Regeling vervallen per 01-01-2015

Beleidsplan werk, inkomen en inkomensondersteuning

Geldend van 01-01-2005 t/m 31-12-2014

Intitulé

Beleidsplan werk, inkomen en inkomensondersteuning

Beleidsuitgangspunten

In deze nota zijn op de onderdelen waarop de gemeenten eigen beleid kunnen vormen binnen de WWB beleidsuitgangspunten geformuleerd. Deze beleidsuitgangspunten vormen het kader waarbinnen de verordeningen zijn opgesteld. In dit hoofdstuk worden alle beleidsuitgangspunten op een rij gezet en kan hierop besluitvorming plaatsvinden.

Beleidsuitgangspunt 1: Visie

  • 1.

    De visie "Werk gaat boven inkomen" is de leidraad van de uitvoering van de WWB .

  • 2.

    De gemeentelijke taak richt zich op regievoering van de voorkant op het proces van arbeidstoeleiding, reïntegratie van personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt en participatie voor personen met weinig tot geen arbeidsperspectief.

  • 3.

    De eigen verantwoordelijkheid van de burger staat centraal.

  • 4.

    De inzet van de middelen vanuit de WWB zijn gericht op het toeleiden naar werk, voorkomen van sociaal isolement, het bieden van inkomensondersteuning en bestrijden van armoede.

  • 5.

    De uitvoering is effectief en efficiënt, klantgericht en transparant voor een ieder.

Beleidsuitgangspunt 2: Cliëntenparticipatie

Met de verschillende belangenorganisaties van de cliënten van de afdeling Sociale Zaken wordt in overleg de afspraken vanuit de bestaande overlegstructuren met cliënten vastgelegd in een verordening.

Beleidsuitgangspunt 3: ketenbenadering

  • 1.

    Intensivering samenwerking CWI, UWV, sectoren en brancheorganisaties

  • 2.

    preventie instroom in de bijstandsuitkering

  • 3.

    Arbeidsactivering moet plaatsvinden via de kortst mogelijke weg met inzet van zo min mogelijk middelen gericht op een duurzame inzet op de reguliere arbeidsmarkt.

  • 4.

    Sociale activering is de inzet van instrumenten die gericht zijn op het voorkomen en /of opheffen van sociaal isolement van klanten die niet of nog niet toegeleid kunnen worden naar regulier werk.

Beleidsuitgangspunt 4: Inkoop/aanbesteding

  • 1.

    Aanbesteding conform een inkoopbestek. De inkoop geschiedt resultaatgericht.

  • 2.

    Gebruikmaking van 30% budget vrije ruimte.

Beleidsuitgangspunt 5: Sluitende aanpak jongeren

  • 1.

    De aanpak en werkwijze ten aanzien van de doelgroep jongeren intensiveren.

  • 2.

    Doel is om de jongeren via een intensieve begeleiding weer perspectief te geven.

  • 3.

    Doelstelling van de trajecten is om de problematiek van de jongeren zo mogelijk integraal aan te pakken, zodanig dat de jongere kan worden toegeleid naar arbeid of kan terugkeren in het onderwijs.

  • 4.

    In samenwerking met CWI en lokale werkgevers een pool van leerwerkplekken opzetten waar de jongeren arbeidsritme en werkervaring op kunnen doen, zodat zij actief blijven en hun afstand tot de arbeidsmarkt niet verder oploopt.

Beleidsuitgangspunt 6: Nug-ers en Anw-ers

  • 1.

    De aanpak en werkwijze ten aanzien van de doelgroep Nug-ers en Anw-ers zijn gelijk aan die van de reguliere bijstandsklant.

  • 2.

    De doelgroep investeert haar eigen reïntegratietraject

  • 3.

    Bij het ontbreken van voldoende middelen wordt een bijdrage in de kosten opgelegd afhankelijk van het inkomen

  • 4.

    Bij verwijtbare voortijdige beëindiging van het traject worden de kosten -onafhankelijk van het inkomen- teruggevorderd.

Beleidsuitgangspunt 7: Gesubsidieerde arbeid

  • 1.

    Doorstroom naar regulier werk moet lonen.

  • 2.

    Gesubsidieerd werk als reïntegratie-instrument is per definitie tijdelijk.

  • 3.

    Het verschil tussen activiteiten verrichten met behoud van uitkering enerzijds en loonvormende arbeid anderzijds is helder gemarkeerd.

  • 4.

    Gebruikers van gesubsidieerde arbeidskrachten dienen voor deze dienstverlening te betalen.

  • 5.

    Begeleiding is altijd een kernonderdeel van het instrument.

  • 6.

    Het raamwerk voor gesubsidieerd werk met vier hoofdvormen, waarvan drie mogelijk met toepassing van een multidisciplinaire intake. De hoofdvormen bestaan uit:

    • -

      Werken met behoud van uitkering

    • -

      Gesubsidieerde werkervaring met multidisciplinaire intake

    • -

      Beschermd werk met multidisciplinaire intake

    • -

      Plaatsing met behoud van uitkering met multidisciplinaire intake

  • 7.

    Onder het raamwerk van reïntegratie vallen de volgende instrumenten: werkstages, werkervaringsplaatsen of reïntegratiebanen, participatiebanen, leerbanen, instapbanen, jongeren ontwikkelings- en ervaringsplaatsen (jop), sociale activering, vrijwilligerswerk, begeleid werken

  • 8.

    De doelgroep Nug-ers en Anw'ers zijn uitgesloten van het instrument gesubsidieerde arbeid.

Beleidsuitgangspunt 8: Algemeen geaccepteerde arbeid

In principe wordt er vanuit gegaan dat voor iedereen algemeen geaccepteerde arbeid beschikbaar is, maar dat de individuele omstandigheden van de persoon en mogelijkheden worden afgewogen bij het verplicht stellen dit ook daadwerkelijk te accepteren.

Beleidsuitgangspunt 9: Ontheffingen

  • 1.

    Bij het al dan niet toekennen van een ontheffing van de sollicitatie/arbeidsplicht dient altijd uit gegaan te worden van de individuele situatie/omstandigheden van de klant.

  • 2.

    In de afweging wordt rekening gehouden met de wens en mogelijkheden om werk en zorg te combineren voor de doelgroep alleenstaande ouders met kinderen onder de twaalf jaar.

  • 3.

    Voor mensen ouder dan 57,5 jaar wordt in plaats van een categoriale ontheffing ervoor gekozen meer te investeren in de randvoorwaarden dan voor het opleggen van arbeidsverplichtingen.

  • 4.

    Bij het verlenen van een ontheffing dient de nodige zorgvuldigheid in acht genomen te worden, omdat gedurende de periode dat er een ontheffing wordt verleend de afstand tot de arbeidsmarkt zal toenemen en de reïntegratie naar werk moeilijker wordt.

Beleidsuitgangspunt 10: Vrijlating inkomsten

In het kader van reïntegratie van personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt wordt de mogelijkheid om gedurende zes maanden 25% van de genoten inkomsten met een maximum van

€ 166,-- per maand vrij te laten toegepast.

Beleidsuitgangspunt 11: Toeslagen en verlagingen

  • 1.

    Voor het verlagen en verhogen van de standaardnormen wordt uitgegaan van in principe 0, 10 of 20%. Voor jongeren van 21 en 22 jaar gelden afwijkende percentages.

  • 2.

    Op basis van de genoemde uitgangspunten in hoofdstuk 4 van het beleidsplan wordt de uitkering al dan niet verhoogd of verlaagd.

  • 3.

    Voor de doelgroep schoolverlaters wordt gebruik gemaakt van de bevoegdheid om de uitkering gedurende eerste zes maanden af te stemmen op het inkomen dat ligt tegen het niveau van het inkomen dat werd genoten ten tijde van het beëindigen van het onderwijs of beroepsopleiding, ofwel de norm voor levensonderhoud ingevolge de Wet studiefinanciering 2000.

  • 4.

    De toeslagen en verlagingen zijn verwerkt in een door de gemeenteraad vast te stellen verordening.

Beleidsuitgangspunt 12: krediethypotheek

  • 1.

    Wanneer de aanvrager voor een periodieke bijstandsuitkering in het bezit is van een door hem/haar zelf bewoonde woning en de waarde van deze woning bedraagt meer dan de in de WWB geldende vrijlatingen wordt de periodieke bijstand onder verband van krediethypotheek verstrekt.

  • 2.

    Niet als vermogen wordt in aanmerking genomen het vermogen gebonden in de woning met bijbehorende erf, voorzover dit minder bedraagt dan € 42.000,-

  • 3.

    Voor de aflossing-en rentebepalingen worden nadere regels gesteld.

Beleidsuitgangspunt 13: Minimabeleid

  • 1.

    De individuele omstandigheden van de belanghebbende zijn leidend.

  • 2.

    De armoedeval wordt zo veel mogelijk voorkomen.

  • 3.

    De uitvoering gebeurt efficiënt.

  • 4.

    De kwijtscheldingsregeling gemeentelijke lasten blijft bestaan voor de huidige doelgroep;

  • 5.

    De voorzieningen voor chronisch zieken en gehandicapten valt in 2004 nog onder individueel maatwerk in het kader van de bijzondere bijstand. Voor 2005 stellen we voor eerst de besluitvorming van de regering af te wachten of de middelen structureel beschikbaar worden gesteld.

  • 6.

    Er wordt gebruik gemaakt van de collectieve ziektekostenverzekering;

  • 7.

    Het voorzieningenpakket van de reductieregeling blijft in tact; de reductieregeling kan gezien worden als een vorm van een persoongebonden budget, bedoeld voor activiteiten op sociaal, sportief en cultureel terrein, met als doel het deelnemen aan de samenleving. De algemene visie van de gemeente is onder andere gericht op het bieden van inkomensondersteuning aan uitkeringsgerechtigden met weinig arbeidsmarktperspectief die langdurig een uitkering ontvangen. De vertaling van deze visie op het minimabeleid leidt tot het specificeren van de doelgroep. De volgende voorwaarden passen bij deze visie:

    • -

      de inkomensgrens stellen op 110% van het sociaal minimum;

    • -

      er moet sprake zijn van minimaal drie jaar een inkomen van maximaal het sociaal minimum;

    • -

      als men recht heeft op de langdurigheidstoeslag dan vervalt het recht op de reductieregeling.

  • 8.

    De schuldhulpverlening wordt in de volle omvang gecontinueerd. Mogelijkheden om instroombeperking en kostenbeheersing worden verder onderzocht en separaat aan u voorgelegd.

Beleidsuitgangspunt 14: Langdurigheidstoeslag

  • 1.

    De regeling is van toepassing op mensen die 60 maanden onafgebroken op 100% minimaniveau hebben geleefd en geen arbeidsmarktperspectief hebben.

  • 2.

    Personen met een WAO uitkering of Wajong-uitkering kunnen eveneens een aanvraag indienen. Deze groep moet kunnen aantonen dat zij voor minimaal 80% arbeidsongeschikt zijn verklaard en dat er bij de laatste arbeidsongeschiktheidskeuring is afgezien van een arbeidskundig onderzoek.

  • 3.

    Bij de beoordeling van een aanvraag om bijzondere bijstand wordt rekening gehouden met de verstrekking van de langdurigheidstoeslag, maar zal de toeslag buiten de berekening van het inkomen van de betrokkene laten.

  • 4.

    Rekening houden met de toeslag zou voorbij gaan aan het doel van de toeslag, namelijk mensen zonder arbeidsmarktperspectief een hoger inkomen bieden dan mensen die wel arbeidsmarktperspectief hebben.

  • 5.

    De toeslag wordt op aanvraag verstrekt.

Beleidsuitgangspunt 15: Bijzondere bijstandsverlening

  • 1.

    Bijzondere bijstand wordt verstrekt voor kosten die noodzakelijk zijn als gevolg van de bijzondere aard van de kosten of als gevolg van de bijzondere omstandigheden van de betrokkene, waarbij geen toereikende voorliggende voorziening aanwezig is.

  • 2.

    Geen drempelbedrag per jaar invoeren voor de vergoeding van bijzondere kosten.

  • 3.

    Een gedifferentieerd draagkrachtberekening wordt toegepast bij een inkomen boven de bijstandsnorm.

Beleidsuitgangspunt 16: Handhaving

  • 1.

    Om de naleving van de klant van zijn rechten en plichten te bevorderen zullen in 2005 nadere acties worden ontwikkeld in het kader van Hoogwaardige Handhaving.

  • 2.

    Tot het vaststellen van het nadere beleid in deze zal de huidige werkwijze met betrekking tot verificatie en validatie van de gegevens worden voortgezet.

Beleidsuitgangspunt 17: Afstemming van de uitkering

  • 1.

    In de afstemmingsverordening is het uitgangspunt, dat, indien een verlaging aan de orde is, de bijstand (de uitkering) wordt verlaagd en niet de langdurigheidstoeslag. Een uitzondering hierop moet, afhankelijk van de individuele omstandigheden, mogelijk zijn.

  • 2.

    Bij de beoordeling van de op te leggen verlaging van de uitkering spelen de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de klant een rol.

Beleidsuitgangspunt 18: Terugvordering en verhaal

  • 1.

    Terugvordering en verhaal is een wezenlijk onderdeel van de WWB. Door de gemeente wordt dan ook optimaal invulling gegeven aan de mogelijkheden in dit verband.

  • 2.

    Nadere regels omtrent terugvordering en verhaal zullen dan ook worden opgesteld, waarbij de regels zoals die golden in de Abw het uitgangspunt vormen, tot dat moment wordt het huidige beleid gecontinueerd.

