Regeling vervallen per 01-04-2012

Wmo beleidsregels gemeente Appingedam 2009

Geldend van 01-01-2010 t/m 31-03-2012

Intitulé

Wmo beleidsregels gemeente Appingedam 2009

Hoofdstuk 1 Uitgangspunten gemeentelijk verstrekkingenbeleid

Inleiding

In dit hoofdstuk zullen de hoofdlijnen van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de gemeentelijke verordening Wmo worden besproken. De compensatieplicht van de gemeente wordt omschreven in een aantal vaste uitgangspunten. De voorziening die aan een cliënt wordt verstrekt moet onder meer adequaat, niet algemeen gebruikelijk, individueel gericht en medisch noodzakelijk zijn.

1.1 Juridische status Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning:

Art 4:81, lid 1 Awb:“Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid.”

De verordening geeft algemene normen, deze zijn nader ingevuld door middel van beleidsregels. Door deze beleidsregels wordt bewerkstelligd dat een vaste lijn wordt gevolgd en dat in gelijke gevallen gelijke voorzieningen worden verstrekt. Als beleidsregels zijn vastgesteld, kan daar in beschikkingen eenvoudig naar worden verwezen. Uiteraard is het wel zo dat besluiten volgens de beleidsregels moeten worden genomen. Dit sluit uiteraard niet uit om bij gewijzigd beleid de beleidsregels aan te passen.

Artikel 4 Wmo: 1. Ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4°, 5° en 6°, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, treft het college van burgemeester en wethouders voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen: a. een huishouden te voeren; b. zich te verplaatsen in en om de woning; c. zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel; d. medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. 2. Bij het bepalen van de voorzieningen houdt het college van burgemeester en wethouders rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.

De beleidsregels worden door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Dit betekent dat deze beleidsregels niet in strijd mogen zijn met de verordening die door de raad is/wordt vastgesteld.

De gemeente heeft hierin haar beleidsregels vastgelegd en openbaar gemaakt.

1.2 Uitwerking van de begripsbepalingen

Met de invoering van de Wmo hebben gemeenten de plicht zorg te dragen voor de verlening van woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen, rolstoelen en huishoudelijke hulp aan in de gemeente woonachtige cliënten (artikel 4 lid 1 Wmo). De verlening van deze voorzieningen dient doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht te zijn. Bovendien dient de verlening van deze voorzieningen er op gericht te zijn de mogelijkheden van mensen met een handicap, ziekte of gebrek tot deelname aan het maatschappelijk verkeer te vergroten.

Het is aan de gemeente om invulling te geven aan deze algemene compensatieplicht. De wijze waarop de gemeente dat doet, is vastgelegd in een gemeentelijke verordening Wmo, waarin in ieder geval is aangegeven:a. de gevallen en de vorm waarin de voorzieningen kunnen worden verleend;b. de hoogte van de financiële tegemoetkomingen;c. de procedure m.b.t. toekenning, herziening, beëindiging en terugvordering van voorzieningen waaronder het inwinnen van deskundigenadvies.

De wet zelf bevat dus geen recht of aanspraak van de cliënt op specifieke voorzieningen. De gemeenten hebben ruimte voor het maken van eigen beleidsregels.

De volgende voorzieningen worden door de gemeente verstrekt in het kader van de Wmo:a. collectieve vervoersvoorzieningen;b. voorzieningen in bruikleen;c. voorzieningen in natura;d. financiële tegemoetkomingen in de kosten van een voorziening;e. persoonsgebonden budget;

ad. a. collectieve vervoersvoorzieningen:

Uitgangspunt van het gemeentelijk verstrekkingenbeleid is: ’collectief waar het kan, individueel waar het nodig is’. Dit betekent dat een aanvraag op individuele basis in behandeling wordt genomen, maar dat het primaat ligt bij de collectieve voorziening.

Op verschillende plaatsen in de toelichting op de Wet is gesproken over de mogelijkheid die gemeenten hebben de compensatieplicht op het terrein van vervoersvoorzieningen invulling te geven door middel van het aanbieden van collectief vervoer. Het is bedoeld om binnen de directe woon- en leefomgeving in voldoende mate sociale kontakten te kunnen onderhouden en deel te kunnen nemen aan het leven van alledag. Het bezoek aan elders wonende familieleden, vrienden en kennissen worden, behoudens uitzonderingsgevallen, buiten beschouwing gelaten.

Het collectief vervoer is inmiddels geaccepteerd (via jurisprudentie) als een adequate voorziening voor degenen die daar gebruik van kunnen maken. Gemeenten mogen, mits een bepaalde vervoersvorm medisch noodzakelijk is, aan individuele wensen voorbijgaan onder voorwaarde dat op een nog aanvaardbare mate aan het leven van alledag kan worden deelgenomen.

ad. b. voorzieningen in bruikleen:

Onder het verstrekken van voorzieningen in bruikleen wordt verstaan het verstrekken van een hulpmiddel dat de beperkingen die de cliënt op de in de Wet genoemde terreinen ondervindt, verminderd dan wel wegneemt.

Bij rolstoelen is voor verstrekking in bruikleen gekozen omdat her- verstrekking van de rolstoel vrijwel onmogelijk is wanneer betrokkene een bedrag krijgt waarmee hij / zij de rolstoel zelf kan aanschaffen en dus eigenaar van de rolstoel wordt. Indien betrokkene de rolstoel zelf aanschaft is er bovendien minder zicht op de verhoudingen kosten / kwaliteit van de rolstoel. Uitzondering is de sportrolstoel waar een forfaitair bedrag voor wordt verstrekt.

Andere voorzieningen in bruikleen kunnen o.a. zijn:* driewieler;* handbike;* scootmobiel;* tillift;* traplift;* douchestoel (los);* badlift. ad c. voorzieningen in natura:Sommige voorzieningen worden niet in bruikleen verstrekt maar in natura. Vaak gaat het om voorzieningen die speciaal voor een cliënt zijn gemaakt en niet hergebruikt kunnen worden. Voorzieningen in de vorm van dienstverlening vallen hier ook onder.

ad. d. financiële tegemoetkoming in de kosten van een voorziening:

Bij voorzieningen die slechts incidenteel verstrekt worden of zich niet voor herverstrekking lenen, ligt het soms meer voor de hand deze te verstrekken in de vorm van een tegemoetkoming in de kosten van die voorzieningen (artikel 7, lid 2 Wmo).

Ook bij woningaanpassingen wordt in de meeste gevallen een tegemoetkoming in de kosten verstrekt.

Bij het vaststellen van de hoogte van financiële tegemoetkomingen zijn de werkelijke kosten van de voorzieningen en het inkomen van aanvrager uitgangspunten.

ad. e. persoonsgebonden budget (PGB):

Artikel 6 Wmo bepaalt dat er een verplicht alternatief voor een voorziening in natura geboden moet worden en wel in de vorm van een persoonsgebonden budget. Een persoonsgebonden budget kan bijvoorbeeld worden verstrekt bij hulp in de huishouding. Het college stelt vast in welke situaties de keuze tussen deze voorzieningen geboden wordt aan de hand van het Besluit maatschappelijke ondersteuning Appingedam.

Individuele omstandigheden dienen in de beoordeling van de aanvragen altijd te worden meegewogen. Om die reden is niet in de gemeentelijke verordening aan te geven onder welke specifieke voorwaarden specifieke voorzieningen worden verstrekt. Ook sociale aspecten kunnen een rol spelen in het al of niet verstrekken van een voorziening.

Indien sprake is van bijzondere omstandigheden kan, in het voordeel van de aanvrager, de hardheidsclausule worden toegepast.

1.3 Beperkingen

Een voorziening kan worden toegekend voor zover deze in overwegende mate op het individu is gericht. Als enige uitzondering hierop geldt daarbij het collectief vervoer. In het kader van de individuele gerichtheid dient onderscheid te worden gemaakt tussen individuele en collectieve voorzieningen.

Het spreekt uiteraard voor zich dat een collectieve voorziening niet in overwegende mate op het individu is gericht. Maar dat is de compensatieplicht, die de gemeente vervult via dat collectieve systeem, wel.

Gaat het om een individuele voorziening, dan geldt duidelijk wel dat die op het individu gericht dient te zijn. Met het op het individu gericht zijn wordt een aantal punten bedoeld:

  • 1.

    Een aanvraag voor een gemeenschappelijke voorziening is niet mogelijk. Met andere woorden: er moet altijd een individuele aanvrager zijn die de voorziening aanvraagt; de voorziening moet voor de aanvrager ook noodzakelijk zijn in het kader van de Wmo. De voorziening moet op die persoon gericht zijn. Enkele voorbeelden:Een verzorgingshuis wil bij een blokje aanleunwoningen de eerste verdieping ontsluiten via een lift. Een dergelijke aanvraag zal afgewezen worden. Bij een appartementengebouw wil men graag automatische schuifdeuren voor de hoofdingang om het voor bewoners en bezoekers wat comfortabeler te maken. Er is geen individuele aanvrager, de aanvraag wordt derhalve afgewezen. Een gehandicaptensportvereniging wil graag vervoer geregeld hebben naar de wekelijkse training. Een aanvraag in dit kader is niet op het individu gericht en zal afgewezen worden. Een eigenaar van een winkel, café, restaurant o.i.d. doet een aanvraag om het gebouw rolstoeltoegankelijk te maken. Er is geen individuele aanvrager; de aanvraag wordt derhalve afgewezen.

  • 2.

    Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover deze geschikt en langdurig noodzakelijk is om diens belemmeringen op het gebied van het wonen of zich binnen of buiten de woning te verplaatsen op te heffen of te verminderen Geschikt wil onder andere zeggen dat het hulpmiddel of de aanpassing de beperking wegneemt of vermindert. Langdurig noodzakelijk wil zeggen dat betrokkene voor langere tijd aangewezen moet zijn op een desbetreffende aanpassing of een desbetreffend hulpmiddel. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijk gehandicapt is, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de aard van de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van de verordening Wmo in aanmerking komt. Bij langdurig wordt uitgegaan van een periode van een half jaar, met in uitzonderlijke gevallen een jaar. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal van situatie tot situatie verschillen. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Wie na bijvoorbeeld een skiongeluk tijdelijk in een rolstoel zit, kan misschien wel langer dan zes maanden een rolstoel nodig hebben maar het is duidelijk dat de rolstoel zo spoedig mogelijk aan de kant gezet gaat worden, zodra hij of zij is hersteld. Dat kan wellicht 8, 10 of 12 maanden zijn maar er komt een eind aan het gebruik van de rolstoel, waarbij opgemerkt moet worden dat dit eind te voorzien is. De gevraagde voorzieningen dienen noodzakelijk te zijn, dus niet alleen wenselijk of gemakkelijk . 1.4 Niet algemeen gebruikelijk

Geen voorziening wordt toegekend indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is. Algemeen gebruikelijk zijn voorzieningen die inmiddels in brede lagen van de bevolking een normaal verschijnsel zijn geworden. Over het begrip algemeen gebruikelijk is inmiddels een uitgebreid scala aan jurisprudentie ontwikkeld (telefoon, centrale verwarming, personal computer, wasdroger, keramische kookplaat, automatische transmissie, eenhandle-kranen, verlengde raamopeners etc.). Uitzondering: Bij de verstrekking van een hoog – laag keuken moet het oude fornuis vaak vervangen worden. Is een fornuis 10 á 15 jaar oud, dan wordt een nieuw fornuis niet vergoed, omdat deze zo wie zo aan vervanging toe is. Is het fornuis jonger, dan kan het (met afschrijving) wel tot de Wmo gerekend worden, omdat men de kosten zonder de noodzakelijke hoog – laag keuken niet gehad zou hebben.

Subsidiëring van meerkosten: Bij de subsidiëring van voorzieningen in het kader van de Wmo zal het in het algemeen gaan om ’meerkosten’. Dit wil zeggen dat alleen de kosten die de cliënt ’meer’ heeft dan de niet – cliënt in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming. Dit speelt met name bij voorzieningen die op zich algemeen gebruikelijk zijn maar die voor cliënten duurder zijn, omdat het gaat om een bijzondere (aangepaste) uitvoering. Voorbeelden daarvan zijn:

Een standaard fiets waarop persoonsgebonden aanpassingen noodzakelijk zijn, zoals een 6+ fiets, een tandem, een driewielfiets of speciale wandelwagens. Bij de subsidiëring van een aangepaste fiets komen dus meerkosten van de aangepaste fiets in aanmerking t.o.v. de gewone fiets. Een driewielfiets is duurder dan een gewone fiets. De kosten van een standaard fiets worden in mindering gebracht op de aanschafkosten van de driewieler. Alleen de meerkosten van het aanpassen van bv. een kinderwandelwagen of een speciale wandelwagen, ten opzichte van een gewone wandelwagen, worden in principe vergoed.

1.5 De goedkoopst adequate voorziening

De voorziening moet, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kunnen worden aangemerkt. Primair betekent dit dat de voorziening adequaat moet zijn. Een voorziening kan als adequaat worden aangemerkt, indien die voorziening dan wel de combinatie van voorzieningen de beperkingen, die de cliënt op een bepaald gebied ondervindt, wegneemt dan wel verminderd. De ondergrens van de compensatieplicht wordt aldus bepaald door de goedkoopst adequate voorziening. Of specifieke voorzieningen als adequaat kunnen worden beschouwd, hangt dus geheel af van de combinatie van de individuele omstandigheden waarin de aanvrager zich bevindt en de mogelijkheden die de lokale situatie biedt. Uiteraard kunnen diverse voorzieningen adequaat zijn om een bepaalde beperking weg te nemen, dan wel zoveel mogelijk te verminderen. Als bijvoorbeeld een cliënt beperkingen ondervindt bij het vervoer buitenshuis, dan zijn er meerdere voorzieningen (bv. collectief vervoer, scootmobiel, vervoerskostenvergoeding etc.) die ieder voor zich, dan wel gecombineerd als ”adequaat” kunnen worden beschouwd.

1.6 Andere wettelijke regeling of overeenkomst

De Verordening Wmo is niet van toepassing indien er een andere wettelijke regeling bestaat, op grond waarvan men aanspraak kan maken op een voorziening. Die wettelijke regeling is dan een voorliggende voorziening.

1.7 Integrale beoordeling van aanvragen

In de revalidatiegeneeskunde en ergotherapie wordt de visie breed gedragen dat bij de keus voor een bepaalde voorziening de totale situatie van de cliënt in ogenschouw genomen dient te worden. Een dergelijke integrale beoordeling betekent dat op grond van een (soms beperkte of concrete) vraag, de medische en sociale situatie van de cliënt bekeken wordt. Integraal wordt afgewogen welke voorzieningen van belang zijn voor de betrokken cliënt. Vooral bij progressiviteit van een ziektebeeld is een integrale beoordeling wenselijk om een adequate combinatie van voorzieningen te kunnen verstrekken. Zo kunnen (nadere) aanpassingen aan voorzieningen en vervanging van voorzieningen tot het noodzakelijke beperkt blijven. De gemeente kiest voor een voorziening die relatief gemakkelijk aan te passen is. Zo wordt voorkomen dat een voorziening na enkele maanden al niet meer adequaat is.

Integrale beoordeling kan ook consequenties hebben voor de verschillende terreinen waarop de Wmo zich beweegt. Een woningaanpassing op een afgelegen plek brengt vervoersproblemen met zich mee. Verhuizen naar een situatie waar openbaar vervoer of aanvullend vervoer onder handbereik is, kan wellicht een grotere mobiliteit met zich meebrengen. Integrale beoordeling van aanvragen doet daarom over het algemeen meer recht aan de situatie van de aanvrager.

Hoofdstuk 2 Vorm van de te verstrekken voorzieningen

2.1 Verschillende wijzen om voorzieningen te verstrekken.

Artikel 6 van de Wmo bepaalt het volgende:

“ Het college van burgemeester en wethouders biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar persoonsgebonden budget, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.”

Gevolg van deze regel is dat er drie vormen van verstrekking van individuele voorzieningen mogelijk zijn. Allereerst is er de voorziening in natura. Dat wil zeggen dat de gemeente de aanvrager een voorziening verstrekt die hij of zij kant-en-klaar krijgt. De voorziening wordt daarmee in natura verstrekt. Artikel 6 Wmo bepaalt dat er een verplicht alternatief voor een voorziening in natura geboden moet worden en wel in de vorm van een persoonsgebonden budget. Dat is de tweede vorm van verstrekking. En de derde vorm van verstrekking is de financiële tegemoetkoming, zo blijkt uit artikel 7, lid 2 Wmo:

“Een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte wordt verleend aan de eigenaar van de woonruimte. Artikel 6 is van overeenkomstige toepassing.”

In relatie tot bouwkundige woonvoorzieningen wordt de verplichting opgelegd om een financiële tegemoetkoming uit te betalen aan de eigenaar van de woning. Een dergelijke financiële tegemoetkoming kan alleen al om die reden in sommige situaties geen persoonsgebonden budget genoemd worden. Ook zal soms een financiële tegemoetkoming verstrekt worden als het gaat om een taxi- of een rolstoeltaxikostenvergoeding die (op declaratiebasis) wordt verstrekt.

