouders, bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een pgb.

Indien een jeugdige of zijn ouders in bezwaar en beroep willen gaan, hebben zij op grond van de Awb het recht op het indienen van een aanvraag, waarmee een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit kan worden uitgelokt. Ook de weigering, of het te lang uitblijven van een beschikking, geeft de burger op grond van de Awb de ingang van bezwaar en beroep.

De beschikking hoeft zich niet alleen te beperken tot de individuele voorziening maar kan ook de overige afspraken bevatten over inzet van de eigen mogelijkheden, die van het netwerk en de andere en overige voorzieningen. Het opgestelde ondersteuning plan/hulpverleningsplan, waarin de doelen van de in te zetten hulp zijn beschreven, maakt onderdeel uit van de beschikking en wordt door het CJG aan jeugdigen en ouders verstrekt.

Wordt de voorziening in pgb verstrekt, dan stuurt de gemeente bij de beschikking tevens een bijlage mee met de rechten en plichten die aan het ontvangen van een pgb zijn verbonden.

Artikel 11 Regels voor pgb

In het eerste lid is een verwijzing opgenomen naar het centrale pgb-artikel (8.1.1) van de wet. Dit lid is opgenomen teneinde in de verordening een compleet beeld van rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders te geven. In het eerste lid is verankerd dat het college op grond van artikel 8.1.1 van de wet een pgb kan verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken (zie ook de tekst van artikel 8.1.1, eerste lid van de wet: “Indien de jeugdige of zijn ouders dit wensen …”). Een pgb wordt slechts verstrekt als de jeugdige of zijn ouders gemotiveerd kunnen aantonen dat de individuele voorziening die door een aanbieder wordt geleverd, niet passend is (zie artikel 8.1.1, derde lid, onder b van de wet).

Het tweede tot en met zevende lid berusten op artikel 2.9, onder c, van de wet. In deze wetsbepaling staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.

Het tweede lid geeft aan dat het niet mogelijk is om achteraf een pgb te vragen voor reeds gemaakte kosten. Verder is voor crisishulp geen pgb mogelijk. Deze hulp heeft een spoedeisend karakter en moet dus direct worden ingezet. De tijd om een pgb aanvraag te beoordelen ontbreekt.

Het derde lid geeft aan hoe de hoogte van het pgb wordt bepaald.

Sub a. De jeugdige of zijn ouders stellen een pgb-plan op waarin ze aangeven op welke wijze ze de gestelde doelen binnen de afgesproken termijn bereiken. Hierin geven ze tevens aan hoe ze het pgb besteden. De gemeente heeft een format voor het pgb-plan gemaakt dat de jeugdige of zijn ouders dienen te gebruiken.

Sub c. Gemeenten hebben de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het pgb. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners. In dit lid wordt aangegeven dat bij het vaststellen van tarieven in de verordening onderscheid wordt gemaakt tussen ondersteuning die wordt geleverd door formele en informele hulpverleners.

Sub d. Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de individuele voorziening ingekocht door de gemeente (artikel 2.3.6, vijfde lid, onder a, van de wet). De situatie waarin het door de jeugdige of zijn ouders beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. De jeugdige of zijn ouders kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder hoger is, dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat hoger is dan het door het college voorgestelde aanbod. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente vanwege inkoopvoordelen individuele voorzieningen al snel goedkoper kan leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een pgb. Daarbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld opvangvoorzieningen.

Een pgb kan gemiddeld genomen echter goedkoper zijn dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend.

Het vierde lid regelt dat de jeugdige of zijn ouders het pgb inzetten om de gestelde doelen uit het ondersteuningsplan te behalen binnen de daarvoor gestelde termijn. Zij stellen daartoe een pgb-plan op waaruit ook de besteding van het pgb blijkt. Alleen als zich nieuwe omstandigheden voordoen die het onmogelijk maken de afgesproken doelen te behalen, kan van het pgb-plan worden afgeweken. Gezien de nieuwe omstandigheden wordt hiervan door de jeugdige of zijn ouders direct melding gedaan aan het college i.c. het CJG (artikel 15)

In lid 5 bepaalt het college dat gezien de deskundigheid die voor bepaalde zorgvormen nodig is, de inzet van formele hulpverleners verplicht is.