Beleidsuitgangspunt 19: Verantwoording

  • 1.

    Uitgangspunt voor de verantwoording is dat zoveel mogelijk aangesloten wordt gezocht bij de gemeentelijke planning en controlecyclus.

  • 2.

    Jaarlijks wordt in een verslag beschreven welke ontwikkelingen zich in het betreffende jaar hebben voorgedaan en op welke wijze de doelstellingen en prestaties uit het meerjarenbeleidsplan zijn gehaald.

  • 3.

    Voor de rapportage over de uitvoering zal het verantwoordingsmodel en de Regeling Statistiek WWB zoals dat door het Rijk is vereist worden gebruikt.

1 Inleiding

In dit plan geven wij het kader weer voor het beleid dat de intergemeentelijke sociale dienst van gemeenten Aa en Hunze, Assen en Tynaarlo (AAT) wil voeren om een grote groep burgers deel te laten nemen in het arbeidsproces, om hen inkomensondersteuning te bieden en hen de mogelijkheid te geven in de samenleving te participeren.

Aanleiding voor het ontwikkelen van een visie voor werk en inkomen is enerzijds de samenwerking tussen de AAT-gemeenten naar een intergemeentelijke sociale dienst en anderzijds de grote veranderingen in de sociale zekerheid, invoering van de WWB. De nieuwe wetgeving voor de WWB, veranderingen in wet- en regelgeving op het gebied van WW en WAO, veranderingen in de samenstelling van het ziekenfondspakket, de verhoging van eigen bijdragen voor ziekenfondsverzekerden, de bezuinigingen op het minimabeleid, de korting op de bijzondere bijstand en de afschaffing van de categoriale bijstand zijn hier onderdeel van.

Het beleid wordt in een aantal beleidsthema's dieper uitgewerkt. De WWB verplicht de gemeenten haar reïntegratie-, toeslagen-, afstemmings-, handhavings- en het clientenparticipatiebeleid vast te leggen in verordeningen. Binnen het voorgestelde kader en met de wetenschap dat de sociale zekerheid aan grote veranderingen onderhevig is, de vorming van de intergemeentelijke sociale dienst geïmplementeerd moet worden geven aan hoe we de verschillende beleidsaspecten voor het komende jaar vorm willen geven.

Leeswijzer

Deze nota behandelt alle relevante beleidsthema's die samenhangen met de invoering van de WWB en beschrijft het beleid zoals de AAT-gemeenten dat in de komende jaren zal voeren. In de nota wordt met name aandacht besteed aan die onderwerpen waarop de gemeente zelf beleid dient te voeren, de onderwerpen waar Rijksbeleid leidend is geworden worden slechts besproken wanneer dit van invloed is op de gemeentelijke beleidskeuzes.

In hoofdstuk 2 wordt de visie op werk en inkomen voor de gemeente en de doelstellingen van de wet beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het beleid ten aanzien van reïntegratie besproken. In dat hoofdstuk komen zaken als sluitende aanpak, reïntegratietrajecten en gesubsidieerde arbeid aan de orde. Hoofdstuk 4 behandelt het onderdeel inkomen en de keuzes met betrekking tot verstrekken van toeslagen en krediethypotheek. Hoofdstuk 5 gaat in op het beleid ten aanzien van minimabeleid en bijzondere bijstand. In hoofdstuk 6 komen zaken zoals handhaving en afstemming van rechten en plichten aan de orde.

Hoofdstuk 7 worden de kaders voor verantwoording beschreven en hoofdstuk 8 gaat in op de indicatieve budgetten 2005 voor de uitvoering van de WWB.

Tenslotte wordt in hoofdstuk 9 de uitvoering en implementatie van de wet beschreven.

Voor de volledigheid is een lijst met afkortingen toegevoegd.

2.3. Cliëntenparticipatie

Op grond van de wet moet een verordening worden opgesteld omtrent de cliëntenparticipatie.

Artikel 47 van de wet regelt wat in ieder geval in die verordening moet worden geregeld, te weten

  • -

    het periodiek overleg tussen gemeente en cliëntenvertegenwoordiging

  • -

    het opvoeren van agendapunten voor dat overleg en

  • -

    de wijze waarop wordt voorzien in de benodigde informatie.

De situatie is per gemeente verschillend. De bestaande verordening zal zo nodig worden aangepast dan wel de afspraken/nota's waarin de cliëntenparticipatie is geregeld zullen in een verordening worden omgezet, waarin de wettelijke bepalingen zijn verwerkt. Getracht zal worden om zoveel mogelijk te komen tot een afstemming tussen de gemeenten. Deze verordening moet voor 1 januari 2005 worden vastgesteld.

3 Reïntegratie

Door de invoering van de WWB hebben de gemeenten de vrije beschikking gekregen over het totale reïntegratiebudget. Veel meer dan voorheen zullen gemeenten zelf kunnen vaststellen waaraan zij hun middelen gaan besteden. De gemeente wordt voor 100% verantwoordelijk.

3.2.1 Centrum voor Werk en inkomen

Het centrum voor Werk en Inkomen (CWI) is een belangrijke schakel tussen de persoon die een uitkering wil aanvragen en de gemeente. De aanvraag voor een periodieke uitkering voor levensonderhoud moet namelijk worden ingediend bij het CWI.

Het is de taak van het CWI om inhoud te geven aan het uitgangspunt "werk boven uitkering". Dit betekent dat het CWI vanaf het eerste moment dat iemand zich daar meldt, actief zal moeten starten met de toeleiding naar de arbeidsmarkt. Indien er toch sprake zal zijn van indiening van een uitkeringsaanvraag dan dient het CWI aan te geven welke maatregelen er nodig zijn om betrokkene weer toe te leiden naar de arbeidsmarkt.

De wijze waarop samenwerking tussen CWI en gemeente plaatsvindt, is voor een belangrijk deel centraal geregeld. Daarnaast zijn er op lokaal niveau nadere afspraken gemaakt. Deze afspraken zijn vastgelegd in de Service Niveau Overeenkomst (SNO). Voor 2005 zal weer een overeenkomst met concrete afspraken het niveau van onderlinge dienstverlening tot stand komen, waarin meetbare resultaten vastgelegd zullen worden. Voor 2005 willen wij in de SNO concrete afspraken maken over het maximaal beperken van de instroom.

3.2.2 Verbinden van arbeidsmarkt en werkgelegenheidsbeleid.

De WWB vraagt om een integrale aanpak van arbeidsmarkt en werkgelegenheidsbeleid. Een structureel gezonde lokale c.q. regionale economie en arbeidsmarkt bieden de beste kansen voor een succesvol uitstroombeleid en een duurzame kans van mensen op regulier werk. De contacten met brancheorganisaties en sectoren binnen het bedrijfsleven bieden daartoe kansen. Ondermeer kan daarbij worden gewezen op bestaande sociale sectorfondsen (O&O-fondsen). Deze beschikken over middelen om brancheorganisatie en werkgevers te ondersteunen bij het oplossen van personele knelpunten. Wij achten het van belang dat er tevens op regionaal niveau een arbeidsmarktbeleid wordt gevoerd.

3.3 Aanbesteding reïntegratietrajecten

Met de nieuwe Structuur voor Werk en Inkomen (Suwi) staan de gemeentelijke sociale diensten voor de opdracht om (mede) uitvoering te geven aan de versterking van de activerende werking van de bijstand (ook wel doelmatigheid genoemd). In deze nieuwe rol is de gemeente niet langer een "uitkeringsfabriek" maar een regisseur die de reïntegratie van haar burgers richting arbeidsmarkt bevordert.

De gemeenten hebben de verplichting reïntegratietrajecten in te kopen bij private partijen. Het doel van het inkoopbeleid is een kader te scheppen waarbinnen de inkoop van de gemeente professioneel kan worden. Met het kader kan de gemeenten eisen stellen aan de wijze van inkoop, de geldende drempelbedragen, inpassing binnen het inkoopbeleid gemeentebreed enzovoort. Ook de eisen die volgen uit de (Europese) wet- en regelgeving kunnen worden opgenomen in het inkoopbeleid. Professioneel inkopen (aanbesteden) komt neer op planmatig inkopen op basis van een inkoopbestek.

Voor de AAT-gemeenten zal een inkoopbestek worden opgesteld, waarin de volgende onderwerpen aan de orde komen: kwaliteit, levertijd, selectie, gunning, service en administratie.

Hoewel zoveel mogelijk reïntegratieactiviteiten moeten worden aanbesteed krijgt de gemeente voor 30% van het budget vrije ruimte. Dit deel van het budget is beschikbaar voor bijzondere omstandigheden (lokale initiatieven/experimenten) waarin de reguliere aanbestedingsprocedure niet aan de orde is.

3.4 Sluitende aanpak

Voor nieuwe uitkeringsgerechtigden is de sluitende aanpak het uitgangspunt. Dit betekent dat voor iedereen die een uitkering aanvraagt direct gekeken wordt naar de arbeidsmogelijkheden. In eerste instantie speelt het CWI hierbij een rol. Afhankelijk van de afstand tot de arbeidsmarkt die een cliënt heeft, zal worden vastgesteld welke stappen er genomen moeten worden om iemand weer aan het werk te krijgen. Voor personen die een geringe afstand tot de arbeidsmarkt hebben geldt dat geen extra stappen door de gemeente gezet hoeven te worden. Deze groep wordt in staat geacht om op eigen kracht een plaats op de arbeidsmarkt te verwerven en zal dan ook worden volstaan met bemiddelingsgesprekken. Het voeren van deze gesprekken is een taak van het CWI. Voor personen die een grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben geldt dat nadere maatregelen nodig zijn. De verantwoordelijkheid voor het inkopen van trajecten en het bieden van inkomensondersteuning voor deze personen berust bij de gemeente.

3.4.1 Jongeren

In het kader van de sluitende aanpak had de gemeente bij de uitvoering van de Abw een wettelijke taak wat betreft de reïntegratie van werkzoekende jongeren (jonger dan 23 jaar). In de WWB wordt de sluitende aanpak niet dwingend voorgeschreven. Voor jongeren geldt echter nog sterker dat het voor gemeenten loont om op korte termijn een aanbod te doen. Jongeren zonder werkervaring zijn een gevoelige groep die in een vroeg stadium een aanbod moeten krijgen. Hiermee wordt voorkomen dat zij langdurig in een uitkeringssituatie komen met alle schadelijke gevolgen van dien zoals: crimineel gedrag, verslavingsproblematiek, gebrek aan sociale structuur, schulden, psychische problematiek enz. Voor de huidige groep jongeren waarbij al sprake is van een dergelijke problematiek zal een afzonderlijke, individuele benadering nodig zijn om deze jongeren weer op de rails te krijgen. Doel is om de jongeren via intensieve begeleiding weer een perspectief te geven; dit perspectief kan bestaan uit werk, opleiding of een combinatie van beide. Doelstelling van de trajecten is om de problematiek van de jongeren zo mogelijk integraal aan te pakken, zodanig dat de jongere kan worden toegeleid naar arbeid of kan terugkeren in het onderwijs. In deze kan gedacht worden aan het volgende: Bij het oplossen van deze problemen dient sprake te zijn van een sluitende aanpak waarbij naast het CWI, ook de lokale werkgevers nauw betrokken dienen te worden. Het opzetten van een pool van zogenaamde "leerplekken" waar bijvoorbeeld jongeren en nieuwe instromers arbeidsritme en werkervaring kunnen opdoen, zodat zij actief blijven en hun afstand tot de arbeidsmarkt niet verder oploopt, zou heel wenselijk zijn. Een leerplek is dan zo ingericht dat het bijdraagt aan een zo snel mogelijke uitstroom naar regulier werk.

Door de toepassing van de afstemmingsverordening kan de uitkering worden verlaagd als de jongere niet aan deze verplichting voldoet.

3.4.2 WWB-klanten met geen tot weinig arbeidsperspectief

Deze klanten zijn vaak aangewezen op sociale activering. In de WWB wordt sociale activering meer dan ooit beschouwd als een integraal onderdeel van een traject richting werk. Hoewel het niet te ontkennen is dat er voor sommigen geen arbeidsmarktperspectief aanwezig is, is het is niet de bedoeling om hier bij voorbaat al van uit te gaan. Ook personen zonder enig arbeidsmarkt-perspectief moeten deelnemen aan een traject met als einddoel arbeidsparticipatie. Het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan dus nooit einddoel zijn, maar is in principe altijd een tussenstap.