2.2 Het persoonsgebonden budget.

Artikel 3 van de Verordening Wmo bepaalt:

“Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming en als persoonsgebonden budget. Het college stelt vast in welke situaties de keuze tussen deze voorzieningen wordt geboden aan de hand van de in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Appingedam neergelegde criteria.”

Dit artikel is een uitwerking van artikel 6 Wmo. In de parlementaire behandeling van de Wmo is aangegeven dat er uitzonderingen mogelijk zijn, met name als het gaat om personen waarvan verwacht kan worden dat zij niet met het beschikbare geld kunnen omgaan.

Artikel 6 van de Verordening Wmo bepaalt de voorwaarden die van toepassing zijn op het persoonsgebonden budget.

De eerste voorwaarde daarbij is dat een persoonsgebonden budget alleen verstrekt wordt ten aanzien van individuele voorzieningen. Dat betekent dat bij algemene voorzieningen geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt. Dat vloeit ook voort uit de aard van de algemene voorzieningen: dat zijn immers oplossingen die van korte duur zijn, lichte, niet complexe zorg betreffen of betrekking hebben op incidentele zorgbehoeften. Om deze voorzieningen snel te realiseren worden geen eigen bijdragen gevraagd. Daarbij is er een alternatieve mogelijkheid: indien de aanvrager van mening is dat de algemene voorziening geen adequate oplossing is of een persoonsgebonden budget verstrekt moet worden, dan kan een aanvraag ingediend worden, of als al een aanvraag ingediend is, kan die volgens de reguliere regels van de Algemene wet bestuursrecht worden afgehandeld.

De regels voor algemene voorzieningen zijn de volgende:* het gaat om een voorziening die in tijd een korte duur heeft;* het gaat om een voorziening die betrekking heeft op lichte, niet complexe zorg; of* het gaat om een voorziening ten behoeve van een incidentele zorgbehoefte.2.3 Omvang van het persoonsgebonden budget

Bij huishoudelijke hulp wordt het persoonsgebonden budget vastgesteld op basis van het aantal uren dat een persoon recht heeft op huishoudelijke verzorging.

In het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Appingedam is aangegeven hoeveel budget er beschikbaar gesteld wordt in de vorm van een persoonsgebonden budget.

Wat betreft de overige individuele voorzieningen zal per toekenning een berekening gemaakt moeten worden. De kosten van de voorziening als de voorziening in natura zou worden verstrekt, door de contactpartner “hulpmiddelen” van de gemeente, zijn daarbij uitgangspunt. Dat kan afgeleid worden van bijvoorbeeld een offerte. Daarbij kunnen bedragen geteld worden voor het onderhoud en de reparaties van de voorziening, voor zover daar sprake van kan zijn.

2.4 Uitbetaling persoonsgebonden budget.

Als het persoonsgebonden budget berekend is, kan het bij beschikking aan de aanvrager worden bekendgemaakt. In deze beschikking wordt vermeld wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en voor hoeveel jaar het persoonsgebonden budget bedoeld is.

Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het persoonsgebonden budget dient te worden aangeschaft en meer precies: aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening dient te voldoen, wordt een zo nauwkeurig mogelijk omschreven programma van eisen bij de beschikking gevoegd. Hierdoor kan voorkomen worden dat door onduidelijkheid omtrent de eisen die aan de voorziening gesteld moeten worden een verkeerde voorziening wordt aangeschaft. Wordt dan toch een voorziening aangeschaft die niet aan dat programma van eisen voldoet, dan is gehandeld in strijd met de beschikking.

In de beschikking zal ook opgenomen moeten worden dat er een eigen bijdrage/eigen aandeel in de kosten verschuldigd is. Omdat die eigen bijdrage vastgesteld en geïnd zal worden door het CAK, zal in de meeste gevallen uitsluitend een aankondiging opgenomen kunnen worden.

Iedere budgethouder dient de volgende stukken te bewaren:* de nota/factuur van de aangeschafte voorziening;* een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening;* of een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelenIedere budgethouder ontvangt maandelijks een verantwoordingsformulier dat zij de 1e week van de daaropvolgende maand moeten inleveren. Op basis van deze formulieren kan het college bepalen bij welke budgethouders stukken zullen worden opgevraagd om te controleren of het persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is.

Is dat het geval, dan hoeft er verder niets te gebeuren. Is het persoonsgebonden budget anders besteed dan bedoeld, dan kan het college overwegen het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Daarbij zal leidend zijn of er opzet in het spel is geweest, of dat sprake is geweest van onwetendheid.

2.5 Eigen bijdrage, besparingsbijdrage en eigen aandeel.

Artikel 7 van de Verordening Wmo bepaalt dat bij een te verstrekken voorziening en persoonsgebonden budget een eigen bijdrage verschuldigd kan zijn. Deze eigen bijdrage wordt berekend door het Centraal Administratie Kantoor (CAK).

Het CAK werkt met verzamelinkomens vanuit een peiljaar, welk jaar twee jaar voor het lopende jaar ligt. Dit is noodzakelijk om over de verzamelinkomens, die afkomstig zijn van de belastingdienst, te kunnen beschikken. In 2009 doet men aangifte over 2008, dus dat jaar is nog niet bekend. Vandaar dat het verzamelinkomen over 2007 in 2009 gebruikt wordt. Dit betekent dat er soms een voorlopige vaststelling zal plaatsvinden en achteraf een definitieve vaststelling. Het in mindering brengen van eigen bijdragen of een eigen aandeel zal daardoor vaak niet mogelijk zijn. Al deze activiteiten worden door het CAK uitgevoerd.

Besparingsbijdrage

In de Verordening Wmo is de mogelijkheid opgenomen om bij aanschaf van een voorziening een besparingsbijdrage in rekening te brengen bij de cliënt. Hiervan is sprake wanneer de gemeente een voorziening verstrekt waardoor iemand geld uitspaart. Er wordt een besparingsbijdrage toegepast bij aangepaste fietsen (zoals driewielfiets, handbike en tandem), scootmobielen en wandelwagens.

Het bedrag wat u normaal gesproken kwijt zou zijn voor de aanschaf van een normale fiets wordt in mindering gebracht op het bedrag dat u krijgt uitgekeerd voor de aanschaf van een aangepaste fiets, zoals een driewielfiets.

Het is mogelijk om zowel bij voorzieningen in eigendom als in bruikleen een besparingsbedrag op te leggen. De hoogte van deze bijdrage vindt u terug in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Appingedam 2009.

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden

Mensen met een handicap of beperking kunnen hulp in het huishouden krijgen. Dit kan alleen als de hulp niet door een mantelzorger verzorgd kan worden. Onder mantelzorg verstaat men het volgende: “langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt (Wet Wmo, artikel 1, lid 1 onder b).”

Een mantelzorger is iemand met een emotionele band tot de hulpvrager. Dit kan een partner, kind, ouder of een ander familielid zijn. Ook vrienden, kennissen of buren kunnen de rol van mantelzorger op zich nemen. Een mantelzorger is een onmisbare schakel in de maatschappelijke ondersteuning van een hulpvrager. Deze weet immers vaak beter hoe deze zich voelt en/of wat hij/zij graag wil. De taken die een mantelzorger op zich neemt kunnen erg divers zijn, van boodschappen doen tot 24 uurs zorg van de hulpvrager. Een mantelzorger dient men niet te verwarren met een vrijwilliger. Een vrijwilliger is een persoon die werk verricht zonder hiervoor loon te ontvangen. Een vrijwilliger hoeft geen emotionele band met de hulpvrager te hebben. Een mantelzorger heeft meestal geen vrije keuze.

Vormen van hulp bij het huishouden (HH):a. huishoudelijke hulp 1 (HH 1): schoonmaakwerkzaamheden.b. huishoudelijke hulp 2 (HH 2): schoonmaakwerkzaamheden met andere lichte ondersteuning in de huishouding.Artikel 8 van de Verordening Wmo geeft een tweetal mogelijk te verstrekken voorzieningen aan, namelijk:a. hulp bij het huishouden in natura;b. een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.

Bij deze Beleidsregels zijn bijlagen opgenomen. Een bijlage bevat de normering van hulp bij het huishouden.

3.1 Hulp bij het huishouden in natura of door middel van een persoonsgebonden budget.

Artikel 9 van de Verordening Wmo bepaalt dat om in aanmerking te komen voor hulp bij het huishouden in natura of een persoonsgebonden budget er sprake moet zijn van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek of van problemen bij het uitvoeren van de mantelzorg. Er dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek. Die ziekte of dat gebrek kunnen liggen op de terreinen als vermeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wmo: mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem. De vaststelling hiervan zal op objectieve wijze plaats moeten vinden en in het grote deel van de gevallen op basis van een medische beoordeling. In dat kader kan het noodzakelijk zijn medisch advies te vragen aan een medisch adviseur die daartoe de nodige deskundigheid bezit. Daarbij dient bijzondere aandacht te bestaan voor de zogenaamde medisch moeilijk te objectiveren aandoeningen (mmoa’s), waarbij gewaakt moet worden voor het verlenen van antirevaliderende hulp.

Daarnaast kan ook hulp bij het huishouden verstrekt worden in situaties dat de mantelzorg problemen heeft bij de uitvoering daarvan (artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4 van de Wmo). In situaties dat die problemen (deels) opgelost kunnen worden door het toekennen van hulp bij het huishouden is dat een reden voor toekenning. Daarbij dient er van uitgegaan te worden dat de hulp bij het huishouden plaats vindt bij de hulpvrager, die de mantelzorg ontvangt, en niet bij de mantelzorger thuis, indien die een ander woonadres heeft dan de hulpvrager.

3.2 Gebruikelijke zorg en omvang hulp bij het huishouden.

Gebruikelijke zorg wil zeggen dat als de hulpvrager huisgenoten heeft die het huishoudelijk werk over kunnen nemen, zij verondersteld worden dit door een herverdeling van taken te doen, zodat er geen ruimte meer bestaat hulp bij het huishouden te indiceren. Dit principe is gebaseerd op de achterliggende gedachte dat een leefeenheid in gezamenlijkheid verantwoordelijk is voor het huishoudelijke werk. Dat betekent dat indien degene die gewend is het huishoudelijk werk te doen hiertoe niet meer in staat is, andere leden van de leefeenheid verondersteld worden dit over te nemen.

Dit principe heeft een verplichtend karakter en betreft alle huisgenoten ouder dan 18 jaar. Vanaf 18 jaar wordt men verondersteld in verband met studie op kamers te kunnen wonen en een eenpersoonshuishouden te kunnen draaien. Vanaf 23 jaar wordt men verondersteld een volledig huishouden te kunnen draaien. Onder de 18 jaar wordt men verondersteld te helpen bij het huishouden, zoals het bijhouden van de eigen kamer, het helpen dekken van de tafel, het helpen bij de afwas enz. Ook met deze activiteiten kan rekening gehouden worden bij de indicatie. Daarbij wordt er geen rekening mee gehouden of men het al dan niet wil of al dan niet gewend is te doen. In situaties dat personen uit de leefeenheid die nog nooit huishoudelijk werk hebben gedaan, dit niet kunnen, kan via een tijdelijke indicatie hulp geboden worden bij het aanleren hiervan. De taak wordt dan niet overgenomen maar via instructies gestuurd.

Ook studie of werkzaamheden vormen in principe geen reden om van de gebruikelijke zorg af te zien. Immers, iedereen die werkt zal naast zijn werk het huishouden moeten doen of hier eigen oplossingen voor zoeken (zoals het inhuren van particuliere hulp). Dat geldt ook voor tweeverdieners. Ook ouderen die in staat zijn tot het verrichten van huishoudelijk werk vallen onder de gebruikelijke zorg. Een (zeer) hoge leeftijd kan in sommige omstandigheden aanleiding zijn niet te vragen het huishoudelijk werk aan te leren. Bij werkenden wordt geen rekening gehouden met zeer drukke werkzaamheden en (zeer) lange werkweken. Over het algemeen kan alleen rekening worden gehouden met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn. Daardoor zijn zij immers de facto niet in staat het huishoudelijk werk over te nemen. Maar in alle situaties dat daarbij sprake is van een eigen keuze, zal daar geen rekening mee worden gehouden. De afwezigheid moet een verplichtend karakter hebben. Het gaat te ver chauffeurs die op het buitenland reizen, medewerkers in de offshore of marinemensen die maanden achtereen van huis zijn, te dwingen een andere functie te zoeken. Onder personen die lid zijn van de leefeenheid worden niet verstaan personen die een (pension) kamer huren. Het moet dan gaan om personen die in generlei familiebetrekking staan tot elkaar en er moet daadwerkelijk een huurovereenkomst liggen. In die situaties worden overigens de werkzaamheden ten aanzien van de huurder door de verhuurder als beroepsmatig niet geïndiceerd! Er zijn situaties die op een grensgebied liggen. Bij kloostergemeenschappen bijvoorbeeld is wel sprake van een leefeenheid, maar is er over het algemeen een taakverdeling, die zich niet leent voor overname. In die situatie kan wel geïndiceerd worden voor bijvoorbeeld het schoonmaken van de eigen kamer indien men dit niet zelf meer kan. Gemeenschappelijke ruimten die kenmerkend voor kloosters zijn kunnen niet worden geïndiceerd omdat zij het niveau sociale woningbouw te boven gaan (bibliotheken, gebedsruimten, gemeenschapsruimten, refters) en behoren tot de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenschap.

Voor AWBZ-instellingen geldt dat huishoudelijke verzorging in de functie verblijf is opgenomen en dus niet geïndiceerd kan worden. Voor particuliere tehuizen die verzorging bieden geldt dat daar hulp bij het huishouden voor het eigen appartement of de eigen kamer geïndiceerd kan worden in zoverre de zorg niet door betrokkene wordt betaald. Dan gaat het immers om reeds aanwezige professionele zorg en is er geen tekort of probleem. Dit geldt ook voor door het tehuis verzorgde wasverzorging of maaltijdverzorging. Is er geen sprake van gebruikelijke zorg, dan dient de omvang van de hulp bij het huishouden te worden vastgesteld. Hiervoor moet bepaald worden welke activiteiten de hulpvrager zelf niet kan uitvoeren en welke normtijden hiervoor gelden. Er is, in navolging van de AWBZ gekozen voor normtijden, om een uitgangspunt te hebben voor de omvang van de verschillende taken die in het huishoudelijk werk verricht moeten worden.

De in de bijlage aangegeven normtijden worden gehanteerd. Deze normtijden zijn afkomstig uit het protocol huishoudelijke verzorging van het CIZ en samengesteld in overleg met de landelijke koepel van thuiszorginstellingen. Normering door de gemeente is nodig om een uitgangspunt te hebben en eindeloze discussies te voorkomen over de benodigde tijd voor bepaalde activiteiten (zie bijlage).

3.3 Voorliggende voorzieningen.

Bij al deze onderdelen geldt dat voorliggende voorzieningen voorgaan.

Op basis van de hardheidsclausule kan in bijzondere situaties – bij uitzondering – van deze regels worden afgeweken.

Voorliggende voorzieningen, die altijd algemeen gebruikelijk zijn, kunnen gevonden worden in: kinderopvang (crèche, kinderdagverblijf, overblijfmogelijkheden op school, voor- of naschoolse opvang); oppascentrales; maaltijddiensten; hondenuitlaatservice; boodschappendiensten enz. Niet relevant is of men gebruik wil maken van een voorliggende voorziening. Ook is in principe niet relevant welke kosten aan de voorliggende voorziening zijn verbonden, tenzij sprake zou kunnen zijn van een zogenaamd extreem laag inkomen als geldt bij het begrip algemeen gebruikelijk: een inkomen dat door kosten op grond van de ziekte of het probleem onder de bijstandsnorm uitkomt of dreigt uit te komen door deze kosten. Indien het gaat om zorg in natura, dan kan de toe te kennen hulp bij het huishouden bij beschikking worden toegekend en tevens doorgegeven worden aan de instelling die deze gaat verzorgen. Hierbij is relevant dat de instelling de inhoudelijke opbouw van de indicatie kent. Daardoor kan voorkomen worden dat activiteiten worden uitgevoerd waarvoor geen hulp is toegekend.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

4.1 Woonvoorzieningen in het kader van de Wmo

Cliënten willen het liefst zo lang mogelijk zelfstandig in hun eigen woonomgeving blijven wonen. Hieronder vallen ook ouderen die ziek of gebrekkig worden en als gevolg daarvan hulp en dienstverlening nodig hebben om zelfstandig te kunnen blijven wonen. Door de verstrekking van woonvoorzieningen kan deze zelfstandigheid worden bevorderd.

De gemeente kan bepalen dat een aantal voorzieningen voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking kunnen komen. In de Verordening Wmo zijn een aantal van deze mogelijkheden opgenomen.

Er zijn vier mogelijkheden om een woonvoorziening te verstrekken:1. als algemene woonvoorziening2. als woonvoorziening in natura3. als persoonsgebonden budget4. als financiële tegemoetkoming

Ad 1. Algemene woonvoorziening

Een algemene woonvoorziening is een voorziening die bedoeld is als er een oplossing moet komen om in de zorgbehoefte van de aanvrager te voorzien. Om deze voorzieningen snel te realiseren wordt geen eigen bijdrage gevraagd.