Lid 6 in de bijlage zijn de maximum tarieven opgenomen voor informele hulpverleners van 23 jaar en ouder. Verricht een informele hulp ook betaalde arbeid dan mag hij in totaal gemiddeld 48 uur per week werken, conform de arbeidstijdenwet. Deze bepaling is opgenomen ter voorkoming van overbelasting van de informele hulp. Voor informele hulpen jonger dan 23 jaar geldt het wettelijk minimumloon.

Lid 7 schetst de kaders voor het inzetten van informele hulpverleners vanuit het pgb. Dit kunnen personen zijn die behoren tot het sociale netwerk. Onder dit sociale netwerk kunnen ook mantelzorgers vallen. Het college is met de regering van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is. Wat wordt verstaan onder gebruikelijke hulp is te vinden in de regeling gebruikelijk hulp.

Artikel 12. Inhoud beschikking

Indien de jeugdige of zijn ouders een formele aanvraag bij het college indienen (artikel 8) of er overeenkomstig artikel 3, tweede lid, een beschikking afgegeven wordt, dient het college een schriftelijke beschikking op te stellen, waartegen zij bezwaar en beroep op grond van de Awb kunnen indienen. Uitgangspunt van de wet is dat de jeugdige of zijn ouders een voorziening in ‘natura’ krijgen. Indien gewenst door de jeugdige of zijn ouders bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een pgb.

De mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de beschikking en ook de daarop volgende mogelijkheid van beroep bij de rechter is geregeld in de Awb en geldt in beginsel voor alle beschikkingen. Indien een jeugdige of zijn ouders in bezwaar en beroep willen gaan, hebben zij op grond van de Awb het recht op het indienen van een aanvraag, waarmee een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit kan worden uitgelokt. Ook de weigering, of het te lang uitblijven van een beschikking, geeft de burger op grond van de Awb de ingang van bezwaar en beroep.

Lid 2 geeft aan welke elementen de beschikking voor een voorziening in natura dient te bevatten, onderdeel d geeft daarbij aan dat de beschikking zich niet alleen beperkt tot de individuele voorziening maar ook de overige afspraken bevat over inzet van de eigen mogelijkheden, die van het netwerk en de andere en overige voorzieningen.

De eisen die gelden voor een beschikking bij het verlenen van een PGB staan vermeld in lid 4.

Artikel 13. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

Deze bepaling is een uitwerking van de bij nota van wijziging ( Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 11, artikel D) ingevoegde verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder d, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Ook deze bepaling beoogt het standaardiseren van de regelgeving met betrekking tot de aan elkaar verwante beleidsterreinen van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning.

In de toelichting op de nota van wijziging op de wet is voorts vermeld dat het tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid behoort misbruik van de geboden voorzieningen te voorkomen en, waar nodig, op te treden tegen onterecht gebruik van individuele voorzieningen of persoonsgebonden budgetten. Een zorgvuldig gebruik van collectieve middelen is wezenlijk voor het draagvlak daarvan.

Het tweede en derde bevatten een herhaling van hetgeen al in de tekst van de wet is opgenomen (artikel 8.1.2, 8.1.4 en 2.4.1). Met opname van deze wettekst in de verordening wordt beoogd een compleet beeld te geven van de regels voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

Lid 1: Het college moet de jeugdige en zijn ouders wijzen op hun rechten en plichten. Deze vinden ze wat betreft het pgb bij de beschikking waarin deze wordt toegekend.

Lid 4 heeft betrekking op respectievelijk de terugvordering van de geldswaarde van een ten onrechte genoten individuele voorziening en de mogelijkheid van intrekking van een besluit tot verlening van een PGB.

Het vijfde lid is een ‘kan’-bepaling. Een individuele voorziening wordt verstrekt met de bedoeling dat deze wordt ingezet. Als binnen zes maanden na de beslissing tot het verstrekken van een individuele voorziening hiervan nog geen gebruik is gemaakt, heeft het college de bevoegdheid om de beslissing geheel of gedeeltelijk in te trekken. Deze bepaling is te zien als een verbijzondering van de bepaling in het tweede lid, onder e.