3.4.3 Nug-ers en Anw-ers

Vanaf 1 januari 2002 moeten gemeenten zich inspannen voor de reïntegratie van niet-uitkeringsgerechtigden (Nug-ers) en Anw-gerechtigden (personen met een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet). De betreffende personen uit deze doelgroepen moeten zich inschrijven bij het CWI als zij voor reïntegratie in aanmerking willen komen. Personen uit deze doelgroep hebben zich vrijwillig als werkzoekende aangemeld bij het CWI, waardoor ervan uit gegaan kan worden dat de motivatie om de arbeidsmarkt te betreden hoog is. Verder hebben zij niet te maken met de plichten die zijn verbonden aan het ontvangen van een bijstandsuitkering. Wel hebben zij dezelfde rechten op adequate behandeling en begeleiding bij reïntegratie. Het doel is het voorkomen van langdurige werkloosheid. De sluitende aanpak is ook van toepassing op de nieuwe doelgroepen. De sluitende aanpak houdt derhalve in dat alle werkzoekenden (dus ook Nug-ers en Anw-ers) die niet zelf aan het werk kunnen komen, binnen 12 maanden na instroom in de werkloosheid een aanbod krijgen dat de kans op arbeid vergroot. Er is sprake van instroom in de werkloosheid vanaf het moment dat de betrokkene zich als werkzoekende inschrijft bij het CWI. Nu de WWB per 1 januari 2004 in werking is getreden en de gemeente beschikt over een ongedeeld reïntegratiebudget moet de gemeente keuzes maken. Welke groepen worden gereïntegreerd. Hierbij geldt dat het beschikbare budget evenredig verdeeld dient te worden over de doelgroepen. Gelet op de 100% budgettering die gemeenten hebben voor de verstrekking van uitkeringen, is het voor gemeenten minder aantrekkelijk om Nug-ers en Anw-ers een traject gericht op werk aan te bieden. Immers gemeenten worden daar niet voor beloond. Het aantal WWB-klanten zal namelijk niet verminderen. Omdat niet duidelijk is in welke mate er door deze groep een beroep gedaan wordt op de reïntegratiegelden is het van belang keuzes te maken om de uitvoeringskosten beheersbaar te houden.

Voorgestaan wordt :

  • -

    Nug-ers en Anw-ers gebruik te laten maken van de reïntegratievoorzieningen, met uitzondering van gesubsidieerde arbeid;

  • -

    Nug-ers en Anw-ers zelf verantwoordelijk te stellen voor de aan deelname aan deze trajecten verbonden kosten.

  • -

    Bij afwezigheid van voldoende middelen voor de bekostiging van het traject een bijdrage hierin op te leggen, afhankelijk van het inkomen.

Bij verwijtbare, voortijdige beëindiging van een traject, zullen de kosten direct volledig teruggevorderd worden.

3.4.4 Gesubsidieerde arbeid

De invoering van de WWB per 1 januari 2004 vervangt het Besluit ID-banen (In- en Doorstroombanen) en de WIW (Wet Inschakeling Werkzoekenden). Het vervallen van de WIW en ID-regeling en het vormen van een ontschot reïntegratiebudget, waaruit ook de gesubsidieerde arbeid dient te worden betaald, maakt een heroverweging op de inzet van gesubsidieerde arbeid als reïntegratiemiddel noodzakelijk. Dit kan grote consequenties hebben voor de gesubsidieerd arbeid en de personen die werkzaam zijn in het kader van gesubsidieerde arbeid, de WIW-ers en ID-ers. De gemeente kan namelijk vanaf 1 januari 2004 zelf bepalen of en op welke wijze ze gesubsidieerde arbeid wil uitvoeren.

Diegenen die nu nog werkzaam zijn binnen gesubsidieerde arbeidsplaatsen onder de betreffende wetgeving kunnen als aparte doelgroep worden benoemd. De personen uit deze doelgroep hebben, in het kader van de WWB, recht op reïntegratie naar regulier werk. Voor deze personen is het nodig dat er een overgangsregeling wordt gerealiseerd.

De huidige invulling van gesubsidieerd werk is onvoldoende gericht op reïntegratie op de reguliere arbeidsmarkt. Een groot deel van het reïntegratiebudget (werkdeel WWB) is momenteel vastgezet in gesubsidieerd werk (Wiw en I/D-banen). Om de groeiende stroom van uitkeringsgerechtigden in het kader van de WWB te ondersteunen richting Werk boven Inkomen, zal een herschikking van middelen nodig zijn en gesubsidieerd werk anders moeten worden gepositioneerd. De huidige subsidies zullen op basis van een overgangsregeling worden afgebouwd. Deze regeling zal afzonderlijk ter besluitvorming worden voorgelegd. De Wiw en de I/D-regeling zullen worden omgebouwd tot een reïntegratie-instrument in het nieuwe model gesubsidieerde arbeid. Uitgangspunt van het instrument gesubsidieerde arbeid is dat de betreffende medewerker de gelegenheid heeft zich te ontwikkelen en hem zicht te geven op economische zelfstandigheid.

De doelstelling van een herschikking gesubsidieerd werk moet leiden naar een situatie waarin gesubsidieerd werk meer bijdraagt aan reïntegratie naar reguliere banen en een gedwongen terugval in de uitkering voor de huidige werknemers vanuit de Wiw- en I/D-regeling wordt voorkomen. Hiertoe dient een nieuw model gesubsidieerd werk worden toegepast welke zorg draagt voor een effectievere doorstroming naar regulier werk voor diegenen met een mogelijkheid hiertoe en voor die dit (nog) niet kan een situatie te creëren waarbij maatschappelijk nuttig werk verricht kan blijven worden.

Het nieuwe model voor de inzet van gesubsidieerd werk is gericht op de doelgroep van mensen die, ondanks beperkingen, in staat zijn productief werk te verrichten binnen een arbeidsorganisatie, op de vrije arbeidsmarkt of in een beschermde omgeving. Prioriteit wordt gelegd bij de ontwikkeling van de klant en niet bij de vervulling van de taak of bij de organisatie.

Uitgangspunten:

Het nieuwe model van gesubsidieerd werk is gebaseerd op expliciet te noemen uitgangspunten. Deze uitgangspunten worden als voorwaarde gezien voor succes.

  • 1.

    Doorstroom naar regulier werk moet lonen (= aantrekkelijk zijn in brede zin)

  • 2.

    Gesubsidieerd werk als reïntegratie-instrument is in principe tijdelijk.

  • 3.

    Het verschil tussen activiteiten verrichten met behoud van uitkering enerzijds en loonvormende arbeid anderzijds dient helder gemarkeerd te zijn.

  • 4.

    Gebruikers van gesubsidieerde arbeidskrachten dienen voor deze dienstverlening te betalen.

  • 5.

    Begeleiding is altijd een kernonderdeel van het instrument.

Raamwerk voor gesubsidieerd werk met vier hoofdvormen, waarvan drie met mogelijke toepassing van een multidisciplinaire intake

1. Werken met behoud van uitkering

Doel: Oriëntatie op de werkomgeving, en in een korte periode kennismaking met de werkzaamheden, opdoen van werkritme en aanleren van vereiste (sociale) werknemers vaardigheden. Vanuit de werkgever kennismaken met de mogelijkheden van de potentiële werknemer.

Doelgroep: Uitkeringsgerechtigden waarbij recente werkervaring ontbreekt en dit als voornaamste obstakel gezien wordt voor het verkrijgen van regulier werk of een duidelijke beroepswens. Dit instrument is bij uitstek geschikt voor schoolverlaters (met startkwalificatie) bij het vormgeven van de sluitende aanpak.

Instrument: Binnen dit kader vallen verschillende mogelijkheden werkzoekenden met behoud van uitkering effectief kennis te laten maken met een werksituatie.

Plaatsing vindt altijd plaats binnen het kader van een individueel traject die voor/met deze werkzoekende is opgesteld. Er is geen arbeidsovereenkomst en de potentiële werknemer valt derhalve niet onder een rechtspositieregeling. Het leeraspect staat voorop en is het toetsingskader niet de gerealiseerde productiviteit. De constructie is tijdelijk en begeleiding is gegarandeerd (materieel en financieel). De tegenprestatie van werkgeverszijde is, bij afwezigheid van de looncomponent, vastgelegd. De plaatsing kan plaats vinden in zowel de publieke als private sector. Dit instrument zou als opstap mogelijkheid gebruikt kunnen worden voor de jeugdwerkloosheid instrumenten welke zijn ontwikkeld door het CWI en MKB.

Financiering: De kosten van dit instrument zijn de uitkeringskosten en de kosten van een adequate begeleiding. Voor de financiering voor de gemeente betekent dit doorgaans dat naast de uitkering begeleidingskosten uit het reïntegratiebudget moet worden gehaald. Tevens zijn er mogelijkheden om voor begeleidings- en trainingskosten ESF of een Equal aanvraag in te dienen (max. 50% subsidie). Ook een bijdrage in de kosten door de werkgever is optioneel.

De mogelijkheid om een multidisciplinaire intake toe te passen:

Een multidisciplinaire intake bestaat uit een sociaal-medisch onderzoek, psychologisch onderzoek en een arbeidsdeskundig onderzoek.

Bij de multidisciplinaire intake ligt de nadruk op:

· Het vaststellen van de beperkingen maar met name van de mogelijkheden.

· Het opstellen van een voorstel t.a.v. de gewenste zorginterventies

· Het formuleren van een prognose over de huidige, gewenste en verwachte belastbaarheid na de zorginterventies.

· Het formuleren van een trajectvoorstel (de kaders worden min of meer dwingend aangegeven) voor de reïntegratiebedrijven.

2.Gesubsidieerde werkervaring

Doel: Opdoen van concrete en productieve werkervaring met als doel directe doorstroom naar een reguliere arbeidsplaats.

Doelgroep: Uitkeringsgerechtigden en gedeeltelijk arbeidsgeschikten met een grote afstand tot de arbeidsmarkt en schoolverlaters (zonder startkwalificatie).

Instrument: Dit betreft een instrument waarbij sprake is van loonvormende arbeid.

Het gaat hierbij om een volledig reïntegratie instrument t.b.v. een reguliere arbeidsplaats.

De constructies waarop deze loonvormende arbeid kan plaats vinden is in beginsel zeer divers. Zo kan dit bijvoorbeeld geschieden met detacheringconstructies (zoals voorheen de Wiw), maar ook met reguliere banen waarbij loonkosten subsidies worden afgesproken of reguliere arbeidsovereenkomsten waarbij specifieke begeleidingsaspecten worden gefinancierd zijn hier mogelijk. Gemeenschappelijk kenmerk dient te zijn dat de werknemer onder een rechtspositie komt te vallen.Overige kenmerken van het instrument zijn de tijdelijkheid van de constructie (doel is reguliere arbeidsplaats ongesubsidieerd), het principe dat naast de subsidieverlener de belanghebbende organisatie altijd meefinanciert en dat het instrument kan worden toegepast op de totale arbeidsmarkt (collectieve-, gesubsidieerde- en de marktsector). Verder dient de begeleidingscomponent altijd materieel en financieel) geregeld te zijn.

Financiering: De financiering van het instrument is een mix, afhankelijk van de constructie, van het reïntegratiebudget van gemeenten ( de uitkering stopt), bijdragen van de werkgever en O&O fondsen, ESF (scholing werkenden), ESF Equal enz.

3.Beschermd werk

Doel: het bieden van zinvol werk aan een nauwkeurig omschreven groep personen in de publieke sector, aan de onderkant van het loongebouw, ter verbetering van publieke diensten.

Doelgroep: Uitkeringsgerechtigden waarvan via screening (multidisciplinair onderzoek) is vastgesteld dat zij zonder een beschermende constructie niet op de reguliere arbeidsmarkt kunnen functioneren. Het handelt hier om een groep die fysiek, mentaal en sociaal niet in staat is blijvend op de arbeidsmarkt te functioneren en ook niet binnen de personenkring van de WSW valt. Een substantiële groep huidige werknemers uit het huidige bestand van Wiw-ers en I/D-ers, zouden hiervoor in aanmerking kunnen komen en nieuwe instroom welke hiertoe geïndiceerd worden.

Instrument: Het gaat hierbij om een nieuw instrument. Het zal binnen de volgende kaders vorm kunnen worden gegeven. Het is een voorziening voor het uitvoeren van algemeen erkend maatschappelijk nuttig werk en niet primair een reïntegratie-instrument.

De arbeid vindt plaats in de collectieve- en gesubsidieerde sector. Alleen de mensen die

hiervoor geïndiceerd zijn komen voor de regeling in aanmerking.De werknemers krijgen een arbeidscontract en vallen binnen een rechtspositieregeling. De afnemers van de arbeid dienen zelf mee te betalen (inleen vergoeding). Begeleiding is materieel en financieel geregeld.

De bestaande groep Wiw-ers en I/D-ers waarvan kan worden vastgesteld geen perspectief op regulier werk te hebben, dient als eerste voor deze regeling in aanmerking te komen.

Verder dienen er nog diverse zaken te worden onderzocht en ontwikkeld zoals:

  • -

    De exacte organisatie van deze regeling (Alescon heeft ervaring met dit instrument):

  • -

    De in te voeren periodieke herindicering;

  • -

    De totstandkoming van de verdeling over diverse organisaties en instellingen;

  • -

    (maximale) aantallen per sector, beloningsniveau, duur van de arbeidsovereenkomst.

Financiering: de kosten van het instrument bestaan uit loonkosten, organisatie- en begeleidingskosten en kosten van de indicatiestelling. De financiering hiervan zal plaats dienen te vinden op basis van een mix van publieke en werkgeversfinanciering.

De werkgeversbijdrage (inleen vergoeding) dient nader te worden geregeld. Voor de publieke financiering ligt het voor de hand de uitkeringsgelden (Inkomstendeel) en niet de reïntegratiegelden (Werkdeel) te gebruiken. Het gaat immers niet om een reïntegratie- instrument in strakke zin (niet gericht op de reguliere arbeidsmarkt). Voor de ontwikkeling van dit instrument zou voor 50% financiering kunnen worden aangevraagd op ESF Equal en/of ESF.

4. Plaatsing met behoud van uitkering

Doel: Voorkomen dat mensen buitengesloten raken van het maatschappelijk verkeer.

