Regeling vervallen per 01-05-2012

Re-integratieverordening gemeente Arnhem

Geldend van 01-01-2012 t/m 30-04-2012

Intitulé

Re-integratieverordening gemeente Arnhem

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Re-integratieverordening gemeente Arnhem

Artikel 1 Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Wwb: Wet werk en bijstand;

  • b.

    Ioaw: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze Werknemers;

  • c.

    Ioaz: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • d.

    Anw: Algemene nabestaandenwet;

  • e.

    Wsw: Wet sociale werkvoorziening;

  • f.

    wet: de onder a tot en met e genoemde wetten;

  • g.

    arbeidsinschakeling: arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wwb;

  • h.

    belanghebbende: de persoon die behoort tot de kring der personen als bedoeld in artikel 2;

  • i.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem;

  • j.

    loonwaarde: de opbrengst van de arbeid van een werknemer;

  • k.

    ondersteuning: ondersteuning als bedoeld in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wwb, artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ioaw en artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ioaz;

  • l.

    participatieplaats: een plaats als bedoeld in artikel 10a van de Wwb, artikel 38a van de Ioaw en artikel 38a van de Ioaz;

  • m.

    sociale activering: sociale activering als bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wwb;

  • n.

    traject: een met een belanghebbende overeengekomen dan wel door het college opgelegd geheel van activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of maatschappelijke participatie;

  • o.

    voorziening: een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wwb, artikel 35, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ioaw en artikel 35, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ioaz.

Artikel 2 Reikwijdte

Deze verordening is van toepassing op personen die wonen in de gemeente Arnhem, 18 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn en waarvoor het college op grond van artikel 7 van de Wwb, artikel 34 van de Ioaw en artikel 34 van de Ioaz verantwoordelijk is voor de ondersteuning bij de arbeidsinschakeling of die blijkens een indicatiebeschikking of een herindicatiebeschikking tot de doelgroep van de Wsw behoren.

Artikel 3 Opdracht aan het college

  • 1. Het college zorgt voor een voldoende gevarieerd aanbod van voorzieningen. Het college houdt daarbij rekening met de aard en omvang van door het college te bepalen doelgroepen en de voorzieningen die het meest geschikt zijn voor de personen die behoren tot die doelgroepen.

  • 2. Het college stelt bij het bepalen van het aanbod prioriteiten in verband met de financiële mogelijkheden en maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.

  • 3. Het college bevordert de beschikbaarheid van voorzieningen voor zover die nodig zijn voor het volgen van een traject of voor deelname aan een voorziening of voor het bereiken van het doel van een traject of een voorziening.

Artikel 4 Subsidie- en budgetplafonds

  • 1. Het college kan een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Indien van deze bevoegdheid gebruik wordt gemaakt, wordt bij de bekendmaking van het plafond de wijze van verdeling van de beschikbare middelen bekend gemaakt.

  • 2. Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

  • 3. Een plafond kan niet worden vastgesteld op een hoger bedrag dan het op de begroting beschikbaar gestelde bedrag.

Artikel 5 Verplichtingen belanghebbende

  • 1. Onverminderd andere verplichtingen die gelden op grond van de wet, gelden voor de belanghebbende de volgende verplichtingen:

    • a.

      het verstrekken van de inlichtingen aan het college die nodig zijn voor het bepalen van een geschikt traject en/of een geschikte voorziening;

    • b.

      het verlenen van medewerking aan een onderzoek als bedoeld in artikel 7, vierde lid;

    • c.

      het naar vermogen uitvoering geven dan wel meewerken aan de verschillende onderdelen van het traject of de voorziening;

    • d.

      na te laten hetgeen de realisatie van het doel van het traject of de voorziening belemmert;

    • e.

      het zich jegens de begeleiders en andere betrokkenen binnen het traject of de voorziening onthouden van zeer ernstige misdragingen als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de Wwb;

    • f.

      indien van toepassing, het verlenen van medewerking aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de Wwb.

  • 2. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden. Het college neemt deze verplichtingen op in een beschikking gericht aan belanghebbende.

Artikel 6 Ontheffing verplichtingen

  • 1. Het college beoordeelt of er dringende redenen zijn om de belanghebbende tijdelijk geheel of gedeeltelijk te ontheffen van een of meer verplichtingen voortvloeiend uit deze verordening, de Wwb, de Ioaw of de Ioaz.

  • 2. Bij de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, betrekt het college, indien belanghebbende een alleenstaande ouder is met kinderen tot 5 jaar, ook de ontheffingsmogelijkheid, bedoeld in artikel 9a van de Wwb, artikel 38 van de Ioaw en artikel 38 van de Ioaz. Indien belanghebbende van deze mogelijkheid geen gebruik maakt of kan maken, of een alleenstaande ouder is met kinderen tot 12 jaar, verricht het college daarnaast nader onderzoek naar de beschikbaarheid van passende kinderopvang, de toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van belanghebbende.

  • 3. Het besluit tot ontheffing omvat in ieder geval een termijn waarvoor de ontheffing wordt verleend.

Hoofdstuk 2 Ondersteuning en voorzieningen

Artikel 7 Algemene bepalingen

  • 1. Ondersteuning is gericht op arbeidsinschakeling of als dit nog niet mogelijk is op maatschappelijke participatie.

  • 2. Ondersteuning kan worden geboden in de vorm van praktische hulp, advies of doorverwijzing naar andere instanties, of het aanbieden van één of meer voorzieningen, al dan niet in de vorm van een traject.

  • 3. Het college kan in ieder geval de volgende voorzieningen aanbieden:

    • a.

      arbeidsbemiddeling;

    • b.

      gesubsidieerde arbeidsplaats;

    • c.

      werken met behoud van uitkering;

    • d.

      vrijwilligerswerk;

    • e.

      sociale activering;

    • f.

      scholing en training;

    • g.

      schuldhulpverlening;

    • h.

      subsidies;

    • i.

      premies.

