Regeling vervallen per 01-04-2012

Besluit Voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Assen

Geldend van 01-01-2007 t/m 31-03-2012

Intitulé

Besluit Voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Assen

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen.

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

gemeente Assen

Burgemeester en wethouders van de gemeente Assen:

overwegende dat het wenselijk is om regels te stellen ten behoeve van het beleid, te verstrekken voorzieningen, financiële tegemoetkomingen, eigen bijdrage of het eigen aandeel en het persoonsgebonden budget op het terrein van de maatschappelijke ondersteuning;

gehoord de zienswijze van de gezamenlijke vertegenwoordigers van representatieve organisaties van vragers van maatschappelijke ondersteuning (Wmo Platform, Seniorenraad en Stichting gehandicapten Platform Assen);

gelet op de verordening als bedoeld in artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en het besluit van 2 oktober 2006 van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, houdende regels met betrekking tot de uitkeringen ten behoeve van beleid op het terrein van de openbare geestelijke gezondheidszorg, maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en verslavingsbeleid, de stimuleringsuitkeringen, de eigen bijdrage en de financiële tegemoetkomingen op het terrein van maatschappelijke ondersteuning en het wijzigen van andere besluiten, Stb. 450 (Besluit maatschappelijke ondersteuning);

gelet op de uitspraak van de Raad om het huidige beleid (vanuit Wvg en AWBZ) in dit overgangsjaar zoveel mogelijk voort te zetten;

b e s l u i t e n:

vast te stellen het navolgende Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Assen.

ARTIKEL 1. BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN.

In dit besluit wordt verstaan onder:

a.

besluit:

het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Assen;

b.

verordening:

de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Assen;

c.

Algemene Maatregel van Bestuur:

het Besluit maatschappelijke ondersteuning, Stb. 450;

d.

maximale bijdrage:

de verschuldigde eigen bijdrage in de kosten van maatschappelijke ondersteuning waarvoor een financiële tegemoetkoming wordt verleend, als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid van de Algemene Maatregel van Bestuur;

e.

inkomen:

het verzamelinkomen of belastbaar inkomen dat relevant is voor de maximale eigen bijdrage die in een kalenderjaar verschuldigd is, als bedoeld in de artikelen 4.1 en 4.2 van de Algemene Maatregel van Bestuur;

f.

norminkomen:

de normen genoemd in paragraaf 3.2 van de Wet werk en bijstand;

g.

draagkracht:

de ruimte tussen het voor de Wmo in aanmerking te nemen inkomen en het inkomen;

h.

draagkrachtpercentage:

het percentage van de ruimte in het voor de Wmo in aanmerking te nemen inkomen;

i.

maaltijdvoorzieningen:

Maaltijden aan huis voor mensen die niet (meer) in staat zijn zelf de maaltijd te bereiden;

j.

personenalarmering:

systeem waarbij in geval van nood met een druk op de afstandsbediening direct een voorgeprogrammeerd telefoonnummer wordt gebeld en contact wordt gelegd met een centrale meldpost;

k.

algemeen gebruikelijke voorzieningen:

voorziening waarvan het aannemelijk is te achten dat de belanghebbende daarover de beschikking zou kunnen hebben, ook al had hij geen beperkingen als bedoeld in artikel 1, aanhef en sub c van de verordening;

l.

gebruikelijke zorg:

indicatie van de aard en het niveau van de zorg die erop duidt dat eventueel andere personen binnen een leefeenheid in staat zijn om hulp bij het huishouden te bieden;

m.

geclassificeerd tarief voor hulp bij het huishouden:

het bedrag per uur van de voorziening huishoudelijke verzorging uitgedrukt in klassen, als bedoeld in artikel 11 van de verordening;

n.

woningaanpassing:

ingreep van bouwkundige of woontechnische aard die:

-gericht is op het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen die een gehandicapte ondervindt bij het normale gebruik van zijn woonruimte; of

-betrekking heeft op een uitraasruimte;

o.

financiële tegemoetkoming:

een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de belanghebbende;

p.

forfaitaire vergoeding:

een bijdrage ineens los van de werkelijke kosten van een voorziening wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van een inkomensgrens;

q.

gemaximeerde vergoeding:

een vergoeding in de kosten van een voorziening die tot een vastgesteld maximum wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van een inkomensgrens;

r.

voorziening in natura:

een voorziening die in eigendom, in bruikleen of in huur wordt verstrekt;

s.

normbedrag:

een forfaitaire of een gemaximeerde vergoeding;

t.

B&W:

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Assen;

u.

goedkoopst adequaat:

naar objectieve maatstaven doeltreffend, doelmatig en afgestemd op de specifieke situatie van de cliënt en niet duurder dan noodzakelijk.

ARTIKEL 2. weigeringsgronden en begrenzingen.

  • 1. Wanneer de belanghebbende op grond van de beperkingen die hij ondervindt speciale uitvoeringen nodig heeft van voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn, komen alleen de meerkosten voor vergoeding in aanmerking, tenzij de concrete omstandigheden uitwijzen dat (met toepassing van de hardheidsclausule) ten gunste van de belanghebbende van dit beginsel dient te worden afgeweken.

  • 2. B&W kan een bedrag vaststellen dat als besparingsbijdrage geldt bij verstrekking van een driewielfiets of een fiets in bijzondere uitvoering (bijvoorbeeld een tandemfiets). Voor het jaar 2007 wordt deze bijdrage op nihil gesteld.

  • 3. Geen voorziening wordt toegekend voor zover op grond van enige andere wettelijke regeling of privaatrechtelijke verbintenis aanspraak op de voorziening bestaat.

HOOFDSTUK 2. BIJZONDERE REGELS OVER HET PERSOONSGEBONDEN BUDGET (PGB) EN EIGEN BIJDRAGEN.

ARTIKEL 3. ALGEMENE VOORWAARDEN VERSTREKKING PGB.

Voor alle voorzieningen waarvoor een PGB wordt verstrekt, geldt het navolgende:

  • a.

    de bepalingen van de verordening zijn onverkort van toepassing met als uitgangspunt dat naar objectieve maatstaven gemeten de goedkoopste adequate voorziening wordt verstrekt;

  • b.

    de belanghebbende is verplicht bij aankoop van rolstoelen, scootermobielen en andere mobiliteitsbevorderende voorzieningen een onderhoudscontract en een eventueel verplichte verzekering voor deze voorziening af te sluiten. De vergoeding van deze kosten maakt deel uit van het totale PGB;

  • c.

    als het niet mogelijk is een onderhoudscontract af te sluiten voor rolstoelen, scootermobielen en andere mobiliteitsbevorderende voorzieningen verstrekt de gemeente voor de duur van de looptijd van het PGB een forfaitair bedrag voor de kosten van onderhoud, keuring en reparatie;

  • d.

    het PGB wordt uitbetaald aan de aanvrager of diens wettelijk vertegenwoordiger dan wel diens gemachtigde;

  • e.

    het PGB kan ineens voor meerdere jaren worden verstrekt. De periode wordt zo mogelijk gekoppeld aan de economische afschrijvingstermijn van de voorziening;

  • f.

    de met het PGB aan te schaffen geïndiceerde voorzieningen moeten gekocht worden bij een erkende leverancier en voorzien zijn van een geldig keurmerk, zoals het CE- of GQ-keurmerk. Bij rolstoelen, scootermobielen en andere mobiliteitsvoorzieningen geldt in ieder geval dat deze voorzien zijn van het GQ-keurmerk;

  • g.

    in de beschikking kunnen nadere (aanvullende) voorwaarden opgenomen worden.

ARTIKEL 4. AANVULLENDE VOORWAARDEN PGB.

  • 1. Bij het verstrekken van een PGB hanteren B&W de volgende aanvullende voorwaarden:

    • a.

      de indicatiestelling wordt integraal, objectief en onafhankelijk gesteld door het CIZ;

    • b.

      als door de belanghebbende een medisch en ergonomisch rapport wordt overlegd (bijvoorbeeld van een revalidatiecentrum) behouden B&W zich het recht voor dit rapport door een door haar aangewezen deskundige instantie te laten toetsen;

    • c.

      de belanghebbende mag gedurende de looptijd van het PGB, gerekend vanaf het moment dat de beschikking is afgegeven, niet opnieuw een beroep doen op de gemeentelijke zorgplicht voor dezelfde voorziening. Van deze voorwaarde wordt afgeweken als de frequentie van het gebruik, een veranderde medische situatie of de kwaliteit van de aangeschafte voorziening hiertoe aanleiding geven;

    • d.

      vervanging of tussentijdse aanpassingen van met het PGB aangekochte voorzieningen is alleen toegestaan als hiervoor een medische noodzaak bestaat. De belanghebbende heeft daarbij opnieuw de mogelijkheid te kiezen voor een PGB;

    • e.

      de belanghebbende moet binnen twee maanden nadat de beschikking is afgegeven voor een PGB de geïndiceerde voorziening(en) besteld of in bezit hebben en een bewijsstuk hiervan aan B&W overleggen.

  • 2. Het PGB wordt teruggevorderd als:

    • a.

      het budget niet wordt aangewend voor het doel waarvoor het is verstrekt (het aankopen van de geïndiceerde voorzieningen);

    • b.

      de belanghebbende voordat hij de voorziening heeft aangekocht of besteld overlijdt of verhuist naar een andere gemeente;

    • c.

      door een voortschrijdend ziektebeeld de geïndiceerde voorziening niet meer adequaat is en de belanghebbende met het toegekende PGB de voorziening nog niet heeft aangekocht of besteld;

    • d.

      de belanghebbende zich niet houdt aan voorwaarden waaronder het PGB is verstrekt.

  • 3. In geval van overlijden van de belanghebbende kunnen B&W besluiten de aangeschafte voorziening terug te vorderen.

ARTIKEL 5. VASTSTELLING EN HOOGTE PGB.

  • 1. De wijze van vaststelling van de hoogte van het PGB kan per voorziening verschillen.

  • 2. De hoogte van het PGB voor de verschillende voorzieningen wordt in beginsel vastgesteld door:

    • a.

      de tegenwaarde te bepalen van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura of de goedkoopste adequate oplossing via de leverancier van hulpmiddelen waarmee de gemeente een contract heeft gesloten; of

    • b.

      het hanteren van richtprijzen voor vervoers-, rolstoel- en woonvoorzieningen met behulp van een door de leverancier vastgestelde prijslijst;

    • c.

      de uitkomst, als bedoeld onder a en b, zonodig te vermeerderen met een genormeerde vergoeding voor de kosten van instandhouding, dat wil zeggen keuring, onderhoud, of reparatie van voorziening(en) en een eventuele verplichte verzekering.

  • 3. De hoogte van het PGB voor eenvoudige woningaanpassingen (bijvoorbeeld anti-slipcoating, een douche/toiletstoel e.d.) stelt B&W vast op basis van het medisch en ergonomisch advies. Daarbij wordt gebruikgemaakt van een vastgestelde prijslijst van de leverancier voor dergelijke woonvoorzieningen of door de richtprijzen te hanteren uit het Handboek Hulpmiddelen in Nederland van de KBOH.

ARTIKEL 6. EISEN AAN DE BELANGHEBBENDE.

Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget.

ARTIKEL 7. EIGEN BIJDRAGE BIJ HUISHOUDELIJKE VERZORGING IN NATURA EN PGB.

  • 1. Het bedrag dat personen als eigen bijdrage voor de huishoudelijke verzorging dienen te betalen is:

    • a.

      voor de ongehuwde persoon jonger dan 65 jaar € 16,60 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 16.137,00 het bedrag van € 16,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 16.137,00;

    • b.

      voor de ongehuwde persoon van 65 jaar of ouder € 16,60 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 14.162,00 het bedrag van € 16,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 14.162,00;

    • c.

      voor de gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar € 23,80 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 20.810,00 het bedrag van € 23,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 20.810,00;

    • d.

      voor de gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn € 23,80 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 19.837,00 het bedrag van € 23,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 19.837,00.

  • 2. De eigen bijdrage kan nooit hoger zijn dan de kosten van de voorziening.

ARTIKEL 8. HOOGTE FINANCIËLE TEGEMOETKOMING EN EIGEN BETALING BIJ een woonvoorziening.

  • 1.

    De hoogte van een door B&W te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 15 sub b en c van de verordening bedraagt bij inkomens tot en met 1,5 maal het norminkomen 100% van de voor subsidie in aanmerking komende kosten.

  • 2.

    De hoogte van een door B&W te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 15 sub b en c van de verordening bedraagt bij inkomens boven 1,5 maal het norminkomen 75% van de voor subsidie in aanmerking komende kosten.

  • 3.

    Indien de eigen betaling als gevolg van hetgeen in het tweede lid is bepaald de draagkracht van de belanghebbende te boven gaat, wordt de financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 15 sub b en c van de verordening zodanig verhoogd dat de draagkracht niet wordt overschreden.

ARTIKEL 9. HOOGTE FINANCIËLE TEGEMOETKOMING BIJ VERVOERSVOORZIENINGEN.