Als een algemene voorziening niet de oplossing is voor het woonprobleem, of als de aanvrager die niet wenst, zal een aanvraag voor een woonvoorziening moeten worden ingediend. In dat geval komen de andere 3 mogelijkheden in aanmerking.

De volgende woonvoorzieningen kunnen op basis van de Wmo verstrekt worden:a. een tegemoetkoming in de verhuis- en (her)inrichtingskosten;b. een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;c. een niet-bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;d. uitraasruimte;e. onderhoud, keuring en reparatie;f. tijdelijke huisvesting;g. huurderving;h. het verwijderen van de woonvoorziening.

4.2 Primaat verhuizing

Bevordering van het zelfstandig wonen betekent niet dat de gemeente Appingedam de woonruimte van de cliënt automatisch aanpast als het normale gebruik van de woonruimte op grond van ergonomische belemmeringen van de cliënt niet (meer) mogelijk is. Als het om een relatief dure aanpassing gaat en er is een reeds aangepaste of goedkoper aan te passen woning aanwezig, dan wel binnen een gestelde termijn beschikbaar, dan hanteert de gemeente het primaat van verhuizen als goedkoopst adequate voorziening. Dit is te vinden in artikel 15 van de Verordening Wmo.

Voordat de uiteindelijke keuze voor verhuizen of aanpassen gemaakt kan worden dient met een aantal aspecten rekening te worden gehouden. De gemeente neemt uiteindelijk de beslissing welke voorziening of combinatie van voorzieningen de goedkoopst adequate oplossing is. Als alle factoren in de overweging zijn meegenomen en de gemeente beslist dat verhuizen de goedkoopst adequate voorziening is, dan is dat de voorziening die wordt verleend.

Rol van het advies

De gemeente moet uit het sociaal-medisch advies kunnen afleiden:

  • a.

    of er sprake is van ondervonden ergonomische belemmeringen in de woning. Welke zijn deze belemmeringen en wanneer zijn ze ontstaan. Ook dient te worden vermeld of belemmeringen veroorzaakt worden door een geobjectiveerd ziektebeeld;

  • b.

    vervolgens moet in het advies worden aangegeven welke bouwkundige en woontechnische voorzieningen aan de woonruimte nodig zijn om deze beperkingen op te lossen dan wel te verminderen. Zo kunnen het aanbrengen van een traplift of het maken van een aanbouw een oplossing bieden die de ergonomische belemmeringen opheffen waarmee de cliënt in het normale gebruik van zijn woonruimte wordt geconfronteerd;

  • c.

    bij ingrijpende en dure voorzieningen is het wel van belang dat de adviseur een beargumenteerde afweging maakt tussen het aanpassen van de woonruimte of verhuizen;

  • d.

    tevens dient te worden aangegeven of de voorgestelde voorzieningen de woning zowel op korte als op langere termijn adequaat maken.

De gemeente moet aan de hand van het advies en de woningkenmerken beslissen ofwel dat het primaat van de verhuizing geldt ofwel dat de woonruimte kan worden aangepast.

4.3 Verhuizen of aanpassen

De gemeente moet aangeven in welke gevallen de woning van de cliënt wordt aangepast en in welke gevallen de cliënt naar een andere, beter geschikte woning zou moeten verhuizen.

Als in het advies aangegeven wordt dat de ergonomische belemmeringen, die in de huidige woonruimte worden ondervonden, door aanpassing onvoldoende opgelost kunnen worden, is verhuizen naar een andere woonruimte de enige adequate oplossing en is het aanpassen van de huidige woonruimte niet aan de orde. De gemeente moet een afweging maken tussen de kosten van het verhuizen (tegemoetkoming in de verhuis- en (her)inrichtingskosten en eventueel het aanpassen van de nieuwe woonruimte) en het aanpassen van de huidige woonruimte.

Daarnaast spelen uiteraard de belangen en sociale aspecten van de cliënt zelf ook een rol bij de afweging. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld de aanwezigheid van mantelzorg (zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een hulpbehoevende door één of meer leden van diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie) en de sociale omgeving van de cliënt (bijvoorbeeld de aanwezigheid van winkels in de buurt, sociale voorzieningen en openbaar vervoer.) Tevens wordt een vergelijking gemaakt tussen de woonlasten van de huidige en de mogelijke nieuwe woning. Alle relevante woonlasten worden daarbij in acht genomen.Als de cliënt eigenaar van de woonruimte is, zal een verhuizing of woningaanpassing andere gevolgen met zich meebrengen dan wanneer de cliënt de woning huurt. Het verhuizen vanuit een koopwoning heeft meer consequenties dan vanuit een huurwoning, zowel emotioneel als financieel. Een eigenaar heeft doorgaans geld geleend en / of een hypotheek op het huis. Als vermogensverliezen optreden of als de cliënt veel aan de woning heeft verbeterd, kan de bereidheid om te verhuizen minder zijn. Op grond van deze factoren kan de gemeente eerder geneigd zijn de woning aan te passen dan een verhuiskostenvergoeding te verstrekken. Een aantal aspecten zal pleiten voor het verkopen van de woning en verhuizen naar een huurwoning. Andere aspecten daarentegen zullen de balans naar het aanpassen van de eigen woning doen doorslaan. Bij de afweging tussen aanpassen of verhuizen wordt in ieder geval rekening gehouden met de volgende kosten:

Huidige en voorzienbare toekomstige aanpassingskosten van de reeds bewoonde woonruimte:a. de kosten van het PGB voor verhuiskosten;b. de eventuele aanpassingskosten van de nieuwe woning;c. kosten van het eventueel vrijmaken van de woning;d. een eventuele financiële tegemoetkoming voor huurder­ving.

De kosten zijn het uitgangspunt bij deze afweging, maar ook andere factoren kunnen een rol spelen:

De mogelijke gebruiksduur van de aanpassing.

Er wordt ook rekening gehouden met het feit dat een aan te passen koopwoning naar alle waarschijnlijkheid minder makkelijk voor hergebruik in aanmerking komt.

- Een revisiebeding, zoals bij huurwoningen, bestaat niet voor eigen wonin­gen;- De gemeente heeft geen instrument om de woning vrij te krijgen;- Het zal niet zo eenvoudig zijn om een geschikte kandidaat voor die woning te vinden, die zowel financieel als ergonomisch gezien geschikt is voor de betreffende woonruim­te.

Consequentie hiervan zal zijn dat eigen woningen meestal voor één enkele belanghebbende aangepast worden.

Indien iemand verhuist binnen 10 jaar nadat zijn / haar woning is aangepast, dient een evenredig deel van de kosten van deze aanpassing te worden terugbetaald. Indien de gemeente, nadat alle factoren in de afweging betrokken zijn, tot de conclusie komt dat verhuizen de goedkoopst adequate oplossing is dan heeft bij het verstrekken van de woonvoorziening de vergoeding voor verhuis- en (her)inrichtingskosten het primaat. Voorkomen moet worden dat een cliënt lang moet wachten op andere woonruimte. Een redelijke termijn is in dit geval een half tot één jaar. Wanneer de cliënt op grond van ergonomische belemmeringen wil verhuizen, stelt een ergotherapeut een programma van eisen op waaraan de toekomstige woning zo mogelijk zal moeten voldoen. Voldoet de toekomstige woning niet aan het programma van eisen dan wordt er geen verhuiskostenvergoeding verstrekt. Aanpassingen, waar men bij de acceptatie van de woning rekening mee had moeten en kunnen houden, worden ook niet verstrekt.

4.4 Ergonomische belemmeringen

Ergonomische belemmeringen zijn het gevolg van objectief vastgesteld, fysieke beperkingen die rechtstreeks ondervonden worden als gevolg van handicap, ziekte of gebrek in een woonruimte wat betreft haar bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid in termen van ADL en HDL.

ADL: algemeen dagelijkse levensactiviteiten, hieronder wordt verstaan: in / uit bed, in / uit stoel, lopen, traplopen, aan – en uitkleden, wassen, eten / drinken, toiletbezoek;

HDL: huishoudelijke dagelijkse activiteiten.

Ergonomische belemmeringen moeten veroorzaakt worden door een geobjectiveerde handicap, ziekte of gebrek en de beperkingen moeten aantoonbaar zijn. Uit de Verordening Wmo en de oude regeling (RGSHG) kan het volgende afgeleid worden: ergonomische belemmeringen begrenzen of verhinderen de cliënt bij de normale rolvervulling van de woning, rekening houdend met de rol van de cliënt in het huishouden. Onder het normale gebruik van een woning worden de primaire woonfuncties verstaan: (het bereiden van) eten, slapen en lichaamsreiniging. Primaire woongedeelten zijn dus de woonkamer, één slaapkamer, de keuken en het sanitair. Daarnaast moet het voor de cliënt mogelijk zijn de woning te betreden en zich binnen de woning te verplaatsen, dat wil zeggen dat een cliënt in ieder geval de primaire woonruimtes kan bereiken en zich in deze primaire woonruimtes kan verplaatsen. Er moet sprake zijn van bouwkundige of woontechnische belemmeringen, dat wil zeggen dat de belemmeringen die een cliënt ondervindt bij het bewonen van een huis rechtstreeks voortkomen uit de bouwkundige en woontechnische staat van de woning.

De volgende zaken vallen niet onder de ergonomische belemmeringen.

Belemmeringen die niet (rechtstreeks) het gevolg zijn van de bouwkundige of woontechnische staat van de woning, maar bijvoorbeeld voortvloeien uit de in de woning gebruikte materialen:

  • a.

    vocht en tocht komen in elke woning voor en belemmeren normaal gesproken het normale gebruik van een woning niet;

  • b.

    allergene factoren, die hun oorzaak vinden in of aan de woonruimte gebruikte dan wel aanwezige materialen.

Belemmeringen die weliswaar ondervonden worden bij het gebruik van de woning maar die niets van doen hebben met de primaire woonfuncties:

  • a.

    afstand van de woning naar de lift en de winkels;

  • b.

    te groot huis of te grote tuin vanwege het ouder worden;

  • c.

    het aanpassen van hobby- en werkruimtes.

Belemmeringen die een cliënt ondervindt in zijn primaire woonfuncties maar die niet rechtstreeks het gevolg zijn van (fysieke) belemmeringen ten gevolge van de handicap, zoals:

- een dialysekamer t.b.v. therapie;- een ligbad t.b.v. therapie.

Uitzondering is de uitraaskamer. Hierbij is geen sprake van ergonomische belemmeringen; de belemmering wordt niet rechtstreeks ondervonden als gevolg van lichamelijk functionele beperking. De definitie van een uitraaskamer is: een verblijfsruimte waarin een cliënt die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Het karakter van de Wmo brengt met zich mee dat de uitraaskamer dienstig moet zijn aan de belangen van de psychische gehandicapte. Aanwezige voorzieningen zijn gericht op het doel van de uitraaskamer, het tot rust laten komen. Doorgaans zal de ruimte daarom prikkelarm en veilig moeten zijn, en tevens zijn uitgerust met voorzieningen die toezicht mogelijk maken. Voor zover dat geen technische apparatuur is kan dat onder de voorziening vallen.

Indien de gevolgen van de gedragsstoornis niet de belangen van de psychische gehandicapte maar die van anderen aangaan, bijvoorbeeld doordat zij bestaan uit hinder voor die anderen, is er geen sprake van een uitraaskamer in het kader van de Wmo.

4.5 Hoofdverblijf.

Artikel 18 van de Verordening Wmo bepaalt in lid 1:

“Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.”

Het hoofdverblijf is de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de betrokkene zijn vaste woon- en verblijf­plaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven. Ook kan het gaan om het feitelijke adres, indien de betrokkene een briefadres heeft. De gemeente waar de woning staat heeft compensatieplicht, behalve in de situatie waarin de persoon uit de Wmo-doelgroep verhuist van de ene gemeente naar een andere gemeente. Een aanvraag voor een woonvoorziening in de vorm van een verhuiskostenvergoeding behoort dan tot de compensatieplicht van de vertrekgemeente.

In uitzonderingssituaties is er sprake van twee hoofdverblijven. Daarbij moet worden gedacht aan gehandicapte kinderen van gescheiden ouders, die in co-ouderschap door beide ouders worden opgevoed en daadwerkelijk de ene helft van de tijd bij de ene ouder wonen en de andere helft van de tijd bij de andere ouder. Alleen in die situatie kunnen in beide ouderlijke woningen woonvoorzieningen getroffen worden, en niet in situaties waarin sprake is van bezoekregelingen. Als de woningen van de ouders in een dergelijke situatie in twee verschillende gemeenten zijn gesitueerd, rust de compensatieplicht alleen op de gemeente waar de woning van de betreffende ouder is gelegen.

Artikel 18 lid 2 geeft uitzonderingen op deze hoofdregel. Als het gaat om woonvoorzieningen zijn er nog een aantal beperkingen, zoals in de Verordening WMO vastgelegd in artikel 19.

De onder artikel 19, lid a genoemde beperking ziet vooral op situaties waarbij vanuit een aangepaste en geschikte woning verhuisd wordt naar een niet of minder aangepaste en geschikte woning. Deze verhuizingen van adequaat naar inadequaat kunnen alleen leiden tot aanpassingen als daar een belangrijke reden voor is. Daaronder kan verstaan worden het aannemen van een functie op een zodanige afstand dat verhuizen noodzakelijk is, de situatie na een echtscheiding waarbij de aangepaste woning niet meer bewoond kan blijven worden enz. In deze uitzonderingssituaties mag verwacht worden dat de aanvrager tevoren contact opneemt met de gemeente, zodat de gemeente mee kan bepalen wat de goedkoopst-adequate oplossing is.

Onder lid b van artikel 19 wordt aangegeven dat bij verhuizing gezocht wordt naar de meest geschikte woning, gezien de omstandigheden van betrokkene. Dat betekent dat als er een keuze is tussen een geschikte en een (minder) niet geschikte woning, gekozen dient te worden voor de geschikte woning. Gebeurt dat niet, dan zal dat aanleiding zijn tot afwijzing. Daarbij kan meegewogen worden of tevoren overleg heeft plaatsgevonden. Ook kan rekening gehouden worden met kennis die een gemeente heeft van op enig moment beschikbare geschikte woningen.

4.6 Woningaanpassingen

Indien het aanpassen van een woonruimte de goedkoopst adequate voorziening is, moet worden aangegeven op welke wijze invulling aan deze keuze wordt gegeven.

Programma van eisen

Bij het formuleren van een programma van eisen speelt een aantal factoren een rol. Hierbij kan gedacht worden aan onder meer:

  • a.

    de ernst en omvang van de beperkingen;

  • b.

    een stabiel of progressief ziektebeeld;

  • c.

    de bouwkundige situatie;

  • d.

    de financiële situatie;

  • e.

    de verschillende alternatieve oplossingen.

Bovenstaande factoren spelen een rol bij de besluitvorming van de gemeente voor welke voorziening zij een tegemoetkoming geeft. Voor het kwaliteitsniveau van de aanpassing wordt uitgegaan van de minimumeisen zoals deze in het Bouwbesluit zijn geformuleerd. Uitgangspunt hierbij is de in de sociale woningbouw gehanteerde kwaliteitsnorm.

Wanneer voor een hoger of luxer kwaliteitsniveau gekozen wordt, komen de extra kosten voor rekening van de belanghebbende.

Een andere situatie is het als alleen de gemeente dat hogere kwaliteitsniveau nastreeft. Bijvoorbeeld omdat de verwachting is dat door het hogere kwaliteitsniveau of een aantal extra aanpassingen de woning zonder al te veel moeite weer aan een andere cliënt kan worden toegewezen ingeval de ”eerste” cliënt niet meer in de woning woont. Vanuit een oogpunt van doelmatigheid kan dan een kwalitatief betere aanpassing als adequaat worden beschouwd. Bij het beoordelen of een voorziening doelmatig en / of adequaat is hoeft de gemeente niet alleen naar de kosten van de aanpassing sec te kijken. Ook de mate van duurzaamheid en de mogelijkheid van het eventueel aan een andere cliënt toewijzen van de aangepaste woning kunnen een rol spelen. Met andere woorden hoe specifiek of algemeen is een bepaalde aanpassing. De ’extra’ kosten zijn dan voor rekening van de gemeente.

Bepaling kosten van de aanpassing

Voor het maken van een schatting van de kosten van verschillende woningaanpassingen maakt de gemeente onder meer gebruik van de literatuur die op dit gebied aanwezig is. Tevens wordt er voor het bepalen van de kosten een offerte aan minimaal 2 aannemers gevraagd. Bij de beoordeling van de prijs/ kwaliteitsverhouding van aan te brengen voorzieningen vindt overleg plaats met de bouw- en woningtoezicht (afdeling Vergunningverlening Toezicht Handhaving.)