  • 4. Het college kan voordat besloten wordt tot ondersteuning dan wel inzet van een voorziening een onderzoek doen naar de mogelijkheden van de belanghebbende en naar de geschiktheid voor hem van de voorziening of andere vormen van ondersteuning. Dit onderzoek kan in opdracht van het college ook door derden worden verricht.

  • 5. Bij de inzet van voorzieningen kiest het college voor die voorziening die beschikbaar, adequaat en toereikend is voor het doel dat beoogd wordt.

  • 6. Er bestaat geen recht op ondersteuning of inzet van een voorziening indien sprake is van een voorliggende voorziening welke naar het oordeel van het college in voldoende mate bijdraagt aan de arbeidsinschakeling.

  • 7. Er bestaat geen recht op inzet van een voorziening als het subsidie- of budgetplafond, dat voor de betreffende voorziening is vastgesteld, is bereikt.

Artikel 8 Beëindiging van een voorziening en verlaging van de uitkering

  • 1. Het college beëindigt een voorziening:

    • a.

      indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de kring der personen als bedoeld in artikel 2;

    • b.

      indien de persoon die deelneemt algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening; of

    • c.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

  • 2. Tevens beëindigt het college een voorziening, indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichtingen niet nakomt.

  • 3. Indien de persoon die een uitkering op grond van de Wwb, Ioaw of Ioaz ontvangt en gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan de verplichtingen van de relevante wet, deze verordening of andere bij besluit van het college opgelegde verplichtingen, verlaagt het college de uitkering conform hetgeen hierover is bepaald in de van toepassing zijnde maatregelverordening.

  • 4. Indien de persoon die geen uitkering ontvangt op grond van de Wwb, Ioaw of Ioaz en gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan de verplichtingen van de relevante wet, deze verordening of andere bij besluit van het college opgelegde verplichtingen, kan het college de kosten van een voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

  • 5. Het college neemt de besluiten bedoeld in de leden twee, vier en vijf van dit artikel niet:

    • a.

      wanneer de daar bedoelde gedragingen van de persoon die deelneemt aan de voorziening niet of slechts in geringe mate verwijtbaar zijn;

    • b.

      wanneer het doelmatiger is dat de voorziening wordt gecontinueerd; of

    • c.

      wanneer er sprake is van dringende redenen.

Artikel 9 Subsidie voormalige ID-ers

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder voormalige ID-er: de werknemer voor wie de werkgever voorheen op basis van het Besluit In- en Doorstroombanen werd ondersteund.

  • 2. Het college kan aan een werkgever een subsidie verstrekken voor de instandhouding van de arbeidsovereenkomst met een voormalige ID-er als tegemoetkoming in de arbeidskosten, waartoe in ieder geval behoren loonkosten, begeleidingskosten en scholingskosten.

  • 3. De subsidie, bedoeld in het tweede lid, wordt vanaf 1 juni 2012 alleen verstrekt ten behoeve van de voormalige ID-er voor wie de werkgever op 31 mei 2012 een subsidie op grond van de Nadere regels loonkostensubsidie voormalige ID-ers ontving en die na 1 juni 2012 bij de werkgever in dienst blijft en voor wie de werkgever een deel van de arbeidskosten, ten bedrage van de loonwaarde, voor zijn rekening neemt.

  • 4. Het college houdt bij vaststelling van de hoogte van de subsidie, bedoeld in het derde lid, rekening met de voor de betreffende voormalige ID-er bepaalde loonwaarde.

  • 5. Het college verstrekt ambtshalve aan een voormalige ID-er als stimulans voor de aanvaarding van een niet gesubsidieerde dienstbetrekking een premie bij aanvaarding van die betrekking ingeval dat leidt tot beëindiging van de subsidie, bedoeld in het tweede lid.

  • 6. Het college kan bij toepassing van het tweede lid voorschotten verstrekken.

Artikel 10 Individuele plaatsingsbevorderende subsidie

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder werknemer: de belanghebbende van wie is vastgesteld dat hij naar redelijke verwachting in staat is om - ondersteund door aangeboden begeleiding en werkervaring - binnen een periode van anderhalf jaar een niveau van presteren te bereiken, zodanig dat de continuering van een dienstbetrekking op reguliere basis zonder verdere ondersteuning van plaatsingsbevorderende subsidies mogelijk is.

  • 2. Het college kan voor het in dienst nemen van een werknemer als bedoeld in het eerste lid, aan een werkgever op aanvraag, een subsidie, genaamd Individuele Plaatsingsbevorderende subsidie, verstrekken als tegemoetkoming in de arbeidskosten van die werknemer.

  • 3. Tot de arbeidskosten, bedoeld in het tweede lid, behoren in ieder geval loonkosten, begeleidingskosten en scholingskosten.

  • 4. Voorwaarden voor toekenning van de Individuele plaatsingsbevorderende subsidie zijn:

    • a.

      toepassing van de betreffende subsidie is door het college geïndiceerd in een trajectplan dat onderdeel uitmaakt van de aanvraag;

    • b.

      de werkgever begeleidt de werknemer op adequate wijze bij het werkproces en/of stelt faciliteiten beschikbaar voor het realiseren van de vastgestelde trajectdoelen;

    • c.

      de werkgever sluit met de werknemer een arbeidsovereenkomst conform de geldende CAO of rechtspositieregeling af;

    • d.

      de netto beloning op basis van de arbeidsovereenkomst is ten minste gelijk aan de voor de geïndiceerde werknemer van toepassing zijnde uitkeringsnorm;

    • e.

      de werkgever verklaart zich bereid de arbeidsovereenkomst met de werknemer, bij voldoende functioneren, en bij niet ten nadele gewijzigde bedrijfseconomische omstandigheden, aansluitend aan de gesubsidieerde periode te verlengen;

    • f.

      detachering van de werknemer door de gesubsidieerde werkgever bij een andere werkgever is uitsluitend toegestaan, indien zulks onderdeel uitmaakt van een door het college goedgekeurd trajectplan, waarin ook de condities voor detachering zijn vastgelegd;

    • g.

      bij de werkgever kunnen meerdere werknemers, waarvoor een subsidie als bedoeld in dit artikel wordt verstrekt, werkzaam zijn mits deze werknemers maximaal 10 procent van de reguliere formatie uitmaken dan wel de werkgever naar het oordeel van het college op andere wijze voldoende heeft aangetoond dat de werknemer in voldoende mate professioneel wordt begeleid.