De hoogte van een door B&W te verlenen financiële tegemoetkoming voor vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 27 lid 3 sub a bedraagt:

  • a.

    bij inkomens tot en met 1,5 maal het norminkomen 100% van de werkelijke kosten;

  • b.

    bij inkomens boven 1,5 maal het norminkomen 100% van de werkelijke kosten verminderd met een bedrag dat gelijk is aan de draagkracht.

ARTIKEL 10. cUMULATIE VAN EIGEN BIJDRAGEN.

Voor de onder de artikelen 7, 8 en 9 vermelde berekeningen geldt dat er een koppeling bestaat met de overige eigen bijdrageregelingen. Dit betekent dat de hoogte van de eigen bijdrage bij personen vanaf 18 jaar, door een cumulatie van eigen bijdragen op grond van de AWBZ en dit besluit al zijn opgelegd, lager wordt vastgesteld dan de op grond van de berekening in de artikelen 7, 8 en 9 bepaalde bijdrage. Het totaal mag de beschikbare draagkracht niet overschrijden.

Artikel 11. eigen bijdrage of EIGEN aandeel bij rolstoelvoorzieningen.

Een eigen bijdrage of eigen aandeel wordt niet geheven bij rolstoelvoorzieningen.

HOOFDSTUK 3. HULP BIJ HET HUISHOUDEN.

ARTIKEL 12. TE VERSTREKKEN VOORZIENINGEN.

  • 1. Individuele voorzieningen die in natura verstrekt worden ten aanzien van hulp bij het huishouden, zijn:

    • a.

      algemeen direct beschikbare hulp bij het huishouden. Deze hulp gaat de gebruikelijke zorg te boven en wordt verleend door de zorgaanbieder die daarvoor door B&W wordt ingeschakeld;

    • b.

      op de individuele persoon afgestemde hulp bij het huishouden. Deze hulp gaat de gebruikelijke zorg te boven, maar de algemeen direct beschikbare hulp bij het huishouden, als bedoeld onder a, voorziet hierin niet omdat die onvoldoende adequaat of niet aanwezig is.

  • 2. Bij het vaststellen van een aanspraak op een voorziening voor hulp bij het huishouden wordt de gebruikelijke zorg vastgesteld met toepassing van het Protocol gebruikelijke zorg.

ARTIKEL 13. VASTSTELLING PGB.

De vaststelling van een persoonsgebonden budget vindt ten aanzien van hulp in de huishouding als volgt plaats. Er wordt een bedrag (exclusief de eigen bijdrage) beschikbaar gesteld dat per klasse per jaar bedraagt:

  • a.

    voor HV1:

    • 1.

      klasse 1: € 754,00;

    • 2.

      klasse 2: € 2.262,00;

    • 3.

      klasse 3: € 4.147,00;

    • 4.

      klasse 4: € 6.409,00;

    • 5.

      klasse 5: € 8.671,00;

    • 6.

      klasse 6: € 10.933,00;

    • 7.

      het uurtarief boven klasse 6 bedraagt € 14,50.

  • b.

    voor HV2:

    • 1.

      klasse 1: € 884,00;

    • 2.

      klasse 2: € 2.654,00;

    • 3.

      klasse 3: € 4.844,00;

    • 4.

      klasse 4: € 7.520,00;

    • 5.

      klasse 5: € 10.175,00;

    • 6.

      klasse 6: € 12.828,00;

    • 7.

      het uurtarief boven klasse 6 bedraagt € 17,--.

HOOFDSTUK 4. WOONVOORZIENINGEN.

ARTIKEL 14. SOORTEN WOONVOORZIENINGEN.

De door B&W te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit een PGB, een voorziening in natura dan wel een financiële tegemoetkoming in de kosten van:

  • a.

    verhuizing en inrichting, te betalen aan:

    • 1.

      de hoofdbewoner van de woonruimte;

    • 2.

      een persoon, die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een gehandicapte, de woonruimte heeft ontruimd;

  • b.

    woningaanpassing, te betalen aan de eigenaar van de woonruimte;

  • c.

    woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard, te betalen aan de hoofdbewoner van de woonruimte of de leverancier van de voorziening;

  • d.

    onderhoud, keuring en reparatie, te betalen aan de eigenaar van de woonruimte of de leverancier van de voorziening;

  • e.

    tijdelijke huisvesting, te betalen aan de hoofdbewoner of de eigenaar van de tijdelijke huisvesting;

  • f.

    huurderving, te betalen aan de eigenaar van de woonruimte;

  • g.

    verwijderen van voorzieningen, te betalen aan de eigenaar van de woonruimte.

ARTIKEL 15. HOOGTE FINANCIËLE TEGEMOETKOMING IN KOSTEN VAN VERHUIZING EN INRICHTING.

De hoogte van een door B&W te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting als bedoeld in artikel 15 sub a van de verordening bedraagt € 1.365,00.

ARTIKEL 16. KOSTENSOORTEN WONINGAANPASSINGEN.

Bij het vaststellen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van een woningaanpassing wordt rekening gehouden met de volgende kostensoorten:

  • a.

    de aanneemsom (hier inbegrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening. Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen dan vervalt de post loonkosten en komen alleen de materiaalkosten voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking;

  • b.

    de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

  • c.

    het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen;

  • d.

    de kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

  • e.

    de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • f.

    de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

  • g.

    renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover dit verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

  • h.

    de prijs van bouwrijpe grond indien noodzakelijk als niet binnen de oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden, gemaximeerd op hetgeen gesteld is in artikel 20 van dit besluit;

  • i.

    de door B&W (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

  • j.

    de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • k.

    de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening;

  • l.

    de administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de belanghebbende, voor zover de kosten onder a t/m k meer dan € 907,56 bedragen, 10% van die kosten, met een maximum van € 340,34.

artikel 17. kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie.

  • 1.

    B&W verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie als bedoeld in artikel 14 aanhef en sub d van dit besluit indien:

    • a.

      de woonvoorziening in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Wet voorzieningen gehandicapten dan wel de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten of de Beschikking Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten is verleend, en

    • b.

      de woonvoorziening voorkomt in dit besluit.

  • 2.

    De kosten van keuring, onderhoud en reparatie als bedoeld in artikel 14 sub d van dit besluit komen in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming indien deze kosten betrekking hebben op:

    • a.

      stoelliften;

    • b.

      rolstoel- of sta-plateauliften;

    • c.

      woonhuisliften;

    • d.

      hefplateauliften;

    • e.

      balansliften;

    • f.

      plafondliften;

    • g.

      de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;

    • h.

      elektromechanische openings- en sluitingsmechanismen van deuren;

    • i.

      woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard.

  • 3.

    De hoogte van een door B&W te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie als bedoeld in lid 2 sub f tot en met i genoemde voorzieningen is gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten.

  • 4.

    De hoogte van een door B&W te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie die betrekking hebben op de in lid 2 sub a tot en met e genoemde voorzieningen is gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten, met een maximum van de hierna genoemde bedragen:

Keuring van liften

Beginkeuring

Kosten excl. btw

Frequentie periodieke keuring

Kosten excl. btw

Frequentie onderhoud

Kosten excl. BTW, incl. voorrijkosten

Stoellift

Ja

€295,60

1 x per 4 jaar

€ 216,20

1 x per jaar

€ 160,00

Rolstoellift

Ja

€295,60

1 x per 4 jaar

€ 216,20

1 x per jaar

€ 160,00

Sta-plateaulift

Ja

€463,20

1 x per 4 jaar

€ 267,20

1 x per jaar

€ 160,00

Woonhuislift

Ja

€456,60

1 x per 1,5 jaar

€ 263,40

2 x per jaar

€ 211,00

Hefplateaulift

Ja

€463,20

1 x per 1,5 jaar

€ 267,20

2 x per jaar

€ 211,00

Balansliften

n.v.t.

1 x per 1,5 jaar

€ 76,50

1 x per jaar

€ 160,00

Maximale toeslagen op bovenstaande tarieven:

Ø 50% voor installaties geplaatst buiten de woning;

Ø 50% voor installaties die meer dan 1 verdieping overbruggen;

Ø 50% voor installaties uitgevoerd met elektrisch aangedreven plateaus en/of afrijdbeveiliging respectievelijk elektrisch wegklapbare raildelen.

ARTIKEL 18. KOSTEN VAN TIJDELIJKE HUISVESTING.

  • 1. B&W kunnen een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting verlenen die door de gehandicapte moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van:

    • a.

      zijn huidige woonruimte;

    • b.

      de door de gehandicapte nog te betrekken woonruimte.

  • 2. De financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid wordt uitsluitend verleend voor de periode dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de gehandicapte als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.

  • 3. B&W verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het eerste lid indien de gehandicapte redelijkerwijs niet kan voorkomen dat hij dubbele woonlasten heeft.

  • 4. De hoogte van een door B&W te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in artikel 14 sub e van dit besluit is gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten, met een maximum van het bedrag genoemd in artikel 13 eerste lid onder a van de Wet op de huurtoeslag.

  • 5. Een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in artikel 14 sub e van dit besluit kan maximaal voor zes maanden worden verstrekt.

ARTIKEL 19. KOSTEN VAN HUURDERVING.

  • 1. In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte kunnen B&W een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten.

  • 2. Een financiële tegemoetkoming in verband met de derving van huurinkomsten als bedoeld in artikel 14 sub f van dit besluit wordt slechts verstrekt indien de betreffende woonruimte is aangepast voor meer dan € 4.537,80.

  • 3. De hoogte van een door B&W te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving is gelijk aan het bedrag van de kale huur van de woonruimte, met een maximum van 50% van het bedrag genoemd in artikel 13 eerste lid onder a van de Wet op de huurtoeslag.

  • 4. Een financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving kan maximaal voor zes maanden worden verstrekt.

  • 5. Geen financiële tegemoetkoming in verband met de derving van huurinkomsten wordt verstrekt ter zake van huurderving over de eerste maand aansluitend aan de datum waarop de gelding van de huurovereenkomst is verstreken.

ARTIKEL 20. HET VERWERVEN VAN GROND EN HET AANTAL M2 GROND WAARVOOR FINANCIËLE TEGEMOETKOMING MOGELIJK IS.

  • 1.

    Voor zover het treffen van voorzieningen, als bedoeld in artikel 14 sub b betreft het uitbreiden van een bestaande woning, dan wel het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning dan zonder de voorzieningen nodig zou zijn, kunnen B&W een financiële tegemoetkoming verlenen voor de extra te verwerven grond tot het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning, zoals vermeld in lid 2.

  • 2.

    Het aantal m2 waarvoor ten hoogste een financiële tegemoetkoming kan worden verleend als bedoeld in lid 1, aangegeven per vertrek in een zelfstandige woning:

Soort vertrek

Aantal m2 in geval van aanbouw van een vertrek

Aantal m2 in geval van uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek

Woonkamer

30

6

Keuken

10

4

Zit/slaapkamer

18

8

Eenpersoonsslaapkamer

10

4

Tweepersoonsslaapkamer

18

4

Toiletruimte

2

1

Badkamer:

wastafelruimte

2

1

doucheruimte

3

2

badruimte

4

2

Entree/gang/hal

5

2

Berging

6

4

  • 3.

    Het aantal m2 verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, dan wel tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort dat bij het nieuw aanleggen van paden, dan wel bij het aanpassen van bestaande paden ten hoogste voor financiële tegemoetkoming in aanmerking komt is 20 m2.

ARTIKEL 21. WOONWAGENS, WOONSCHEPEN EN BINNENSCHEPEN.

  • 1. B&W verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonwagen indien:

    • a.

      de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal vijf jaar is;

    • b.

      de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt;

    • c.

      de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente op de standplaats stond.

  • 2. B&W verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonschip indien:

    • a.

      de technische levensduur van het woonschip nog minimaal vijf jaar is;

    • b.

      het woonschip nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen.

  • 3. Indien de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip minder dan vijf jaar is, of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt, of het woonschip niet ten minste nog vijf jaar op de ligplaats mag liggen, kunnen uitsluitend woonvoorzieningen worden verstrekt als bedoeld in artikel 14 sub c en d.

  • 4. B&W verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een binnenschip, indien de aanpassing betrekking heeft op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel V, van het Binnenschepenbesluit (Stb. 1987, 466), van een binnenschip, dat:

    • a.

      in het register, bedoeld in artikel 781 sub d van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek als zodanig te boek is gesteld op de wijze omschreven in de maatregel te boek gestelde schepen 1992; en

    • b.

      bedrijfsmatig wordt gebruikt, hetzij voor vervoer van goederen, daarbij blijkens de meetbrief bedoeld in het metingsbesluit binnenvaartuigen 1987 een laadvermogen van ten minste 15 ton hebbend, of voor het vervoer van meer dan 12 personen buiten de in de aanhef bedoelde.

  • 5. De aanpassingskosten van een woonwagen of woonschip worden in de gevallen als bedoeld in lid 3 vergoed tot een bedrag van maximaal € 907,56.

ARTIKEL 22. NIET TOEPASSEN PRIMAAT VERHUIZING.