Doelgroep: Uitkeringsgerechtigden waarbij uit de multidisciplinaire intake is vast gesteld dat op grond van bijvoorbeeld een psychiatrisch ziektebeeld er een onoverbrugbare afstand tot de arbeidsmarkt is, een perspectief te bieden op een zinvolle dagbesteding ter voorkoming van sociale uitsluiting. Hierbij het aanbieden van een structuur ( opdoen werkritme) en het aanleren van (sociale) vaardigheden.

Instrument: Binnen dit kader vallen allerlei mogelijkheden deze doelgroep uitkeringsgerechtigden met behoud van uitkering voor langere duur te activeren.

Plaatsing vindt altijd plaats binnen het kader van een maatwerk traject, welke is afgestemd

Op de mogelijkheden die voor/met de deelnemer is opgesteld. Er is geen arbeidsovereenkomst en de deelnemer valt derhalve niet onder een rechtspositieregeling.

Het vergroten van het zelfbeeld en voorkomen van sociale uitsluiting staat voorop en is het toetskader en niet de gerealiseerde productiviteit. De constructie is voor langere duur en begeleiding dient te worden gegarandeerd (materieel en financieel). De tegenprestatie van uit de organisatie/instelling is bij afwezigheid van een looncomponent vastgelegd in de sfeer van begeleiding. De plaatsing in deze participatie trajecten dient plaats te vinden in de collectieve- en gesubsidieerde sector (non profit organisaties).

Financiering: De kosten van dit instrument zijn de uitkeringskosten en de kosten van een adequate begeleiding. Voor de financiering voor de gemeente betekent dit doorgaans dat naast de uitkering (indien aanwezig) begeleidingskosten uit het Werkdeel moet worden gehaald. Andere financieringsmogelijkheden voor de begeleidingskosten zijn ESF, Equal of sponsering.

Onder het raamwerk vallen de volgende instrumenten:

Werkstages

De werkstage wordt ingezet om de personen uit het kansrijke bestand actief te houden en werkervaring en arbeidsritme niet verloren te laten gaan. De werkstage vindt plaats met behoud van uitkering en duurt maximaal zes maanden. De werkstage is niet vrijblijvend. In een overeenkomst worden tenminste het doel, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaats vindt vastgelegd.

Werkervaringsbanen of reïntegratiebanen

De werkervaringsbaan is onderdeel van het traject om uitstroom te realiseren. De werkervaringsbaan kan ook worden aangeboden aan de persoon die in het kader van de Wiw, dan wel de I/D-regeling werkzaam is. Het gaat om een combinatie van loonkostensubsidie en jobcoaching om de persoon werkervaring te laten opdoen en zich in z'n werk te ontplooien. Afhankelijk van de afstand van de klant tot de arbeidsmarkt kan de hoogte van de loonkostensubsidie variëren.

Participatiebanen

De participatiebaan wordt ingezet om de klanten met een grote afstand tot de arbeidsmarkt actief en betrokken te houden bij de maatschappij. Dit werk zal plaats vinden op maatschappelijk van groot belang geachte functies. De participatiebaan wordt met behoud van uitkering verricht.

In bijzondere gevallen kan de participatiebaan met twee jaar worden verlengd.

In een trajectplan wordt het doel van de participatiebaan vastgelegd, de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt en de nadere afspraken vastgesteld.

Leerbanen

In Noord-Nederland is het project MKB-leerbanen gericht op de groep jongeren zonder startkwalificatie. Het project richt zich primair op het preventieve traject binnen het onderwijs. Jongeren kunnen alsnog een startkwalificatie op minimaal niveau 2 bereiken. In totaal betreft het in Noord-Nederland 1.925 leerbanen voor vier schooljaren, te verdelen naar 1.000 vmbo-leerwerktrajecten, 295 leerlingen in de schakelzone en 630 voortijdige schoolverlaters. Daarnaast bestaat er nog een tweede type leerbanen. Het betreft feitelijk reguliere arbeidsplaatsen waarbij een (interne) opleiding wordt geboden (vaak zelfs met een officiële startkwalificatie). Daarbij kan gedacht worden aan politie, landmacht, NS, beveiliging, gezondheidszorg, bus-en streekvervoer, etc.

De leerbaan wordt vastgelegd in een trajectplan, waarin tenminste de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt en worden nadere specifieke afspraken vastgelegd.

Instapbanen

Jongeren (tot 27 jaar) die geen regulier werk kunnen vinden worden via zogenaamde instapbanen de kans geboden om gedurende zes maanden werkervaring op te doen en zich te bewijzen. De werkgever krijgt een tegemoetkoming in de loonkosten via de gemeente. Bij een instapbaan biedt de werkgever de jongere een arbeidscontract aan van minimaal zes maanden. Verlenging met een periode van zes maanden is mogelijk. De bedoeling van de instapbanen is om bovenformatief of regulier extra banen voor jongeren te creëren. De aantrekkelijkheid van de instapbaan dient naast het maatschappelijke belang ook een financieel belang te hebben voor de werkgever. Tevens wordt de instapbaan gebruikt om arrangementen met bedrijven, bedrijfstakken en gemeenten af te sluiten om zodoende de betrokkenheid van deze partijen bij het oplossen van de jeugdwerkloosheid concreet vorm te geven.

De instapbaan wordt vastgelegd in een trajectplan, waarin tenminste de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt en worden nadere specifieke afspraken vastgelegd.

JOP

Een Jongeren Ontwikkelings- en ervaringsplaats (JOP) is bedoeld voor jongeren die niet aan de slag kunnen. Via een tijdelijke en boventallige werkstage van drie maanden kunnen ze aanvullende kennis en ervaring opdoen bij een werkgever. De JOP kent geen salariscomponent en wordt met behoud van uitkering of zonder uitkering verricht.

De Jongeren ontwikkelings- en ervaringsplaats wordt vastgelegd in een trajectplan, waarin tenminste de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt en worden nadere specifieke afspraken vastgelegd.

Sociale activering

Het instrument sociale activering wordt ingezet wanneer aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat de uitkeringsgerechtigde geen perspectief of pas op (middel) lange termijn een reëel perspectief heeft op regulier werk en dat inzet van de voorziening wenselijk is.

Sociale activering heeft als doel de uitkeringsgerechtigde, met behoud van uitkering, werkritme op te laten en /of te behouden. De activiteiten worden met behoud van uitkering verricht.

Sociale activering kan een onderdeel zijn van een traject gericht op arbeidsinschakeling, of, als dat niet mogelijk is, zelfstandige maatschappelijke participatie.

In een trajectplan wordt het doel van de sociale activering vastgelegd.

Vrijwilligerswerk

Vrijwilligerswerk wordt ingezet als vorm van maatschappelijke participatie. Vrijwilligerswerk wordt verricht met behoud van uitkering.

WSW-begeleid werken en dienstbetrekking

De Wsw maakt geen onderdeel uit van de Wwb en het FWI. Het blijft een apart instrument en ook de subsidiesystematiek blijft ongewijzigd. De Wsw geeft gemeenten subsidie voor het scheppen en instandhouden van arbeidsplaatsen voor arbeidsgehandicapten. Tot de doelgroep van de Wsw behoren mensen die door 'lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen uitsluitend in staat zijn onder aangepaste omstandigheden arbeid te verrichten'. Of iemand tot deze doelgroep behoort wordt vastgesteld door een Indicatiecommissie. De Wsw onderscheidt de instrumenten Wsw-dienstbetrekkingen en begeleid werken. Bij begeleid werken heeft de Wsw-er een dienstverband met een reguliere werkgever en wordt hij of zij daarnaast begeleid door een jobcoach. De Wsw is van alle werkgelegenheidsinstrumenten het instrument met de minste kans op doorstroom naar regulier werk. Dit heeft te maken met de arbeidshandicap van de doelgroep.

3.5 Passende arbeid

In de WWB is het begrip passende arbeid vervangen door het begrip algemeen geaccepteerde arbeid. De mogelijkheden voor de inzetbaarheid van werkzoekenden in arbeid worden daardoor verruimd. De gemeente zal dit nieuwe begrip actief toepassen bij het toezien op de verplichting van werkzoekenden om arbeid te aanvaarden.

3.6. Ontheffingen

Met de introductie van de WWB worden categoriale ontheffingen van de arbeidsplicht afgeschaft. Het kabinet geeft hiervoor een aantal redenen. De eerste reden komt voort uit de algemene doelstelling en systematiek van de WWB. Het kabinet beoogt in de WWB namelijk het individualiseringsbeginsel meer centraal te stellen, en gemeenten mede daardoor in staat te stellen een beter uitstroombeleid te voeren. Bij dit uitgangspunt passen geen categoriale ontheffingen. Een tweede overweging is de sociale en economische noodzaak om de arbeidsparticipatie en arbeidsproductiviteit de komende jaren verder te laten toenemen. Naar de mening van het kabinet biedt de WWB gemeenten een goede basis om de randvoorwaarden voor deze doelstellingen nader vorm te geven. Een algemene verplichting om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden, biedt meer mogelijkheden om de arbeidsmarktcapaciteiten, die bij alle klanten in het bestand aanwezig zijn, optimaal te benutten.

De doelstelling vormt een van de kernelementen van de WWB en mag niet afhankelijk worden gemaakt van de economische situatie.

Onder de Abw werden de volgende categorieën ontheven van de sollicitatieplicht:

  • -

    alleenstaande ouders met kinderen jonger dan 5 jaar

  • -

    personen van 57,5 jaar en ouder

Ontheffing van de sollicitatieplicht voor hele groepen bijstandsgerechtigden mag niet meer. Wel mag de gemeente in individuele gevallen uitzonderingen maken op verplichtingen. Bij alleenstaande ouders met kinderen onder de twaalf jaar dient de gemeente in haar afweging rekening te houden met de wens van de ouder(s) en mogelijkheden om werk en zorg te combineren. Voor mensen ouder dan 57,5 jaar kan sociale activering een alternatief zijn als er geen sprake is van uitzicht op werk. In plaats van een categorale ontheffing is ervoor gekozen om meer te investeren in de randvoorwaarden voor het opleggen van arbeidsverplichtingen voor deze groep.

3.6.1 Ontheffingsgronden

In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel is aangegeven dat de enige uitzondering waarin nadere eisen gesteld mogen worden aan regulier werk t.a.v. aard, omvang en beloning de situatie is waarin arbeid gecombineerd moet worden met zorg voor kinderen.

Expliciet vermeld: Met zorgtaken wordt de zorg voor kinderen bedoeld.

Bij het bepalen van ontheffing van de sollicitatieplicht van alleenstaande ouders in de bijstand moet een afweging worden gemaakt tussen de arbeidsplicht en de wens van de ouder om te zorgen. Dit houdt niet een recht op zorg in. De gemeente moet zich er wel van vergewissen of de noodzakelijke zorgvoorziening zoals kinderopvang aanwezig is voordat de sollicitatieplicht wordt opgelegd cq de weg naar arbeidsinschakeling wordt ingeslagen.

Medische belemmeringen

Medische belemmeringen als zodanig zijn geen aanleiding voor een ontheffing. Aanbevolen wordt gebruik te maken van adviezen van onafhankelijke, externe deskundigen. De gemeente dient wel rekening te houden met individuele mogelijkheden in verband met gezondheid en belastbaarheid. In het uiterste geval wordt een medisch advies gevraagd. Ook hierbij geldt dat het altijd een tijdelijke ontheffing betreft.

3.7. Vrijlating van inkomsten

Met de inwerkingtreding van de WWB vervalt de vrijlating van arbeidsinkomsten voor personen met ontheffing van de arbeidsverplichting.

Daarmee wordt voorkomen dat door de vrijlating een vergroting van de armoedeval optreedt.

De WWB biedt de gemeenten de mogelijkheid om in individuele gevallen inkomsten uit arbeid voor de periode van maximaal zes aaneengesloten maanden vrij te laten tot 25% van deze inkomsten met een maximum van € 166,- per maand indien naar het oordeel van het College van burgemeester en wethouders de vrijlating bijdraagt aan arbeidsinschakeling.

Een vrijlatingsbeleid leidt ertoe dat het voor deeltijdwerkers financieel minder voordelig is om meer uren te gaan werken (en uit te stromen uit de bijstand).

De enige categorie voor wie vrijlating van inkomsten uit deeltijdarbeid een dusdanige stimulans zou kunnen zijn dat bijdraagt aan de arbeidsinschakeling zijn alleenstaande ouders met jonge kinderen. Zij worden echter al gestimuleerd tot deeltijdarbeid door de vrijlating van de aan hun arbeid en zorg gerelateerde heffingskortingen.

Voorgesteld wordt om geen algemeen beleid te ontwikkelen voor het vrijlaten van inkomsten uit arbeid. Het argument is dat bijstandsklanten niet extra beloond hoeven te worden voor iets waartoe zij wettelijk al verplicht zijn (namelijk zich inspannen om hun kansen op werk te vergroten).

3.8 Onkostenvergoeding vrijwilligerswerk

Voor diegenen die geen vergoeding ontvangen via de werkgever voor het verrichten van vrijwilligerswerk zal een vergoeding worden verstrekt. De onkostenvergoeding vrijwilligerswerk wordt verstrekt aan uitkeringsgerechtigden (zoals nader gedefinieerd in de premieverordening) vrijwilligerswerk vervullen. De premie kan jaarlijks door de betrokkene worden aangevraagd en bedraagt maximaal € 735,- (peildatum 01-01-04) per jaar. De premie wordt gedifferentieerd d.w.z. dat degene met veel vrijwilligerstaken de maximale premie kan ontvangen.