Als het gaat om uitbreiding van ruimten worden de volgende maximale vierkante meters aangehouden, tenzij medische noodzaak een ander maximum vergt. Uiteraard dient dat door een onafhankelijk adviserende arts (in principe de adviseur van de gemeente) aangegeven te worden:

Maximaal aantal vierkante meters per vertrek: Soort vertrek / Bij aanbouw / Bij uitbereidingWoonkamer / 30 / 6Keuken / 10 / 41 persoonsslaapkamer / 10 / 42 persoonsslaapkamer / 18 / 4toiletruimte / 2 / 1badkamer- wastafelruimte / 2 / 1- doucheruimte / 3 / 2entree/hal/gang / 5 / 2berging / 6 / 4

Medewerking woningeigenaar

Voordat begonnen kan worden met het aanpassen van de woonruimte is de medewerking van de woningeigenaar nodig. Bij eigenaar – bewoners zal dit naar verwachting geen problemen opleveren aangezien de aanpassing noodzakelijk is voor een lid van het huishouden. Bij verhuurders kan de situatie anders zijn. Hierbij dient een onderscheid gemaakt te worden tussen particuliere en sociale verhuurders. Een sociale verhuurder dient door het bouwen of treffen van voorzieningen aan woongelegenheden te zorgen dat lichamelijk gehandicapten volgens redelijke wensen kunnen worden gehuisvest. Indien een sociale verhuurder in de ogen van de gemeente onvoldoende invulling geeft aan haar taak, bijvoorbeeld door te weigeren medewerking te verlenen aan een woningaanpassing, kan de gemeente het Rijk inschakelen voor eventuele sancties. Ook particuliere eigenaren moeten meewerken. Desnoods kan de gemeente bestuursdwang toepassen op grond van artikel 15a Woningwet.

4.7 Bezoekbaar maken van een woning.

Het betreft hier het aanpassen van de woonruimte voor een gezinslid die opgenomen is in een AWBZ instelling. Om regelmatig het gezin en / of de partner in de ouderlijke / echtelijke woning te kunnen bezoeken. Het bezoekbaar maken van de woning beperkt zich tot de toegang van de woning en het toegankelijk (bruikbaar) maken van het toilet en de woonkamer.

4.8 Aanpassingen van gemeenschappelijke ruimten.

Een financiële tegemoetkoming in de kosten van het aanpassen van gemeenschappelijke ruimten beperkt zich tot:

  • a.

    het verbreden van toegangsdeuren;

  • b.

    het aanbrengen van elektrische deuropeners;

  • c.

    aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw mits de woning in het woongebouw te bereiken is met een rolstoel;

  • d.

    het aanbrengen van drempel of vlonders;

  • e.

    het aanbrengen van een extra trapleuning bij een portiekwoning;

  • f.

    een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het woongebouw.

4.9 Woonvoorzieningen van niet- bouwkundige en woontechnische aard

Op basis van de Wmo kunnen ook roerende woonvoorzieningen (niet aard – en nagelvaste woonvoorzieningen) verstrekt worden. Anders dan bij woningaanpassing of verhuiskostenvergoeding hoeft de cliënt hiervoor geen ergonomische belemmeringen te ondervinden. Grofweg gaat het bij deze roerende woonvoorzieningen om de volgende categorieën:

  • 1.

    woningsanering i.v.m. CARA;

  • 2.

    rolstoelvloerbedekking;

  • 3.

    mobiele patiëntenliften;

  • 4.

    bad / douche / toilethulpmiddelen;

  • 5.

    andere losse woonvoorzieningen.

Woningsanering

Bij personen met luchtwegaandoeningen kan het medisch noodzakelijk zijn stoffen die schadelijk zijn voor de gezondheid in de woning te vervangen. Deze vervanging wordt woningsanering genoemd. Een cliënt kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor het treffen van voorzieningen (bv. vervangen tapijt en/of gordijnen), die als gevolg van astma of chronische bronchitis noodzakelijk zijn (CARA). Woningsanering wordt alleen toegekend als de betrokken zaken nog niet zijn afgeschreven en vervanging medisch gezien dringend noodzakelijk is.

Bij CARA – sanering draait het om vermindering van de huisstofmijtconcentratie in de woning. Voordat wordt overgegaan tot sanering van de woning is het dan ook van belang te constateren of er sprake is van:

  • a.

    huisstofallergie; deze huisstofmijt groeit het beste in een vochtige omgeving; de tweede stap is dan ook

  • b.

    vochtbestrijding.

De huurder dient met betrekking tot de vochtklacht in dat geval eerst contact op te nemen met de eigenaar van de woning. Indien de eigenaar niet wil meewerken of de aangedragen oplossing blijkt niet te werken, dan kan de cliënt een klacht indienen bij de huuradviescommissie. Indien noodzakelijk en gewenst zal de CARA-verpleegkundige in opdracht van de GGD een rapport uitbrengen. Dit is met name van belang als de eigenaar een particuliere verhuurder is, of als de bewoner zelf eigenaar van de woning is. In situaties van verkeerd bewonersgedrag zal voorlichting gegeven moeten worden, bv. door de CARA – verpleegkundige al dan niet gesteund met schriftelijk materiaal. In gevallen van verhelpbare bouwtechnische oorzaken zullen deze eerst opgelost moeten worden. Niet verhelpbaar vocht zal moeten leiden tot een medische indicatie tot verhuizing, als er tenminste tevens sprake is van een (huisstofmijt)allergie. Indien er sprake is van huisstofmijtallergie maar niet van ergonomische belemmeringen (geen trappen kunnen lopen t.g.v. slechte longfunctie) dan wordt er geen verhuis – en inrichtingskostenvergoeding verstrekt. De medische indicatie voor hogere prioriteit verhuizen heeft niets met de handicap te maken of met een indicatie voor een Wmo – voorziening! Vocht en tocht met wellicht verergering van CARA tot gevolg vallen niet onder de Wmo. Die moeten als probleem voor iedereen aangepakt worden via isolatie en centrale verwarming. De cliënt kan in dit geval doorverwezen worden naar de bijzondere bijstand.

Bij de beoordeling van aanvragen voor vergoedingen van deze voorzieningen is de (medische) urgentie van de vervanging van artikelen bepalend. Het kan bijvoorbeeld medisch gewenst zijn om het hele huis stofvrij te maken, terwijl alleen de vervanging van bijvoorbeeld dekens of sanering van de slaapkamer urgent is. De rest zou geleidelijk aan, passend binnen het normale uitgavenpatroon, vervangen kunnen worden.

Indien de cliënt bij aanschaf van het artikel redelijkerwijs had kunnen weten dat hij overgevoelig op bepaalde stoffen reageert, wordt geen vergoeding verleend.

Woningsanering betreft het slaapvertrek:

De sanering betreft in de regel het vervangen van tapijt en gordijnen in het slaapvertrek. De woonkamer behoort tot de mogelijkheden bij kinderen jonger dan vier jaar.

Afschrijvingstermijn:

Vergoeding wordt alleen verstrekt in die gevallen dat de betreffende te vervangen zaken nog niet zijn afgeschreven. Indien een artikel is afgeschreven (na ca. 7 jaar) wordt geen financiële tegemoetkoming verleend.

De vergoeding bedraagt een deel van de kosten, 1/7 per jaar, afhankelijk van de afschrijvingsperiode.

Geen vergoeding voor vervanging vloerbedekking bij verhuizing:

Er wordt geen vergoeding voor woningsanering gegeven bij verhuizing, omdat bij verhuizing de woning opnieuw moet worden ingericht en dan rekening gehouden kan worden met de ondervonden klachten.

Rolstoeltapijt

Indien de vloerbedekking in de woning niet rolstoelvast is wordt in geval van een eerste aanvraag voor een rolstoel die (ook) binnenshuis wordt gebruikt een financiële tegemoetkoming voor de kosten van de rolstoelvloerbedekking verleend. De vervanging van de vloerbedekking moet altijd een acuut karakter hebben. De vergoeding en percentage van de kosten is dezelfde als hierboven genoemd (afschrijvingstermijn).

4.10 Algemeen gebruikelijke (woon)voorzieningen

Op grond van de volgende criteria wordt een voorziening als algemeen gebruikelijk beschouwd:- normaal in de handel verkrijgbaar;- niet specifiek voor gehandicapten/mensen met een beperking bedoeld;- op grote schaal door niet gehandicapten/mensen met een beperking aangeschaft;- niet duurder dan gelijksoortige producten.

Hieronder volgt een lijst met woonvoorzieningen die de gemeente Appingedam op grond van deze criteria als algemeen gebruikelijk beschouwd. Deze lijst wordt van tijd tot tijd aangepast. Op basis van de Wmo komen deze woonvoorzieningen niet voor vestrekking in aanmerking:- douche op glijstang;- éénhendelmengkranen;- thermostaatkraan;- keramische kookplaat;- verlengde raamopeners;- 6+ toilet;- standaard muurbeugels.

Daarnaast zullen onder de term algemeen gebruikelijk die voorzieningen worden genoemd, die op grond van jurisprudentie in het verleden of in de toekomst worden vermeld.

De cliënten worden doorverwezen naar de bijzondere bijstand in geval deze voorziening(en) hun bestedingsbudget te boven gaan.

4.11 Procedure bij bouwkundige aanpassing.

Procedure aanvraag woningaanpassing

1. Vaststellen programma van eisen:

Nadat de aanvraag is ingediend wordt een indicatie gesteld, waarbij een gemeentelijke functionaris met ergonomische, sociale en bouwtechnische deskundigheid of een externe adviseur een programma van eisen voor de goedkoopst adequate woningaanpassing opstelt.

De woningeigenaar vraagt op basis van dat programma van eisen enkele offertes bij een aannemer op.

2 . Het college beoordeelt welke offerte de goedkoopst adequate oplossing biedt:

De gemeente beoordeelt welke bouwofferte in aanmerking komt voor het verlenen van een financiële tegemoetkoming of als basis geldt voor het vaststellen van het PGB.

3 . Het college geeft toestemming:

Het college geeft vervolgens toestemming voor de woningaanpassing, op voorwaarde dat niet reeds zonder toestemming een begin is gemaakt met de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget betrekking heeft.

4. De eigenaar voert uit:

De woningeigenaar is verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningaanpassing conform het programma van eisen.

5. Het college controleert:

Het college verleent slechts een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing indien de door hen aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht. Controle vindt in beide gevallen achteraf plaats.

De genoemde personen moeten ook inzicht krijgen in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing en de gelegenheid krijgen de woningaanpassing te controleren.

6 . Uitbetaling aan de woningeigenaar en gereedmelding:

De financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald aan de woningeigenaar.

Terstond na de voltooiing van de werkzaamheden, doch uiterlijk binnen 6 maanden na het verlenen van toestemming voor het aanpassen van de woning, verklaart diegene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald (de woningeigenaar) aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid (de gereedmelding).

Deze gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming.

De gereedmelding gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorziening is voldaan aan de voorwaarden waaronder het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming is verleend.

Diegene aan wie het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald, dient gedurende een periode van 5 jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

4.12 Voorwaarden voor verstrekking pgb en uitbetaling financiële tegemoetkoming.

Om te bewerkstelligen dat de woningaanpassing wordt uitgevoerd conform het programma van eisen en er aldus een adequate aanpassing wordt verstrekt is een aantal voorwaarden gesteld om de toegekende tegemoetkoming ook daadwerkelijk uit te betalen. De voorwaarden moeten ook middels de beschikking aan de aanvrager en eventueel aan de woningeigenaar, als die niet de aanvrager is, worden bekendgemaakt. Het zijn immers de voorwaarden waaraan het besluit is gebonden.

De volgende voorwaarden zijn van toepassing:

  • a.

    Er mag niet reeds voorafgaand aan de beschikking een begin worden gemaakt met de uitvoering van de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming betrekking heeft, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het college;

  • b.

    Aan door het college aangewezen personen wordt door de eigenaar of huurder toegang verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt aangebracht;

  • c.

    Aan de onder b. genoemde personen wordt inzicht wordt geboden in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing;

  • d.

    Aan de onder b. genoemde personen wordt gelegenheid geboden tot het controleren van de woningaanpassing;

  • e.

    Terstond na de voltooiing van de werkzaamheden doch uiterlijk binnen 1 maand na het toekennen van de financiële tegemoetkoming verklaart de gerechtigde van de financiële tegemoetkoming aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid conform het programma van eisen (PvE);

  • f.

    De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming;

  • g.

    De gereedmelding, gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verleend. Alle rekeningen en betalingsbewijzen worden bijgevoegd.

4.13 Kosten van woningaanpassingen.

De volgende kosten in het kader van een woningaanpassing kunnen in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van (het persoonsgebonden budget) of de financiële tegemoetkoming:

  • 1.

    De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

  • 2.

    De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

  • 3.

    Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen;

  • 4.

    De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

  • 5.

    De leges voorzover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • 6.

    De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

  • 7.

    Renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

  • 8.

    De prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden;

  • 9.

    De door burgemeester en wethouders (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

  • 10.

    De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • 11.

    De kosten van aansluiting op een openbare nutsvoorziening;

  • 12.

    De administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de cliënt, voor zover de kosten onder 1 tot en met 11 meer dan € 1000,- bedragen, 10% van die kosten, met een maximum van € 350,--.

4.14 Opstalverzekering

Bij het vergroten van de woning wordt er van uitgegaan dat de eigenaar van de woning zijn opstalverzekering aan de hogere herbouwwaarde van de woning aanpast.

Hoofdstuk 5 Lokaal verplaatsen per vervoermiddel

5.1 Vervoersvoorzieningen

Het huidige openbaar vervoer is niet altijd goed toegankelijk voor gehandicapten/mensen met een beperking.

Dit is de belangrijkste oorzaak van de vervoersproblemen die cliënten ondervinden. Daarom is het noodzakelijk dat er aan cliënten alternatieven worden aangeboden om zich te kunnen verplaatsen. Mensen die vanwege hun (lichamelijke of psychische) beperkingen langdurig geen gebruik kunnen maken van het regionaal openbaar vervoer kunnen een beroep doen op vervoersvoorzieningen vanuit de Wmo. Het gaat hierbij om het zogenaamde leefvervoer; het vervoer dat nodig is ten behoeve van het maatschappelijk verkeer, het leven van alle dag. Bijvoorbeeld ten behoeve van het bezoeken van familie, kennissen, (sport)verenigingen, winkels, buurthuizen, bibliotheek etc. Psychische problemen zijn alleen een indicatie voor een vervoersvoorziening als dit probleem niet therapeutisch opgelost kan worden. Kunnen psychische problemen wel therapeutisch opgelost worden, dan is de problematiek tijdelijk en valt dit niet onder de wet.

De gemeente Appingedam verschaft voornamelijk vervoersvoorzieningen voor de korte en middellange afstand.

Hieronder zal allereerst ingegaan worden op een aantal algemene uitgangspunten die bij de verlening van vervoersvoorzieningen kunnen worden gehanteerd. Besproken worden begrippen als mobiliteitsbeperking, het verplaatsingsgedrag, het verplaatsingsmotief en de verplaatsingsbestemming, frequentie van verplaatsen en verplaatsen ’in het kader van het leven van alle dag’.

5.2 Algemene uitgangspunten

Mobiliteitsbeperkingen

Mobiliteit is te definiëren als: “het vermogen van de mens om zich te verplaatsen van het ene naar het andere punt op een wijze, die de situatie verlangt”. Met verplaatsen wordt bedoeld het zich in en om de woning bewegen en het afleggen van langere afstanden buitenshuis. Wanneer iemand ten gevolge van een stoornis in zijn / haar vermogen om zich te verplaatsen langdurig is beperkt, wordt de mobiliteit kleiner. Aangezien mobiliteit een belangrijke voorwaarde is voor het participeren in de samenleving, is er sprake van een probleem. Hoe ernstig dit probleem is voor de betrokkene hangt af van de verhouding tussen de verplaatsingsbehoefte en de reële verplaatsingsmogelijkheden. De mobiliteitsbeperking van een belanghebbende kan worden verminderd door verstrekking van een vervoersvoorziening.

De gemeente Appingedam legt het primaat bij het collectief vervoer. Dit betekent dat in eerste instantie wordt gekeken of een collectieve vervoersvoorziening een oplossing vormt voor het vervoersprobleem. Indien aanvrager absoluut geen gebruik kan maken van het collectief vervoer, of wanneer het collectief vervoer niet adequaat is voor de individuele aanvrager, dan bestaat de mogelijkheid om in aanmerking komen voor een al dan niet aanvullende individuele vervoersvoorziening. De geïndiceerde oplossing voor het vervoersprobleem vermindert de beperkingen die de cliënt op het gebied van het vervoer ondervindt: zij hoeft deze niet volledig weg te nemen.

Verplaatsingsgedrag

Tijdens het sociaal – medisch onderzoek voert de adviseur een probleemanalyse uit, waarin de persoonlijke factoren van de cliënt worden meegenomen en waarin wordt vastgesteld op welke gebieden de cliënt problemen ondervindt in het vervullen van zijn vervoersbehoefte. Vervoersproblemen met enkel een sociale of financiële achtergrond vallen niet onder de Wmo; het moet immers gaan om beperkingen op grond van ziekte of gebrek.