Het primaat van de verhuizing zoals dat is neergelegd in artikel 16 van de verordening blijft in ieder geval buiten toepassing indien:

  • a.

    de woning waar naartoe kan worden verhuisd voor de betrokkene niet geschikter en goedkoper is dan zijn huidige woning;

  • b.

    er niet binnen een tijdsbestek van zes maanden een woning beschikbaar komt waar naartoe kan worden verhuisd;

  • c.

    de kosten van woningaanpassing van de door de belanghebbende bewoonde woning minder bedragen dan € 4.537,80;

  • d.

    de kosten van woningaanpassing van de door de belanghebbende bewoonde woning minder bedragen dan 125% van de kosten van verhuizing, noodzakelijke herinrichting en eventuele aanvullende woningaanpassingen;

  • e.

    er een contra-indicatie tot verhuizen aanwezig is op grond van objectieve psychische en/of sociale redenen;

  • f.

    de woning waar naartoe kan worden verhuisd zich niet binnen dezelfde regio bevindt als de woning die de belanghebbende nu reeds bewoont.

ARTIKEL 23. AANPASSINGSBEDRAGen VOOR BEZOEKBAAR MAKEN WONING.

1.De financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van een woning als bedoeld in artikel 19 lid 2 en volgende van de verordening bedraagt maximaal € 2.268,90.

artikel 24. terugbepalingsverplichting.

  • 1. Het minimumbedrag van de financiële tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassing als bedoeld in artikel 15 sub b van de verordening waarbij de terugbetalingsverplichting als bedoeld in artikel 21 van de verordening geldt, is € 11.344,51.

  • 2. De hoogte van het terug te betalen bedrag als bedoeld in artikel 21 van de verordening is gelijk aan het bedrag van de financiële tegemoetkoming na aftrek van € 11.344,51, verminderd met 10 procent per jaar.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing indien de woning wordt verkocht aan de gehandicapte voor wie de aanpassingen zijn aangebracht of een andere gehandicapte aan wie op grond van deze verordening een vergelijkbare voorziening zou zijn toegekend.

  • 4. Ter uitvoering van het eerste lid is de eigenaar van de woning verplicht om binnen een maand na het passeren van de akte B&W hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen.

ARTIKEL 25. GEREEDMELDING, VASTSTELLING EN UITBETALING FINANCIËLE TEGEMOETKOMING.

  • 1. Terstond na voltooiing van de werkzaamheden in het kader van een voorziening als bedoeld in artikel 14 sub b, maar uiterlijk binnen 15 maanden na het verlenen van de financiële tegemoetkoming, verklaart de woningeigenaar aan burgemeester en wethouders dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

  • 2. De gereedmelding als bedoeld in het eerste lid gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verleend.

  • 3. De gereedmelding als bedoeld in het eerste lid is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming.

  • 4. Degene aan wie de financiële tegemoetkoming in de kosten genoemd in artikel 14 sub b wordt uitbetaald, dient gedurende een periode van vijf jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

artikel 26. onroerende woonvoorzieningen.

Artikel 35, lid 2 van de verordening is niet van toepassing op het verlenen van onroerende woonvoorzieningen.

HOODFSTUK 5. LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL.

ARTIKEL 27. ALGEMENE VERVOERSVOORZIENING.

  • 1.

    B&W verstaan onder een algemene vervoersvoorziening, waaronder een collectieve vervoersvoorziening zoals bedoeld in artikel 22 sub a van de verordening:

    • a.

      een vervoerspas waarmee de gehandicapte, overige gezinsleden en, bij medische noodzaak van begeleiding, diens begeleider gebruik kunnen maken van het collectief systeem van aanvullend vervoer of

    • b.

      een forfaitaire vergoeding in plaats van een vervoerspas als bedoeld in sub a.

  • 2.

    B&W verstaan onder een vervoersvoorziening in natura zoals bedoeld in artikel 22 sub b van de verordening een al dan niet aangepaste voorziening in de vorm van:

    • a.

      een al dan niet aangepaste bruikleenauto;

    • b.

      een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;

    • c.

      een scootermobiel;

    • d.

      een ander verplaatsingsmiddel.

Met betrekking tot een verstrekking in natura wordt een huur- of bruikleenovereenkomst gesloten.

  • 3.

    B&W verstaan onder een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening zoals bedoeld in artikel 22 sub c van de verordening een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van:

    • a.

      aanpassing van een eigen auto;

    • b.

      gebruik van een bruikleenauto;

    • c.

      gebruik van een taxi;

    • d.

      een eigen auto;

    • e.

      of een aan een eigen auto gelijk te stellen auto;

    • f.

      gebruik van een rolstoeltaxi;

    • g.

      een al dan niet aangepaste bruikleenauto;

    • h.

      een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;

    • i.

      een scootermobiel;

    • j.

      aanschaf of gebruik van een ander verplaatsingsmiddel.

  • 4.

    B&W verstaan onder een financiële tegemoetkoming of vergoeding de kosten van onderhoud en reparatie van voorzieningen als genoemd in lid 2.

ARTIKEL 28. HET RECHT OP EEN VERVOERsVOORZIENING.

  • 1. B&W houden bij de verstrekking van een vervoersvoorziening rekening met de individuele vervoersbehoefte.

  • 2. De belanghebbende kan slechts voor een (aanpassing van een) auto als verstrekking in natura of als persoonsgebonden budget in aanmerking komen, indien geen van de overige in artikel 27 genoemde voorzieningen als adequaat kan worden aangemerkt.

  • 3. Voor de bij artikel 27 lid 2 sub b tot en met d, artikel 27 lid 3 sub a, c tot en met f en h tot en met i, artikel 27 lid 4 genoemde voorzieningen geldt dat zij ook in aanvulling op het gebruik van een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 27 lid 1 verstrekt kunnen worden.

  • 4. Bij het vaststellen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming, als bedoeld in artikel 27 lid 3 sub b tot en met f, kan rekening worden gehouden met de individuele vervoersbehoefte van de belanghebbende en de mate waarin de voorzieningen als bedoeld in artikel 27 lid 2 en artikel 27 lid 3 sub g tot en met j in die vervoersbehoefte kunnen voorzien.

  • 5. Voor zover de behoeften van echtgenoten samenvallen en gebruik kan worden gemaakt van dezelfde voorziening, bepalen B&W, rekening houdend met de samenvallende behoeften de toe te kennen vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 27.

  • 6. Indien het inkomen hoger is dan 1,5 maal het norminkomen wordt geen vervoersvoorziening verstrekt als bedoeld in:

    • a.

      artikel 27 lid 1;

    • b.

      artikel 27 lid 2 sub a;

    • c.

      artikel 27 lid 3 sub b tot en met g.

  • 7. Indien het inkomen meer bedraagt dan 1,5 maal het norminkomen, terwijl uitsluitend gebruik gemaakt kan worden van een rolstoeltaxi en geen gebruik gemaakt kan worden van het collectief vervoer, wordt, in afwijking van het zesde lid, een financiële tegemoetkoming verstrekt die gelijk is aan het verschil tussen een taxikostenvergoeding en de vergoeding voor het gebruik van een rolstoeltaxi.

  • 8. B&W kunnen een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 27 lid 2 weigeren indien de vervoersbehoefte van de belanghebbende op jaarbasis minder dan 250 kilometer bedraagt.

  • 9. Indien het inkomen als bedoeld in artikel 1 sub e hoger is dan 1,5 maal het norminkomen kan gebruik gemaakt worden van een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 27 lid 1 tegen het tarief dat B&W aan de vervoerder betalen. De keuringskosten voor de eerste aanvraag om een vervoersvoorziening van deze doelgroep komt voor rekening van de aanvrager. Voor de eventuele benodigde meereispas kan een bijdrage gevraagd worden.

  • 10. Wanneer blijkt dat de belanghebbende onvoldoende in staat is aan het verkeer deel te nemen met een op grond van deze verordening toegekende gesloten buitenwagen of scootermobiel, als bedoeld in artikel 27 lid 2 sub b en c en artikel 27 lid 3 sub h en i, verlenen B&W een financiële tegemoetkoming in de kosten van een training.

  • 11. Bij de uitoefening van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 32 lid 1 van de verordening, kunnen B&W een financiële tegemoetkoming verlenen in de noodzakelijke kosten van vervoer naar en vanaf de door hen bepaalde plaats van onderzoek of ondervraging.

  • 12. De vervoersvoorzieningen vermeld in artikel 27 lid 1 en lid 3 sub b, c en f en in incidentele gevallen de vervoersvoorzieningen in natura vermeld in artikel 27 lid 2 sub d en artikel 27 lid 3 sub j zijn tevens van toepassing op de Regeling sociaal vervoer AWBZ-instellingen.

ARTIKEL 29. HOOGTE VAN DE financiële tegemoetkoming.

  • 1. De hoogte van een door B&W te verlenen financiële tegemoetkoming voor vervoersvoorzieningen, als bedoeld in artikel 27 lid 3 sub b tot en met e, is een forfaitaire vergoeding. Met inachtneming van hetgeen hiertoe in artikel 28 lid 4 is bepaald, wordt voor de vaststelling van de hoogte van de vergoeding uitgegaan van de volgende normbedragen per kalenderjaar:

    • a.

      voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een collectief systeem van aanvullend vervoer geldt een normbedrag van € 125,92;

    • b.

      voor de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto of een hieraan gelijk te stellen auto geldt een normbedrag van € 534,36 indien de belanghebbende niet tevens de beschikking heeft over een vervoersvoorziening in natura;

    • c.

      voor de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto of een hieraan gelijk te stellen auto geldt een normbedrag van € 400,77 indien de belanghebbende tevens de beschikking heeft over een vervoersvoorziening in natura;

    • d.

      voor de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een bruikleenauto geldt een normbedrag van € 629,82 indien de belanghebbende niet tevens de beschikking heeft over een vervoersvoorziening in natura;

    • e.

      voor de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een taxi geldt een normbedrag van € 974,87 indien de belanghebbende niet tevens de beschikking heeft over een vervoersvoorziening in natura;

    • f.

      voor de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een taxi geldt een normbedrag van € 731,15 indien de belanghebbende tevens de beschikking heeft over een vervoersvoorziening in natura;

    • g.

      voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi geldt een normbedrag van € 1.462,06 indien de belanghebbende niet tevens de beschikking heeft over een vervoersvoorziening in natura;

    • h.

      voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi geldt een normbedrag van € 1.096,55 indien de belanghebbende tevens de beschikking heeft over een vervoersvoorziening in natura;

    • i.

      de tegemoetkoming in de kosten van een begeleider bij gebruik van het openbaar vervoer bedraagt ten hoogte 50% van de paskosten.

  • 2. Indien beide echtgenoten in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 27 lid 3 sub b tot en met e bedraagt de hoogte van de financiële tegemoetkoming per persoon maximaal 75% van het normbedrag als bedoeld in lid 1.

  • 3. De hoogte van een door B&W te verlenen financiële tegemoetkoming voor vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 27 lid 3 sub a bedraagt:

    • a.

      bij inkomens tot en met 1,5 maal het norminkomen 100% van de werkelijke kosten;

    • b.

      bij inkomens boven 1,5 maal het norminkomen 100% van de werkelijke kosten verminderd met een bedrag dat gelijk is aan de draagkracht.

  • 4. De vervoerswaarde van de tegemoetkomingen in de kosten van vervoer is gesteld op 1500 kilometer.

HOOFDSTUK 6. VERPLAATSEN IN EN ROND DE WONING.

ARTIKEL 30. VORMEN VAN ROLSTOELVOORZIENINGEN.

  • 1. De door B&W te verstrekken rolstoelvoorziening kan bestaan uit:

    • a.

      een handbewogen, elektrische of duwrolstoel voor verplaatsing binnen, dan wel voor verplaatsing binnen en buiten de woonruimte, dan wel een aanpassing daaraan;

    • b.

      een sportrolstoel;

    • c.

      onderhoud, gebruik en reparatie;

    • d.

      accessoires;

    • e.

      een financiële tegemoetkoming in de kosten van de onder c en d bedoelde voorzieningen;

    • f.

      een combinatie van de onder a tot en met e bedoelde voorzieningen.

  • 2. Wanneer blijkt dat de belanghebbende onvoldoende in staat is aan het verkeer deel te nemen met een op grond van de verordening toegekende elektrische rolstoel, verlenen B&W een financiële tegemoetkoming in de kosten van een training.

  • 3. Een rolstoelvoorziening in natura wordt in huur of bruikleen verstrekt en wordt na afloop van de huur/bruikleenperiode ingenomen.

ARTIKEL 31. PGB VOOR ROLSTOELEN.

Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld aan de hand van de goedkoopst-adequate huurprijs inclusief onderhoud en reparatie zoals die door B&W aan de leverancier wordt betaald. Het PGB wordt afgestemd op de economische levensduur van de voorziening.

ARTIKEL 32. PGB VOOR SPORTROLSTOELEN.

Een sportrolstoel zoals bedoeld in artikel 27 sub d van de verordening wordt uitsluitend verstrekt als persoonsgebonden budget. De hoogte van de tegemoetkoming in aanschaf bedraagt maximaal € 2.150,08; de tegemoetkoming voor de kosten van onderhoud en reparatie bedraagt € 537,52. Deze bedragen zijn bedoeld voor een periode van drie jaar en worden jaarlijks geïndexeerd.

HOOFDSTUK 7. BESCHIKKING, ADVISERING, SAMENHANGENDE AFSTEMMING EN HERONDERZOEKEN.