Deelname aan reïntegratietrajecten leidt dus niet zondermeer tot het verkrijgen van een onkostenvergoeding vrijwilligerswerk. De premie is in eerste instantie bedoeld om de maatschappelijke participatie te bevorderen van mensen die uitkeringsafhankelijk zijn.

3.9 Kinderopvang

De zorg voor jonge kinderen is voor veel alleenstaande ouders een belemmering op de weg richting arbeidsmarkt. Om deze belemmering weg te nemen zijn voorzieningen van kinderopvang noodzakelijk. In dit kader heeft het ministerie van SZW in 1996 voor het eerst een regeling kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaande ouders vastgesteld. In de daarop volgende jaren heeft deze regeling een vervolg gehad. Op grond van deze regeling kan het ministerie van SZW aan de gemeente een subsidie verstrekken voor kinderopvang ten behoeve van de doelgroep. De gemeente krijgt hierdoor de mogelijkheid alleenstaande ouders met kinderen tot 12 jaar kosteloze kinderopvang aan te bieden wanneer zij zich door middel van studie of werk richten op de arbeidsmarkt. Wij hebben gebruik gemaakt van de subsidiemogelijkheden die deze regeling biedt. De beschikbare middelen worden aangewend voor inkoop van opvangplaatsen.

De organisatie van de kinderopvang wordt per 1 januari 2005 ingrijpend gewijzigd door de invoering van de Wet basisvoorziening kinderopvang. De voorbereidingen van deze wet dienen in december 2004 afgerond te zijn.

4. Inkomensbeleid

4.1. Algemene uitgangspunten

In de voorstellen van de WWB worden evenals in de bestaande wet van rijkswege normen gesteld voor de bijstandsverlening. De gemeente krijgt meer dan voorheen de bevoegdheid een eigen toeslagenbeleid te voeren, maar is daarbij echter wel aan regels gebonden.

Categoriale verstrekking van bijzondere bijstand is afgeschaft binnen de nieuwe regelgeving. Dat wil zeggen dat slechts op individuele basis kan worden getoetst of iemand voor bijzondere bijstand in aanmerking komt. Dit brengt een behoorlijke administratieve last met zich mee. Voor de bijzondere bijstand zal een apart budget blijven bestaan als onderdeel van de uitkering in het gemeentefonds. Ook voor de IOAW, IOAZ en BBZ blijft een separaat budget bestaan.

Voor de bijzondere bijstand is er macro op dit budget een bezuiniging doorgevoerd met ingang van 2004. Specifiek m.b.t. de doelgroep chronisch zieken en gehandicapten is door het kabinet alsnog in december 2003 een extra budget landelijk ter beschikking gesteld om voor deze groep categoriale bijzondere bijstand te kunnen blijven verstrekken.

In dit hoofdstuk en in hoofdstuk 6 en de verordeningen worden ten aanzien van de volgende onderwerpen verdere beleidsregels opgesteld:

· Toeslagenverordening:

Aan de gemeente wordt de mogelijkheid geboden om een eigen toeslagenbeleid te voeren. Daarin wil de gemeente het beleid zodanig inrichten dat een zorgvuldig inkomensbeleid wordt gevoerd voor die uitkeringsgerechtigden, die gezien hun afstand tot de arbeidsmarkt geen direct perspectief hebben op regulier werk en langdurig van een uitkering afhankelijk zijn. De gemeente wil daarnaast bevorderen dat instroom in de uitkering wordt voorkomen. De gemeente wil het toeslagenbeleid als instrument ter bevordering van uitstroom inzetten.

· Afstemmingsverordening

In de afstemmingsverordening dient de gemeente de verplichtingen en rechten van de uitkeringsgerechtigden af te stemmen op de regels die voor hen gelden. Deze verordening wordt inhoudelijk in hoofdstuk zes besproken. Ook wordt het fraude en handhavingsbeleid van de gemeente in deze verordening vastgelegd. In hoofdstuk 6 komen zowel handhaving, sanctionering als het beleid ten aanzien van Terugvordering en Verhaal aan de orde.

· Bijstandbesluit Zelfstandigen

De regelgeving inzake de BBZ blijft vooralsnog gedurende 2004 in de huidige opzet bestaan. In de loop van 2004 is daarbij nieuwe regelgeving aangekondigd. De betrokkenen zullen in het jaar 2004 tevens gebruik kunnen maken van de reïntegratievoorzieningen totdat nieuwe regelgeving is geformaliseerd.

· Krediethypotheek

De huidige regeling ten aanzien van de krediethypotheek blijft gehandhaafd. In 2004 zal dit beleid nader worden uitgewerkt.

4.2 Toeslagenbeleid

De inkomenspolitiek is voorbehouden aan het Rijk. In de WWB wordt de hoogte van de uitkeringen vastgesteld op dezelfde wijze zoals dat in de Abw gebeurde. De gemeenteraad dient op grond van artikel 30 van de WWB een verordening vast te stellen waarin de toeslagen en verlagingen van de landelijk vastgestelde bijstandsnormen worden geregeld.

Landelijk worden voor een drietal categorieën de normen vastgesteld te weten:

  • a.

    de alleenstaande, zijnde 50% van het netto minimumloon

  • b.

    de alleenstaande ouder, zijnde70% van het netto minimumloon

  • c.

    de gehuwde, zijnde 100% van het minimumloon

Bij verordening regelt de gemeenteraad de verhoging (alleenstaande- en eenouder-norm) met maximaal 20% of verlaging (gehuwdennorm) met maximaal 20%. De hoogte van de toeslag of verlaging is afhankelijk van het feit of de klant hogere of lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin zijn bijstandsnorm voorziet tengevolge van het niet of niet geheel kunnen delen van de woonlasten met een ander. Voor personen verblijvende in inrichtingen en personen van 65 jaar en ouder zijn afzonderlijke normen vastgesteld waarop de verhogingen en verlagingen niet van toepassing zijn.

4.2.1. Jongeren

Ingevolge artikel 28 van de WWVB kan de norm voor degene die recent het onderwijs of een beroepsopleiding heeft beëindigd (de zgn. schoolverlaters) de uitkering voor de duur van maximaal 6 maanden lager worden vastgesteld dan de norm of toeslag als bedoeld in artikel 25 WWB.

Het is in de lijn met het uitgangspunt als genoemd in hoofdstuk 2 om schoolverlaters maximaal te stimuleren tot het zoeken en aanvaarden van arbeid (loondienst of als zelfstandige) om zelf weer zo spoedig mogelijk in de kosten van het bestaan te voorzien, dan wel het weer oppakken van de studie. Ter ondersteuning van dit beleid zal gebruik worden gemaakt van de bevoegdheid als genoemd in artikel 28 WWB. Voor deze groep zal de uitkering gedurende de eerste 6 maanden worden afgestemd op het inkomen dat ligt tegen het niveau van het inkomen dat werd genoten ten tijde van het beëindigen van het onderwijs of beroepsopleiding, ofwel de norm voor levensonderhoud ingevolge de Wet studiefinanciering 2000.

Bij de bijstandsverlening aan jongeren wordt in de normering -dit in tegenstelling tot de

studiefinanciering -geen onderscheid gemaakt tussen een uitwonende en een thuiswonende.

Dit is een gevolg van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep waarbij is aangegeven dat geen onderscheid in de omvang van een toeslag mag worden gemaakt tussen een thuis- en uitwonende.

4.3 Krediethypotheek

Tengevolge van de WWB wordt het Besluit krediethypotheek ingetrokken. De nieuwe regeling geldt al na publicatie WWB in de Staatscourant. De oude gevallen blijven onder de oude regeling vallen. De gemeente moet regelingen hypotheekstellingen opmaken.

Bij de krediethypotheek is een vereenvoudiging aan de orde bij de vaststelling van de waarde van het onroerend goed.

Periodieke bijstand in de situatie dat over een eigen woning wordt kan worden verstrekt:

· in de vorm van een lening of

· vestiging van een krediethypotheek, volgens regels Besluit krediethypotheek bijstand. Wanneer het bedrag van de krediethypotheek is bereikt, wordt de bijstand om niet verstrekt.

Niet als vermogen wordt in aanmerking genomen het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf, bedoelt in artikel eerste lid, voor zover dit minder bedraagt dan € 42.000,- (art. 34 lid 2 en sub d).

De regeling is niet alleen van toepassing op registergoederen, maar ook op niet-registergoederen zoals woonwagens en woonschepen onder een bepaald tonnage. Voorts is het een burgemeester en wethouders om te bepalen of de als lening verstrekte bijstand al dan niet wordt gezekerd door middel van een hypotheek- of, waar het niet-registergoederen betreft, pandovereenkomst. Ter zake van die overeenkomsten zijn geen aanvullende bepalingen in deze wet opgenomen. De betreffende bepalingen uit het civiele recht bieden voldoende soelaas.

Het vestigen van een krediethypotheek geeft extra zekerheid voor de gemeente. Bij verkoop van de woning ontvangt de gemeente direct het volledige bedrag van de verstrekte bijstand in de vorm van een geldlening terug. Deze procedure kost de gemeente tijd, maar is mogelijk terug te verdienen, omdat er achteraf (na verkoop van de woning) minder moeite hoeft te worden gedaan om het geld terug te krijgen. Alleen indien de belanghebbende zo lang een uitkering ontvangt dat de krediethypotheek vol is, kost het de gemeente meer geld, omdat eerder tot bijstandsverlening om niet wordt overgegaan. Deze laatste kosten wegen niet op tegen de voordelen van het vestigen van de krediethypotheek. Het ligt dan ook voor de hand dit wel als voorwaarde op te nemen, indien er sprake is van vermogen gebonden in de woning.

5 Inkomensondersteuning

5.1 Minimabeleid

De invoering van de WWB leidt tot een herziening van het minimabeleid. Welke elementen dienen te worden herzien als gevolg van de WWB en wat kan worden voortgezet? Daarnaast zal naar de financiële aspecten van het minimabeleid gekeken moeten worden. Landelijk is er op het zogeheten fictief budget bijzondere bijstand fors bezuinigd. Daar komt bij dat de regering een aantal maatregelen heeft getroffen die mogelijk gevolgen hebben voor de bijzondere bijstand. Voorbeelden hiervan zijn afschaffing van de vervolguitkering WW, ingrepen in de WAO en ingrepen in het ziekenfonds. Te verwachten valt dan ook dat door deze maatregelen het beroep op bijzondere bijstand zal toenemen. Dit zal nog worden versterkt door de slechtere economische omstandigheden.

Het huidige minimabeleid bestaat uit drie pijlers:

Ø de reductieregeling

Ø de kwijtscheldingsregeling gemeentelijke lasten

Ø schuldhulpverlening

Het rijk heeft zich op het standpunt gesteld, dat generiek inkomensbeleid aan het rijk toebehoort. Met de bezuinigingen op de bijzondere bijstand en het afschaffen van de categoriale verstrekking daarvan, worden de instrumenten die daarvoor kunnen worden ingezet door de lokale overheid sterk beperkt. Maatregelen op het terrein van de minimaregelingen hebben eerder een direct verband met de genoemde bezuinigingen op de bijzondere bijstand als met de veranderde regelgeving in het kader van de WWB. De invoering van de langdurigheidstoeslag zal de effecten van dit inkomensverlies slechts gedeeltelijk compenseren.

Het minimabeleid is erop gericht om mensen met een minimuminkomen in staat te stellen te participeren in de samenleving. De financiële bijdrage die door de gemeente wordt verstrekt onder de voorwaarden heeft maatschappelijke participatie als primair doel.

Zoals aangegeven willen we voorkomen dat er een nieuwe generatie van langdurig werklozen ontstaat. De doelen richten zich op instroombeperking, een kortere verblijfsduur in de bijstand, meer uitstroom en voor de doelgroep met geen tot weinig uitzicht op werk participatie, zorg en inkomensondersteuning. De gemeentelijke taak richt zich op regievoering aan de "voorkant"en zorg (o.a. brede inkomensondersteuning) voor laatstgenoemde doelgroep.

Wij stellen voor het voorzieningenpakket van het minimabeleid in tact te houden.

Vanuit de kaders die bepaald worden door de WWB en de gemeentelijke visie zijn de volgende uitgangspunten voor het minimabeleid gedefinieerd:

· de individuele omstandigheden van de belanghebbende zijn leidend;

· de armoedeval wordt zo veel mogelijk voorkomen;

· de uitvoering gebeurt efficiënt.

Dat betekent:

  • 1.

    De kwijtscheldingsregeling gemeentelijke lasten blijft bestaan voor de huidige doelgroep;

  • 2.

    De voorzieningen voor chronisch zieken en gehandicapten valt in 2004 nog onder individueel maatwerk in het kader van de bijzondere bijstand. Voor 2004 is sprake van een incidentele toevoeging. Voor 2005 stellen we voor eerst de besluitvorming van de regering af te wachten of de middelen structureel beschikbaar worden gesteld.

  • 3.

    We maken gebruik van de collectieve ziektekostenverzekering. In Aa en Hunze en Assen wordt de collectieve ziektekostenverzekering gecontinueerd en in Tynaarlo ingevoerd;

Een collectieve aanvullende ziektekostenverzekering biedt uitkeringsgerechtigden de mogelijkheid zich beter en goedkoper tegen ziektekosten te verzekeren. Daarnaast hoeft de uitkeringsgerechtigde voor een aantal veel gevraagde voorzieningen niet meer een aanvraag voor bijzondere bijstand te doen, maar kan dan onmiddellijk een beroep doen op de ziektekostenverzekeraar.