Artikel 14. Opschorting betaling uit het pgb

Dit artikel geeft het college de mogelijkheid in te grijpen als er sterke vermoedens zijn van fraude.

Artikel 15. Kwaliteit

Alle jeugdhulp die op grond van de Jeugdwet wordt ingezet, moet voldoen aan de in de wet vermelde eisen. Dit geldt ook voor jeugdhulp die met een pgb wordt ingekocht.

Artikel 16. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college kan de uitvoering van de Jeugdwet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.11, eerste lid, van de Jeugdwet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 va de Jeugdwet). Daarbij dient in ieder rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is tenminste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

Artikel 17. Vertrouwenspersoon

In artikel 2.6, eerste lid, onder f, van de wet is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Met de vertrouwenspersoon wordt een functionaris bedoeld zoals deze nu al werkzaam is binnen de jeugdzorg. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) voor een goede invulling van deze functie.

De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet is toch in de verordening opgenomen vanwege het in het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven. Bij algemene maatregel van bestuur (het Uitvoeringsbesluit Jeugdwet) wordt een nadere uitwerking worden gegeven van de taken en bevoegdheden van de vertrouwenspersoon.

Artikel 18. Klachtregeling

Dit artikel regelt het gemeentelijke klachtrecht. De gemeente is al op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn.

Gelet op het van toepassing zijnde hoofdstuk 9 van de Awb, waarin een uitvoerige regeling omtrent klachtbehandeling is gegeven, en ook het recht is neergelegd om na de afhandeling van de klacht de bevoegde ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen, kan in deze verordening met een enkele bepaling worden volstaan.

In de regel zal eerst de aanbieder worden aangesproken bij klachten over de wijze van behandeling. De klachtmogelijkheid tegenover de aanbieder is geregeld in artikel 4.2.1 e.v. van de wet. Pas wanneer dit klachtrecht niet bevredigend is, of niet logisch, bijvoorbeeld bij gedragingen van gemeenteambtenaren, dan komt de gemeentelijke klachtmogelijkheid in zicht.

Op klachten over medewerkers van het CJG is de klachtenregeling van het CJG van toepassing. Komt men er samen niet uit dan treedt de gemeentelijke klachtenregeling in werking.

Artikel 19. Inspraak en medezeggenschap

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over inspraak en medezeggenschap bij de gemeente. De mogelijkheid tot inspraak en medezeggenschap tegenover de aanbieder is al geregeld in artikel 4.2.4 e.v. van de wet.

Regeling van de inspraak en medezeggenschap is verplicht op grond van artikel 2.10 van de wet in samenhang met artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015. In artikel 2.10 (in de redactie van de Nota van wijziging op het wetsvoorstel Wmo 2015 van 12 maart 2014, kamerstukken II 22841, nr. 35) worden de artikelen 2.1.3, derde lid, en 2.5.1 (jaarlijks cliëntervaringsonderzoek) van de Wmo 2015 van overeenkomstige toepassing verklaard. Ingevolge artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015 dient bij verordening te worden bepaald op welke wijze ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van deze wet.

In dit artikel wordt verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het jeugdhulpbeleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning. Ook voor cliëntenparticipatie en de regeling adviesraden wordt aangesloten bij de bestaande verordening en regelgeving, zodat eenduidigheid ontstaat voor de burgers over de wijze waarop zij bij de voorbereiding van het beleid worden betrokken.

Artikel 20. Intrekking Verordening Zorg voor jeugd gemeente Apeldoorn 2015 en overgangsrecht

In het eerste lid is overgangsrecht opgenomen voor lopende voorzieningen op basis van de oude verordening 2015.

In het derde lid is bepaald dat aanvragen die voor de inwerkingtreding van deze nieuwe verordening zijn ingediend maar waarop bij de inwerkingtreding nog niet is beslist, worden afgedaan op grond van de oude verordening (2015). Dit geldt eveneens voor bezwaarzaken die betrekking hebben op voorzieningen die onder de verordening 2015 zijn verstrekt.