ARTIKEL 33. BESCHIKKING.

In de volgende gevallen wordt een beschikking afgegeven

:

  • a.

    de beslissing op een aanvraag om een voorziening (toekenning en afwijzing);

  • b.

    het niet in behandeling nemen van een aanvraag;

  • c.

    de beëindiging van een voorziening, bijvoorbeeld wegens overschrijding van de inkomensgrens;

  • d.

    het herzien van de voorziening na heronderzoek en/of bij gewijzigde omstandigheden;

  • e.

    het terugvorderen van (een deel van) een toegekende financiële vergoeding;

  • f.

    het afwijzen van een hernieuwde aanvraag onder verwijzing naar de eerdere afwijzing.

artikel 34. bijzondere bepalingen.

  • 1. Indien een financiële tegemoetkoming wordt verleend, wordt in de beschikking vermeld op welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft.

  • 2. Indien een periodieke financiële tegemoetkoming wordt verleend, wordt in de beschikking tevens vermeld: de periode, de uitkeringsmaatstaf, alsmede de voorschriften waaraan de belanghebbende dient te voldoen alvorens tot uitbetaling van de tegemoetkoming kan worden overgegaan.

  • 3. Indien de periode niet in de beschikking is vermeld, wordt uitgegaan van een verstrekking voor onbepaalde tijd.

  • 4. Bij overlijden van de rechthebbende eindigt de periodieke financiële tegemoetkoming op de eerste dag na de dag van overlijden van de rechthebbende.

ARTIKEL 35. VERPLICHT ADVIES.

In overeenstemming met het bepaalde in artikel 32, tweede lid van de verordening, vragen B&W een door hen daartoe aangewezen adviesinstantie om advies, indien de kosten van de voorziening naar verwachting een bedrag van € 10.000,00 te boven gaan.

ARTIKEL 36. SAMENHANGENDE AFSTEMMING.

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies als bedoeld in artikel 37 van de verordening indien van toepassing aandacht besteed aan:

  • a.

    de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

  • b.

    de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

  • c.

    de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

  • d.

    het psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

  • e.

    de sociale omstandigheden van de aanvrager.

Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door B&W bij deze bevindingen aangesloten.

ARTIKEL 37. HERONDERZOEKEN.

  • 1. B&W kunnen jaarlijks een heronderzoek instellen naar het voortduren van het recht op de ingevolge de verordening toegekende voorzieningen.

  • 2. Indien naar aanleiding van een heronderzoek blijkt dat de belanghebbende niet langer recht heeft op een voorziening ingevolge de verordening, trekken B&W deze voorziening in.

HOODFSTUK 8. SLOTBEPALINGEN.

ARTIKEL 38. INDEXERING.

Op de in dit besluit genoemde bedragen zoals genoemd in het tweede hoofdstuk, in artikel 29 met uitzondering van lid 1 sub a en in artikel 32 van dit Besluit vindt jaarlijks een inflatiecorrectie plaats conform het prijsindexcijfer van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).

ARTIKEL 39. HARDHEIDSCLAUSULE.

B&W beslissen in de gevallen waarin dit besluit niet voorziet.

ARTIKEL 40. INWERKINGTREDING EN CITEERTITEL.

  • 1. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2007.

  • 2. Dit besluit wordt aangehaald als: "Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Assen".

toelichting per Artikel.

hoofdstuk 1. algemene bepalingen.

ARTIKEL 1. BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN.

In dit artikel wordt een aantal begrippen nader omschreven. Alleen de begrippen die een nadere toelichting behoeven, worden hier aangehaald.

Draagkracht en draagkrachtpercentage.

Het begrip draagkrachtpercentage is opgenomen ten behoeve van de berekening van de draagkracht van de gehandicapte. Indien het inkomen van de gehandicapte hoger is dan anderhalf maal het norminkomen is er sprake van ruimte in het inkomen. Hiervan wordt een deel als draagkracht in aanmerking genomen. De draagkracht kan worden berekend door het draagkrachtpercentage toe te passen op de ruimte in het inkomen. Het draagkrachtpercentage bedraagt (maximaal) een kwart van het draagkrachtpercentage zoals de gemeente dat hanteert bij de bijzondere bijstand. Bij zowel voorzieningen in natura als financiële tegemoetkomingen kan de draagkracht geheel of gedeeltelijk in aanmerking genomen worden. Dit betekent dat de gehandicapte dan een deel van de te maken kosten zelf moet betalen. Er is dan sprake van een eigen betaling (bij financiële tegemoetkomingen) of van een eigen bijdrage (bij voorzieningen in natura).

Woningaanpassing.

In dit besluit wordt onder woningaanpassing verstaan woningaanpassingen van bouwkundige of woontechnische aard (onroerende woonvoorzieningen). Deze categorie betreft de voorzieningen die op grond van de RGSHG en Wvg werden verstrekt en betreft het overgrote deel van de woningaanpassingen. Om voor deze voorzieningen in aanmerking te komen moet er sprake zijn van ergonomische beperkingen of het moet gaan om een uitraasruimte. Het criterium ergonomische beperkingen is dus gekoppeld aan bouwkundige of woontechnische voorzieningen met uitzondering van uitraasruimten. De woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard en verhuiskostenvergoedingen vallen niet onder het begrip woningaanpassing. Ze worden afzonderlijk genoemd. Onder woningaanpassingen wordt tevens verstaan: aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten die noodzakelijk zijn om de individuele woning van de belanghebbende te kunnen bereiken.

Financiële tegemoetkoming, forfaitaire vergoeding en gemaximeerde vergoeding:

De Wmo definieert financiële tegemoetkomingen, forfaitaire en gemaximeerde vergoedingen niet afzonderlijk. Alle bijdragen in de kosten die belanghebbenden op het terrein van vervoer, wonen en rolstoelen hebben, worden door de wetgever begrepen als financiële tegemoetkomingen. Ten einde het verschil tussen financiële tegemoetkoming, forfaitaire en gemaximeerde vergoedingen duidelijk te maken, wordt in deze verordening voor deze laatste twee begrippen een afzonderlijke omschrijving gegeven. Of voor een bepaalde voorziening een forfaitaire dan wel een gemaximeerde vergoeding wordt verstrekt, bepalen B&W.

Onder een financiële tegemoetkoming wordt begrepen een tegemoetkoming in de kosten van de voorziening die op het inkomen van de belanghebbende kan worden afgestemd, terwijl een forfaitaire of gemaximeerde vergoeding wordt verstrekt los van het inkomen. Vervolgens is het verschil tussen een forfaitaire vergoeding en een gemaximeerde vergoeding dat een forfaitaire vergoeding ook los van de werkelijk gemaakte kosten wordt verstrekt terwijl een gemaximeerde vergoeding moet worden aangewend voor het doel waarvoor de vergoeding is verstrekt en dus kan worden afgerekend op declaratiebasis. Een forfaitaire vergoeding is een 'bedrag ineens' en kan dus niet op basis van declaraties worden afgerekend.

Goedkoopst adequaat.

De begrippen goedkoopst en adequaat moeten in onderlinge samenhang worden bezien. De volgorde waarin deze begrippen in het bepalende criterium "goedkoopste adequate voorziening" geplaatst zijn, betekent niet dat in de afweging die bij het verstrekken van een bepaalde voorziening wordt gemaakt, de hoogte van de kosten van de voorziening voorop staan en pas in tweede instantie wordt gekeken naar het adequaat zijn van de voorziening. Een voorziening moet altijd adequaat zijn. Pas als er meerdere voorzieningen zijn, dan wel andere combinaties van voorzieningen zijn, die de toets van adequatie kunnen doorstaan, kan de goedkoopste oplossing worden gekozen.

Het begrip "goedkoop" moet bij de beoordeling van de geschiktheid van een voorziening niet in absolute zin worden uitgelegd. Zo kan een in aanschaf duurdere voorziening bijvoorbeeld langer meegaan en dus uiteindelijk goedkoper zijn.

Verder wordt in dit artikel verwezen naar de volgende artikelen.

Artikel 4.1 van de AMvB

Artikel 4.1

  • 1.

    Indien de gemeenteraad uitvoering heeft gegeven aan artikel 15, eerste lid, of artikel 19, eerste lid, van de wet mag de in een kalenderjaar verschuldigde eigen bijdrage en het aandeel in de kosten van maatschappelijke ondersteuning dat bij de toekenning van een financiële tegemoetkoming voor eigen rekening blijft, tezamen niet meer bedragen dan:

    • a.

      voor de ongehuwde persoon jonger dan 65 jaar € 16,60 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 16 137 het bedrag van € 16,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 16 137;

    • b.

      voor de ongehuwde persoon van 65 jaar of ouder € 16,60 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 14 162 het bedrag van € 16,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 14 162;

    • c.

      voor de gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar € 23,80 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 20 810 het bedrag van € 23,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 20 810;

    • d.

      voor de gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn € 23,80 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 19 837 het bedrag van € 23,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 19 837.

  • 2.

    De gemeenteraad kan de verschuldigde eigen bijdrage of het aandeel in de kosten van maatschappelijke ondersteuning dat bij de toekenning van een financiële tegemoetkoming voor eigen rekening blijft, verlagen door het bedrag van € 16,60, het bedrag van € 23,80 of het percentage van 15 te verlagen of de overige in het eerste lid genoemde bedragen in gelijke mate te wijzigen.

  • 3.

    Indien de voorziening bestaat uit het verschaffen in eigendom van een roerende zaak dan wel een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die in eigendom is van de aanvrager, kan gedurende maximaal negenendertig perioden van vier weken een eigen bijdrage in rekening worden gebracht dan wel bij de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming gedurende maximaal die periode een met toepassing van de daarvoor geldende regels berekende bedrag in mindering worden gebracht.

  • 4.

    Voor een rolstoel is geen eigen bijdrage verschuldigd.

Artikel 4.2 van de AMvB

Artikel 4.2

  • 1.

    Het inkomen, bedoeld in het artikel 4.1, eerste lid, bestaat uit het inkomen over het peiljaar van de ongehuwde persoon dan wel de gehuwden personen tezamen, en bedraagt:

    • a.

      indien met betrekking tot het peiljaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het verzamelinkomen, bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001, in het peiljaar;

    • b.

      in de overige gevallen: het belastbare loon, bedoeld in artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964, in het peiljaar.

  • 2.

    Inkomen dat in het buitenland wordt belast, dan wel is vrijgesteld van belasting op grond van bepalingen van internationaal recht, wordt mede in aanmerking genomen als ware dit aan de Nederlandse belastingwetgeving onderworpen.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid vindt op aanvraag van de persoon aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend een voorlopige vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen plaats, indien redelijkerwijs te verwachten is dat het inkomen in het lopende jaar ten minste € 1816 lager zal zijn dan het inkomen, bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Indien het derde lid is toegepast, vindt na afloop van het jaar definitieve vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen over dat jaar plaats. Indien daarbij blijkt dat het bijdrageplichtig inkomen minder dan € 1816 lager is geweest dan het inkomen, bedoeld in het eerste lid, vindt definitieve vaststelling plaats overeenkomstig het eerste lid.

Paragraaf 3.2 Wwb

Artikel 20. Jongerennormen

  • 1.

    Voor belanghebbenden jonger dan 21 jaar zonder ten laste komende kinderen is de norm per kalendermaand, indien het betreft:

    • a.

      een alleenstaande van 18, 19 of 20 jaar: € 196,23 [Red: per 1 juli 2006: € 208,71] ;

    • b.

      gehuwden waarvan beide echtgenoten 18, 19 of 20 jaar zijn: € 392,46 [Red: per 1 juli 2006: € 417,42];

    • c.

      gehuwden waarvan een echtgenoot 18, 19 of 20 jaar is en de andere echtgenoot 21 jaar of ouder: € 764,02 [Red: per 1 juli 2006: € 812,67] .

  • 2.

    Voor belanghebbenden jonger dan 21 jaar met een of meer ten laste komende kinderen is de norm per kalendermaand, indien het betreft:

    • a.

      een alleenstaande ouder van 18, 19 of 20 jaar: € 423,34 [Red: per 1 juli 2006: € 450,29] ;

    • b.

      gehuwden waarvan beide echtgenoten 18, 19 of 20 jaar zijn: € 619,57 [Red: per 1 juli 2006: € 659,00];

    • c.

      gehuwden waarvan een echtgenoot 18, 19 of 20 jaar is en de andere echtgenoot 21 jaar of ouder: € 991,13 [Red: per 1 juli 2006: € 1.054,25] .

Artikel 21. Normen 21-65 jaar

Voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar is de norm per kalendermaand, indien het betreft:

  • a.

    een alleenstaande: € 567,79 [Red: per 1 juli 2006: € 603,96] ;

  • b.

    een alleenstaande ouder: € 794,90 [Red: 1 juli 2006: € 845,54] ;

  • c.

    gehuwden waarvan beide echtgenoten jonger zijn dan 65 jaar: € 1135,57 [Red: per 1 juli 2006: € 1.207,91] .

Artikel 22. Normen 65 jaar of ouder.