  • 5. Het college stelt jaarlijks een normbedrag voor hoogte van de Individuele plaatsingsbevorderende subsidie vast en houdt bij vaststelling van de hoogte van de subsidie rekening met het feit of de werkgever is aan te merken als een werkgever als bedoeld in artikel 1 van het Besluit in- en doorstroombanen zoals dat luidde op 31 december 2003.

  • 6. In afwijking van het bepaalde in het vierde lid, aanhef en onder d, kan subsidie worden verleend zonder dat de netto beloning ten minste gelijk is aan de voor de geïndiceerde werknemer van toepassing zijnde uitkeringsnorm, indien sprake is van persoonlijke omstandigheden bij de werknemer waardoor dit niet mogelijk is of omdat dit gelet op de situatie op de arbeidsmarkt niet mogelijk is.

  • 7. De werkgever is verplicht de werknemer in staat te stellen dat te ondernemen wat nodig is voor de uitstroom naar reguliere arbeid.

  • 8. Het college kan bij de subsidieverlening aan de subsidieontvanger, zonodig in afwijking van het bepaalde in deze verordening, andere verplichtingen opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

  • 9. Het college kan bij toepassing van het tweede lid voorschotten verstrekken.

  • 10. Indien het college na voorafgaande verlening over voldoende gegevens beschikt om de subsidie vast te kunnen stellen, wordt de Individuele plaatsingsbevorderende subsidie binnen twee maanden na afloop van het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend ambtshalve vastgesteld.

Artikel 11 Uitloop-loonsuppletie-subsidie

  • 1. Het college kan aan een werkgever die een arbeidsovereenkomst aangaat met een werknemer ten behoeve van wiens re-integratie een Individuele plaatsingsbevorderende subsidie is verstrekt, een subsidie, genaamd Uitloop-loonsuppletie-subsidie, verstrekken.

  • 2. De Uitloop-loonsuppletie-subsidie wordt onder de volgende voorwaarden en verplichtingen verstrekt:

    • a.

      de arbeidsovereenkomst moet zijn aangegaan voor ten minste zes maanden;

    • b.

      ten aanzien van de werknemer is vastgesteld dat zijn loonwaarde lager is dan de grens die ten aanzien van de betreffende functie gehanteerd moet worden om de werkgeverskosten te kunnen dekken;

    • c.

      de arbeid en de omvang daarvan zijn gelet op de mogelijkheden van de werknemer zodanig dat de werknemer, bij ongewijzigde omstandigheden in staat moet worden geacht de arbeid te kunnen blijven verrichten;

    • d.

      zolang de arbeidsovereenkomst voortduurt kan er periodiek een herbeoordeling van de loonwaarde plaats vinden. De werkgever is verplicht hieraan mee te werken;

    • e.

      het bepaalde in artikel 10, vierde lid is van overeenkomstige toepassing op de Uitloop-loonsuppletie-subsidie.

  • 3. De hoogte van de Uitloop-loonsuppletie-subsidie bedraagt op jaarbasis maximaal 50% van het normbedrag als bedoeld in artikel 10, vijfde lid.

  • 4. Het college kan aan de werkgever, bedoeld in het eerste lid, eenmalig een aanvullende subsidie verstrekken voor de noodzakelijk kosten van aanpassing van de werkplek of werkomgeving van de werknemer. Kosten die voortvloeien uit toepasselijke wet- of regelgeving komen niet voor subsidie in aanmerking.

  • 5. Het college kan bij de subsidieverlening aan de subsidieontvanger, zonodig in afwijking van het bepaalde in deze verordening, andere verplichtingen opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

  • 6. Het college kan bij toepassing van het eerste lid voorschotten verstrekken.

Artikel 12 “Werken voor de stad”-subsidie

  • 1. Het college kan op aanvraag zonder voorafgaande verlening een subsidie, genaamd “Werken voor de stad”-subsidie, verstrekken aan organisaties ten behoeve van de begeleiding van deelnemers die stagewerkzaamheden verrichten voor een project waarbij maatschappelijk gewenste activiteiten worden verricht en waarbij een bijdrage wordt geleverd aan de kwaliteit en de leefbaarheid van de stad ten en de kosten verbonden aan dat project.

  • 2. De “Werken voor de stad”-subsidie wordt onder de volgende voorwaarden verstrekt :

    • a.

      toepassing van deze subsidie is door het college geïndiceerd in een trajectplan dat onderdeel uitmaakt van de aanvraag;

    • b.

      de aanvrager begeleidt de deelnemer op adequate wijze bij het werkproces of stelt faciliteiten beschikbaar voor het realiseren van de vastgestelde trajectdoelen;

    • c.

      binnen het project worden werkzaamheden verricht in de gemeente Arnhem;

    • d.

      het project moet leer- en begeleidingscomponenten omvatten;

    • e.

      binnen het project worden geen commerciële werkzaamheden dan wel activiteiten die tot de kernactiviteiten van de organisatie kunnen worden gerekend verricht;

    • f.

      binnen het project verricht de deelnemer minimaal 20 uur en maximaal 32 uur per week werkzaamheden;

    • g.

      een deelnemer kan maximaal een half jaar aan het project deelnemen, deze periode kan, indien dat naar het oordeel van het college wenselijk is, eenmaal met een periode van maximaal een half jaar worden verlengd;

    • h.

      het project is primair gericht op deelnemers die vooralsnog niet bemiddelbaar zijn op de arbeidsmarkt.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid, aanhef en onder f, kan door het college op basis van individuele omstandigheden de werkduur op minder dan 20 uren worden vastgesteld.