Om tot een juiste probleemstelling te komen zijn gegevens nodig over het verplaatsingsgedrag. De gemeente moet een afweging maken; welk deel moet door de Wmo gehonoreerd worden. Voorts heeft de gemeente inzicht nodig in het verplaatsingsgedrag om te komen tot een juiste keuze van het goedkoopste adequate middel.

Het verplaatsingsgedrag kan omschreven worden door:- het verplaatsingsmotief (waarom);- de verplaatsingsbestemming (waarheen);- de frequentie (hoe vaak);- de wijze van verplaatsen (hoe verplaatst men zich);

Verplaatsingsmotief en – bestemming:

Het is dus de taak van de gemeente om vast te stellen of het verplaatsingsmotief onder de compensatieplicht van de gemeente valt en zo ja, op grond van de verplaatsingsbestemming en de frequentie, met welke wijze van verplaatsen het probleem verminderd kan worden.

Bij de Wmo gaat het om maatschappelijk verkeer, het verkeer dat nodig is voor het ‘leven van alle dag’. Vervoer in verband met (vrijwilligers) werk en school vallen hier niet onder. Vervoersvoorzieningen ten behoeve van (para)medisch consult, behandeling of therapie valt ook onder de zorgplicht van de gemeente. Indien de pashouder het zondebudget opreist door het reizen met een medisch motief kan via maatwerk gezocht worden naar een vervoeralternatief (bijvoorbeeld vrijwilligers, mantelzorg of extra zonebudget).

De reguliere zorgplicht voor vervoer houdt in dat er in beginsel zorgplicht is voor regionaal vervoer voor AWBZ-bewoners, en slechts bij wijze van uitzondering - bij dreigende vereenzaming - zorgplicht voor bovenregionaal vervoer. Bij jonge, verstandelijk gehandicapte AWBZ-bewoners van grote instellingen is deze situatie omgedraaid. Daarbij wordt uitgegaan van een dreigend sociaal isolement, tenzij het tegendeel kan worden aangetoond. Uitgangspunt is dat ook bovenregionaal weekendvervoer van en naar het ouderlijk huis onder de zorgplicht valt.

Voor wat betreft de frequentie wordt uitgegaan van bezoek om en om, dus de ene week bezoek van ouders aan de instelling, de andere week bezoek van de AWBZ-bewoners aan het ouderlijk huis.

Recreatief vervoer voor AWBZ-bewoners vanuit het ouderlijk huis valt niet onder de zorgplicht.

Verplaatsingsfrequentie:

Bij het bepalen van de vervoersbehoefte gaat het niet om de vraag hoe vaak de cliënt een bepaalde bestemming wil kunnen bereiken, maar om de vraag hoe vaak hij dat moet kunnen doen om deel te nemen aan het ‘leven van alle dag’ en om de daarvan deel uitmakende wezenlijke sociale contacten te kunnen onderhouden.

Het leven van alle dag

Met betrekking tot het zich verplaatsen buitenshuis moet de cliënt in staat worden gesteld in ieder geval dat te doen wat mensen, gemiddeld genomen, van dag tot dag plegen te doen; voorbeelden:- winkelen / boodschappen doen;- bezoek aan familie / kennissen;- bezoeken van bijeenkomsten en (sport)activiteiten;- bezoek bank / postkantoor;- recreatie/hobby- (para)medisch consult, behandeling of therapie.

De normale dagelijkse verplaatsingen kunnen van individu tot individu verschillen. Dit is afhankelijk van de persoonlijke omstandigheden. Een belangrijke steun voor beantwoording van de vraag of het ‘leven van alle dag’ voor een individu dusdanig wordt verstoord dat een vervoersvoorziening getroffen moet worden, is het in beschouwing nemen van het ‘leven van alle dag’ van een niet cliënt in een zelfde situatie. Bij oudere mensen speelt een rol dat zij moeten leren accepteren dat de ouderdom komt met gebreken. Hierbij moet worden opgemerkt dat de ernst van de beperkingen van de cliënt niet kan worden opgelost.

Bezoekt de cliënt slechts af en toe een bepaalde bijeenkomst en bestaan zijn / haar verplaatsingsproblemen slechts hieruit, dan is er als dit bezoek niet meer mogelijk is geen sprake van een dermate verstoring van het ‘leven van alle dag’ dat hiervoor een voorziening getroffen moet worden. Daarnaast is het van belang om te onderzoeken hoe belanghebbende zich tot nu toe heeft gered en wat hij/zij daarbij nog als belangrijke belemmering heeft ondervonden.

Het kan voorkomen dat een cliënt aangeeft een extreem verplaatsingspatroon te hebben. Wanneer dit het gevolg is van de wens van de cliënt om veel te reizen, hoeft dit geen aanleiding te zijn om naast het collectief vervoerssysteem een aanvullende voorziening toe te kennen. Het gemeentelijk beleid is dat niet gekeken wordt naar het patroon dat men wil hebben maar naar het patroon dat noodzakelijk is voor de normale contacten voor het leven van alledag.

Dat wil zeggen dat een cliënt die, door omstandigheden op grote afstand van zijn familie woont, in dezelfde omstandigheden verkeert als elke niet – cliënt in zo’n situatie. Als men er in die situatie voor kiest de familie zeer frequent te bezoeken, zal dit aanzienlijke vervoerskosten met zich meebrengen. Men kan er ook voor kiezen minder vaak op bezoek te gaan. De wens om ondanks de hiermee gepaard gaande hoge kosten zeer frequent familie of vrienden te bezoeken, kan op zich geen reden zijn aan betrokkene een speciale voorziening toe te kennen.

Rol van het advies

De gemeente moet uit het advies kunnen opmaken op welk gebied de cliënt problemen heeft in het vervullen van zijn / haar vervoersbehoefte.

In dit vervoersbehoefte – onderzoek zal moeten staan:

a:1. wat is de aard van de belemmeringen;2. op grond van welke aandoeningen;3. wat zijn de consequenties voor lopen, zitten, opstaan, opstap, fietsen enz.

b:1. het verplaatsingsmotief / vervoersbehoefte (waarom);2. de verplaatsingsbestemming (waarheen);3. de frequentie van verplaatsen (hoe vaak);4. de afstand tot de winkels;5. de wijze van verplaatsen (hoe verplaatst men zich tot nu toe);6. werkvervoer / leefvervoer.

c:1. een inventarisatie van de vervoersmogelijkheden;2. de aanwezigheid van openbaar vervoer (woning- halte- bestemming);3. de toegankelijkheid van het openbaar vervoer;4. begeleiding: is begeleiding bij openbaar vervoer noodzakelijk;is begeleiding bij het gebruik van het collectief vervoer noodzakelijk;is begeleiding beschikbaar.

d:1. welke oplossingsmogelijkheden zijn er;2. welke is daarvan de goedkoopst adequate.

5.3 Primaat van het collectief vervoer

De gemeente Appingedam heeft het primaat gelegd bij het collectiefopenbaar vervoer. Dit betekent dat, wanneer een cliënt geen gebruik kan maken van het reguliere openbaar vervoer of het openbaar vervoer niet kan bereiken en daardoor vervoersproblemen ondervindt, in eerste instantie bekeken wordt of een collectieve vervoersvoorziening een oplossing vormt voor het vervoersprobleem. Bij aanwezigheid van collectief vervoer wordt geen PGB verstrekt.

Indien men absoluut geen gebruik kan maken van het collectief vervoersysteem, of wanneer het collectief vervoer onvoldoende adequaat is, kan men in aanmerking komen voor een individuele vervoersvoorziening.

Criteria die worden gehanteerd voor toekenning van collectief vervoer:- de cliënt kan slechts maximaal 800 meter zelfstandig lopen;- de cliënt kan niet lang staan;- de cliënt kan geen hoge opstap maken.

5.4 Gebruik van de collectieve vervoersvoorziening

Een (deel)taxivoorziening in natura is ook een collectieve openbare vervoersvoorziening. Het is een vraag- afhankelijk, regionaal taxisysteem, de “Regiotaxi Noord Groningen”. Het systeem rijdt 7 dagen per week, van 06.00 uur ’s morgens tot 01.30 uur ’s nachts. Openbaar betekent in dit geval, dat een ieder gebruik van dit systeem kan maken.

Vraagafhankelijk wil zeggen dat de deeltaxi alleen op afroep rijdt; er is geen vaste dienstregeling. De pashouder dient de taxi tenminste 1 uur van tevoren telefonisch te reserveren. De passagiers worden opgehaald rond het bestelde tijdstip; maximaal 15 minuten eerder en maximaal 15 minuten later. Dit collectief vervoer is van - deur - tot - deur - vervoer: de taxi haalt de cliënt voor de deur op en zet hem/haar ook weer voor de deur van bestemming af. De chauffeur van de taxi helpt, voor zover noodzakelijk, bij het in - en uitstappen. Regionaal wil zeggen dat aan de aanvrager maximaal 900 zones(equivalent in kilometers[1]) per jaar worden verstrekt. Voor het gebruik van dit collectief vervoer is de cliënt per rit de eigen bijdrage verschuldigd in de vorm van een gereduceerd zone/kilometer tarief. De hoogte van het zone/km tarief wordt door de gemeente bepaald. De gemeente heeft het incasseren uitbesteedt aan het vervoerbedrijf dat belast is met dit collectief vervoer.

Enkele variaties voor een Wmo-geïndiceerde ten opzichte van een niet Wmo geïndiceerde:

* de eigen bijdrage: een Wmo-geïndiceerde betaalt een lagere eigen bijdrage dan de niet Wmo-geïndiceerde. De eigen bijdrage van de Wmo-geïndiceerde komt ongeveer overeen met het openbaar vervoerstarief.* begeleiding: indien een Wmo-geïndiceerde niet zelfstandig gebruik kan maken van de taxi, kan een indicatie worden afgegeven voor medische begeleiding tijdens de taxirit (er wordt hier niet gekeken naar de begeleiding die iemand nodig heeft, eenmaal op de plaats van bestemming). De begeleider kan gratis mee reizen.* alleenvervoer: een Wmo-geïndiceerde kan een indicatie krijgen voor alleenvervoer. Dit betekent, dat de cliënt bijvoorbeeld in verband met de handicap niet achter in de taxi kan;* gebruik rolstoeltaxi: een Wmo-geïndiceerde die afhankelijk is van een (elektrische) rolstoel kan met een rolstoelbusje vervoerd worden.* hulp door de chauffeur: een Wmo-geïndiceerde kan bij het in- en uitstappen hulp krijgen van de chauffeur.

Indien de Wmo-geïndiceerde voor iedere verplaatsing buitenshuis is aangewezen op de Regiotaxi, moet bekeken worden of deze wellicht een ander verplaatsingsmiddel behoeft voor de korte afstand (bijvoorbeeld rolstoel, scootmobiel of aangepaste fiets).

5.5 Valys

Voor het bovenregionaal vervoer heeft de gemeente geen Compensatieplicht. Toch is er in samenwerking met alle gemeenten en de overheid een mogelijkheid gecreëerd voor cliënten om bovenregionaal te reizen.

Valys verzorgt op bovenregionaal niveau het sociaal – recreatieve vervoer voor gehandicapten en ouderen. De reisservice is een aanvulling op de bestaande deeltaxi. Valys is als ketenmanager verantwoordelijk voor de organisatie en de kwaliteit van het bovenregionaal vervoer van mensen met een mobiliteitshandicap. Valys is gericht op het plannen en (laten) uitvoeren van bovenregionale reizen van deur tot deur.

Valys biedt cliënten de mogelijkheid om met het openbaar vervoer te reizen. Valys gaat er vanuit dat het, met begeleiding op de stations, voor mensen met een mobiliteitshandicap mogelijk is om met het openbaar vervoer te reizen. Alle Valys – reizigers dienen zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te kunnen maken en met verstoringen om te kunnen gaan. Een begeleider kan gratis meereizen, indien men in het bezit is van een begeleiderskaart. Alle reizigers die met Valys reizen, dienen te beschikken over een Valys – pas. Met deze pas zijn alle gegevens van de bezitter daarvan bij de Valys bekend. Van het reserveren van een reis tot de eventuele klachten die betrokkene heeft. Valys is 7 dagen per week, 24 uur per dag bereikbaar

De kosten die verbonden zijn aan het reizen met Valys zijn gebaseerd op de kosten die verbonden zijn aan het reizen met het reguliere openbaar vervoer.

5.6 Individuele vervoersvoorzieningen

Het primaat van het vervoer ligt dus bij het collectief vervoer. Wanneer men op medische of psychische gronden absoluut geen gebruik kan maken van een collectieve vervoersvoorziening, kan na indicatie een individuele vervoersvoorziening verstrekt worden. Deze individuele vervoersvoorziening kan verstrekt worden in de vorm van een tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en / of gebruik in natura. Het kan in een aantal gevallen mogelijk zijn om een besparingsbijdrage in rekening te brengen. Hiervan kan sprake zijn wanneer de gemeente een voorziening verstrekt waardoor iemand geld uitspaart.In de volgende gevallen kan gesteld worden dat een collectieve vervoersvoorziening niet meer minimaal adequaat is en dient dus een individuele vervoersvoorziening getroffen te worden:1. de cliënt kan niet vervoerd worden in een (rolstoel)taxi;2. de cliënt heeft allerlei hulpmiddelen nodig i.v.m. de handicap, die niet in de taxi meegenomen kunnen worden;

Indien niet met het collectief vervoerssysteem gereisd kan worden, kunnen op basis van de Wmo de volgende individuele vervoersvoorzieningen (eventueel in aanvulling op een collectieve vervoersvoorziening) verstrekt worden:

1. tegemoetkoming in de kosten van:a. gebruik van eigen auto;b. gebruik van (rolstoel)taxi;c. aanpassing in eigen auto;

2. voorziening in natura:a. scootmobiel;b. een ander verplaatsingsmiddel, niet zijnde een eigen auto of een bruikleenauto.

5.7 Tegemoetkoming in de kosten

a. Een tegemoetkoming in de kosten van gebruik van een eigen auto of een (rolstoel)taxi

Wanneer de betrokkene om medische redenen, na indicatie, geen gebruik kan maken van het collectief vervoerssysteem, kan een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto of een (rolstoel)taxi worden verstrekt. De hoogte van deze tegemoetkoming is inkomensafhankelijk. Voor de hoogte van deze vergoeding wordt verwezen naar het “Besluit maatschappelijke ondersteuning Appingedam”.

Het is niet zo dat dit bedrag voldoende dient te zijn om al het vervoer dat de cliënt wenst, te betalen. De overige kosten zijn voor eigen rekening. De gemeentelijke compensatieplicht betreft soms dus maar een gedeelte van de vervoersbehoefte van de cliënt. De vervoerskostenvergoeding wordt altijd beschikbaar gesteld in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

b. Autoaanpassingen

Afgewogen moet worden of het gebruik van collectief vervoer of een individuele rolstoeltaxi een voldoende adequate oplossing biedt. Wanneer die oplossingen niet of onvoldoende adequaat zijn, dan kan de gemeente besluiten de meerkosten voor speciale aanpassingen, voor vergoeding in aanmerking te doen komen.

5.8 Individuele vervoersvoorziening in natura

a. De scootmobiel De scootmobiel is met name geschikt voor vervoer over de korte afstand. In principe wordt een scootmobiel verstrekt met een snelheid van 8 km per uur. Dit is volgens de landelijke normen minimaal adequaat. Op basis van de indicatie kan hiervan afgeweken worden en kan er voor gekozen worden een scootmobiel te verstrekken met een maximum snelheid van 12 dan wel 15 km per uur.

Criteria die worden gehanteerd voor toekenning van een scootmobiel:* de cliënt kan zelf met behulp van loopmiddelen (bv. rollator) minder dan 100 meter lopen;* de cliënt kan niet lang staan;* er is een duidelijke vervoersbehoefte in de directe omgeving van de woning;* gebruik van scootmobiel voor maatschappelijk verkeer zoals boodschappen doen, bezoek aan familie / kennissen, bezoek aan vereniging e.d.:* gebruik van scootmobiel is niet alleen voor recreatieve doeleinden.

Voorwaarden voor de verstrekking van een scootmobiel zijn dat de cliënt verkeersinzicht heeft en dat er een bergingsmogelijkheid is voor de scootmobiel. Deze stalling dient binnen loopafstand (van de cliënt) ofwel reeds aanwezig te zijn, of te kunnen worden gerealiseerd. Een scootmobiel wordt in bruikleen verstrekt.

Omdat de scootmobiel in bruikleen wordt verstrekt zijn de kosten voor onderhoud, verzekering en reparatie voor de gemeente. Met inachtneming van de beperkingen zoals opgenomen in de bruikleenovereenkomst.