4.Het voorzieningenpakket van het stimuleringsfonds (Aa en Hunze, Tynaarlo), reductieregeling (Assen), blijft in tact; De regeling/het fonds kan gezien worden als een vorm van een persoongebonden budget, bedoeld voor activiteiten op sociaal, sportief en cultureel terrein, met als doel het deelnemen aan de samenleving. De algemene visie van de gemeente is onder andere gericht op het bieden van inkomensondersteuning aan uitkeringsgerechtigden met weinig arbeidsmarktperspectief die langdurig een uitkering ontvangen. De vertaling van deze visie op het minimabeleid leidt tot het specificeren van de doelgroep. De volgende voorwaarden passen bij deze visie:

· de inkomensgrens stellen op 110% van het sociaal minimum, in plaats van de huidige 120%.;

· er moet sprake zijn van minimaal drie jaar een inkomen van maximaal het sociaal minimum;

· als men recht heeft op de langdurigheidstoeslag dan vervalt het recht op de reductieregeling.

5.De schuldhulpverlening wordt in de volle omvang gecontinueerd. Mogelijkheden om instroombeperking en kostenbeheersing worden verder onderzocht en separaat aan u voorgelegd.

Naast deze inkomensondersteunende maatregelen blijven we het belangrijk vinden dat onze burgers betrokken blijven bij de samenleving. Voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt zetten we instrumenten in die onder de noemer 'sociale activering' vallen. Hierbij gaat het om vrijwilligerswerk voor mensen die anders in een maatschappelijk isolement raken of blijven, het volgen van cursussen en andere activiteiten die leiden tot een meer positievere blik. Dit kan worden bekostigd uit het werkdeel van het Fonds werk en inkomen.

5.2 Schuldhulpverlening

De gemeente stelt zich ten doel de problematische schuldenpositie van inwoners niet uitzichtloos te laten worden.

Bij de integrale schuldhulpsanering zijn twee trajecten te onderscheiden, het minnelijke en het wettelijke traject. Het minnelijke traject is gemeentelijke autonomie en wordt afhankelijk van de lokale situatie vormgegeven en uitgevoerd door verschillende disciplines. De gemeente vervult hierbij een regierol. Het wettelijke traject vindt plaats op grond van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (Wsnp) en kan (onder voorwaarden) door de rechter worden ingezet, indien het minnelijke traject geen oplossing voor de schuldproblematiek biedt.

De integrale schuldhulpverlening bestaat uit kwantitatieve en kwalitatieve hulpverlening:

o Budgetbeheer (doorbetaling primaire lasten en betaling huishoudgeld)

o Beschermingsbewind

o Budgetbegeleiding

o Psychosociale begeleiding

o Schuldbemiddeling

o Schuldsanering

Uit de reacties van de GKB kan worden geconcludeerd dat er een forse stijging is waar te nemen in het aantal complexe en hoge schuldensituaties. Deze stijging komt overeen met het landelijke beeld.

De mogelijkheden van instroombeperking c.q. kostenbeheersing worden onderzocht.

5.3 Langdurigheidstoeslag minima

Met invoering van de WWB verdwijnt de mogelijkheid om categoriale bijzondere bijstand te verstrekken aan personen jonger dan 65 jaar. Ook een eenmalige uitkering aan minima is een categoriale regeling en derhalve niet meer toegestaan. Daarvoor in de plaats is de zogeheten langdurigheidstoeslag ingevoerd. Vanaf 1 januari 2004 heeft de gemeente de mogelijkheid om een langdurigheidstoeslag te verstrekken.

Deze toeslag is bedoeld om personen die geen arbeidsmarktperspectief hebben een vergelijkbare inkomenspositie te bieden met personen van 65 jaar en ouder. De huidige (peildatum 2004) bedragen zijn jaarlijks € 545,- voor gehuwden, € 408,- voor alleenstaande ouders en € 318,- voor alleenstaanden.

De voorwaarden waaronder de regeling wordt verstrekt zijn landelijk bepaald deze zijn:

1 De regeling is van toepassing op mensen die 60 maanden onafgebroken op 100% minimaniveau hebben geleefd en geen arbeidsmarktperspectief hebben.

2 Personen met een WAO uitkering of Wajong-uitkering kunnen eveneens een aanvraag indienen. Deze groep moet kunnen aantonen dat zij voor minimaal 80% arbeidsongeschikt zijn verklaard en dat er bij de laatste arbeidsongeschiktheidskeuring is afgezien van een arbeidskundig onderzoek.

3 De gemeente kan bij de beoordeling van een aanvraag om bijzondere bijstand rekening houden met de verstrekking van de langdurigheidstoeslag, maar zal de toeslag buiten de berekening van het inkomen van de betrokkene laten.

4 Rekening houden met de toeslag zou voorbij gaan aan het doel van de toeslag, namelijk mensen zonder arbeidsmarktperspectief een hoger inkomen bieden dan mensen die wel arbeidsmarktperspectief hebben.

5 De toeslag wordt op aanvraag verstrekt.

Het budget voor de uitvoering van de langdurigheidstoeslag is onderdeel van inkomensdeel van het Fonds Werk en Inkomen en is daardoor niet meer te herleiden tot een bedrag.

5.4 Bijzondere bijstand

Alleen voor personen van 65 jaar en ouder is categoriale bijzondere bijstand toegestaan. Wat betreft de onder de categoriale bijzondere bijstand vallende witgoedregelingen, sociaal culturele regelingen e.d. kunnen blijven bestaan voor zover zij worden toegekend op basis van werkelijk gemaakte kosten en er een individuele beoordeling aan ten grondslag ligt.

Het uitgangspunt is te streven om verslechteringen voor de klant zoveel mogelijk te voorkomen. Naar aanleiding van de discussie in de Tweede Kamer bij het vaststellen van de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is door het kabinet toegezegd voor met name de groep chronisch zieken en gehandicapten extra middelen tot te voegen aan de algemene uitkering voor specifieke bijzondere bijstand aan deze groep. In de komende periode zal de gemeente moeten beoordelen hoe hier verder mee om te gaan. Zo is onduidelijk hoe de doelgroep exact gedefinieerd moet worden en welke onkosten wel of niet voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. Feit is wel dat voor deze specifieke groep ook specifieke maatregelen noodzakelijk zijn die de inkomensachteruitgang door de Rijksmaatregelen opvangen. Het is thans aan de gemeente om dat via de bijzondere bijstand te repareren.

5.4.1 Kaderbepalingen

  • -

    Bijzondere bijstand is de bijstand die wordt verstrekt indien bijzondere omstandigheden in het individuele geval leiden tot noodzakelijke kosten van het bestaan waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwezige draagkracht te boven gaat.

  • -

    Bijzondere bijstand heeft in principe het karakter van een op de individuele omstandigheden afgestemde voorziening voor bijzondere bestaanskosten. Binnen de WWB is het niet mogelijk om categoriaal bijzondere bijstand te verstrekken.

  • -

    In de regel is de landelijke basisnorm en de eventueel daarop verleende toeslag/korting toereikend voor de noodzakelijke bestaanskosten. Als de cliënt echter in bijzondere omstandigheden verkeert waardoor hij of zij hogere kosten heeft dan waarin de algemene bijstand voorziet, is dit de enige reden om verdere bijstand te verlenen.

  • -

    De WWB vervult een complementaire functie in het sociale zekerheidsstelsel. Het komt erop neer dat elke andere bestaansvoorziening voor de WWB (als sluitstukvoorziening) het karakter heeft van een voorliggende voorziening, die met voorrang wordt toegepast voordat een beroep kan worden gedaan op de WWB. Tot de voorliggende voorzieningen worden ook gerekend die voorzieningen waarop, anders dan door middel van wettelijke aanspraken, door de cliënt een beroep kan worden gedaan.

5.4.2 Soorten Bijzondere bijstand

  • -

    De bijzondere bijstand kan in drie hoofdgroepen worden verdeeld, te weten:

    • 1.

      De periodieke algemene vergoedingen: Hieronder vallen de vergoedingen:

    • -

      voor hoge woonkosten;

    • -

      voor een particuliere ziektekostenverzekering;

    • -

      voor voormalige alleenstaande ouders;

    • -

      van personen jonger dan 21 jaar verblijvend in een inrichting, die op grond van individueel bepaalde omstandigheden worden verstrekt boven de normuitkering;

    • -

      kosten levensonderhoud zelfstandig wonende 18-21 jarigen.

    • 2.

      De periodieke bijzondere vergoedingen: Hieronder vallen de vergoedingen voor periodieke bijzondere kosten, die buiten het normale bestedingspatroon vallen en extra kosten met zich meebrengen, zoals periodieke kosten van kinderopvang, dieetkosten, kledingslijtage, maaltijdvoorziening, personenalarmering etc.

    • 3.

      De incidentele vergoedingen. Hieronder vallen de incidentele vergoedingen voor bijzondere kosten, die buiten het normale bestedingspatroon vallen en extra kosten met zich meebrengen, zoals bril/contactlenzen, incidentele vergoeding kledingslijtage, gebitsprothese, eigen bijdragen, etc.

    De opsommingen van vergoedingen zijn niet limitatief.

5.4.3 Drempelbedrag

Zoals ook al in de Abw het geval was mag de gemeente voor bijzondere bijstand een drempel van maximaal € 111,-- (peildatum 2004) in een periode van 12 maanden hanteren. Bij de invoering van de nieuwe Abw is door de gemeenten deze drempel niet gehanteerd. Het wel invoeren van de drempel zou uit financieel oogpunt voor de gemeente thans aantrekkelijk zijn. Immers voor de eerste € 111,-- behoeft geen bijzondere bijstand te worden verstrekt. Uit het oogpunt van armoedebestrijding is het herinvoeren van de drempel niet wenselijk.

In het komend jaar zullen met name de minima de verschillende maatregelen in het sociale zekerheids- en zorgstelsel merken in hun bestedingspatroon. Het daarnaast nog eens opwerpen van een drempel om voor de bijzondere noodzakelijke kosten in aanmerking te komen zal voor die groep een extra financiële slag opleveren. Daarnaast is in het verleden gebleken dat het uitvoeren van een drempel uitvoeringstechnisch lastig is, extra tijd van de uitvoering vergt en aanleiding geeft tot het maken van bezwaar.

5.4.4 Bijzondere kosten

Bijzondere bijstand wordt onder andere verleend voor de volgende kosten:

o kosten babyuitzet

o begrafenis en crematiekosten

o bewassing en kledingslijtage als gevolg van ziekte of handicap

o bril/contactlenzen

o dieetkosten

o duurzame gebruiksgoederen

o gehoortoestellen

o woonkostentoeslag

o indirecte studiekosten

o kosten kinderopvang

o extra stookkosten ten gevolge van ziekte of handicap

o eigen bijdrage in de kosten ziekenvervoer

o collectieve ziektekostenverzekering (ziektekostenverzekering voor bijstandsgerechtigden)

6 Handhaving, sanctiebeleid, terugvordering & verhaal

De gemeente dient de rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitvoering van de WWB te bewaken. In dit kader voert zij een handhavingsbeleid, dat wordt opgenomen in een afstemmingsverordening. Het handhavingsbeleid heeft een direct verband met het sanctioneringbeleid en de terugvordering en verhaal van bijstand.

6.1. Handhaving

Het verkrijgen van de grotere beleidsvrijheid en financiële verantwoordelijkheid van de gemeente in de uitvoering van de WWB vertaalt zich niet alleen naar het efficiënt en effectief inzetten van activiteiten gericht op werk. Ook het handhaven van de gestelde regels zal een belangrijke rol in de uitvoering spelen.

Voor de WWB gaat het er daarbij om het misbruik en oneigenlijk gebruik van de bijstand zoveel mogelijk te voorkomen. Daarbij wordt zowel aandacht besteed aan preventie als wel aan repressie. Het geven van een verdergaande impuls van het handhavingsbeleid wordt tijdens de invoering van de WWB nader vormgegeven. Hiervoor hebben de AAT-gemeenten middels de tijdelijke stimuleringsregeling hoogwaardige handhaving een eenmalige extra subsidie ontvangen van het ministerie van SZW voor de activiteiten op dit terrein in 2003 t/m 2004.

In de verdere uitwerking van hoogwaardige handhaving zijn de volgende kritische succesfactoren van belang:

  • 1.

    Uit preventief oogpunt vroegtijdig informeren van de klant

  • 2.

    Het optimaliseren van het dienstverleningsniveau, bijv. door het minimaliseren van (reeds bekende) aan te leveren gegevens.

  • 3.

    Een efficiënte en gerichte rechtmatigheidscontrole. Signalen leiden tot een overstap van reguliere naar intensieve controle.

  • 4.

    Daadwerkelijke sanctionering als sluitstuk.

Hoogwaardige handhaving is er op gericht om de spontane nalevingsbereidheid te verhogen en de kans op misbruik van sociale regelingen te minimaliseren.

6.1.1 Preventie

Het naleven van bepaalde regels neemt toe wanneer men het belang van die regels begrijpt en inziet. Een goede en duidelijke informatie over de rechten en plichten aan de klant is dan ook van het grootste belang. De informatie aan de klant wordt gegeven in vorm van algemene folders en een gesprek met de medewerker. Als uitvloeisel van het project hoogwaardige handhaving zal de nadere informatiestroom aan de klant verder worden uitgewerkt. In de WWB zijn geen specifieke voorschriften opgenomen over hoe door de gemeente de voorschriften aan de klant worden medegedeeld.