  • 4. De hoogte van de subsidie, bedoeld in het eerste lid, bedraagt per drie maanden niet meer dan € 1.250,-.

  • 5. Het college kan een organisatie die een subsidie als bedoeld in het eerste lid, ontvangt, een aanvullende subsidie verstrekken welke de organisatie als onkostenvergoeding, onder de naam Eurojob, aan de deelnemer dient te verstrekken.

  • 6. De subsidie, bedoeld in het vijfde lid, wordt niet verstrekt ten behoeve van deelnemers die jonger zijn dan 27 jaar.

  • 7. De hoogte van de subsidie, bedoeld in het zesde lid, houdt verband met het aantal gewerkte uren en bedraagt per jaar niet meer dan de laagste kostenvergoeding voor het verrichten vrijwilligerswerk, genoemd in artikel 7, onderdeel h, van de Regeling Wwb en Wij.

  • 8. Het college kan bij toepassing van het eerste en het vijfde lid voorschotten verstrekken.

Artikel 13 Subsidie vrijwilligerswerk

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder vrijwilliger: de belanghebbende die niet bij wijze van beroep werkzaamheden verricht voor doorgaans één privaat- of publiekrechtelijk rechtspersoon die niet is onderworpen aan de heffing van de vennootschapsbelasting, of één sportvereniging of -stichting die op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel e, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 aan de vennootschapsbelasting is onderworpen.

  • 2. Het college kan op aanvraag zonder voorafgaande verlening een subsidie, genaamd subsidie vrijwilligerswerk, verstrekken aan rechtspersonen als bedoeld in het eerste lid, als tegemoetkoming in de kosten voor het in stand houden van de mogelijkheden voor vrijwilligerswerk voor vrijwilligers.

  • 3. De subsidie, bedoeld in het tweede lid, wordt onder de volgende voorwaarden verstrekt:

    • a.

      het verrichten van vrijwilligerswerk draagt bij aan de arbeidsinschakeling van de vrijwilliger;

    • b.

      toepassing van deze subsidie is door het college geïndiceerd in een trajectplan dat onderdeel uitmaakt van de aanvraag;

    • c.

      de vrijwilliger verricht minimaal 17 uur per maand vrijwilligerswerk.

  • 4. De hoogte van de subsidie, bedoeld in het tweede lid, bedraagt per jaar per vrijwilliger niet meer dan de laagste kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk, genoemd in artikel 7, onderdeel h, van de Regeling Wwb en Wij.

  • 5. Het college kan aan een rechtspersoon die een subsidie als bedoeld in het tweede lid, ontvangt, een aanvullende subsidie verstrekken welke de rechtspersoon als onkostenvergoeding, onder de naam Eurojob, aan de vrijwilliger dient te verstrekken.

  • 6. De subsidie, bedoeld in het vijfde lid, wordt niet verstrekt ten behoeve van vrijwilligers die jonger zijn dan 27 jaar.

  • 7. De hoogte van de subsidie, bedoeld in het vijfde lid, houdt verband met het aantal uren dat vrijwilligerswerk is verricht en bedraagt per jaar per vrijwilliger niet meer dan de laagste kostenvergoeding voor vrijwilligerswerk, genoemd in artikel 7, onderdeel h, van de Regeling Wwb en Wij.

  • 8. Het college kan bij toepassing van het tweede en het vijfde lid voorschotten verstrekken.

Artikel 14 €JOB-premie

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder werken op een Eurojob: parttime betaald werk verrichten.

  • 2.

    Het college kan ambtshalve over een aaneengesloten periode van 12 maanden een €JOB-premie verstrekken aan een belanghebbende die:

    • a.

      een uitkering op grond van de Wwb, Ioaw of Ioaz ontvangt;

    • b.

      niet volledig ontheven is van de arbeidsverplichtingen;

    • c.

      voortgang vertoont in zijn re-integratie; en

    • d.

      werkt op een Eurojob,

als tegemoetkoming in de extra uitgaven bij dat werk en ter stimulering van de arbeidsinschakeling.

  • 3.

    De hoogte van de €JOB-premie is afhankelijk van het aantal gewerkte uren in het voorafgaande jaar en bedraagt niet meer dan € 120,- per maand.

  • 4.

    Er bestaat geen recht op een €JOB-premie:

    • a.

      indien de belanghebbende jonger is dan 27 jaar;

    • b.

      indien niet aan de verplichtingen van de Wwb, Ioaw en Ioaz in relatie tot de Eurojob wordt voldaan; of

    • c.

      zolang er aanspraak bestaat op toepassing van de inkomstenvrijlating, bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder n en r, van de Wwb, artikel 8, tweede en vijfde lid, van de Ioaw of artikel 8, derde en negende lid van de Ioaz;

    • d.

      indien de belanghebbende gedurende 30 maanden gebruik heeft gemaakt van de inkomstenvrijlating, bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder r, van de Wwb, artikel 8, vijfde lid, van de Ioaw of artikel 8, negende lid van de Ioaz.

  • 5.

    De in het tweede lid bedoelde periode van 12 maanden kan aansluitend eenmalig, door het college worden verlengd met 12 maanden, als op dat moment aan de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid, wordt voldaan.

  • 6.

    De in het vijfde lid bedoelde periode van 12 maanden kan aansluitend eenmalig, door het college worden verlengd met 6 maanden, als op dat moment aan de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid, wordt voldaan.

  • 7.

    In afwijking van het tweede, vijfde en zesde lid kan het college indien de belanghebbende gedurende minder dan 30 maanden gebruik heeft gemaakt van de inkomstenvrijlating, bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder r, van de Wwb, artikel 8, vijfde lid, van de Ioaw of artikel 8, negende lid van de Ioaz, de €JOB-premie, voor een kortere periode dan respectievelijk 12 of 6 maanden verstrekken.