Bij verstrekking van een scootmobiel geldt een besparingsbijdrage zijnde de kosten van een normale standaard fiets. De hoogte hiervan wordt bepaald in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Appingedam.

b. Een aangepaste fiets

Het meest gebruikelijke verplaatsingsmiddel in ons land is de fiets. Derhalve kan de fiets als algemeen gebruikelijk beschouwd worden. Om deze reden zal een gewone fiets of een bromfiets nooit voor verstrekking in aanmerking kunnen komen. Deze redenering gaat niet op voor bijzondere fietsen zoals driewiel- of vierwielfietsen, een tandem of een handbike. Een fiets is een vervoermiddel voor met name de korte en middellange afstand. Bij verstrekking van een aangepaste fiets geldt een besparingsbijdrage zijnde de kosten van een normale standaard fiets. De hoogte hiervan wordt bepaald in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Appingedam.

Aangepaste fietsen worden in bruikleen of in natura verstrekt. De kosten voor onderhoud en reparatie komen voor rekening van de gemeente als de voorziening in bruikleen is verstrekt en komen voor rekening van de cliënt als de voorziening in natura is verstrekt.

Driewielfietsen:

Deze fietsen worden speciaal gebruikt door gehandicapten met een slecht evenwicht, verstandelijk gehandicapten of mensen met een gestoorde motoriek. De gemeente Appingedam verstrekt een driewielfiets aan degenen die voor fietsvervoer in het dagelijks leven daarop zijn aangewezen. Leeftijd hoeft daarbij niet van belang te zijn, hoewel er bij kinderen voor verstrekking wel sprake moet zijn van behoefte aan verplaatsing. Een normale (kinder)driewieler wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd en komt niet voor verstrekking in aanmerking, tenzij sprake is van een aangepaste driewieler. Dan kunnen de meerkosten worden vergoed. Afschrijving / gebruiksduur voor de driewielfietsen is minimaal 7 jaar, behoudens calamiteit.

Tandem:

De tandem is een vervoersmogelijkheid voor personen die zonder hulp van een bestuurder niet zelfstandig tot fietsen in staat zijn. Hierbij kan gedacht worden aan visueel gehandicapten (zeer slechtziend of blind) of aan sommige groepen motorisch gehandicapten of aan verstandelijk gehandicapten, waarvoor het noodzakelijk is dat een ander een vast tempo aangeeft en stuurt. Als de tandem louter een rol speelt voor ontwikkeling en ontspanning, valt deze verstrekking niet onder de Compensatieplicht van de gemeente. Voorzieningen voor ontwikkeling en ontspanning zijn afgeschaft, zodat men daartoe nog slechts een beroep kan doen op de bijzondere bijstand. Anders ligt het wanneer de tandem een rol heeft in het kader van het vervoer van alledag.

Handbike:

Dit hulpmiddel bestaat uit een rolstoel met daaraan gekoppeld een fietsdeel met versnellingsnaaf. De handbike kan verstrekt worden aan gehandicapten die zijn aangewezen op een rolstoel en met de combinatie rolstoel / fietsdeel een substantieel deel van de bestemming in het kader van het leven van alle dag bereiken. De handbike wordt in bruikleen verstrekt. Hoewel de grens bij het leefvervoer soms moeilijk te leggen valt, zal in ieder geval bekeken moeten worden of met deze vervoersmiddelen verplaatsingen van alle dag gemaakt zullen gaan worden, of dat het middel louter gebruikt zal worden om op een mooie zomerse dag naar buiten te gaan. In deze laatste situatie is niet de Wmo de aangewezen regeling. Bovenstaande vervoermiddelen worden met name verstrekt voor de korte en middenlange afstand. Deze voorzieningen kunnen naast of in aanvulling op een taxivoorziening worden verstrekt. Minimale levensduur 5 tot 7 jaar.

Geen aanspraak op deze voorzieningen kan worden gedaan indien er sprake is van voorliggende voorzieningen (leef - en werkvervoer - voorziening op grond van de AAW).

c. Autozitjes en fietszitjes

Voor gehandicapte kinderen zijn speciale zitjes voor in de auto of op de fiets. Voor deze zitjes worden kuipvormige zitondersteuningselementen gebruikt. In het algemeen kan het kuipje dat bij een apart onderstel hoort niet als auto- of fietszitje gebruikt worden. Er moet dus een apart zitje aangeschaft worden. De verstrekking van auto- en fietszitjes valt onder de Wmo, hoewel het feitelijk geen vervoersvoorzieningen zijn. Deze voorzieningen maken het vervoer van kinderen op een verantwoorde manier echter wel mogelijk. De voorzieningen worden in natura verstrekt. Hierbij wordt een besparingsbijdrage in rekening gebracht zijnde de kosten van een “normaal” kinderzitje in de auto of op de fiets.

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning: de rolstoel

Dit verplaatsen in en om de woning kan op verschillende wijzen plaatsvinden: met een rollator, lopend met krukken, met een trippelstoel, of met een rolstoel. Van deze voorzieningen valt uitsluitend de rolstoel onder de Wmo. De andere voorzieningen vallen onder andere wettelijke regelingen en zijn daarom op grond van artikel 3 Wmo uitgesloten.

6.1 Algemene uitgangspunten bij selectie rolstoel

Indien uit het sociaal – medisch onderzoek naar voren is gekomen dat een rolstoel de goedkoopst adequate voorziening is om de mobiliteitsbeperking van de cliënt te verminderen, moet een rolstoel geselecteerd worden. Het selecteren van een rolstoel is maatwerk; de gekozen rolstoel moet passen bij de gebruiker. De gebruiker moet er goed mee overweg kunnen en de rolstoel moet bruikbaar zijn in de omgeving waar de gebruiker woont en voor de activiteiten die de gebruiker wil ondernemen.

6.2 Rol van het advies

De volgende factoren moeten in het advies vermeldt worden:

  • a.

    het gebruik;

  • b.

    het gebruiksgebied;

  • c.

    de aandrijving;

  • d.

    de zithouding;

  • e.

    de meeneembaarheid;

  • f.

    antropometrische gegevens.

Op basis van bovenstaande factoren kan een programma van eisen worden opgesteld waaraan de rolstoel moet voldoen om een adequate voorziening te zijn voor de betreffende gebruiker. Aan de hand van dit programma van eisen wordt de goedkoopst adequate rolstoel geselecteerd.

ad a. het gebruik:

Tot de factor gebruik worden zowel de gebruikersfrequentie, de gebruiksduur als het gebruiksdoel gerekend. Bij gebruikersfrequentie en gebruiksduur wordt gekeken hoe vaak de rolstoel over een bepaalde periode gebruikt wordt. Het kan zijn dat een rolstoel gedurende een jaar dagelijks zeer intensief wordt gebruikt en daarna door een andersoortige rolstoel vervangen moet worden, bijvoorbeeld een rolstoel voor een kind in de groei. Het kan ook zijn dat een rolstoel slechts één of twee keer per week gebruikt wordt maar in principe wel voor een periode van tien jaar met dezelfde rolstoel volstaan kan worden. In het kader van de Wmo is het gebruiksdoel van een rolstoel in eerste instantie verplaatsing binnen en buiten het huis. Een rolstoel wordt dus primair beschouwd als een verplaatsingsvoorziening. Met name voor de groep gebruikers die volledig rolstoelafhankelijk is, heeft de rolstoel een functioneel karakter. Indien een rolstoel voor meerdere activiteiten geschikt moet zijn, zullen zekere concessies gedaan worden (bijvoorbeeld ten aanzien van de zithouding) of moeten meerdere rolstoelen verstrekt worden, bijvoorbeeld een rolstoel en een sportrolstoel. Uitgangspunt blijft echter dat de rolstoel in eerste instantie een verplaatsingsvoorziening is.

ad b. het gebruiksgebied:

Er zijn drie gebruiksgebieden te onderscheiden: gebruik binnen, gebruik buiten en gebruik binnen en buiten. Bij de keus van een type rolstoel dient meegewogen te worden of de rolstoel binnen of buiten gebruikt wordt.

ad d. de zithouding:

Mensen die het grootste deel van de dag in een rolstoel doorbrengen hebben belang bij een goede actieve dan wel passieve zithouding en een rust / slaaphouding. De diverse onderdelen van een rolstoel die het lichaam raken, dienen dan ook in afmeting goed aan te sluiten op de lichaamsmaten van gebruiker.

ad e. de meeneembaarheid:

Indien de gebruiker de rolstoel eenvoudig moet kunnen transporteren, is het van belang dat de rolstoel door de gebruiker eenvoudig ingeklapt, opgevouwen of gedemonteerd kan worden. Op die manier kan de rolstoel meegenomen worden in een kofferbak of achter de bestuurdersstoel. Met betrekking tot de meeneembaarheid van de rolstoel (door de cliënt en/ f de begeleider) is het gewicht van de rolstoel ook van belang.

6.3 Vormen van rolstoelvoorzieningen

Artikel 25 van de Verordening Wmo bepaalt dat er drie mogelijkheden zijn om rolstoelen te verstrekken:- Een rolstoel in natura;- Een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoel;- Een forfaitair bedrag te besteden aan een sportrolstoel.

6.4 Rolstoel in natura en pgb

De rolstoelvoorziening kan als voorziening in natura en als persoonsgebonden budget worden verstrekt. Via een medisch onderzoek zal bepaald worden of er een indicatie is voor een rolstoel en zo ja, in welke vorm. Daarbij is de wens van de aanvrager bepalend en zal een persoonsgebonden budget uitsluitend geweigerd worden als daarvan sprake is op basis van artikel 3 van de verordening en artikel 2.2 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Appingedam.

Tot slot is het nog mogelijk een sportrolstoel aan te vragen. Voor een sportrolstoel komt men ingevolge artikel 26, lid 2 van de Verordening Wmo in aanmerking als sportbeoefening zonder sportrolstoel onmogelijk is door aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek. Dit om het ook mogelijk te maken aan niet-rolstoelgebruikers via een sportrolstoel aan sport te kunnen doen.

Het gebruik van een sportrolstoel voor teamsporten is helder. Daarnaast zijn er ook individuele sporten (marathon bijvoorbeeld) waar men een sportrolstoel voor aan zal vragen. Recreatieve activiteiten worden niet onder sport gerekend. De aanvraag voor een sportrolstoel om in de natuur te zijn zal dan ook afgewezen worden. Om deze reden wordt wel de eis gesteld dat men actief lid is van een gehandicaptensportvereniging.

Een sportrolstoel wordt uitsluitend als forfaitair bedrag verstrekt. In het bedrag is een deel als bijdrage in de aanschaf van een sportrolstoel bedoeld en een deel voor onderhoud.

In uitzonderlijke situaties, waarin bijvoorbeeld een elektrische rolstoel noodzakelijk is voor sport, kan met behulp van een beroep op de hardheidsclausule een hoger bedrag worden verstrekt. Dat zal mogelijk zijn als het inkomen de aanschaf van een elektrische sportrolstoel met een forfaitair bedrag niet mogelijk maakt. Een uitgebreide individuele beoordeling is hiervoor noodzakelijk.

6.5 Overige rolstoelvoorzieningen

Aanpassingen aan rolstoelen

Rolstoelen worden altijd op maat verstrekt. Daarom is het soms noodzakelijk dat aanpassingen aan de rolstoel worden uitgevoerd. Ook is het mogelijk dat een rolstoel na enige tijd moet worden aangepast, bijvoorbeeld omdat de lichamelijke situatie van de cliënt is veranderd. Op basis van de Wmo worden deze aanpassingen uitgevoerd. Voorwaarde is wel dat de rolstoel verstrekt of overgenomen is door de gemeente Appingedam. Wanneer de rolstoel is verstrekt door een andere instantie op basis van andere regelgeving wordt de cliënt verwezen naar de oorspronkelijke verstrekker.

Accessoires

Accessoires die medisch noodzakelijk zijn om de rolstoel een adequate voorziening te laten zijn worden vergoed op basis van de Wmo. Hierbij kan gedacht worden aan been – en voetzakken, op het wiel van de rolstoel aangesloten spaakbeschermers en zonneschermen aan buggies en wandelwagens. Been – en voetzakken zijn voor mensen die als gevolg van een verminderde bloedsomloop buitenshuis voortdurend koude voeten en benen hebben van groot belang. Spaakbeschermers zijn voor kinderen en ouderen van belang om te voorkomen dat zij met hun vingers tussen de spaken komen. Zonneschermen worden uitsluitend vergoed indien het kind allergisch is voor zonnestralen. Antidecubituskussens die bijna altijd in de rolstoel liggen worden op basis van de Wmo verstrekt.

Onderhoud en reparatie

Rolstoelen hebben onderhoud nodig. Het soort onderhoud en de kosten van dit onderhoud variëren per type rolstoel. Bij onderhoud en reparatie van handbewogen rolstoelen moet gedacht worden aan het vervangen van versleten banden en bekleding (bijvoorbeeld van armleuningen) maar ook aan mankementen aan remmen en frame. Bij elektrische rolstoelen gaat het om zaken als het bijvullen van de vloeistof in de accu, verhelpen van elektrische storingen en onderhoud van de motor. De kosten van onderhoud en reparatie komen voor rekening van de gemeente. Met inachtneming van de beperkingen (kleine reparaties) zoals opgenomen in de bruikleenovereenkomst tussen cliënt en gemeente.

Vergoeding voor verzekering van de rolstoel.

Alle elektrische rolstoelen worden via de leverancier en op kosten van de gemeente verzekerd.

Hoofdstuk 7 Aanvraag, keukentafelgesprek, medisch advies en besluitvorming

De Wmo onderscheidt zich van de Wvg (de in de Wmo opgenomen Wet voorzieningen gehandicapten) doordat niet meer de beschikbare producten beschreven staan en uitgangspunt zijn van de aanvraagprocedure, maar de problemen of beperkingen door de aanvrager ondervonden en het te bereiken resultaat. Dit te bereiken resultaat in relatie tot de vier terreinen die in artikel 4 Wmo zijn omschreven, te weten:

- het voeren van een huishouden,- zich verplaatsen in en om de woning,- zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel,- medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan.

Waarbij het vierde terrein niet alleen duidt op bepaalde oplossingsmogelijkheden, zoals gebruikmaken van bestaande of aanvullende voorzieningen, zoals maatjes of bezoekregelingen met vrijwilligers, maar ook de formulering van het resultaat is van acties op de eerste drie terreinen en als einddoel daarvan gezien moet worden. De Wmo is immers ook samen te vatten in het woord “meedoen”.

Prestatieveld 6 van de Wmo ondersteunt daarbij via het verstrekken van individuele voorzieningen, als daar aanleiding toe is. Daartoe zal in een gesprek met de aanvrager (keukentafelgesprek) beoordeeld moeten worden wat het te bereiken resultaat zal zijn. Daarna kan bekeken worden welke voorzieningen er al beschikbaar zijn, omdat zij in de maatschappij voor iedereen aanwezig zijn (algemeen gebruikelijke en algemene voorzieningen) welke voorzieningen betrokkene zelf kan verwerven en uiteindelijk welke individuele voorzieningen met alles wat er al is noodzakelijk zijn om het beoogde resultaat te bereiken.

7.2. De aanvraag.De aanvraag is niet automatisch altijd de start van een procedure maar kan in “de kanteling” het gevolg van het gesprek rond de keukentafel zijn. De aanvraag zal dan alleen ingediend worden als het gaat om concrete voorzieningen die getroffen moeten worden. Voorlopig zal een procedure nog altijd starten met een aanvraag en zal het bij de aanvraag nog gaan om concrete voorzieningen. Dat is onvermijdelijk, omdat de aanvraagformulieren nog zo zijn ingericht en zowel aanvragers, maar ook Wmo consulenten gewend zijn te denken in concrete producten. Maar in het aan de aanvraag voorafgaand gesprek kan ook overeengekomen zijn dat in plaats van een scootmobiel aan te vragen het ook mogelijk is een aanvraag in te dienen voor ondervonden beperkingen bij het lokaal verplaatsen per vervoermiddel, om maar dicht bij de wet te blijven (artikel 4, lid 1 aanhef en onder c). Op termijn zullen daarom ook aanvraagformulieren anders ingericht moeten worden. Voordeel van een meer algemene aanvraag is dat het gesprek naar aanleiding van de aanvraag een meer open karakter kan hebben, omdat de aanvrager niet vast zit aan: ik wil een scootmobiel en de behandelend Wmo consulent niet uit is op toetsen of er wel recht bestaat op die scootermobiel. De volgorde: eerst een gesprek en daaruit volgt al dan niet een aanvraag zal het gevolg zijn van een ontwikkeling.

7.3. Gesprek rond de keukentafel.

7.3.1. Nu nog na, maar in de toekomst wellicht voor de aanvraag zal het gesprek rond de keukentafel plaatsvinden. Deze term wordt voorlopig aangehouden, omdat de term nogal beeldend aangeeft hoe het gesprek bedoeld is. Rond de keukentafel, met de persoon van de aanvrager en zijn of haar concrete situatie als uitgangspunt, een reeks gespreksonderwerpen doorlopen, waarbij uiteindelijk vastgesteld kan worden wat het te bereiken resultaat is. Aan de hand van de formulering van dat te bereiken resultaat kan beoordeeld worden welke middelen er zijn om dat resultaat te bereiken en wat daar de gevolgen van zijn. Op dit concrete gesprek wordt verderop ingegaan.