Voorgestaan wordt om de volgende werkwijze in deze te gaan hanteren:

· Er zal een algemeen folder worden samengesteld met de algemene rechten en plichten.

· De verplichtingen die voor de betrokken klant van belang zijn worden opgenomen in de beschikking.

· De klant wordt een informatiemap ter beschikking gesteld waarin hij alle informatie van en/of ten behoeve van de afdeling sociale zaken kan bewaren.

· De gevolgen van het niet nakomen van de aan de uitkering gestelde verplichtingen worden tevens aan de klant medegedeeld (uittreksel van de afstemmingsverordening).

· Alle bovenstaande informatie wordt aan de klant in een gesprek overhandigd.

· Er zullen op bepaalde momenten themacontroles worden uitgevoerd.

6.1.2 Administratieve voorschriften

Door de afschaffing van de Regeling administratieve uitvoeringsvoorschriften Abw, Ioaw, Ioaz zijn er geen algemene regels meer voor de termijnen waarbinnen de rechtmatigheid van de te verstrekken uitkering dient te worden onderzocht. De gemeenten kunnen doorgaan met het maandelijkse versturen van rechtmatigheidsformulieren en het uitvoeren van heronderzoeken, maar zijn hiertoe niet verplicht. Het is aan de gemeente om tot een meer efficiënte werkwijze over te gaan. Aanpassing van de wijze van controle van de lopende uitkering dient samen te gaan met de verdere maatregelen die genomen worden in het kader van het project Hoogwaardige Handhaving. Immers preventie en voorlichting zijn van belang om de bereidheid van de klant om spontaan zijn rechten en plichten na te leven te bevorderen.

In plaats van het maandelijks laten inleveren van het rechtmatigheidsformulier en het binnen gestelde termijnen houden van heronderzoeken, waarbij alle gegevens van de klant worden bekeken, gaan we werken met mutatieformulieren. Hiervoor is vanzelfsprekend een implementatieperiode nodig. De klant krijgt dan van de gemeente een overzicht van de bekende gegevens in het systeem die de grondslag vormen voor zijn recht op uitkering. Door de klant wordt bij de verstrekking van die gegevens verklaard dat die gegevens juist zijn en dat hij bij wijziging van die gegevens de gemeente direct, middels een mutatieformulier, op de hoogte brengt van de ventuele wijziging. Wanneer hij dat niet doet schendt hij de inlichtingenplicht en wordt de uitkering bij het constateren van deze schendig gelijkt gesanctioneerd.

Het is niet zo dat door het 'afschaffen' van de huidige vorm van rechtmatigheidsonderzoeken de klant niets meer te maken zal hebben met de afdeling sociale zaken. Neen, de bedoeling is juist dat de klant meer contact krijgt met de klantmanager en dat deze hem meer zal begeleiden/aansporen tot het vinden van regulier werk.

6.2 Afstemmingsverordening

In de afstemmingsverordening dient de gemeente vast te leggen welke gedragingen die niet in overeenstemming zijn met de verplichtingen in het kader van de WWB worden gesanctioneerd. Uiteraard is dit niet het uitgangspunt van beleid. De gemeente zal zich middels een gericht informatiebeleid inzetten om de cliënten goed te informeren over de rechten en plichten die men heeft in het kader van de WWB. Voor de inhoud wordt verwezen naar de bijgevoegde afstemmingsverordening en de daarbij behorende toelichting. In de afstemmingsverordening worden de aard van de gedragingen en de te nemen sancties daarbij benoemd. Als uitgangspunt wordt genomen het Maatregelenbesluit zoals dat gold onder de Abw.

6.2.1 Toekomstig beleid ten aanzien van maatregelen en boeten

De gemeente moet een afstemmingsverordening vaststellen. Hierin moeten zowel het oude maatregelen beleid als het boetebeleid worden vormgegeven. In het kader van de Abw was het de bedoeling dat de klant zo snel mogelijk uitstroomde. Hiertoe moest hij of zij een behoorlijke inspanning leveren. Als betrokkene die inspanning niet leverde, dan kon betrokkene een maatregel verwachten. Die maatregel had de vorm van een verlaging van de uitkering met een bepaald percentage van de uitkering gedurende een bepaalde periode. In de Abw lagen deze maatregelen vast in een besluit. Hier kon alleen in uitzonderlijke omstandigheden van worden afgeweken. Ook als betrokkene geen of verkeerde informatie gaf werd dat bestraft, in het kader van de fraudebestrijding. Als betrokkene dit doelbewust deed volgde een boete. Bij de boete was sprake van een strafrechtelijke handeling, waarvoor een zorgvuldige afhandeling vereist was.

Er wordt in de WWB geen maatregel of boete meer opgelegd, maar de uitkering wordt afgestemd (dus verlaagd of teruggevorderd) afhankelijk van het vergrijp. Hierbij wordt rekening gehouden met omstandigheden, mogelijkheden en middelen van belanghebbende of het gezin. De gemeente krijgt nu grote vrijheid bij het vaststellen van de hoogte en percentages van de verlaging van de uitkering. Bij het vaststellen van de afstemmingsverordening zal zo veel mogelijk worden aangesloten bij de oude situatie, omdat die in grote lijnen in de uitvoeringspraktijk voldeed. Het uiteindelijke doel van uitstroom uit de uitkering en fraudebestrijding is immers niet gewijzigd.

6.2.2 Afstemming van de bijstand

Uitgangspunt bij de WWB is dat de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen worden afgestemd op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de klant. In artikel 18 van de WWB wordt de verplichting opgelegd een verordening vast te stellen met betrekking tot het verlagen van de bijstand en de langdurigheidstoeslag. De bijstand en de langdurigheidstoeslag dienen te worden verlaagd indien er sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Ook indien de klant niet zijn verplichtingen genoemd in de wet nakomt, of indien hij zich ernstig misdraagt, dient de bijstand te worden verlaagd.

Hoofdpunten van de WWB:

  • -

    Bij aanvang van een uitkeringssituatie geeft de gemeente aan welke rechten en plichten daarbij horen. Ze meldt ook wat de directe gevolgen zijn voor de uitkering indien de klant één of meer van deze verplichtingen niet nakomt. De gevolgen worden door de gemeente zelf bepaald en in de gemeentelijke afstemmingsverordening vastgelegd.

  • -

    De gemeente legt zowel de hoogte en vorm van de uitkering, als de rechten en plichten vast in de beschikking.

  • -

    Overigens blijft de oude regeling (op basis van Wet boeten en maatregelen) tot inwerkingtreding nieuwe verordening van kracht.

Het recht op bijstand is altijd gekoppeld aan de plicht om er weer onafhankelijk van te worden. Tot dusver kreeg deze koppeling vorm door de mogelijkheid van een maatregel die achteraf wordt opgelegd op basis van landelijke regels. Het gaat hierbij om een korting op de uitkering met een vaststaande termijn en een percentage dat is gekoppeld aan standaardcategorieën van gedragingen, die wijzen op een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Deze standaardisering doet onvoldoende recht aan de individuele situatie en aan de persoonlijke omstandigheden en biedt gemeenten dus onvoldoende mogelijkheid tot maatwerk.

6.2.3 Verlaging bijstand of langdurigheidstoeslag

De WWB biedt de mogelijkheid om zowel de bijstand, de uitkering zelf, als de langdurigheidstoeslag te verlagen. Er dient een keuze te worden gemaakt hoe hiermee om te gaan. Het is dus mogelijk om beide te verlagen. De vraag is of dit gewenst is en of het overeenkomt met de aard en het doel van de langdurigheidstoeslag.

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag dat is bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Dat is ook de reden geweest om het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten voor personen van 65 jaar en ouder hoger te stellen dan voor degenen jonger dan 65 jaar. Met de introductie van de langdurigheidstoeslag ontstaat ook voor degenen jonger dan 65 jaar een hogere bijstandsnorm in die gevallen dat zij door het ontbreken van een perspectief op arbeid in een vergelijkbare inkomenssituatie komen als personen van 65 jaar en ouder. De langdurigheidstoeslag is dan ook niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het betreft dus een generieke inkomensondersteunende maatregel, die op landelijk niveau is geregeld.

De langdurigheidstoeslag is ingegeven doordat er vanuit wordt gegaan dat wanneer iemand langdurig een inkomen op minimumniveau heeft, zijn financiële positie onder druk komt te staan. Het ligt in beginsel dan ook niet voor de hand deze langdurigheidstoeslag te verlagen indien er sprake is van schending van een verplichting genoemd in de WWB.

Dit uitgangspunt wordt versterkt doordat de WWB als één van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de langdurigheidstoeslag stelt dat de klant in een periode van 5 jaar voldoende heeft getracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen (artikel 36 lid 1 aanhef en sub c WWB). Indien de klant in onvoldoende mate aan deze verplichting heeft voldaan, bestaat er in het geheel geen recht op de langdurigheidstoeslag.

In de afstemmingsverordening dient dan ook als uitgangspunt te worden opgenomen, dat, indien een verlaging aan de orde is, de bijstand (de uitkering) wordt verlaagd en niet de langdurigheidstoeslag. Vanzelfsprekend is dat het mogelijk moet blijven om afhankelijk van de individuele omstandigheden hierop een uitzondering te maken.

6.2.4 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan

Indien er sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, wordt de uitkering verlaagd. Onder het begrip 'tekortschietend besef' kunnen diverse gedragingen vallen. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan ontslag op staande voet waardoor geen recht op een WW-uitkering ontstaat, het aanspreken van het vermogen op een wijze waardoor iemand sneller een beroep moet doen op de WWB, het in onvoldoende mate meewerken aan scholing in de periode voordat een beroep moet worden gedaan op de WWB. Al deze gedragingen hebben tot gevolg dat eerder een beroep op de WWB moet worden overgegaan.

6.2.5 Schending inlichtingenplicht

De klant heeft de plicht om B&W van alle gevraagde informatie te voorzien om het recht op uitkering te kunnen vaststellen. Zolang B&W die informatie niet hebben, kunnen zij de uitkering niet vaststellen en schorten zij deze op totdat de informatie wel is verkregen. De wet wijkt op dit punt niet af van de Abw. In het geval van uitkeringsfraude vindt wel wijziging plaats, bijvoorbeeld omdat informatie wordt verzwegen of onjuist wordt verstrekt. In de Abw geldt het regime van een bestuurlijke boete voor uitkeringsfraude beneden de grens van het Openbaar Ministerie. In de WWB wordt deze vervangen door aanpassing van de uitkering.

6.3 Terugvordering

In de WWB is het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand een algehele bevoegdheid geworden van burgemeester en wethouders. Dit houdt in dat het wettelijk kader op zichzelf geen sluitende basis meer vormt voor de gemeentelijke terugvorderingspraktijk. Er zullen derhalve beleidsregels opgesteld moeten worden om een nieuwe "wettelijke" basis te creëren om het bestaande terugvorderingsbeleid van de gemeente te kunnen continueren.

Op 1 augustus 1992 zijn de terugvorderings- en verhaalsartikelen in de bijstandswet opgenomen. Sinds die tijd is de gemeente wettelijk verplicht te verhalen en terug te vorderen. Daarna werd per 1 januari 1996 de Abw ingevoerd en per 1 juli 1996 de Wet Boeten en Maatregelen waarin meer regels werden ingevoerd met betrekking tot terugvordering en verhaal. Met het inwerking treden van de Wet herziening debiteurenbeleid kwam per 1 augustus 1998 een versoepeling van de terugvorderingsbepalingen en van de overige onderdelen per 1 januari 1999. Gemeenten kregen een zekere mate van beleidsvrijheid met betrekking tot de vraag in hoeverre uitstaande vorderingen niet, ten dele of geheel worden ingevorderd. Op deze manier werden zij beter in staat gesteld een efficiënter en doelmatiger debiteurenbeleid te voeren.

Wij achten het van belang om gebruik te maken van de bevoegdheid tot terugvordering. De WWB is, evenals de Abw, een minimum bestaansvoorziening, welke aanvullend is op de eigen bestaansmiddelen. Gelet op de gewijzigde financiële verantwoordelijkheid voor de kosten van de verleende bijstand achten wij het van groot belang dat de bijstand alleen terechtkomt bij die burgers die hieraan de meeste behoefte hebben. Bovendien hebben de ontvangsten voortvloeiend uit de terugvordering een gunstig effect op het beschikbare budget binnen het Inkomensdeel van de WWB. Een eventueel overschot op dit budget kan vervolgens worden ingezet voor extra reïntegratietrajecten ten behoeve van werkzoekenden. Daarnaast is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat het plegen van bijstandsfraude onder geen enkele voorwaarde mag worden beloond door de ten onrechte verleende bijstand niet terug te vorderen.

6.3.1 Verhaal

Daar de verhaalsbepalingen van de oude Abw met ingang van 1 januari 2004 nog tijdelijk van kracht blijven (totdat er een nieuw alimentatieregime gaat gelden), zij het eveneens in de vorm van een algehele bevoegdheid, kan het bestaande verhaalsbeleid nog tijdelijk op dezelfde wijze worden gecontinueerd. Wij zijn van oordeel dat tot de invoering van de nieuwe alimentatiewetgeving verhaal van verleende bijstand dient te worden overgegaan.

7.Verantwoording en controle

In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze de verantwoording inzake reïntegratie, inkomen en inkomensondersteuning zal plaatsvinden. De WWB geeft de verantwoordelijkheid hiervoor aan de gemeenteraad. De gemeenteraad is het belangrijkste orgaan dat toezicht moet houden op de uitvoering van het beleid inzake de WWB door Burgemeester en Wethouders.