  • 8.

    De totale duur van de inkomstenvrijlating, bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder r, van de Wwb, artikel 8, vijfde lid, van de Ioaw of artikel 8, negende lid, van de Ioaz en de €JOB-premie op grond van het zevende lid, bedraagt samen niet meer dan 30 maanden.

Artikel 15 Participatieplaatspremie

  • 1. Het college verstrekt zonder voorafgaande verlening elke zes maanden een premie aan personen die onbeloonde additionele werkzaamheden in het kader van een participatieplaats verrichten en:

    • a.

      die een uitkering op grond van de Wwb, Ioaw of Ioaz ontvangen; of

    • b.

      die een uitkering van het UWV ontvangen, voor zover het college en het UWV overeen zijn gekomen dat het college hen ondersteunt bij arbeidsinschakeling.

  • 2. De hoogte van de premie houdt verband met het aantal gewerkte uren in het voorafgaande half jaar en bedraagt per jaar niet meer dan de laagste kostenvergoeding voor het verrichten vrijwilligerswerk, genoemd in artikel 7, onderdeel h, van de Regeling Wwb en Wij.

  • 3. De premie wordt niet verstrekt indien:

    • a.

      de belanghebbende jonger is dan 27 jaar;

    • b.

      belanghebbende in het voorafgaande half jaar naar het oordeel van het college onvoldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op arbeidsinschakeling;

    • c.

      de aan de participatieplaats verbonden verplichtingen in het voorafgaande half jaar zijn geschonden.

Artikel 16 Werkaanvaardingspremie

  • 1. Het college kan zonder voorafgaande verlening, als tegemoetkoming in de kosten bij werkaanvaarding een werkaanvaardingspremie verstrekken aan een persoon die een uitkering op grond van de Wwb, Ioaw of Ioaz heeft ontvangen en werkaanvaarding heeft geleid tot beëindiging van de uitkering gedurende minimaal een maand.

  • 2. De hoogte van de werkaanvaardingspremie bedraagt niet meer dan € 500,-.

  • 3. Er bestaat geen recht op een werkaanvaardingspremie indien:

    • a.

      in de periode van 24 maanden voorafgaand aan de beëindiging van de uitkering wegens werkaanvaarding, de uitkering reeds eerder is beëindigd wegens werkaanvaarding en daarvoor een werkaanvaardingspremie is verstrekt;of

    • b.

      de belanghebbende zijn inlichtingenverplichtingen op grond van de wet of de verordening in relatie tot de werkaanvaarding niet na is gekomen.

  • 4. Indien het college over voldoende gegevens beschikt om de premie vast te kunnen stellen, wordt de werkaanvaardingspremie binnen twee maanden na aanvang van de werkzaamheden ambtshalve vastgesteld.

Artikel 17 Scholing

  • 1. Het college kan scholing gericht op arbeidsinschakeling aanbieden indien het verwerven en behouden van algemeen geaccepteerde arbeid zonder inzet van dit instrument voor de belanghebbende naar het oordeel van het college niet haalbaar is.

  • 2. Het college biedt aan de belanghebbende op een participatieplaats, voor zover deze niet beschikt over een startkwalificatie, een voorziening gericht op arbeidsinschakeling in de vorm van scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert en die de kans op inschakeling in het arbeidsproces vergroot, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de belanghebbende te boven gaat.

  • 3. De scholing kan aangeboden worden in de vorm van een subsidie.

Artikel 18 Aanvullende vergoeding kinderopvang

Het college kan een aanvullende vergoeding voor noodzakelijke kinderopvang verstrekken.

Artikel 19 Schulddienstverlening

Het college kan in het kader van de arbeidsinschakeling, maatschappelijke participatie of ter voorkoming van sociaal isolement schulddienstverlening aanbieden.

Artikel 20 Sociale activering

Het college kan in het kader van de arbeidsinschakeling, maatschappelijke participatie of ter voorkoming van sociaal isolement, activiteiten in het kader van sociale activering aanbieden.

Artikel 21 Vergoeding overige noodzakelijke kosten

Het college kan een vergoeding verstrekken voor noodzakelijke kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling of maatschappelijke participatie voor zover daarvoor geen beroep op een voorliggende voorziening kan worden gedaan.

Artikel 22 Overige voorzieningen

Het college kan ook andere dan in deze verordening genoemde noodzakelijke voorzieningen gericht op de arbeidsinschakeling of maatschappelijk participatie aanbieden.

Artikel 23 Uitbreiding reikwijdte

Het college kan de voorzieningen als bedoeld in artikel 18 en 19 met inachtneming van de Wet participatiebudget ook aanbieden aan personen die niet onder de reikwijdte van deze verordening vallen.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 24 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 25 Intrekking oude regeling

De Re-integratieverordening Gemeente Arnhem, vastgesteld op 5 oktober 2004 en zoals laatstelijk gewijzigd op 29 juni 2009, wordt ingetrokken.

Artikel 26 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2012.

Artikel 27 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Re-integratieverordening.

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Arnhem in de openbare vergadering van 6 december 2011.

De voorzitter, De griffier,

Artikelsgewijze toelichting

Algemeen

Centraal staat werk boven inkomen. Alle inspanningen van belanghebbende en gemeente dienen te zijn gericht op arbeidsinschakeling. Onder arbeidsinschakeling wordt verstaan het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid, zonder dat daarbij gebruik wordt gebruik van een daarop gerichte voorziening die door de gemeente wordt aangeboden. Met deze laatste beperking wordt aangegeven dat gesubsidieerde arbeid, als voorziening in het kader van deze wet, weliswaar algemeen geaccepteerde arbeid is maar geen einddoel kan zijn. De werknemer op een gesubsidieerde arbeidsplaats mag daarom van de gemeente verwachten dat zij zo nodig ondersteuning geeft, gericht op doorstroom naar ongesubsidieerd werk.