Uiteraard hoeft niet bij elke aanvraag een gesprek rond de keukentafel plaats te vinden. Wie een aanvraag indient voor vervanging van een versleten rolstoel zal bekend zijn. Ook zal in het verleden nooit gekeken zijn wat de persoonlijke situatie en behoeften zijn. In die situatie kan de aanvraag via een korte procedure worden afgehandeld. Overigens, in de periode waarin wordt overgeschakeld van claim beoordelingsgesprekken naar gesprekken rond de keukentafel zal het zinvol kunnen zijn, ook bij bekende aanvragers, dat gesprek rond de keukentafel nog te houden, zeker als er vermoedens zijn dat dit tot andere resultaten zou kunnen leiden waar de aanvrager mee gebaat zou kunnen zijn.

7.3.2. Het eerste punt dat na de aanvraag beoordeeld moet worden is dan ook: moet er een gesprek rond de keukentafel plaatsvinden of is een verkorte aanvraagprocedure een mogelijkheid. Hierbij kunnen als criteria een rol spelen de vraag of de aanvrager al bekend is ofwel of het gaat om een nieuw eerste contact, de vraag of de situatie veranderd lijkt ofwel of er op korte termijn verandering te verwachten is. Als besloten is tot een gesprek rond de keukentafel zal daar een afspraak voor gemaakt moeten worden. Gezien het andere karakter van dit gesprek dan tot nu toe altijd bij aanvragen is gehanteerd (in het verleden is met name beoordeeld of de aanvrager rechthebbend was), zal de aanvrager duidelijk voorgelicht moeten worden over het doel van het gesprek en de manier waarop dit gesprekgevoerd zal gaan worden.

7.3.3. In het gesprek zal allereerst met de aanvrager geïnventariseerd worden wat de aanvrager wel en niet kan en welke behoeften de aanvrager heeft, toegespitst op activiteiten in de woning en in het huishouden, bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich verplaatsen per vervoermiddel in de directe woon- en leefomgeving en bij het ontmoeten van medemensen het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden. In het gesprek zal duidelijk moeten worden om welke behoeften het precies gaat, zoals het bezoeken van een (bepaalde) kerk, het gaan winkelen, familiebezoek enz.

Als dit onderdeel van het gesprek afgerond is, dient zeer zorgvuldig samengevat te worden wat het resultaat is, zowel wat betreft datgene dat (nog) wel gedaan kunnen worden, als datgene waartoe men niet meer in staat is. Deze samenvatting dient op papier te worden vastgelegd, zodat hij herlezen kan worden en de deelnemers aan het gesprek rond de keukentafel aan kunnen geven of zij het gesprek daarin herkennen en de aanvrager met name aan kan geven of hij of zij zichzelf daarin kan herkennen.

7.3.4. De volgende stap is het formuleren van het te bereiken resultaat. Dit te bereiken resultaat kan op een of op meerdere terreinen zijn gelegen. Een voorbeeld: wie door een functiebeperking niet in staat is zich lokaal te verplaatsen, heeft wellicht de wens weer naar familie te gaan, die in een naburige wijk wonen. Daarnaast kan de wens bestaan om zelf boodschappen te doen, te weten 2 tot 3 maal per week. Bovendien kan een wenselijk te bereiken doel zijn om naar het gemeentehuis te gaan om weer als vrijwilliger bij een politieke lokale partij actief te kunnen zijn. Het te bereiken doel kan dan omschreven worden als het bereiken van bestemmingen in een straal van 500 meter tot 5 kilometer. Daarnaast kan de wens bestaan om familie die woont op 50 kilometer, op 250 kilometer en in het buitenland te bezoeken. Tot slot kan kerkbezoek op 20 kilometer afstand een gewenst te bereiken doel zijn. Ook het beoogde resultaat zal weer samengevat en op schrift gesteld moeten worden. Ook nu geldt weer dat zowel de aanvrager als de Wmo consulent dit dient te erkennen/onderschrijven.

7.3.5. Met het geformuleerde te bereiken resultaat kan vervolgens beoordeeld worden in hoeverre dat resultaat te bereiken is door gebruik te maken van algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen en collectieve voorzieningen, of zaken die verstrekt kunnen worden op basis van andere wettelijke regelingen (artikel 2 Wmo). Als aan de hand van het te behalen resultaat beoordeeld is welke algemeen gebruikelijke, welke algemene voorzieningen, welke collectieve voorzieningen mogelijk bij kunnen dragen aan het te behalen resultaat, kan nog beoordeeld worden of er individuele voorzieningen zijn die hieraan eveneens bij kunnen dragen. Het hele scala van individuele voorzieningen, zowel bestaande voorzieningen als ook niet bestaande voorzieningen, die wellicht nog gerealiseerd moeten worden, als ideeën over een oplossing kunnen op een rij worden gezet. Creativiteit, zowel aan de kant van de aanvrager als aan de kant van de Wmo consulent, zijn daarbij van groot belang.

7.3.6. Met deze lijst moet nog een tussenstap gemaakt worden. Artikel 4 Wmo bepaalt in lid 2 “Bij het bepalen van de voorzieningen houdt het college van burgemeester en wethouders rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in de maatregelen te voorzien”. Aan de hand van deze bepaling kan beoordeeld worden in hoeverre de aanvrager in staat is, ook financieel gezien, zelf in de individuele voorzieningen te voorzien. Door het eigen bijdrage systeem dat de Wmo kent is het bij hogere inkomens mogelijk dat men een voorziening geheel zelf zal moeten betalen. Dat kan betekenen dat een aanvrager besluit daartoe zelf over te gaan. Dit kan overigens niet gelden voor rolstoelen, omdat art. 4.1, lid 4 Wmo bepaalt dat voor rolstoelen geen eigen bijdrage verschuldigd is. Ook kan het mogelijk zijn dat men de voorziening weliswaar zelf zal moeten betalen maar niet in staat is of opziet tegen het proces van aanschaffen van de voorziening. In dat geval zal in het kader van de Wmo door de gemeente alles verzorgd kunnen worden, terwijl de aanvrager uiteindelijk zelf betaalt.

7.3.7. Vastgelegd kan op dit punt worden tot welke inventarisatie het te behalen resultaat geleid heeft.

Schriftelijk vastleggen hiervan is van groot belang, evenals het registreren of zowel aanvrager als Wmo consulent het hier mee eens zijn. In feite is dit het eind van het gesprek rond de keukentafel. In gezamenlijkheid is bepaald wat, op basis van de beperkingen van betrokkene, zijn mogelijkheden en onmogelijkheden, zijn wensen en voorkeuren, het te bereiken resultaat zou moeten zijn en op welke wijze dit te bereiken resultaat ingevuld zou kunnen worden. Daarbij gaat het om de in artikel 4 lid 1 Wmo omschreven terreinen voor wat betreft de eventueel toe te kennen individuele voorzieningen. Deze vier terreinen zijn in deze beleidsregels uitgewerkt in de eerdere hoofdstukken. Op dit punt zal beoordeeld moeten worden of er sprake zal moeten zijn van het vragen van een medisch advies of een ander deskundigenadvies.

7.4. Het medisch advies of een advies van een andere deskundige.

7.4.1. Bij toekenning van voorzieningen op grond van de Wvg of bij indicatiestelling ten behoeve van de functie Huishoudelijke Verzorging AWBZ was het begrip “medische noodzaak” doorslaggevend. Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep op beide terreinen blijkt dat die medische noodzaak in de ogen van de Raad noodzakelijk is om voorzieningen te verstrekken. Dit heeft – als dit uitgangspunt ook onder de Wmo geldt - tot gevolg dat een medisch advies van een onafhankelijk sociaal medisch adviseur, van cruciaal belang is. Onder de Wmo, waar het ook kan gaan om psychische of psychosociale problemen, kan een advies van een andere deskundige dan een medicus noodzakelijk zijn. Dit gold onder de Wvg al bij de “uitraasruimte” waar soms het advies van een psycholoog of (ortho)pedagoog werd gevraagd. Onder de Wmo zal dit vaker nodig kunnen zijn. Maar of het nu een medicus of een andere deskundige is, het deskundigenadvies is in bepaalde situaties van groot belang. Daarom is hierover een apart onderdeel opgenomen.

7.4.2. Verordening Wmo gemeente Appingedam 2009

In de Verordening heeft dat vorm gekregen in artikel 32, (met name in lid 2):

1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

a. op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip

en hem te ondervragen;

b. op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.

2. Het college vraagt een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies indien:

a. het handelt om een aanvraag een persoon betreffend die nog niet eerder een

aanvraag in het kader van deze verordening heeft ingediend en het een voorziening betreft

waarvan de kosten naar verwachting het bedrag als genoemd in het Besluit maatschappelijke

ondersteuning Gemeente Appingedam 2010 te boven zal gaan;

b. de gevraagde voorziening om medische redenen wordt afgewezen;

c. het college dat overigens gewenst vindt.

3. Bij de advisering zoals genoemd in het eerste lid wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie (zie bijlage).

4. De beschikking vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

7.4.3. Gebruik van artikel 32 uit de Verordening Wmo gemeente Appingedam 2009.

Lid 1 van dit artikel biedt de basis voor een zorgvuldig onderzoek om te bepalen of er al dan niet sprake is van medische noodzaak. Uit de jurisprudentie blijkt dat indien een aanvrager geen medewerking verleent de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld kan worden.

In lid 2 van dit artikel wordt een aantal situaties genoemd waarin het college de door haar aangewezen adviesinstantie om advies dient te vragen, met andere woorden wanneer vraagt de gemeente medisch advies:

1) De eerste situatie, genoemd onder a, betreft een aanvrager die nog niet eerder een aanvraag heeft ingediend, dus niet bekend is bij het college én die een voorziening aanvraagt die een bepaald bedrag te boven gaat. Het belang van deze regel is dat er voor het college een uitgangssituatie geschapen wordt, waarin medisch geobjectiveerd is vastgesteld wat er met de aanvrager (medisch) aan de hand is, welke problemen ervaren worden en wat de prognose is. Met deze vaststelling is een kader geschapen vanuit welk kader een verantwoorde compensatie van beperkingen plaats kan vinden.

2) Daarnaast wordt steeds als te verwachten is dat een aanvraag om medische reden zal worden afgewezen de medisch adviseur om een advies gevraagd (onder b). Zonder een medisch advies zou in deze situatie het besluit onvoldoende gemotiveerd zijn. De rechter zou een dergelijk besluit vernietigen als onvoldoende gemotiveerd.

3) Tot slot kan het college altijd aanleiding zien om medisch advies te vragen. Dat zal bijvoorbeeld plaatsvinden bij een progressief ziektebeeld, maar zeker ook bij medisch moeilijk te objectiveren aandoeningen. Per situatie zal dit beoordeeld worden. Bij twijfel wordt altijd een medisch advies gevraagd.

7.4.4. Lid 4 bepaalt dat bij de medische advisering de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie, gebruikt moet worden. De ICF is een classificatie van het menselijk functioneren. De classificatie is systematisch geordend in gezondheidsdomeinen en met de gezondheid verband houdende domeinen. Op elk niveau zijn de domeinen verder gegroepeerd op grond van gemeenschappelijke kenmerken, en in een zinvolle ordening geplaatst.[2] Van de zeer uitgebreide ICF[3] zijn met name de lijsten met “functies” en “activiteiten en participatie” van belang. Daarom zijn deze lijsten als bijlage toegevoegd.

De adviseur dient van de ICF gebruik te maken op de volgende wijze. Door de adviseur wordt allereerst aangegeven om welke stoornissen het bij de aanvrager gaat (de ICF is gericht op functiestoornissen). Het gaat daarbij met name om de zogenaamde classificatie op het tweede niveau, en dan met name in de vorm van de op het tweede niveau aangegeven functies. Een lijst van deze functies is opgenomen in bijlage II. Hierbij dienen alleen die functies genoemd te worden die relevant zijn voor de aanvraag, omdat een volledig overzicht geen meerwaarde heeft. Indien dat wel het geval is moeten ook niet direct relevante functies worden aangegeven. Problemen met functies leiden tot stoornissen bij activiteiten en participatie. Het is op dit niveau dat de compensatie op basis van de Wmo plaats zal moeten vinden. Ook bij de vermelding van deze stoornissen in “activiteiten en participatie” zal gebruik gemaakt worden van het begrippenkader van de ICF. De indeling van activiteiten en participatie is als bijlage III opgenomen.

7.4.5. Samengevat betekent dit dat de medisch adviseur in het licht van de aanvraag de stoornis en de daaruit volgende beperkingen evenals de mate van die beperkingen dient te vermelden, gerelateerd aan de mogelijke compensatie of de te verstrekken voorzieningen, waarbij het vocabulaire van de ICF wordt gebruikt.

7.4.6. Het medisch advies wordt door het college beoordeeld en leidt tot (gedeeltelijke) toekenning of afwijzing van de aangevraagde compensatie/voorziening.

7.5. Het uiteindelijke besluit.

Als een medisch, psychologisch, (ortho)pedagogisch of ander deskundigenadvies is ingewonnen kan een beslissing worden genomen. Daarbij spelen alle stadia van het gesprek rond de keukentafel alsmede een eventueel deskundigenadvies plus uiteraard de regels van de Wmo, de Verordening en Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Appingedam 2009 alsmede deze Beleidsregels een rol. In het besluit worden al deze zaken vermeld (met een eventuele verwijzing naar bijgevoegde integrale teksten. Ook zal dit besluit de zogenaamde dubbele motivering van artikel 26 Wmo dienen te bevatten. Het besluit zal uiteindelijk – bevoegd genomen – aan de aanvrager kenbaar gemaakt worden via toezending. Daarbij kan nog de opmerking gemaakt worden dat als het besluit (op onderdelen) negatief is, het aan te bevelen is het besluit persoonlijk toe te lichten via de telefoon of via een kort gesprek. De praktijk leert dat hiermee veel onnodige bezwaarprocedures voorkomen kunnen worden. Zie ook voorbeeld in bijlage IV.

1

Het doen van boodschappen voor het dagelijkse leven.

Hieronder vallen het samenstellen van een boodschappenlijst en het inkopen en opbergen van boodschappen. Dit kan 1x per week worden gedaan en daar kan tot en met 4 personen 60 minuten per week voor worden toegekend. Als het gaat om meer dan 4 personen of als er kinderen jonger dan 12 jaar aanwezig zijn, kan 2x per week boodschappen worden toegekend. Indien de afstand tot de winkels groot is, kan 30 minuten extra worden toegekend. Dat betekent dat voor boodschappen de marge voor toekennen bedraagt 60 tot 150 minuten. Eigen keuzen, zoals de keuze voor speciaal voedsel dat maar beperkt te koop aangeboden wordt, zodat extra gereisd moet worden, of het doen van boodschappen in een groot aantal winkels, worden in principe niet gehonoreerd. Alleen medisch noodzakelijke afwijkingen kunnen gehonoreerd worden.

Maaltijdverzorging: broodmaaltijd, warme maaltijd.

Hieronder vallen wat betreft de broodmaaltijd: broodmaaltijd klaarzetten, tafel dekken en afruimen, koffie/thee zetten en afwassen, met de machine of handmatig. Wat betreft de warme maaltijd vallen hieronder: eten bereiden (voorbereiden en koken) tafel dekken en afruimen, afwassen en opruimen plus opslaan en beheer levensmiddelenvoorraad. Voor de broodmaaltijd kan per keer 15 minuten, voor de warme maaltijd per keer 30 minuten worden toegekend. Zijn er kinderen jonger dan 12 jaar dan kan per keer 20 minuten extra worden toegekend. Per dag kan het dus gaan om 2 broodmaaltijden en 1 warme maaltijd, waarbij de variatie kan liggen tussen 60 minuten en 120 minuten.

Licht poetswerk in huis, kamers opruimen.

Hieronder vallen de volgende activiteiten: Indien geen maaltijdvoorziening is geïndiceerd: afwassen, handmatig 15-30 minuten per keer, machine in- en uitruimen 10 minuten per keer. Opruimen, stof afnemen, bedden opmaken en wekelijkse beurt interieur; dit is afhankelijk van de grootte van de woning en de specifieke kenmerken van de gezinssamenstelling en bedraagt 15 tot 40 minuten per keer. Bij kinderen onder de 12 jaar, bij allergie (alleen als het gaat om een gesaneerde woning) bij ernstige beperkingen in armen en handen die leidt tot extra rommel kan meer tijd worden toegekend. Dit geldt alleen voor de kamers die in gebruik zijn en uitgaande van een woning niveau sociale woningbouw. Extra toegekende tijd in principe maximaal 3 maal per week 20-30 minuten. Totaal betekent dit minimaal 60-90 minuten, maximaal 180 minuten.

Zwaar huishoudelijk werk.

Hieronder vallen: stofzuigen, schrobben, dweilen, soppen van sanitair en keuken, bedden verschonen, opruimen huishoudelijk afval. Omvang bij een eenpersoonshuishouden en een huis met 2 kamers 1 x 3 uur per 14 dagen, of 90 minuten per week. Bij een meerpersoonshuishouden en een huis met 3 kamers of meer geldt drie uur per week.