Voor belanghebbenden van 65 jaar of ouder is de norm per kalendermaand, indien het betreft:

  • a.

    een alleenstaande: € 843,90 [Red: 1 juli 2006: € 918,62] ;

  • b.

    een alleenstaande ouder: € 1071,01 [Red: per 1 juli 2006: € 1.140,54] ;

  • c.

    gehuwden waarvan beide echtgenoten 65 jaar of ouder zijn: € 1188,16 [Red: per 1 juli 2006: € 1.269,92] ;

  • d.

    gehuwden waarvan een echtgenoot 65 jaar of ouder is en de andere echtgenoot 21 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar: € 1197,70 [Red: per 1 juli 2006: € 1.269,92] .

Artikel 23. Normen in inrichting

  • 1.

    Bij een verblijf in een inrichting is de norm per kalendermaand, indien het betreft:

    • a.

      een alleenstaande of een alleenstaande ouder: € 245,85 [Red: per 1 juli 2006: € 268,96] ;

    • b.

      gehuwden: € 382,43 [Red: per 1 juli 2006: € 418,37] .

  • 2.

    Het bedrag van de norm, bedoeld in het eerste lid, wordt verhoogd met

    • a.

      voor een alleenstaande of een alleenstaande ouder € 51,00;

    • b.

      voor gehuwden € 73,00

  • 3.

    Indien een van de gehuwden in een inrichting verblijft, is de norm de som van de normen die voor ieder van hen als alleenstaande of alleenstaande ouder zouden gelden.

Artikel 24. Afwijking norm gehuwden

Indien een van de gehuwden geen recht op algemene bijstand heeft, is voor de rechthebbende echtgenoot de norm gelijk aan de norm die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

ARTIKEL 2. weigeringsgronden en begrenzingen.

In het derde lid staat aangegeven dat voorzieningen niet worden verstrekt indien er een andere wettelijke regeling bestaat, op grond waarvan men aanspraak kan maken op de aangevraagde voorziening. Hetzelfde geldt voor het geval waarin de belanghebbende aanspraak heeft op de voorziening op grond van een privaatrechtelijke verbintenis (bijvoorbeeld een schadevergoeding door een verzekeraar).

HOOFDSTUK 2. BIJZONDERE REGELS OVER HET PERSOONSGEBONDEN BUDGET (PGB) EN EIGEN BIJDRAGEN.

Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. Dit kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst.

ARTIKEL 3. algemene voorwaarden verstrekking PGB.

Als het persoonsgebonden budget berekend is, kan het bij beschikking aan de aanvrager worden bekendgemaakt. In deze beschikking wordt vermeld wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en voor hoeveel jaar het persoonsgebonden budget bedoeld is.

Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het persoonsgebonden budget dient te worden aangeschaft en meer precies: aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening dient te voldoen, wordt een zo nauwkeurig mogelijk omschreven program van eisen bij de beschikking gevoegd. Hierdoor kan voorkomen worden dat door onduidelijkheid omtrent de eisen die aan de voorziening gesteld moeten worden een verkeerde voorziening wordt aangeschaft.

In de beschikking zal -indien van toepassing- een betaalschema worden opgenomen.

ARTIKEL 4. aanvullende VOORWAARDEN PGB.

Bij iedere ontvanger van een persoonsgebonden budget wordt aan de hand van:

Ø de nota/factuur van de aangeschafte voorziening;

Ø een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening;

Ø of een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen;

nagegaan of het persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het bestemd is.

Is dat het geval, dan hoeft er verder niets te gebeuren. Is het persoonsgebonden budget anders besteed dan bedoeld, dan kan het college overwegen het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen.

In geval van overlijden van de belanghebbende kan het college ertoe overgaan om de aangeschafte voorziening terug te vorderen. De familie zal de voorziening in die gevallen om niet teruggeven aan de gemeente.

ARTIKEL 5. VASTSTELLING EN HOOGTE PGB.

Wat betreft de voorzieningen afkomstig uit de Wvg zal per toekenning een berekening gemaakt moeten worden.

De kosten van de voorziening, als de voorziening in natura zou worden verstrekt, zijn daarbij uitgangspunt. Dat kan afgeleid worden van bijvoorbeeld een offerte. Daarbij kunnen bedragen geteld worden voor het onderhoud en de reparaties van de voorziening, voor zover daar sprake van kan zijn.

Deze bedragen zijn ofwel bij verstrekking in eigen beheer bekend vanuit het verleden, ofwel kunnen bij verstrekking via een leverancier bij de leverancier worden opgevraagd.

Bij het bepalen van het bedrag van de voorziening wordt uitgegaan van het bedrag dat de voorziening bij verstrekking in natura zou kosten. Daarbij is er veelal sprake van kortingen, omdat via een contract met een leverancier een grote hoeveelheid voorzieningen afgenomen wordt. Deze korting wordt doorberekend naar het persoonsgebonden budget. Het is immers niet de bedoeling dat een persoonsgebonden budget meer geld gaat kosten dan verstrekking in natura. Over het algemeen zal er van uitgegaan kunnen worden dat ook met een persoonsgebonden budget een voorziening met korting zal kunnen worden aangeschaft.

De hoogte van het PGB voor huishoudelijke verzorging is vastgesteld in artikel 13 van dit besluit.

ARTIKEL 6. EISEN AAN DE BELANGHEBBENDE.

Een aanvrager komt in eerste instantie in aanmerking voor een algemene voorziening. Is die niet passend, dan kan de aanvrager al dan niet een individuele voorziening ontvangen. Daarna kan op verzoek van de aanvrager verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget plaatsvinden.

In situaties dat tijdens onderzoek duidelijk wordt dat een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget wordt dit als contra-indicatie opgevat. Indien de belanghebbende door een ander wordt vertegenwoordigd, zal dit worden meegewogen in de beoordeling van de aanvraag.

ARTIKEL 7. eigen bijdrage bij huishoudelijke verzorging in natura en PGB.

In de gemeente Assen is er voor gekozen om de huidige eigen bijdragen voor de huishoudelijke verzorging te handhaven. Deze eigen bijdrage wordt berekend en geïnd door het Centraal Administratie Kantoor (CAK).

Het CAK werkt met verzamelinkomens vanuit een peiljaar, welk jaar twee jaar voor het lopende jaar ligt. Dit is noodzakelijk om over de verzamelinkomens, die afkomstig zijn van de Belastingdienst, te kunnen beschikken. In 2006 doet men aangifte over 2005, dus dat jaar is nog niet bekend. Vandaar dat het verzamelinkomen over 2004 in 2006 gebruikt wordt. Dit betekent dat er soms een voorlopige vaststelling zal plaatsvinden en achteraf een definitieve vaststelling. Het in mindering brengen van eigen bijdragen of een eigen aandeel zal daardoor vaak niet mogelijk zijn. Al deze activiteiten zullen door het CAK worden uitgevoerd.

ARTIKEL 8. hoogte financiële tegemoetkoming en eigen betaling bij een woonvoorziening.

Dit artikel bepaalt de hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard. Op grond van lid 1 worden bij inkomens tot 1,5 maal het norminkomen alle voor subsidie in aanmerking komende kosten vergoed.

Bij inkomens hoger dan 1,5 maal het norminkomen worden op grond van lid 2 alle voor subsidie in aanmerking komende kosten vergoed onder aftrek van een eigen betaling. De hoogte van de eigen betaling bedraagt 25% van de voor subsidie in aanmerking komende kosten met dien verstande dat de eigen betaling ingevolge lid 3 nooit hoger kan zijn dan de draagkrachtbedrag.

artikel 9. hoogte financiële tegemoetkoming bij vervoersvoorzieningen.

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

ARTIKEL 10. cUMULATIE VAN EIGEN BIJDRAGEN.

Deze eigen bijdrage wordt berekend en geïnd door het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Het CAK maakt een berekening voor de eigen bijdrage Wmo/AWBZ. Er geldt een draagkracht voor beide regelingen tezamen.

ARTIKEL 11. eigen bijdrage of eigen aandeel bij rolstoelvoorzieningen.

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

hoofdstuk 3. hulp bij het huishouden.

ARTIKEL 12. TE VERSTREKKEN VOORZIENINGEN.

Wanneer een algemeen direct beschikbare hulp bij het huishouden niet aan de zorgvraag van de belanghebbende beantwoordt, zal B&W een voorziening treffen voor op de individuele persoon afgestemde hulp.

ARTIKEL 13. VASTSTELLING PGB.

In dit artikel wordt aangegeven hoe het persoonsgebonden budget voor de hulp bij het huishouden wordt vastgesteld.

De gemeente gebruikt de klassen zoals ook in de AWBZ gehanteerd worden. Het bedrag wordt gebaseerd op de bij het midden van de klasse behorende aantal uren.. Dit betekent dat in klasse 1 het bedrag gebaseerd is op 1 uur zorg, in klasse 2 op 3 uur, in klasse 3 op 5,5 uur, in klasse 4 op 8,5 uur, in klasse 5 op 11,5 uur en in klasse 6 op 14,5 uur. Voor HV 2 gaan we daarbij uit van het huidige PGB tarief van € 17,-. Voor HV 1 gaan we uit van het gemiddelde tarief dat de gemeente betaalt voor de inkoop te weten € 14,50. Ten aanzien van de HV 1 tarieven wordt geen korting toegepast omdat de overheadkosten in dit tarief veel lager liggen.

Deze tarieven zijn ook het uurtarief dat vergoed wordt als er meer uren zorg nodig zijn dan klasse 6.

In het uurtarief is een bedrag voor administratie- c.q. overheadkosten inbegrepen. Met dit bedrag kunnen budgethouders ondersteuning inhuren.

hoofdstuk 4. woonvoorzieningen.

ARTIKEL 14. SOORTEN WOONVOORZIENINGEN.

B&W kunnen besluiten om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en inrichtingskosten, indien verhuisd wordt naar een aangepaste woning. De gemeente maakt de afweging of zij een tegemoetkoming in de verhuiskosten wil geven of dat de woning van de belanghebbende aangepast moet worden. Indien aangepaste of aanpasbare woningen beschikbaar zijn, kan uit doelmatigheidsoverwegingen de voorkeur gegeven worden aan verhuizen boven aanpassen van de huidige woonruimte van de belanghebbende. Bij de uiteindelijke keuze van de te verstrekken voorziening wordt een afweging gemaakt tussen de kosten van het verhuizen versus het aanpassen van de huidige woonruimte. Tevens moet bij de afweging verhuizen of aanpassen rekening gehouden worden met de sociale omstandigheden waarin de belanghebbende zich bevindt zoals de aanwezigheid van mantelzorg. Bovendien is van belang dat de financiële consequenties van verhuizen, zoals de woonlasten, binnen de draagkracht van de belanghebbende zullen moeten passen.

Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente. Om zo doelmatig mogelijk met de aangepaste voorraad woningen om te kunnen gaan, kan het wenselijk zijn dat indien de band tussen belanghebbende en woning is verbroken (bijvoorbeeld door overlijden van de belanghebbende), deze woning opnieuw aan een andere belanghebbende wordt toegewezen. In dat geval zullen de achterblijvende huurders worden verzocht naar een andere woonruimte te verhuizen. Als B&W de achterblijvende gezinsleden verzoeken om de woning vrij te maken, kunnen zij in aanmerking komen voor een tegemoetkoming of vergoeding in een deel van de verhuiskosten.

Het registreren van aangepaste woningen is een hulpmiddel bij het optimaal benutten van de voorraad aangepaste woningen. De gemeente houdt een overzicht bij van reeds aangepaste woningen, die voor verhuur worden aangeboden dan wel binnenkort beschikbaar zullen komen.

Daarbij zijn de reeds gerealiseerde aanpassingen zo goed mogelijk aangeduid.

Het verlenen van een verhuiskostenvergoeding kan als stimuleringsmaatregel gezien worden. B&W kunnen besluiten om een financiële tegemoetkoming of een forfaitaire dan wel gemaximeerde vergoeding te verstrekken ten behoeve van het vrijmaken van een aangepaste woning.

Er kunnen verschillende redenen zijn op grond waarvan de gemeente besluit om het vrijkomen van een woning te stimuleren door het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding. Hierbij kan gedacht worden aan de hoogte van eerder gemaakte investeringskosten van de vrij te maken woning, bijvoorbeeld indien de woning voor een door B&W te bepalen bedrag in het verleden is aangepast. Een andere reden voor het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding kan zijn dat daarmee voorkomen wordt dat een woning voor meer dan een soortgelijk bedrag dient te worden aangepast.

Afhankelijk van de situatie kunnen B&W in uitzonderlijke gevallen de hoogte van de tegemoetkoming laten afhangen van de concrete situatie. Het instrument wordt immers als stimulans aangewend om de medewerking van huurders te krijgen bij het vrijmaken van de woning voor een belanghebbende.

Het moge duidelijk zijn dat wanneer een woning wordt vrijgemaakt, er twee maal een vergoeding voor verhuizing en inrichting kan worden verstrekt: allereerst aan degene die de woning vrijmaakt en vervolgens aan de belanghebbende die naar de vrijgemaakte woning verhuist. De totaalkosten hiervan zullen een onderdeel uitmaken van de afweging of er een tegemoetkoming in de verhuiskosten verstrekt zal worden dan wel een woning aangepast moet worden.