Re-integratie is het geheel van activiteiten dat leidt tot arbeidsinschakeling. De wet stelt het college van burgemeester en wethouders daarvoor mede verantwoordelijk door de opdracht de cliënt bij zijn arbeidsinschakeling te ondersteunen. Daarbij wordt een voorziening aangeboden indien dit naar het oordeel van het college nodig is.

Het primaat van arbeidsinschakeling laat onverlet dat de gemeente de mogelijkheid heeft een voorziening aan te bieden in plaats van arbeid als daarmee voor betrokkene de kans op duurzame arbeidsinschakeling wordt vergroot.

Deze verantwoordelijkheden van betrokkene en gemeente voor arbeidsinschakeling en re-integratie vraagt om een heldere formulering van rechten en plichten van belanghebbende. Hij moet gebruik kunnen maken van voorzieningen gericht op inschakeling in het arbeidsproces als dat naar het oordeel van de gemeente nodig is. Zowel bij het toekennen van rechten als bij het opleggen van verplichtingen speelt het toepassen van maatwerk door gemeenten een hoofdrol. Gemeenten hebben een grote beleidsruimte te geven bij de invulling van de individuele rechten en plichten en bij het aanbieden van voorzieningen

Voor het verstrekken van subsidies en van premies is een wettelijke basis in een verordening vereist. Hoewel de Algemene subsidieverordening (ASV) reeds een basis biedt voor het college om nadere regels vast te stellen, is ten behoeve van de structuur van deze (Re-integratie-) verordening er voor gekozen om de subsidievormen die in het kader van de re-integratie worden ingezet op te nemen in deze verordening.

Artikel 1 Definities

Dit artikel bevat een aantal begripsbepalingen. Er is zoveel mogelijk aangesloten bij de begrips-bepalingen uit de Wwb.

Artikel 2 Reikwijdte

Algemeen

De gemeente draagt op grond van artikel 7, eerste lid van de Wwb een algemene zorg voor de re-integratie van bijstandsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een Anw-uitkering. Het is daarbij aan de gemeente om te beoordelen of betrokkene op eigen kracht in staat is algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden of dat ondersteuning nodig is richting arbeidsinschakeling. In dat laatste geval is de gemeente vervolgens verantwoordelijk voor het leveren van deze ondersteuning in de vorm van voorzieningen. Zie ook het algemene deel van deze toelichting.

Uitkeringsgerechtigden, Anw-ers en nuggers

Tot de doelgroep van deze verordening behoren in eerste instantie degenen die een uitkering op grond van de Wwb, Ioaw of Ioaz ontvangen, Anw-ers, niet-uitkeringsgerechtigden (nuggers) en degene die vanwege een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (bijvoorbeeld gesubsidieerde arbeid) niet tot deze groepen behoren.

In de Wwb is immers als taak voor de gemeente opgenomen om ook te voorzien in voorzieningen voor re-integratie van niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een uitkering op grond van de Anw. De niet-uitkeringsgerechtigden en degenen met een Anw-uitkering kunnen dan ook net als de uitkeringsgerechtigde aanspraak maken op ondersteuning door de gemeente bij hun re-integratie. Het is echter aan de gemeente om te bepalen of betrokkene daadwerkelijk een traject nodig heeft om op de arbeidsmarkt aan de slag te komen en zo ja, welk aanbod passend is. Hierbij geldt net als voor de uitkeringsgerechtigde dat het moet gaan om de kortste weg naar duurzame arbeidsparticipatie.

Volledigheidshalve wordt verder nog opgemerkt dat tot de doelgroep tevens degenen behoren die algemene bijstand ontvangen en voor wie de kortste weg naar arbeid het zelfstandige ondernemer-schap betreft.

UWV-ers

Burgemeester en wethouders kunnen met het UWV overeenkomen dat zij de verantwoordelijkheid overnemen van het UWV, overeenkomstig artikel 7, zevende lid van de Wwb. Het kan hierbij zowel gaan om personen met alleen een UWV-uitkering als om personen die zowel een UWV-uitkering ontvangen als een uitkering op grond van deze Wwb. Dit kan van toepassing zijn wanneer bijvoorbeeld de gemeente in het kader van een wijkgerichte aanpak ook WAO’ers of WW’ers in een re-integratietraject zou willen opnemen.

Wsw-geïndiceerden

Werkzoekenden met een WSW-indicatie behoren tot een gedeelde verantwoordelijkheid van de gemeente en het UWV. Het gaat hierbij vooral om mensen die op de wachtlijst staan voor een WSW-dienstverband. Bij de modernisering van de WSW is uitgesproken om dit wachtlijstbeheer vanuit de gemeente echt actief vorm te geven. Achterliggende gedachte is dat de werknemersvaardigheden van de geïndiceerden er door langere inactiviteit op achteruit kunnen gaan. Om dit te voorkomen kan het soms wenselijk zijn een voortraject te financieren.

Artikel 3 Opdracht aan het college

Het eerste lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden.

Artikel 4 Subsidie- en budgetplafond

De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in de begroting gebeuren. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente subsidie- en budgetplafonds instellen.

De Wwb stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus is dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd, dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken.

Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond dient op grond van de Awb wel bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt.

Artikel 5 Verplichtingen belanghebbende

Re-integratie is niet vrijblijvend. Om daarover geen misverstand te laten bestaan, worden de verplichtingen ook al staan ze grotendeels in de wet vermeld, hier nogmaals vermeld. Naast de verplichtingen in de verordening genoemd en de verplichtingen genoemd in wet of regelgeving kan het college aanvullende verplichtingen opleggen. Dat is met name van belang bij niet-uitkeringsgerechtigden. Bijstandsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden.

Artikel 6 Ontheffing verplichtingen

Er wordt per individu bezien of er belemmeringen zijn én of de werkzoekende hierin eventueel door middel van een voorziening kan worden tegemoetgekomen.