Artikel 21. Hardheidsclausule

Ook al worden er binnen de jeugdwet zorgvuldige afwegingen gemaakt, het college zal er niet aan ontkomen om, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is. Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als ondanks die zeer persoonlijke nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet. Daarbij kan de belanghebbende ook een beroep doen op deze clausule.

Artikel 22. Inwerkingtreding en citeertitel

Op 12 oktober 2017 heeft de gemeenteraad de Verordening zorg voor jeugd gemeente Apeldoorn 2018 vastgesteld. Op basis van de opgedane ervaring van de afgelopen tijd is de verordening bijgesteld. Lid 1 geeft aan dat deze verordening in werking treedt per 1 januari 2018.

Lid 2 geeft aan onder welke benaming deze verordening kan worden aangehaald. Het vermelde jaartal geeft het jaar van inwerkingtreding aan, niet de geldigheidsduur. De geldigheidsduur is in beginsel onbeperkt vanaf de datum van inwerkingtreding.

Bijlage 1: Pgb vergoedingen individuele voorzieningen Jeugdwet specifiek pgb

In afwijking van de standaarduitgangspunten (formele hulp: goedkoopst, adequaat tarief ZiN, informele hulp € 20,- per uur) bij de regels pgb zijn onderstaand weergegeven. Voor de tarieven Zin wordt verwezen naar de geldige productcodetabel van de gemeente Apeldoorn.

Omschrijving

Vergoeding uit PGB? Ja/Nee

Voorwaarden

Extra informatie en/of voorbeelden

Regie voeren: opstellen plan en aansturen hulpen, coördinatie

Nee

Voor het voeren van regie en de administratie kan geen vergoeding uit het pgb worden ontvangen. Uitzondering: wanneer er geen passend natura aanbod is, de cliënt niet zelf regie kan voeren en er ook niemand in zijn omgeving is die dit kan verzorgen. Dan zoekt het college naar een passende oplossing, zodat de cliënt de ondersteuning kan krijgen die nodig is.

Formele hulp: geen pgb mogelijk

Informele hulp: geen pgb mogelijk

Crisisopvang en spoedopvang

Nee

Formele hulp: geen pgb mogelijk

Informele hulp: geen pgb mogelijk

Deeltijd verblijf/logeeropvang/

verblijfscomponent

Ja

Inclusief hulpverlening. Verblijfscomponent ZZP GGZ, VG & LG, ZG, V&V Z992, Z993, Z994, Z996

Formele hulp: max. 100% ZiN tarief

Informele hulp: max. € 30,- per 24 uur. In uitzonderlijke situaties kan dit bedrag kan opgehoogd worden tot maximaal € 100,- per etmaal afhankelijk van de zwaarte van de hulpvraag.

Dagbesteding (licht, medium en zwaar)

Ja

Formele hulp: max. 100% ZiN tarief

Informele hulp: max. € 5,- per uur

Behandeling (licht, medium en zwaar)

Ja

Alleen formele hulp mogelijk, geen informele hulp uit pgb.

Formele hulp: max. 100% ZiN tarief

Informele hulp: geen pgb mogelijk

Basis GGZ Chronisch

(180004)

Ja

Alleen formele hulp mogelijk, geen informele hulp uit pgb.

Formele hulp: max.100% ZiN tarief op trajectbasis

Informele hulp: geen pgb mogelijk

Vervoer naar dagbesteding/behandeling

(H896/V905)

Ja

Formele hulp: max. 100% ZiN tarief

Informele hulp: autovervoer door derden max. € 0,38 per km (€ 0,48 per km. Minus € 0,10 per km. Voor algemeen gebruikelijke vervoerskosten.

Groep hulpverlening Cure

Ja, alleen formele hulp

Alle eenheden die vallen onder ‘Cure’ zijn niet via informele hulp middels een pgb in te kopen.

Formele hulp: max.100% tarief ZiN

Informele hulp: geen pgb mogelijk