Een financiële tegemoetkoming voor de kosten van verhuizing en inrichting wordt uitbetaald aan de hoofdbewoner van de woonruimte.

Bij een tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassing gaat het om bouwkundige (onroerende) woningaanpassingen die de ergonomische beperkingen van de belanghebbende wegnemen of gedeeltelijk wegnemen, zoals bedoeld in artikel 16. Een financiële tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassing wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woonruimte.

Onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouwkundige of woontechnische aard zal in de praktijk met name een financiële tegemoetkoming voor woningsanering in verband met CARA en/of een aangetoonde allergie of het verstrekken van rolstoeltapijten verstaan worden. Ook kunnen onder deze categorie hulpmiddelen voor baden, wassen en douchen worden begrepen welke niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd, alsmede tilliften. Deze laatste twee categorieën woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard kunnen ook in de vorm van een voorziening in natura worden verstrekt, zodat hergebruik mogelijk is. Indien de gemeente voor woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard financiële tegemoetkomingen verstrekt, wordt daarbij aangegeven welke voorzieningen hiervoor gekocht moeten worden. Een financiële tegemoetkoming in de kosten van woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard wordt uitbetaald aan de hoofdbewoner van de woonruimte of de leverancier van de voorziening. Ten aanzien van tilliften geldt op grond van rechtbankjurisprudentie (Rb. Utrecht, 20-12-1995) dat de verstrekking hiervan tot de gemeentelijke zorgplicht behoort. Weliswaar kan er soms op grond van arbowetgeving recht op een tillift bestaan doch deze wetgeving ziet op de verhouding werknemer-werkgever. De belanghebbende kan daar dus geen rechten aan ontlenen.

Nadere voorwaarden voor onderhoud, keuring en reparatie staan vermeld in artikel 17. Een woonvoorziening in de vorm van tijdelijke huisvesting staat nader beschreven in artikel 18. Een woonvoorziening in de vorm van vergoeding van de kosten van huurderving is nader uitgewerkt in artikel 19.

ARTIKEL 15. hoogte financiële tegemoetkoming in kosten van verhuizing en inrichting.

Dit artikel bepaalt de hoogte van een financiële tegemoetkoming in de verhuiskosten. Het genoemde bedrag geldt zowel voor belanghebbenden die naar een aangepaste woning verhuizen als voor niet-belanghebbenden die door middel van verhuizing een aangepaste woning vrijmaken. Het betreft een forfaitaire vergoeding. Een hogere vergoeding is in individuele gevallen mogelijk op grond van de hardheidsclausule van de verordening.

B&W kunnen een financiële tegemoetkoming, een forfaitaire of gemaximeerde vergoeding in de verhuis- en inrichtingskosten verstrekken aan een belanghebbende die naar een geschikte (aangepaste) of een goedkoper dan de huidige woonruimte aan te passen woonruimte is verhuisd. B&W kunnen ook aan een niet-gehandicapte persoon een dergelijke woonvoorziening verstrekken indien op deze wijze een aangepaste of geschikte woonruimte vrij komt voor een belanghebbende. De tegemoetkoming of de vergoeding van een deel van de verhuis- en inrichtingskosten dient ter stimulering van het vrijmaken van de woning.

ARTIKEL 16. KOSTENSOORTEN WONINGAANPASSINGEN.

Dit artikel bepaalt welke kosten in het kader van een woningaanpassing voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van een aantal kosten is tevens de maximale vergoeding genoemd.

ARTIKEL 17. KOSTEN in verband met ONDERHOUD, KEURING EN REPARATIE.

Dit artikel bepaalt de hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie van woonvoorzieningen. De bedragen zijn gebaseerd op de Tarieven 2002 voor veiligheidskeuring uitgevoerd door het Liftinstituut.

ARTIKEL 18. KOSTEN VAN TIJDELIJKE HUISVESTING.

Dit artikel bepaalt de hoogte van de financiële tegemoetkoming indien de belanghebbende zich als gevolg van een woningaanpassing tijdelijk elders moet huisvesten. De maximale vergoeding is gelijk aan de maximum huurgrens van de Wet op de huurtoeslag. De maximale duur is 6 maanden.

In die gevallen waarin de belanghebbende tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, en in die gevallen waarin de belanghebbende tijdens het aanbrengen van de voorzieningen in de nieuwe woning nog in de te verlaten woning moet blijven wonen of tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat hij noodzakelijkerwijs dubbele woonkosten heeft, een vergoeding in de dubbele woonlasten worden verstrekt. Alleen in die gevallen dat het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de belanghebbende ligt om te voorkomen dat er dubbele woonlasten opgebracht moeten worden, kan tot vergoeding van extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting worden overgegaan.

B&W verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van huisvesting als de belanghebbende redelijkerwijs niet kan voorzien dat hij deze dubbele woonlasten heeft. De tegemoetkoming heeft betrekking op kosten die gemaakt worden in verband met het tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte, het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte of het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.

In dit artikel wordt verwezen naar artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 13

  • 1.

    Geen huurtoeslag wordt toegekend als de rekenhuur, vermeerderd met het bedrag dat daarop eventueel krachtens artikel 5, vierde lid, in mindering wordt gebracht:

    • a.

      hoger is dan EUR 565,44 [Red: per 1 juli 2006: € 615,01] per maand als:

1 de huurder, diens partner of een van de medebewoners 23 jaar of ouder is, dan wel de woning deelt met een kind of pleegkind van de huurder, diens partner of een medebewoner of

2 de huurder, diens partner of de medebewoner jonger dan 23 jaar is en ten behoeve van die huurder, die partner of die medebewoner in en rond de woning voorzieningen zijn aangebracht die noodzakelijk zijn in verband met een handicap van die huurder, die partner of die medebewoner.

  • b.

    hoger is dan EUR 307,49 [Red: per 1 juli 2006: € 339,08] per maand in andere gevallen dan bedoeld onder a.

    • 2.

      Het eerste lid is niet van toepassing:

  • a.

    als sprake is van overschrijding van een daar genoemd bedrag omdat voorzieningen zijn aangebracht in en rond de woning, die noodzakelijk zijn in verband met een handicap van de huurder, van diens partner of van een medebewoner;

  • b.

    als de woning geschikt en bestemd is voor de huisvesting van een huishouden van ten minste acht personen, en het huishouden van de huurder uit ten minste acht personen bestaat;

  • c.

    na overschrijding van de bedragen, genoemd in het eerste lid, als over de maand die onmiddellijk voorafging aan die overschrijding een huurtoeslag is toegekend en die overschrijding niet het gevolg is van een verhuizing naar een andere woning.

    • 3.

      Als een huurtoeslag wordt toegekend met toepassing van het tweede lid, ontvangt de huurder geen huurtoeslag voor het deel van de rekenhuur dat ligt boven het maximum dat in het eerste lid is genoemd.

    • 4.

      De in het eerste lid, onder a en b, genoemde bedragen worden met ingang van 1 juli van elk jaar aangepast overeenkomstig artikel 27.

ARTIKEL 19. KOSTEN VAN HUURDERVING.

Door de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor belanghebbenden. De duur van de tegemoetkoming kan afhankelijk gesteld worden van de situatie ter plekke.

Dit artikel bepaalt de hoogte van een financiële tegemoetkoming die aan een verhuurder kan worden verstrekt wegens huurderving.

In de exploitatie van een woning wordt rekening gehouden met een bepaald percentage huurderving. Om deze reden is het te verantwoorden dat de verhuurder het normale risico van leegstand loopt.

De eerste maand dat de woning leeg staat mag dit als normaal beschouwd worden. Daarom bepaalt het vijfde lid dat geen financiële tegemoetkoming wegens huurderving wordt verstrekt ter zake van deze eerste maand na de huurbeëindiging.

ARTIKEL 20. HET VERWERVEN VAN GROND EN HET AANTAL M2 GROND WAARVOOR FINANCIËLE TEGEMOETKOMING MOGELIJK IS.

Dit artikel bevat nadere regels indien ten behoeve van een woningaanpassing grond moet worden aangekocht. De regels en aantallen vierkante meters zijn afkomstig uit publicaties van de VNG en zullen hieraan bij wijziging worden aangepast.

Als de woningaanpassing een uitbreiding van een bestaande woning of het groter bouwen van een nieuwe woning tot gevolg heeft kan de gemeente een financiële tegemoetkoming verlenen in de kosten van het verwerven van extra grond die noodzakelijk is om de woningaanpassing te realiseren. Uiteraard wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt indien de extra te verwerven grond als tuin of iets dergelijks wordt benut. Alleen de grond die noodzakelijk is voor de woningaanpassing zelf kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming, waarbij een maximum aantal vierkante meters wordt gehanteerd voor de verschillende vertrekken.

ARTIKEL 21. WOONWAGENS, WOONSCHEPEN EN BINNENSCHEPEN.

De uitgangspunten en de gevallen waarin voorzieningen aan woonwagens kunnen worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij woningen. Gezien de kenmerken van deze woonruimten is het echter nodig enkele nadere voorwaarden te stellen.

De uitgangspunten en de gevallen waarin voorzieningen aan woonschepen kunnen worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij woningen. Gezien de kenmerken van deze woonruimten is het echter nodig enkele nadere voorwaarden te stellen.

Indien niet aan de eisen zoals vermeld in het eerste en tweede lid kan worden voldaan, kan er geen uitgebreide aanpassing meer worden gesubsidieerd. Er kunnen uitsluitend woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard en onderhoud, keuring en reparatie in aanmerking komen voor vergoeding, tot een maximaal bedrag zoals bepaald in lid 5.

De uitgangspunten en de gevallen waarin voorzieningen aan binnenschepen kunnen worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij woningen. Gezien de kenmerken van deze woonruimten is het echter nodig enkele nadere voorwaarden te stellen.

Artikel 781 boek 8 BW

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    het Verdrag van Genève: de op 25 januari 1965 te Genève gesloten overeenkomst inzake inschrijving van binnenschepen, met Protocollen (Trb. 1966, 228);

  • b.

    verdragsstaat: een staat waarvoor het Verdrag van Genève van kracht is;

  • c.

    verdragsregister: een buiten Nederland in een verdragsstaat gehouden register, als bedoeld in artikel 2 van het Verdrag van Genève;

  • d.

    de openbare registers: de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van Titel 1 van Boek 3.

Afdeling 2 van Titel 1 van Boek 3.

Artikel 16

  • 1.

    Er worden openbare registers gehouden, waarin feiten die voor de rechtstoestand van registergoederen van belang zijn, worden ingeschreven.

  • 2.

    Welke deze openbare registers zijn, waar en op welke wijze een inschrijving in de registers kan worden verkregen, welke stukken daartoe aan de bewaarder moeten worden aangeboden, wat deze stukken moeten inhouden, hoe de registers worden ingericht, hoe de inschrijvingen daarin geschieden, en hoe de registers kunnen worden geraadpleegd, wordt geregeld bij de wet.

Artikel 17

  • 1.

    Behalve die feiten waarvan inschrijving krachtens andere wetsbepalingen mogelijk is, kunnen in deze registers de volgende feiten worden ingeschreven:

    • a.

      rechtshandelingen die een verandering in de rechtstoestand van registergoederen brengen of in enig ander opzicht voor die rechtstoestand van belang zijn;

    • b.

      erfopvolgingen die registergoederen betreffen, daaronder begrepen de opvolging door de Staat krachtens de artikelen 189 en 226 lid 4 van Boek 4, en de afgifte van registergoederen aan de Staat krachtens artikel 226 leden 1 en 2 van Boek 4;

    • c.

      vervulling van de voorwaarde, gesteld in een ingeschreven voorwaardelijke rechtshandeling, en de verschijning van een onzeker tijdstip, aangeduid in de aan een ingeschreven rechtshandeling verbonden tijdsbepaling, alsmede de dood van een vruchtgebruiker van een registergoed;

    • d.

      reglementen en andere regelingen die tussen medegerechtigden in registergoederen zijn vastgesteld;

    • e.

      rechterlijke uitspraken die de rechtstoestand van registergoederen of de bevoegdheid daarover te beschikken betreffen, mits zij uitvoerbaar bij voorraad zijn of een verklaring van de griffier wordt overgelegd, dat daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat of dat hem drie maanden na de uitspraak niet van het instellen van een gewoon rechtsmiddel is gebleken, benevens de tegen de bovenbedoelde uitspraken ingestelde rechtsmiddelen;

    • f.

      instelling van rechtsvorderingen en indiening van verzoekschriften ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak die de rechtstoestand van een registergoed betreft;

    • g.

      executoriale en conservatoire beslagen op registergoederen;

    • h.

      naamsveranderingen die tot registergoederen gerechtigde personen betreffen;

    • i.

      verjaring die leidt tot verkrijging van een registergoed of tenietgaan van een beperkt recht dat een registergoed is;

    • j.

      beschikkingen en uitspraken, waarbij een krachtens een bijzondere wetsbepaling ingeschreven beschikking wordt vernietigd, ingetrokken of gewijzigd.

  • 2.

    Huur- en pachtovereenkomsten en andere feiten die alleen persoonlijke rechten geven of opheffen, kunnen slechts worden ingeschreven, indien een bijzondere wetsbepaling dit toestaat.