Het uitgangspunt is dat alleenstaande ouders ook de plicht krijgen om via betaald werk in het eigen levensonderhoud te voorzien. De arbeidstoeleiding van de alleenstaande ouder kent een aantal aspecten die de gemeente bij haar oordeel over de belastbaarheid en mogelijke weg naar arbeidstoeleiding dient te bespreken.

Het is aan de gemeente om in individuele gevallen te bepalen in welke mate zij deze aspecten leidend laat zijn in haar keuze.

Artikel 7 Algemene bepalingen (over ondersteuning en voorzieningen)

In dit artikel wordt benadrukt dat ondersteuning niet perse de inzet van een voorziening hoeft in te houden. Als het kan, kan worden volstaan met advies of doorverwijzing naar andere instanties. Ook wordt een niet limitatieve opsomming gegeven van voorzieningen die het college kan aanbieden en in welke gevallen een voorziening of ondersteuning geweigerd wordt.

Artikel 8 Beëindiging van de voorziening en verlaging van de uitkering

In dit artikel wordt geregeld in welke gevallen het college een voorziening kan beëindigen. Onder beëindigen wordt hierbij bijvoorbeeld ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever.

Het derde lid biedt de verbinding met de verschillende maatregelverordeningen. De maatregelenverordening regelt het opleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet.

Echter, voor personen zonder uitkering, ANW-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het vierde lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn terug kan vorderen.

Terugvordering van voorzieningen kan dus niet bij uitkeringsgerechtigden. Daartoe is de maatregelverordening passend.

Artikel 9 Subsidie voormalige ID-ers

In 1999 is de regeling In- en Doorstroombanen (ID-regeling) geïntroduceerd. Met deze regeling zijn gesubsidieerde banen in zowel de collectieve als ook de gesubsidieerde sector gerealiseerd. Met de invoering van Wet Werk en Bijstand in 2004 is de voormalige ID-regeling komen te vervallen. De gemeente is daarmee verantwoordelijk geworden voor de vormgeving van het beleid op het gebied van gesubsidieerde arbeid. Dit artikel biedt de grondslag voor het verstrekken van een subsidie aan werkgevers van voormalige ID-ers.

Als gevolg van door het Rijk opgelegde bezuinigingen is afbouwen van deze subsidies noodzakelijk. Per 1 juni 2012 wordt werkgevers de mogelijkheid geboden de loonwaarde van de voormalige ID-er zelf te betalen. Als de werkgever daarvan gebruik maakt, vult de gemeente de loonwaarde aan.

Artikel 10 Individuele plaatsingsbevorderende subsidie

Gesubsidieerde arbeid kan als één van de voorzieningen worden ingezet om de arbeidsinschakeling te bevorderen. In de Wwb zijn geen specifieke eisen opgenomen voor gesubsidieerde arbeid. Ondanks het vervallen van de landelijke regelgeving op dit punt blijft de Europese regelgeving gelden.

De subsidieregeling die in de gemeente Arnhem in deze verordening wordt ingesteld kan niet worden aangemerkt als (verboden) staatssteun. Het betreft een generieke regeling die openstaat voor de hele markt.

Artikel 11 Uitloop-loonsuppletie-subsidie

Dit betreft een uitloopregeling voor de doelgroep, waarvan is gebleken dat deze blijvend een lagere loonwaarde vertegenwoordigt en daarom voor het kunnen behouden van regulier werk is aangewezen op een loonsuppletie.

In het eerste en tweede lid komt naar voren dat de Uitloop-loonsuppletie-subsidie als sluitstuk van de Arnhemse werkgeverssubsidies moet worden gezien. Er zal ten aanzien van een werknemer eerst een IP-subsidie worden verstrekt, waarbij de inzet er op is gericht om te komen tot een dienstverband waarbij de inzet van een werkgeverssubsidie niet langer noodzakelijk is. Ook dienen eerst de mogelijkheden van een verlenging van de subsidieperiode te worden onderzocht. Wordt echter, gedurende de looptijd van de IP-subsidie of daarna, duidelijk dat de loonwaarde van de werknemer blijvend onder de bedrijfseconomische norm blijft, dan is inzet van de Uitloop-loonsuppletie-subsidie mogelijk.

Deze subsidie kan langdurig worden ingezet en kent een sterk persoonsgebonden karakter.

Omdat niet kan worden uitgesloten, dat de loonwaarde van een werknemer zich toch ontwikkelt, kan periodiek de loonwaarde van de werknemer worden herbeoordeeld. Na een zodanige herbeoordeling zal de subsidie opnieuw moeten worden vastgesteld.

In het vierde lid is bepaald dat het college een vergoeding kan verstrekken voor de eenmalige kosten van aanpassing van de omstandigheden, waaronder de arbeid wordt verricht als, zo nodig onderbouwd door een deskundigenrapport, blijkt dat aanpassingen op de werkplek noodzakelijk zijn, deze persoonsgerelateerd zijn, en het niet redelijk is dat deze kosten door de werkgever worden gedragen.

Kosten voor aanschaf van apparatuur, kosten voor de werkplek en kosten voortvloeiend uit bijvoorbeeld Arbo-wetgeving, die de werkgever uit hoofde van normaal en goed werkgeverschap voor iedere werknemer zou moeten maken, komen niet in aanmerking voor vergoeding door het college.

Artikel 12 “Werken voor de stad”- subsidie

Het gaat bij “werken voor de stad” om leerwerkplekken waarbij de 'werkgever' wordt gevraagd de begeleiding op zich te nemen. De werkgever krijgt dan een subsidie ten behoeve van de hieraan verbonden kosten.

Artikel 13 Subsidie vrijwilligerswerk

Om de mogelijkheden voor vrijwilligerswerk in stand te houden kan aan organisaties waar vrijwilligers werken een subsidie worden verstrekt. Deze wordt alleen nog ingezet voor personen die door het uitvoeren van de vrijwilligerswerkzaamheden zich kunnen doorontwikkelen richting de reguliere arbeidsmarkt.