Uitgangspunt voor de beleidsvorming is dat de hoofdlijnen van het beleid vastgelegd worden in verordeningen, welke door de gemeenteraad worden vastgesteld. Voor de nadere uitwerking van het beleid en de wijze waarop het beleid wordt uitgevoerd, worden beleidsregels (uitvoeringsbeleid) opgesteld, welke worden vastgesteld door het college van Burgemeester en Wethouders.

Uitgangspunt voor de verantwoording is dat zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij de gemeentelijke planning en controlcyclus. Met de maandrapportages zal de uitvoering worden gemonitord. Als aanvulling op de planning en controlcyclus zal een jaarrapportage worden opgesteld. In deze jaarrapportage zal beschreven worden welke ontwikkelingen zich in het betreffende jaar hebben voorgedaan en op welke wijze de doelstellingen en prestaties uit het meerjarenbeleidsplan zijn gehaald.

Per jaar zal er een actieplan worden opgesteld waarin wordt beschreven met welke acties in het onderhavige jaar de doelstellingen uit het meerjarenbeleidsplan zullen worden verwezenlijkt.

7.1 Verantwoording

Voor de verantwoording wordt aangesloten bij de begrotingscyclus. Dat betekent dat de verwachtte uitgaven in de begroting worden opgenomen en afwijkingen van de begroting in de maandrapportages zullen worden gemeld. De uitgaven zullen uiteindelijk in de jaarrekening worden verantwoord.

Aangezien de controlerende taak van de gemeenteraad in de WWB nadrukkelijk is genoemd en er naast de controle op de financiën ook een nadrukkelijke inhoudelijke verantwoordelijkheid bij de gemeenteraad ligt, zal er ook een jaarverslag worden opgesteld. In dat jaarverslag wordt aandacht besteed aan de volgende onderwerpen, waarbij in feite wordt teruggekoppeld naar hetgeen in het meerjarenbeleidsplan en de bijbehorende actieplannen, is aangekondigd.

De inhoud van het jaarverslag komt er dan als volgt uit te zien:

  • 1.

    Inkomensondersteuning / minimabeleid: de aantallen uitkeringen, uitgaven voor bijzondere bijstand en de uitgaven in het kader van het minimabeleid.

  • 2.

    Reïntegratie: de aantallen werkplekken gesubsidieerde arbeid, de aantallen ingekochte en gerealiseerde reïntegratietrajecten, uitstroom uit de uitkering, de ingekochte scholing ten behoeve van reïntegratietrajecten

  • 3.

    Arbeidsmarktbeleid: de ontwikkelingen op de lokale arbeidsmarkt, waaronder de ontwikkeling van de economische bedrijvigheid, aantallen werkzoekenden ed.

  • 4.

    Meerjarenbeleidsplan: verantwoording aan de Raad inzake prestaties ten aanzien van uitstroom uit de uitkering, uitkeringen in het kader van de bijzondere bijstand, voorzieningen in het kader van het minimabeleid.

  • 7.

    2 Jaarlijkse rapportage raad en Ministerie

Over de gemeentelijke taken in het kader van de WWB dient verantwoording aan het Rijk te worden afgelegd. Het verantwoordingsmodel zoals dat door de Rijk is vereist is één van de grondslagen voor de rapportage over de uitvoering. De andere grondslag is de Regeling Statistiek WWB,

waarin het Ministerie een meeromvattend en gedetailleerder beeld van de uitvoering en de resultaten daarvan. De raad kan daarnaast aanvullende eisen aan het College stellen waarover dient te worden gerapporteerd. Aan de raad wordt voorgesteld het verantwoordingsmodel en de Regeling Statistiek WWB als leidraad te nemen voor de rapportage aan het Ministerie van SZW en de raad. De raad zal behalve het jaarlijkse uitvoeringsverslag middels de gemeentelijke rapportages wordt geïnformeerd over de voortgang van de beleidsdoelstellingen (met name kwantitatief). Daartoe zal een vast rapportagemodel worden ontwikkeld op basis van bovenstaande grondslagen.

Hoofdstuk 8 Financiën

8.1 Algemeen

De middelen die de gemeente ontvangt in het kader van de WWB bestaan uit twee delen, het werkdeel en het inkomensdeel. Met de middelen uit het werkdeel worden de kosten van reïntegratieactiviteiten betaald, met de middelen uit het inkomensdeel worden de kosten van uitkeringen en de langdurigheidstoeslag betaald.

Bij de berekening van de indicatieve budgetten is uitgegaan van de meest actuele inzichten in de ontwikkeling van de bijstandsuitgaven in 2005, voor zover die begin juli in de ramingen van SZW waren verwerkt. Met nadruk dient te worden vermeld dat het bij de macrobudgetten gaat om een tussenstand in de raming in de aanloop naar de ontwerpbegroting 2005. Zo zijn bijvoorbeeld nog niet alle ramingen in detail afgestemd met het Centraal Plan Bureau. Ook kunnen realisatiegegevens over de feitelijke ontwikkeling van het bijstandsvolume, die de komende tijd nog beschikbaar moet komen, aanleiding zijn om de raming van het budget 2005 bij te stellen.

De Rijksbijdrage is volgens de meest recente informatie als volgt opgebouwd.

Indicatieve Rijksbijdrage WWB 2005

Inkomensdeel

Aa en Hunze

Assen

Tynaarlo

< 65

2.284.419

21.138.420

2.751.403

> 65

2.593

261.439

8.304

Totaal

2.287.012

21.399.859

2.759.707

Werkdeel

1.252.167

6.909.854

957.670

Totaal budget

3.539.179

28.309.713

3.717.377

8.2 Werkdeel (Reïntegratie)

In het werkdeel zijn de middelen opgenomen die de gemeente van het Rijk ontvangt voor het reïntegreren van werkzoekenden naar de arbeidsmarkt. De gemeente is verantwoordelijk voor de reïntegratie van WWB-gerechtigden, mensen die een Anw-uitkering ontvangen en de niet-uitkeringsgerechtigden.

De middelen uit het werkdeel moeten met het Rijk worden afgerekend. De gemeente mag 50% van een eventueel overschot behouden en meenemen naar het volgend jaar. Sowieso mag de gemeente 25% van het jaarlijkse budget doorschuiven naar volgende jaren.

In de WWB en de SUWI-wetgeving wordt er van uitgegaan dat gemeenten zoveel mogelijk werkzaamheden op het gebied van reïntegratie uitbesteden aan private marktpartijen. Dit gold sinds 2002 al voor de reïntegratietrajecten. Vanaf 2004 geldt dit ook voor de inzet van gesubsidieerde arbeid, waarbij voor bestaande gesubsidieerde arbeid een overgangsregime geldt tot 2007.

Er is een maximum gesteld aan het bedrag uit het werkdeel dat de gemeente mag besteden aan activiteiten die zij in eigen beheer uitvoert. Het komt er op neer dat, na aftrek van de kosten voor de afbouw van bestaande verplichtingen van WIW- en ID-banen, 30% van de ontvangen middelen uit het werkdeel mag worden besteed aan activiteiten die de gemeente in eigen beheer uitvoert, met een minimum van € 100.000,-.

8.2.1 Andere financieringsmogelijkheden

Vanwege o.a. bezuinigingen op het werkdeel is het verder van belang te onderzoeken op welke wijze ook budgetten van Europese Structuurfondsen ingezet kunnen worden voor reïntegratietaken. Direct gerelateerd aan sociale zaken kan dan gedacht worden aan het Europees Sociaal Fonds.

8.3 Inkomensdeel

In het inkomensdeel worden de middelen gestort die de gemeente ter beschikking heeft om de uitkeringen te betalen. Daarnaast ontvangt de gemeente middelen voor de aanvullende bijstandsuitkeringen van 65+-ers. Ook voor de mensen die een uitkering ontvangen op grond van de IOAW, IOAZ of BBZ ontvangt de gemeente middelen van het Rijk.

Het budget voor de WWB wordt bepaald aan de hand van de historische uitgaven en landelijke normen. Dit is een vast budget, dat niet afgerekend wordt met het Rijk. In het geval de gemeente geld overhoudt, is de gemeente vrij in de aanwending van het overschot. In het geval de gemeente middelen te kort heeft, moet de gemeente uit de eigen begroting geld bijleggen. Slechts in het geval de gemeente een tekort heeft van méér dan 10% van het toegekende budget kan beroep worden gedaan op een hardheidsclausule. Onder bepaalde voorwaarden kan het Rijk dan bijspringen.

8.4 Minimabeleid en bijzondere bijstand

Onder inkomensondersteuning wordt ook het verlenen van bijzondere bijstand en het minimabeleid verstaan. Voor het verlenen van bijzondere bijstand ontvangt de gemeente middelen van het Rijk. Op deze middelen is in 2004 door het Rijk bezuinigd.

8.5. Implementatiebudget WWB

Hoofdstuk

Het Kabinet heeft in het kader van de Invoeringswet middelen ter beschikking worden gesteld voor de implementatie van de Wet. Deze middelen zullen worden aangewend voor de financiering van de activiteiten en personele inzet voor de implementatie van de Wet. Deze kosten zullen worden gedekt uit het ter beschikking gestelde implementatiebudget WWB.

Vooralsnog verwachten wij dat dit budget toereikend zal zijn voor de invoeringskosten, zoals de kosten voor communicatie, scholing, aanpassing automatisering, productieverlies et cetera.

9.Uitvoering

Onder de WWB wordt een aantal verplichtingen ten aanzien van de inrichting van de administratie, de rapportage en de onderzoeksplicht aangepast. Het Rijk zal wat betreft de uitvoering van de WWB toezien op de rechtmatigheid van de verstrekkingen, echter het staat de gemeente vrij om te bepalen op welke wijze daaraan gestalte wordt gegeven.

9.1 Omzetting WWB

De rechten en plichten van mensen met een WWB-uitkering dienen in overeenstemming te worden gebracht met de eisen van de nieuwe wet. Daartoe worden alle bestaande cliënten opnieuw getoetst m.b.t. alle elementen die veranderd zijn ten opzichte van de nABW. Deze toetsing wordt de "omzetting" naar de WWB genoemd. Het betreft onder andere het opnieuw bezien van de verplichting tot het aanvaarden van arbeid of de ontheffing van de arbeidsplicht. In de hoofdlijnennotitie WWB is aangegeven dat het streven is om de omzettingsoperatie in 2004 te starten. Deze kan starten na het van kracht worden van alle verordeningen d.w.z. per 1 oktober 2004. In principe dient voor alle bestaande cliënten een onderzoek plaats te hebben. Gezien de omvang van deze operatie wordt een uitvoeringsperiode voorgesteld van 1 oktober 2004 tot en met 31 december 2005.

9.2 Communicatie en informatievoorziening cliënten

De wijzigingen die de WWB en het beleid met zich meebrengen voor bestaande cliënten dienen op zorgvuldige wijze te worden gecommuniceerd. Daartoe zal na vaststelling van de verordeningen media worden gebruikt om ook potentiële klanten te informeren. Daartoe zijn binnen het implementatiebudget WWB middelen gereserveerd.

In het kader van de omzetting WWB zullen bestaande klanten persoonlijk worden geïnformeerd over de wijzigingen die ontstaan in rechten en verplichtingen en m.b.t. de financiële gevolgen van de wet.

9.3 Cliëntenparticipatie

De WWB stelt ook cliëntenparticipatie verplicht. In de gemeente bestond daar momenteel al een structuur voor. In verband met de dualisering van het gemeentebestuur komt er verandering in de organisatie van adviescommissies. In de loop van 2004 zal in samenspraak met de betrokken organisaties de nieuwe structuur voor cliëntenparticipatie worden besproken en uitgewerkt worden in een verordening.

Bijlage Afkortingenlijst

AAT

Aa en Hunze, Assen en Tynaarlo

ABW

Algemene bijstandswet

Anw

Algemene nabestaandenwet

ARBO

Arbeidsomstandigheden

Beraps

Bestuursrapportages

Bbz

Bijstandsbesluit zelfstandigen

CWI

Centrum voor Werk en Inkomen

ESF

Europees Sociaal Fonds

FWI

Fonds Werk en Inkomen

GKB

Gemeenschappelijke kredietbank

Gemrap

Gemeentelijke rapportage

ID

In- en Doorstroombanen

IOAW

Inkomensvoorziening oudere gedeeltelijk arbeidsonge-

schikte werkloze werknemers

IOAZ

Inkomensvoorziening oudere gedeeltelijk arbeidsonge-

schikte gewezen zelfstandigen

JOP

Jongeren ontwikkelings- en ervaringsplaats

Maraps

Managementsrapportage

MKB

Midden en KleinBedrijf

NUGGER's

Niet uitkeringsgerechtigden

O en O

Onderwijsopleidingsfonds

RAU

Regeling Administratieve Uitvoeringsregvoorschriften

Abw, IOAW en IOAZ

Sno

Service niveau-overeenkomst

SZW

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

SUWI

Structuur voor werk en inkomen

UWV

Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen

Wajong

Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering

jonggehandicapten

WFA

Wet financiering Abw, Ioaw en Ioaz

WIK

Wet Inkomensvoorzieningen Kunstenaars

WIW

Wet inschakeling werkzoekenden

WAO

Wet op de Arbeidsongeschiktheidverzekering

WSNP

Wet schuldsanering natuurlijke personen

WSW

Wet Sociale Werkvoorziening

WTOS

Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

WWB

Wet werk en bijstand