Artikel 18

Worden de bewaarder der registers stukken ter inschrijving aangeboden, dan verstrekt hij de aanbieder een bewijs van ontvangst, vermeldende de aard dier stukken alsmede dag, uur en minuut van de aanbieding.

Artikel 19

  • 1.

    Indien de voor een inschrijving nodige stukken worden aangeboden, de aangeboden stukken aan de wettelijke eisen voldoen en andere wettelijke vereisten voor inschrijving zijn vervuld, dan geschiedt de inschrijving terstond na de aanbieding.

  • 2.

    Als tijdstip van inschrijving geldt het tijdstip van aanbieding van de voor de inschrijving vereiste stukken.

  • 3.

    Op verlangen van de aanbieder tekent de bewaarder de verrichte inschrijving op het ontvangstbewijs aan of doet hij in de gevallen en op een wijze bij of krachtens de wet, bedoeld in artikel 16, tweede lid, vast te stellen, daarvan mededeling aan de aanbieder.

  • 4.

    Indien de bewaarder vermoedt dat de in de aangeboden stukken vermelde kenmerken niet overeenstemmen met die welke met betrekking tot het registergoed behoren te worden vermeld, of dat de in te schrijven rechtshandeling door een onbevoegde is verricht of onverenigbaar is met een andere rechtshandeling, ter inschrijving waarvan hem de nodige stukken zijn aangeboden, is hij bevoegd de aanbieder en andere belanghebbenden daarop opmerkzaam te maken.

Artikel 20

  • 1.

    De bewaarder der registers weigert een inschrijving te doen, indien niet is voldaan aan de eisen, bedoeld in artikel 19, eerste lid. Hij boekt de aanbieding in het register van voorlopige aantekeningen met vermelding van de gerezen bedenkingen.

  • 2.

    Wanneer de weigering ten onrechte is geschied, beveelt de voorzieningenrechter van de rechtbank, rechtdoende in kort geding, op vordering van de belanghebbende de bewaarder de inschrijving alsnog te verrichten, zulks onverminderd de bevoegdheid van de gewone rechter. De voorzieningenrechter kan de oproeping van door hem aan te wijzen andere belanghebbenden gelasten. Het bevel van de voorzieningenrechter is van rechtswege uitvoerbaar bij voorraad.

  • 3.

    Wordt de geweigerde inschrijving alsnog bevolen, dan verricht de bewaarder haar terstond nadat de eiser haar opnieuw heeft verzocht.

  • 4.

    Indien de belanghebbende binnen twee weken na de oorspronkelijke aanbieding aan de bewaarder een dagvaarding in kort geding ter verkrijging van het in lid 2 bedoelde bevel heeft doen uitbrengen en de aanvankelijk geweigerde inschrijving alsnog is verricht op een hernieuwde aanbieding van dezelfde stukken, gedaan binnen een week na een in eerste aanleg gegeven bevel, wordt de inschrijving geacht te zijn geschied op het tijdstip waarop de oorspronkelijke aanbieding plaatsvond. Hetzelfde geldt, indien de bewaarder op een hernieuwde aanbieding alsnog overgaat tot inschrijving binnen twee weken hetzij na de oorspronkelijke aanbieding, hetzij na een hem tijdig uitgebrachte dagvaarding hangende het geding in eerste aanleg.

  • 5.

    Een feit waarvan slechts blijkt uit een overeenkomstig lid 1, tweede zin, geboekt stuk wordt geacht niet door raadpleging van de registers kenbaar te zijn, tenzij het krachtens het vorige lid geacht moet worden reeds ten tijde van de raadpleging ingeschreven te zijn geweest.

  • 6.

    Een voorlopige aantekening wordt door de bewaarder doorgehaald, zodra hem is gebleken dat de voorwaarden voor toepassing van het vierde lid niet meer kunnen worden vervuld, of de inschrijving met inachtneming van het tijdstip van oorspronkelijke aanbieding alsnog heeft plaatsgevonden.

Artikel 21

  • 1.

    De rangorde van inschrijvingen die op een zelfde registergoed betrekking hebben, wordt bepaald door de volgorde der tijdstippen van inschrijving, tenzij uit de wet een andere rangorde voortvloeit.

  • 2.

    Vinden twee inschrijvingen op één zelfde tijdstip plaats en zouden deze leiden tot onderling onverenigbare rechten van verschillende personen op dat goed, dan wordt de rangorde bepaald:

    • a.

      ingeval de ter inschrijving aangeboden akten op verschillende dagen zijn opgemaakt: door de volgorde van die dagen;

    • b.

      ingeval beide akten op dezelfde dag zijn opgemaakt en het notariële akten, daaronder begrepen notariële verklaringen, betreft: door de volgorde van de tijdstippen waarop ieder van die akten of verklaringen is opgemaakt.

Artikel 22

Wanneer een feit in de registers is ingeschreven, kan daarna de geldigheid van de inschrijving niet meer worden betwist op grond dat de formaliteiten die voor de inschrijving worden vereist, niet zijn in acht genomen.

Artikel 23

Het beroep van een verkrijger van een registergoed op goede trouw wordt niet aanvaard, wanneer dit beroep insluit een beroep op onbekendheid met feiten die door raadpleging van de registers zouden zijn gekend.

Artikel 24

  • 1.

    Indien op het tijdstip waarop een rechtshandeling tot verkrijging van een recht op een registergoed onder bijzondere titel in de registers wordt ingeschreven, een eveneens voor inschrijving in de registers vatbaar feit niet met betrekking tot dat registergoed ingeschreven was, kan dit feit aan de verkrijger niet worden tegengeworpen, tenzij hij het kende.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van:

    • a.

      feiten die naar hun aard vatbaar zijn voor inschrijving in een register van de burgerlijke stand, een huwelijksgoederenregister of een boedelregister, ook indien het feit in een gegeven geval daarin niet kan worden ingeschreven, omdat daarop de Nederlandse wet niet van toepassing is;

    • b.

      in het curateleregister ingeschreven ondercuratelestelling en opheffing van curatele;

    • c.

      in het faillissementsregister, het surséanceregister en het register schuldsaneringsregeling natuurlijke personen ingeschreven rechterlijke uitspraken;

    • d.

      aanvaarding en verwerping van een nalatenschap;

    • e.

      verjaring.

  • 3.

    Het eerste lid is evenmin van toepassing ten aanzien van erfopvolgingen en uiterste wilsbeschikkingen die op het tijdstip van de inschrijving van de rechtshandeling nog niet ingeschreven waren, doch daarna, mits binnen drie maanden na de dood van de erflater, alsnog in de registers zijn ingeschreven.

Artikel 25

Indien op het tijdstip waarop een rechtshandeling ter verkrijging van een recht op een registergoed onder bijzondere titel wordt ingeschreven, een feit met betrekking tot dat registergoed in de registers was ingeschreven krachtens een authentieke akte waarin het feit door een ambtenaar met kracht van authenticiteit werd vastgesteld, kan de onjuistheid van dit feit aan de verkrijger niet worden tegengeworpen, tenzij hij deze onjuistheid kende of door raadpleging van de registers de mogelijkheid daarvan had kunnen kennen.

Artikel 26

Indien op het tijdstip waarop een rechtshandeling ter verkrijging van een recht op een registergoed onder bijzondere titel wordt ingeschreven, met betrekking tot dat registergoed een onjuist feit in de registers ingeschreven was, kan de onjuistheid van dit feit door hem die redelijkerwijze voor overeenstemming van de registers met de werkelijkheid had kunnen zorgdragen, aan de verkrijger niet worden tegengeworpen, tenzij deze de onjuistheid kende of door raadpleging van de registers de mogelijkheid daarvan had kunnen kennen.

Artikel 27

  • 1.

    Hij die beweert enig recht op een registergoed te hebben, kan alle belanghebbenden bij openbare oproeping, en daarnaast hen die als rechthebbende of beslaglegger op dat goed ingeschreven staan, ieder bij name dagvaarden om te horen verklaren dat hem het recht waarop hij aanspraak maakt, toekomt. Alvorens een zodanige eis toe te wijzen, kan de rechter de maatregelen bevelen en de bewijsopdrachten doen, welke hij in het belang van mogelijke niet-verschenen rechthebbenden nuttig oordeelt. Een krachtens dit artikel verkregen verklaring wordt niet in de registers ingeschreven, voordat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.

  • 2.

    Tegen het vonnis is geen verzet toegelaten. Hoger beroep en cassatie staan volgens de gewone regels open, behoudens de volgende uitzonderingen. Artikel 335 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is niet van toepassing. De dagvaarding waarbij het rechtsmiddel wordt ingesteld, moet op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen worden ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 433 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De termijn voor hoger beroep begint voor niet-verschenen belanghebbenden te lopen vanaf de betekening van de uitspraak aan hen bij name, voor zover zij ingeschreven waren, of bij openbaar exploit, zo zij niet ingeschreven waren. Cassatie staat alleen open voor verschenen belanghebbenden.

  • 3.

    De krachtens lid 1 ingeschreven verklaring wordt ten aanzien van niet-verschenen belanghebbenden die niet bij name zijn gedagvaard, vermoed juist te zijn, zolang het tegendeel niet bewezen is. Op de onjuistheid kan echter geen beroep worden gedaan ten nadele van hen die, daarmee onbekend, de verkrijger van het vonnis onder bijzondere titel zijn opgevolgd.

  • 4.

    Een openbare oproeping als bedoeld in lid 1 geschiedt overeenkomstig artikel 54, tweede en derde lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Een openbaar exploit als bedoeld in lid 2 geschiedt op dezelfde wijze, tenzij de rechter nadere maatregelen voorschrijft als bedoeld in lid 1. De in lid 1 bedoelde maatregelen kunnen bestaan in het voorschrijven van al of niet herhaalde aankondigingen van een door de rechter vast te stellen inhoud in één of meer binnen- of buitenlandse dagbladen.

Artikel 28

  • 1.

    Is een inschrijving waardeloos, dan zijn degenen te wier behoeve zij anders zou hebben gestrekt, verplicht van deze waardeloosheid aan hem die daarbij een onmiddellijk belang heeft, op diens verzoek een schriftelijke verklaring af te geven. De verklaringen vermelden de feiten waarop de waardeloosheid berust, tenzij de inschrijving een hypotheek of een beslag betreft.

  • 2.

    Verklaringen als in lid 1 bedoeld kunnen in de registers worden ingeschreven. Indien de inschrijving een hypotheek of een beslag betreft, machtigen deze verklaringen na inschrijving gezamenlijk de bewaarder tot doorhaling daarvan.

Artikel 29

  • 1.

    Worden de vereiste verklaringen niet afgegeven, dan verklaart de rechtbank de inschrijving waardeloos op vordering van de onmiddellijk belanghebbende. Wordt ter verkrijging van dit bevel iemand die in de registers staat ingeschreven gedagvaard, dan worden daarmee tevens gedagvaard al zijn rechtverkrijgenden die geen nieuwe inschrijving hebben genomen.

  • 2.

    Alvorens een zodanige verklaring uit te spreken kan de rechter de maatregelen bevelen en de bewijsopdrachten doen, welke hij in het belang van mogelijk niet-verschenen rechthebbenden nuttig oordeelt.

  • 3.

    Verzet, hoger beroep en cassatie moeten op straffe van niet- ontvankelijkheid binnen acht dagen na het instellen van het rechtsmiddel worden ingeschreven in de registers, bedoeld in artikel 433 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Zo voor een ingeschreven gedaagde geen verzet, maar hoger beroep openstaat, geldt hetzelfde voor zijn rechtverkrijgenden die geen nieuwe inschrijving hebben genomen. In afwijking van artikel 143 van dat wetboek begint de termijn van verzet in elk geval te lopen vanaf de betekening van het vonnis aan de ingeschreven gedaagde, ook als de betekening niet aan hem in persoon geschiedt, zulks mede ten opzichte van zijn rechtverkrijgenden die geen nieuwe inschrijving hebben genomen, tenzij de rechter hiertoe nadere maatregelen heeft bevolen en aan dat bevel niet is voldaan. Cassatie staat alleen open voor verschenen belanghebbenden.

  • 4.

    Het vonnis dat de verklaring bevat, kan niet worden ingeschreven, voordat het in kracht van gewijsde is gegaan. Indien de waardeloze inschrijving een hypotheek of beslag betreft, machtigt het vonnis na inschrijving de bewaarder tot doorhaling daarvan.

Artikel 30

Onverminderd de aansprakelijkheden van de Dienst voor het kadaster en de openbare registers, bedoeld in artikel 117, eerste en tweede lid, van de Kadasterwet, is de Staat aansprakelijk, wanneer iemand ten gevolge van omstandigheden die naar redelijkheid en billijkheid niet voor zijn rekening komen, door toepassing van een der artikelen 24, 25 of 27 zijn recht verliest.

Artikel 31

Waar een wetsbepaling die betrekking heeft op registergoederen, een notariële akte of een notariële verklaring voorschrijft, is een akte of verklaring van een Nederlandse notaris vereist.

ARTIKEL 22. NIET TOEPASSEN PRIMAAT VERHUIZING.