Artikel 14 €JOB-premie

De €JOB-premie is een stimuleringspremie, bedoeld om parttime werk te stimuleren. De €JOB-premie kan pas na de inkomstenvrijlating ingezet worden. Per 1 januari 2012 is er een extra vrijlatingsregeling voor alleenstaande ouders met kinderen tot 12 jaar in de Wwb opgenomen. Deze wordt ingezet na de ‘gewone’ vrijlatingsregeling. De €JOB-premie kan ook niet tegelijk met deze extra vrijlatingsregeling ingezet worden.

Op grond van het vijfde lid, onder d, heeft de persoon die volledig gebruik heeft gemaakt van die extra vrijlatingsregeling (dus de volle 30 maanden) helemaal geen recht op een €JOB-premie.

Op grond van het zesde en het zevende lid heeft de persoon die geen volledig gebruik heeft gemaakt van de extra vrijlatingsregeling (dus korter kan 30 maanden) omdat het betreffende kind 12 jaar is geworden, wel nog recht op een €JOB-premie. De totale duur van de extra vrijlatingsregeling en de €JOB-premie is dan samen maximaal 30 maanden.

Artikel 15 Participatieplaatspremie

Participatieplaatsen onderscheiden zich van andere voorzieningen door de grote afstand van de belanghebbende tot de arbeidsmarkt, het tijdsbeslag van de activiteiten en de duur van het traject.

Dit onderscheid geeft de regering aanleiding om nadere invulling te geven aan het bestaande kader voor de premie die behoort tot de voorzieningen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wwb.

In artikel 10a, zesde lid, van de Wwb wordt bepaald dat degene die werkzaamheden verricht op een participatieplaats voor het eerst na zes maanden en vervolgens iedere zes maanden na aanvang van die werkzaamheden recht heeft op een premie indien hij naar het oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kansen op de arbeidsmarkt.

In artikel 8, eerste lid, onderdeel e, van de Wwb wordt bepaald dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verstrekken van een premie aan deelnemers aan een participatieplaats. Deze regels kunnen onder meer betrekking hebben op de hoogte van de premie in relatie tot de inspanningen van de betrokkene. Om die reden wordt nu een artikel met betrekking tot deze specifieke premie opgenomen.

In lid 7 van artikel 10a WWB is geregeld dat participatieplaatsen ook ingezet kunnen worden voor personen met een uitkering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Hiervoor moet dan een overeenkomst met het UWV worden gesloten. UWV koopt dan participatieplaatsen in. Vooruitlopend hierop is in dit artikel in het eerste lid, aanhef en onder b, van deze verordening op-genomen dat ook deze personen in aanmerking komen voor de premie zoals bedoeld in het eerste lid.

Artikel 16 Werkaanvaardingspremie

Deze premie dient ertoe belanghebbenden te stimuleren een baan te aanvaarden. Als uitkerings-gerechtigden een baan aanvaarden moeten ze vaak in verband daarmee extra kosten maken. Te denken valt aan kosten op het terrein van representatie, lichaamsverzorging of de aanschaf van een fiets. Ook door de werkgever niet te vergoeden reiskosten kunnen hiertoe worden gerekend. Het verstrekken van een premie in dergelijke gevallen dient ertoe te voorkomen dat deze kosten de aanvaarding van een baan verhinderen.

Artikel 17 Scholing

Dit artikel maakt het voor het college mogelijk om, indien noodzakelijk in het kader van de arbeidsinschakeling of in het kader van een participatieplaats, scholing aan te bieden.

Artikel 18 Aanvullende vergoeding kinderopvang

Dit artikel maakt het voor het college mogelijk om, indien noodzakelijk, aanvullende subsidie ter financiering van kinderopvang te verstrekken. Indien het beschikbare budget van de voorliggende voorziening uitgeput zou blijken te zijn, biedt dit artikel de mogelijkheid om vanuit de Wwb aanvullend middelen in te zetten.

Artikel 19 Schulddienstverlening

Schulden kunnen een enorme belemmering vormen voor de duurzame arbeidsinschakeling of maatschappelijke participatie. Daarom kan schulddienstverlening worden aangeboden.

Artikel 20 Sociale activering

Het bieden van ondersteuning bij sociale activering als onderdeel van de re-integratie, is reeds bestaand beleid. Sociale activering heeft tot doel personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt terug te leiden naar de arbeidsmarkt of, indien dit nog niet mogelijk is, als tussendoel het bevorderen dat personen zelfstandig kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven door bijvoorbeeld zelfstandig, dus zonder externe begeleiding, vrijwilligerswerk te verrichten of deel te nemen aan activiteiten in de wijk of buurt. Daarnaast kan sociale activering ook op niet vrijwillige basis dienen ter voorkoming van sociaal isolement, in gevallen waarin dit isolement anders tot maatschappelijk ongewenste situaties zou leiden.

Artikel 21 Vergoeding overige noodzakelijke kosten

Het komt incidenteel voor dat de belanghebbende extra kosten moet maken in het kader van arbeidsinschakeling. Dit artikel maakt het mogelijk dat het college noodzakelijke kosten die niet door een voorliggende voorziening worden afgedekt, aan de klant kunnen worden verstrekt.

Artikel 22 Overige voorzieningen

Dit artikel maakt het mogelijk dat het college ook andere voorzieningen dan hierboven reeds genoemd kan aanbieden.

Artikel 23 Uitbreiding reikwijdte

De aanvullende vergoeding kinderopvang en schuldhulpverlening kunnen op grond van dit artikel ook ingezet worden voor een bredere doelgroep, te weten de doelgroep van de Wet participatiebudget.

Artikel 24 Hardheidsclausule, artikel 25 Intrekking oude regeling, artikel 26 Inwerkingtreding en artikel 27 Citeertitel

Deze artikelen spreken voor zich.