In grote woningen met een hoge bezettingsgraad, bij een hoge vervuilingsgraad (door de situatie, niet door verwaarlozing) bij COPD-problematiek in een gesaneerde woning, bij aanwezigheid van jonge kinderen kunnen extra uren, afhankelijk van de situatie, worden toegekend. Verzorging huisdieren wordt meegenomen en niet extra geïndiceerd.

Verzorging kleding/linnengoed.

Hier wordt onder gerekend: sorteren en wassen kleding met behulp van een wasmachine, centrifugeren, ophangen en afhalen of was drogen in droger, vouwen, strijken en opbergen, ophangen/afhalen wasgoed. Hiervoor wordt bij 1 persoon 60 minuten per week toegekend, bij 2 personen 90 minuten per week. Meer per week: bij kinderen onder de 16 jaar 30 minuten per week extra, bij bedlegerige personen 30 minuten per week extra, bij extra wassen door overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies etc. 30 minuten per week extra. Bij huishoudens met kleine kinderen kan tot maximaal 3x per week wassen worden toegekend, in andere situaties wordt uitgegaan van éénmaal per week.

Organisatie van het huishouden.

Hiertoe worden gerekend opvang en/of verzorging van kinderen/volwassen huisgenoten (anderen helpen met zelfverzorging) en anderen helpen bij het bereiden van maaltijden. Het gaat hierbij om een ouder die tijdelijk niet in staat is de ouderrol op zich te nemen. Totaal omvang tot maximaal 40 uur per week aanvullend op de eigen mogelijkheden, te besteden aan wassen en aankleden, hulp bij eten en/of drinken, maaltijd voorbereiden, sfeer scheppen, spelen, opvoedingsactiviteiten. Meer of minder kan worden geïndiceerd vanwege het aantal kinderen, de leeftijd van de kinderen, de gezondheidssituatie, het functioneren van kinderen/huisgenoten, aanwezigheid gedragsproblematiek, samenvallende activiteiten.

Dagelijkse organisatie van het huishouden.

Administratieve werkzaamheden, organiseren, plannen en beheren van middelen. Indien hier aanleiding toe bestaat kan hier 30 minuten per week voor worden geïndiceerd. Hiervan kan worden afgeweken bij communicatieproblemen, kinderen onder de 16 jaar of andere tijdvragende huisgenoten, of psychosociale of andere problematiek bij meerdere huisgenoten.

Hulp bij ontregelde huishouding in verband met psychische stoornissen.

Hieronder kan ook observeren vallen, evenals formuleren doelen met betrekking tot huishouding, helpen verkrijgen, handhaven structuur in het huishouden, helpen verkrijgen/handhaven zelfredzaamheid t.a.v. budget, begeleiden ouders bij opvoering (beperkt en in combinatie met andere onderdelen) en begeleiding kinderen. Omvang 30 minuten per week.

Advies, instructie, voorlichting (AIV) gericht op het huishouden.

Instructie omgaan met hulpmiddelen, instructie licht huishoudelijk werk, instructie textielverzorging, instructie boodschappen doen, instructie komen. Maximaal 30 minuten per week. In 3x per week maximaal 6 weken. Bij communicatieproblemen kan meet tijd worden geïndiceerd.

Verschil Hulp bij het Huishouden 1 en 2.

Op grond van de Wmo is de gemeente verantwoordelijk voor de uitvoering van de inkoop van hulp bij het huishouden. Gemeenten mogen de uitvoering van deze taak niet zelf voor hun rekening nemen maar dienen dit op basis van de geldende aanbestedingsregels uit te besteden. De Europese aanbesteding heeft in regionaal verband plaatsgevonden. De verordening onderscheid twee vormen van huishoudelijke hulp: schoonmaakwerkzaamheden (HH1) en

schoonmaakwerkzaamheden aangevuld met organisatie van het huishouden (HH2). In onderstaand overzicht staan de taken die bij HH1 en HH2 horen.

Hulp bij het huishouden: enkel schoonmaakwerkzaamheden (HH1)

Veel cliënten hebben hulp nodig in de huishouding voor het schoonmaken van het

huis. Voor deze categorie cliënten gelden de volgende functies:

  • 1.

    Lichte en zware schoonmaakwerkzaamheden

  • 2.

    Verzorging kleding en linnengoed

  • 3.

    Boodschappen doen voor dagelijks leven (indien een boodschappendienst geen goed alternatief is)

  • 4.

    Maaltijdverzorging (indien een maaltijdservice geen goed alternatief is)

Hulp bij het huishouden: schoonmaakwerkzaamheden, aangevuld met organisatie van het huishouden (HH2)

Een deel van de cliënten heeft additionele hulp nodig bij het organiseren van het huishouden. Deze wordt vastgesteld op basis van de indicatiestelling en kunnen onder meer (tijdelijk) bestaan uit de volgende functies:

  • 1.

    Opvang en/of verzorging van kinderen/volwassen huisgenoten

  • 2.

    Helpen met maaltijdbereiding

  • 3.

    Dagelijkse organisatie van het huishouden

  • 4.

    Instructie, advies en voorlichting gericht op het huishouden

  • 5.

    Psychosociale begeleiding, tevens observeren

De ICF: DE FUNCTIES 2

Hoofdstuk 1 Mentale functies. Algemene mentale functies.BewustzijnOriëntatieIntellectuele functiesGlobale psychosociale functiesTemperament en persoonlijkheidEnergie en driftenSlaapAlgemene mentale functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerdSpecifieke mentale functies.AandachtGeheugenPsychomotorische functiesStemmingPerceptieDenkenHogere cognitieve functiesMentale functies gerelateerd aan taalMentale functies gerelateerd aan rekenenBepalen sequentie bij complexe bewegingenErvaren van zelf en tijdSpecifieke mentale functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerdMentale functies, anders gespecificeerdMentale functies, niet gespecificeerd 

Hoofdstuk 2 Sensorische functies en pijn

Visuele en verwante functies.Visuele functiesFuncties van aan oog verwante structurenGewaarwordingen van oog en verwante structurenVisuele en verwante functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerdHoorfuncties en vestibulaire functiesHoorfunctiesVestibulaire functiesGewaarwordingen gepaard gaande met hoorfuncties en vestibulaire functiesHoorfuncties vestibulaire functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd 

Andere sensorische functiesSmaakReukPropriocepsisTastSensorische functies verwant aan temperatuur en andere stimuliAndere sensorische functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

PijnPijngewaarwordingPijngewaarwording, anders gespecificeerd en niet gespecificeerdSensorische functies en pijn, anders gespecificeerdSensorische functies en pijn, niet gespecificeerd.Hoofdstuk 3 Stem en spraak

StemArticulatieVloeiendheid en ritme van sprekenAlternatieve vormen van stemgebruikStem en spraak, anders gespecificeerdStem en spraak, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 4 Functies van hart en bloedvatenstelsel. Hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel

Functies van hart en bloedvatenstelselHartfunctiesFuncties van bloedvatenBloeddrukFuncties van hart en bloedvatenstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van hematologisch systeem en afweersysteemFuncties van hematologisch systeemFuncties van afweersysteemFuncties van hematologisch systeem en afweersysteem, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van ademhalingsstelselAdemhalingFuncties van ademhalingsspierenFuncties van ademhalingsstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerdAndere functies en gewaarwordingen van hart en bloedvatenstelsel en ademhalingsstelselAndere ademhalingsfunctiesInspanningstolerantieGewaarwordingen gepaard gaande met cardiovasculaire en respiratoire functiesAndere functies en gewaarwordingen van hart en bloedvatenstelsel en ademhalingsstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerdFuncties van hart en bloedvatenstelsel, hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel, anders gespecificeerdFuncties van hart en bloedvatenstelsel, hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel, niet gespecificeerd 

Hoofdstuk 5 Functies van spijsverteringsstelsel, metaboolstelsel en hormoonstelsel

Opname van voedselVerteringAssimilatieDefecatieHandhaving lichaamsgewichtGewaarwordingen verband houdend met spijsverteringsstelselFuncties van spijsverteringsstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Hoofdstuk 1 Leren en toepassen van kennis

Doelbewust gebruiken van zintuigenGadeslaanLuisterenDoelbewust gebruiken van andere zintuigenDoelbewust gebruiken van zintuigen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerdBasaal lerenNadoenHerhalenLeren lezenLeren schrijvenLeren rekenenOntwikkelen van vaardighedenBasaal leren, anders gespecificeerd en niet gespecificeerdToepassen van kennisRichten van aandachtDenkenLezenSchrijvenRekenenOplossen van problemenBesluiten nemenToepassen van kennis, anders gespecificeerd en niet gespecificeerdLeren en toepassen van kennis, anders gespecificeerdLeren en toepassen van kennis, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 2 Algemene taken en eisen

Ondernemen van enkelvoudige taakOndernemen van meervoudige takenUitvoeren van dagelijkse routinehandelingenOmgaan met stress en andere mentale eisenAlgemene taken en eisen, anders gespecificeerdAlgemene taken en eisen, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 3 Communicatie

Communiceren - begrijpenBegrijpen van gesproken boodschappenBegrijpen van non-verbale boodschappenBegrijpen van formele gebarentaalBegrijpen van geschreven boodschappenCommuniceren - begrijpen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Communiceren – zich uitenSprekenZich non-verbaal uitenZich uiten via formele gebarentaalSchrijven van boodschappenCommuniceren - zich uiten, anders gespecificeerd en niet gespecificeerdConversatie en gebruik van communicatie-apparatuur en -techniekenConverserenBesprekenHuishoudelijke takenBereiden van maaltijdenHuishoudelijke taken, anders gespecificeerd en niet gespecificeerdHuishouden doen 

Verzorgen van wat bij huishouden behoort en assisteren van andere personenVerzorgen van wat bij huishouden behoortAssisteren van andere personenVerzorgen van wat bij huishouden behoort en assisteren van andere personen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerdHuishouden, anders gespecificeerdHuishouden, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 7 Tussenmenselijke interacties en relaties

Algemene tussenmenselijke interactiesBasale tussenmenselijke interactiesComplexe tussenmenselijke interactiesOmgaan met onbekendenFormele relatiesInformele sociale relatiesFamilierelatiesIntieme relatiesBijzondere tussenmenselijke relaties, anders gespecificeerd en niet gespecificeerdTussenmenselijke interacties en relaties, anders gespecificeerdTussenmenselijke interacties en relaties, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 8 Belangrijke levensgebieden

Informele opleidingVoorschoolse opleidingSchoolse opleidingBeroepsopleidingHogere opleidingOpleiding, anders gespecificeerd en niet gespecificeerdBeroep en werkWerkend lerenVerwerven, behouden en beëindigen van werkBetaald werkOnbetaald werkBeroep en werk, anders gespecificeerd en niet gespecificeerdEconomisch levenBasale financiële transactiesComplexe financiële transactiesEconomische zelfstandigheidEconomische leven, anders gespecificeerd en niet gespecificeerdBelangrijke levensgebieden, andersGebruiken van communicatieapparatuur en -techniekenCommunicatie, anders gespecificeerdCommunicatie, niet gespecificeerd 

Hoofdstuk 4 Mobiliteit Veranderen en handhaven van lichaamshoudingVeranderen van basale lichaamshoudingHandhaven van lichaamshoudingUitvoeren van transfersVeranderen en handhaven van lichaamshouding, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Dragen, verplaatsen en manipuleren van iets of iemandOptillen en meenemenVerplaatsen van iets of iemand met onderste extremiteitenNauwkeurig gebruiken van handGebruiken van hand en armDragen, verplaatsen en manipuleren van iets of iemand, anders gespecificeerd en niet gespecificeerdLopen en zich verplaatsenLopenZich verplaatsenZich verplaatsen tussen verschillende locatiesZich verplaatsen met speciale middelenLopen en zich verplaatsen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerdZich verplaatsen per vervoermiddelGebruiken van vervoermiddelBesturenRijden op dieren als vervoermiddelZich verplaatsen per vervoermiddel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerdMobiliteit, anders gespecificeerdMobiliteit, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 5 Zelfverzorging 

Zich wassenVerzorgen van lichaamsdelenZorgdragen voor toiletgangZich kledenEtenDrinkenZorgdragen voor eigen gezondheidZelfverzorging, anders gespecificeerdZelfverzorging, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 6 Huishouden 

Verwerven van benodigdhedenVerwerven van woonruimteVerwerven van goederen en dienstenVerwerven van benodigdheden, anders gespecificeerd en niet gespecificeerdgespecificeerdBelangrijke levensgebieden, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 9 Maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven 

Maatschappelijk levenRecreatie en vrije tijdReligie en spiritualiteitMensenrechtenPolitiek en burgerschapMaatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven, anders gespecificeerdMaatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven, niet gespecificeerd.

Ingevolge artikel 26, lid 1 Wmo, dat luidt:

“1. De motivering van een beschikking op een aanvraag om een individuele voorziening vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.”   

Op basis van deze bepaling zal in de beschikking aangegeven moeten worden op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van betrokkene.

Gaat het om een positieve beschikking, dan zal dit niet zo moeilijk zijn. Door in de beschikking aan te geven welke mogelijkheden betrokkene krijgt door de toegekende voorziening(en) is in feite voldaan aan deze opdracht.

Enkele voorbeelden: Bij toekenning van een woonvoorziening, bijvoorbeeld een traplift, kan aangegeven worden dat door deze voorziening betrokkene, die voordien problemen had bij het normale gebruik van de woning, doordat de verdieping niet te bereiken was, thans met de traplift weer op de verdieping kan komen om de slaapkamer en de sanitaire ruimte te bereiken, waarmee het probleem is gecompenseerd. Bij toekenning van een scootmobiel kan aangegeven worden dat betrokkene voordien problemen had bij verplaatsing in de directe woonomgeving, en daardoor problemen bij het bezoeken van winkels, familie en kennissen enz. Deze problemen zijn gecompenseerd middels een Pgb waarmee betrokkene een scootmobiel kan aanschaffen waarmee gedurende vijf jaar de verplaatsingen in de directe woon en leefomgeving gemaakt kunnen worden.Is er geen sprake van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, bestaat er om een andere reden geen medische noodzaak voor het verstrekken van de aangevraagde voorziening of de aangevraagde hulp bij het huishouden, ook dan zal in gevolge artikel 26 lid 1 Wmo gemotiveerd moeten worden op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van betrokkene. Dit is uiteraard niet mogelijk op de wijze zoals bij een positieve beschikking is aangegeven. Bij een afwijzing zal men moeten denken aan een formulering waarbij aangegeven wordt dat compensatie niet noodzakelijk of zelfs ongewenst is, omdat betrokkene zonder de gevraagde voorzieningen ook in staat is zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie te behouden of te bevorderen. Een voorbeeld:

Een aanvrager wil graag een rolstoel bij het verplaatsen in en om de woning en hulp bij het huishouden. Uit medisch onderzoek blijkt dat de diagnose fibromalgie gesteld is door de huisarts en dat er nog geen behandeling heeft plaatsgevonden. In deze situatie kan niet zonder meer toegekend worden, omdat daarbij het risico bestaat dat er geen behandeling plaats gaat vinden en er dus afhankelijkheid van zorg en voorzieningen ontstaat terwijl er dus nog behandelmogelijkheden onbenut zijn. De medisch adviseur zal mevrouw naar de huisarts verwijzen met het advies behandelmogelijkheden te benutten. Hangende die behandelmogelijkheden zal geen rolstoel noch hulp bij het huishouden worden toegekend. Mocht mevrouw in behandeling gaan, bijvoorbeeld bij een revalidatiecentrum, dan zal hooguit in overleg met de behandelaren besloten worden tot een beperkte of tijdelijke inzet van een rolstoel of hulp bij het huishouden, voor zover deze inzet de behandeling niet in de weg staat. De motivering zal dus kunnen zijn:

Door u is een rolstoel en hulp bij het huishouden aangevraagd. Uit medisch onderzoek is gebleken dat er nog behandelingsmogelijkheden zijn. Als wij u nu een rolstoel ter beschikking zouden stellen bestaat de mogelijkheid dat u door gebruikmaking van de rolstoel behandelmogelijkheden in de weg staat. Het doel van de Wmo is niet aanvragers afhankelijk te maken van voorzieningen, maar te compenseren als duidelijk is dat er geen verbetering mogelijk is. Daarom zullen wij u op dit moment geen rolstoel noch hulp bij het huishouden toekennen. Mocht uit uw behandeling in overleg met uw behandelaars blijken dat verstrekking past in uw behandeling, dan kunt u opnieuw contact met ons opnemen, onder overlegging van een verklaring van uw behandelaars.

 

--------------------------------------------------------------------------------

[1] In de nieuwe aanbesteding is afgestapt van het zonesysteem en is overgestapt op een kilometersysteem.

[2] Uit Nederlandse vertaling van de International Classification of Functioning, Disability and Health Compilatie, blz. 22, dit is een toelichting op de ICF, zie http://www. rivm.nl/ whofic/ in/ICFwebuitgave.pdf

[3] http://www.rivm.nl/who-fic/ICD-O-3.htm