Dit artikel somt een aantal voorwaarden op waaraan voldaan moet zijn om het primaat van de verhuizing te kunnen toepassen. Is aan één van de voorwaarden niet voldaan dan blijft het primaat van de verhuizing buiten toepassing. In dat geval zal veelal een woonvoorziening in de vorm van (een financiële tegemoetkoming in de kosten van) een woningaanpassing moeten worden toegekend.

De manier waarop de woonvoorzieningen hier zijn gegroepeerd geeft een beperkte rangorde aan. Deze geldt ongeacht de vorm waarin de woonvoorzieningen worden verstrekt (financiële tegemoetkoming of natura).

Primair zal gekeken worden of verhuizing mogelijk en zinvol is. Dit wil zeggen dat een geschikte woning beschikbaar is of op korte termijn beschikbaar komt. Onder geschikte woning dient hier begrepen te worden een woning die met betrekkelijk lage investeringen volledig aangepast kan worden. Is geen geschikte woning beschikbaar dan kunnen burgemeester en wethouders besluiten één van de andere voorzieningen te verstrekken. Overigens kunnen hierbij ook andere omstandigheden een rol spelen, zoals de mogelijkheid van de belanghebbende te verhuizen, opgebouwde mantelzorg etc. Bovendien is van belang dat de financiële consequenties van verhuizen, zoals de woonlasten, binnen de draagkracht van de belanghebbende zullen moeten passen. Indien de gemeente, nadat alle factoren in de overweging zijn meegenomen, tot de conclusie komt dat verhuizing de goedkoopste adequate oplossing is, dan heeft bij het verstrekken van de woonvoorziening de vergoeding voor verhuis- en (her)inrichtingskosten het primaat.

Afwijken van het primaat van de verhuizing is overigens ook mogelijk op grond van andere redenen dan welke genoemd worden in dit artikel.

ARTIKEL 23. AANPASSINGSBEDRAGen VOOR BEZOEKBAAR MAKEN WONING.

Artikel 19 van de verordening geeft B&W de bevoegdheid om de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van een woning te maximeren. Van deze bevoegdheid is door middel van dit artikel gebruik gemaakt.

In principe is de verlening van woonvoorzieningen alleen mogelijk indien de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft in de woning waaraan de voorzieningen worden getroffen. Een uitzondering kan gemaakt worden als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-inrichting en regelmatig een bepaalde woning bezoekt. Het is dan mogelijk voorzieningen te verstrekken ten behoeve van het aanpassen van één woonruimte waar de belanghebbende vaak verblijft, uiteraard met toestemming van de eigenaar van die woonruimte. De te verlenen woonvoorziening beperkt zich slechts tot het bezoekbaar maken van die woning omdat de belanghebbende daar slechts geringe tijd verblijft. Uit doelmatigheidsoverwegingen is het daarom redelijk dat er geen volledige maar een gedeeltelijke aanpassing van de woning plaatsvindt.

Onder het bezoekbaar maken van de woning wordt verstaan dat de belanghebbende de woonkamer en één toilet kan bereiken en gebruiken. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) kan een gemeente ten aanzien van bezoekbaar maken nooit gedwongen worden meer dan het limitatief opgesomde te verstrekken of de hardheidsclausule te gebruiken.

artikel 24. terugbetalingsverplichting.

Op grond van artikel 21 van de verordening is de woningeigenaar bij verkoop binnen 10 jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden verplicht tot terugbetaling van de aanpassingskosten verminderd met de afschrijving indien, de aanpassingskosten het bedrag als genoemd in het eerste lid te boven gaan.

ARTIKEL 25. GEREEDMELDING, VASTSTELLING EN UITBETALING FINANCIËLE TEGEMOETKOMING.

In dit artikel wordt onder meer geregeld dat de woningaanpassing direct na voltooiing van de werkzaamheden wordt gereedgemeld. De reden voor het opnemen van deze bepaling is om te voorkomen dat onnodig lang een verplichting tot uitbetaling van de financiële tegemoetkoming blijft openstaan. De gereedmelding vindt plaats door degene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald en niet door de belanghebbende. Hiervoor is gekozen omdat degene die de financiële tegemoetkoming ontvangt niet altijd de belanghebbende is. Indien dat het geval is heeft de belanghebbende, of zijn gemachtigde, geen belang bij de gereedmelding en zou de begunstigde de dupe kunnen worden. De gereedmelding dient binnen een termijn van 15 maanden na het verlenen van de financiële tegemoetkoming plaats te vinden, dit om te voorkomen dat het treffen van de voorziening te lang op zich laat wachten. De gemeente controleert of aan de voorwaarden bij het verlenen van de financiële tegemoetkoming is voldaan. Om te voorkomen dat iedere voorwaarde daadwerkelijk moet worden gecontroleerd is er voor gekozen om een verklaring te vragen. Indien later alsnog zou blijken dat niet aan alle voorwaarden is voldaan kan de financiële tegemoetkoming alsnog worden ingetrokken en eventueel worden teruggevorderd.

De termijn van vijf jaar bedoeld in het vierde lid sluit aan op de normaal geldende verjaringstermijn. Binnen vijf jaar is het mogelijk om subsidies, belastingen etc. terug te vorderen.

ARTIKEL 26. onroerende woonvoorzieningen.

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

hoofdstuk 5. lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

ARTIKEL 27. algemene VERVOERSVOORZIENING.

Dit artikel geeft een overzicht van alle mogelijke vervoersvoorzieningen die op grond van dit besluit verstrekt kunnen worden.

De (eventuele) onderhoudskosten met betrekking tot vervoersvoorzieningen dienen te worden voldaan uit de financiële tegemoetkomingen die voor het gebruik hiervan worden verstrekt. Indien verstrekking van een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een vervoersvoorziening evenwel niet aan de orde is, biedt lid 4 grond voor toekenning van een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud en reparatie van een vervoersvoorziening in natura.

ARTIKEL 28. HET RECHT OP EEN VERVOERsVOORZIENING.

Artikel 23 van de verordening geeft aan dat een belanghebbende alleen voor een vervoersvoorziening in aanmerking kan worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek a. het gebruik van het openbaar vervoer of b. het bereiken van dit openbaar vervoer deels onmogelijk maken.

Door deze formulering is bepaald dat louter de aantoonbare beperkingen van de belanghebbende in relatie tot de beperkingen van de bestaande vervoersystemen bepalend zijn voor de vraag of, en zo ja in hoeverre de belanghebbende in aanmerking komt voor een voorziening terzake.

Doordat de streekbus, bijvoorbeeld, voor iemand met een functionele beperking niet toegankelijk is, heeft men recht op een vervoersvoorziening. Psychische problemen (men durft niet in een drukke bus, men is bang voor de trein) zijn daardoor in principe geen indicatie voor een vervoersvoorziening. Hier moet een adequate voorziening getroffen worden, hetgeen wellicht beter gevonden kan worden in een therapie waardoor de blokkade opgeheven kan worden. Is in zo'n situatie de problematiek op te lossen, dan was de problematiek tijdelijk en viel derhalve terecht niet onder de Wet voorzieningen gehandicapten, bij gebrek aan een langdurige noodzaak. Anders wordt het als blijkt dat het probleem niet therapeutisch opgelost kan worden. Dan is wel een langdurige noodzaak aanwezig en zou wel een vervoersvoorziening verstrekt kunnen worden.

Uit artikel 24 van de verordening volgt dat het primaat ligt bij het collectief vervoer. Slechts indien de belanghebbende hier om medische redenen geen gebruik van kan maken bestaat er recht op een of meer van de vervoersvoorzieningen genoemd in artikel 27.

De concrete invulling van het systeem van collectief vervoer is in afzonderlijke besluiten door het gemeentebestuur geregeld. Dit is noodzakelijk om desgewenst ook burgers die geen recht hebben op een vervoersvoorziening op grond van de Wmo de mogelijkheid te bieden om gebruik te maken van het systeem van collectief vervoer. In de besluiten die het collectief vervoer regelen zijn onder andere bepalingen opgenomen omtrent het vervoersgebied, de beschikbaarheid, de verschuldigde eigen bijdrage per rit en de voorwaarden voor het meereizen van een begeleider, kinderen en blindengeleide/sociale honden. Voor burgers die geen recht hebben op Wmo-vervoersvoorzieningen kunnen hogere tarieven gelden dan voor burgers die hier wel recht op hebben.

Individuele verstrekkingen kunnen ook in aanvulling op het gebruik van een collectief systeem verstrekt worden. Dit is het geval wanneer het collectief systeem de vervoersbehoefte van de gehandicapte niet volledig dekt of de belanghebbende minder kilometers biedt dan hij met een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een (rolstoel)taxi of (bruikleen)auto kan afleggen. Lid 3 bepaalt dus dat, ook al is er een collectief vervoerssysteem aanwezig, er in aanvulling daarop individuele vervoersvoorzieningen kunnen worden geboden. Dit geldt voor alle genoemde voorzieningen, met uitzondering van de bruikleenauto. Het verstrekken van meerdere voorzieningen is uiteraard alleen aan de orde indien daartoe een medische noodzaak bestaat.

Lid 4 bepaalt vervolgens dat bij het vaststellen van de hoogte van de vervoerskostenvoorziening rekening wordt gehouden met de individuele vervoersbehoefte en de mate waarin een voorziening in natura in die vervoersbehoefte kan voorzien. Bij het bepalen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming zal dus eerst moeten worden vastgesteld of er sprake is van een uitzonderlijke vervoersbehoefte en vervolgens is dan de vraag aan de orde in welke mate een voorziening in natura in die vervoersbehoefte kan voorzien. Ter bepaling van dit laatste kan worden uitgegaan van algemene richtlijnen die op bepaalde typen vervoersystemen van toepassing zijn of kan worden gekozen voor onderzoek ter plekke. Indien er in individuele gevallen sprake is van een bijzondere vervoersbehoefte kan het van toepassing zijnde normbedrag zowel in bovenwaartse zin als in neerwaartse zin worden bijgesteld.

Wanneer, zoals lid 5 bepaalt, beide echtgenoten gehandicapt zijn en een vervoersvoorziening behoeven, kan, in het geval dat de behoeften van de echtgenoten samenvallen, volstaan worden met een enkele voorziening. Dit om te voorkomen dat men een financiële tegemoetkoming krijgt die niet in relatie staat tot financiële tegemoetkoming die anderen ontvangen. Vallen de behoeften niet samen, of slechts ten dele, dan kan twee maal een financiële tegemoetkoming worden verstrekt tot een bepaald maximum.

Het begrip echtgenoten staat omschreven in de Wmo.

Wmo, artikel 1, lid 2 en lid 3.

  • 2.

    Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gelijkgesteld met:

    • a.

      echtgenoot: geregistreerde partner;

    • b.

      gehuwd: als partner geregistreerd.

  • 3.

    Voor de toepassing van deze wet en van de tot haar uitvoering genomen besluiten wordt:

    • a.

      als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;

    • b.

      als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

Lid 6 bepaalt dat er boven de inkomensgrens van 1,5 maal het norminkomen geen vervoerspas, auto (in natura), of financiële tegemoetkomingen in de kosten van het gebruik van een (bruikleen)auto of (rolstoel)taxi of de kosten van collectief vervoer wordt/worden verstrekt. Uitgangspunt hiervan is dat boven deze inkomensgrens mensen in het algemeen de kosten van een auto, taxi of bovenregionaal vervoer geacht worden zelf te kunnen betalen. Met andere woorden: boven de genoemde grens is een auto algemeen gebruikelijk. Genoemde beperking geldt ook voor collectief vervoer. Uit het zevende lid volgt dat de meerkosten voor het gebruik van een rolstoeltaxi wel voor vergoeding in aanmerking komen bij overschrijding van de inkomensgrens. Indien het gaat om uitsluitend gebruik van een rolstoeltaxi die wordt ingezet binnen het kader van het collectief vervoer, is lid 7 niet van toepassing.

Vervoersvoorzieningen in natura zijn in het algemeen behoorlijk duur. Wanneer de belanghebbende aan wie een dergelijke voorziening is verstrekt deze slechts in beperkte mate gebruikt, kan gesteld worden dat de betreffende voorziening niet langer de goedkoopst adequate is. De gemeente kan dan beter een financiële tegemoetkoming verstrekken. De praktijk leert dat dit in veel gevallen ook beter overeenkomt met de wensen van de belanghebbende. Om dit te bewerkstelligen is in lid 8 de bepaling opgenomen dat B&W de verstrekking van een vervoersvoorziening in natura kunnen weigeren indien de belanghebbende met deze voorziening op jaarbasis minder dan 250 kilometer aflegt.

Door middel van beleidsregels kunnen B&W nader invullen in welke gevallen zij van deze bevoegdheid gebruikmaken. Het werken met beleidsregels betekent dat in individuele gevallen afwijking van het vastgestelde beleid mogelijk is, bijvoorbeeld indien een financiële tegemoetkoming niet adequaat is. Daarnaast is ook hier de in artikel 39 opgenomen hardheidsclausule onverkort van toepassing.

Het achtste lid is een weergave van de jurisprudentie van de CRvB met betrekking tot de reikwijdte van vervoersvoorzieningen.

Lid 9 geeft belanghebbenden die een inkomen ontvangen van boven 1,5 maal het norminkomen de mogelijkheid om gebruik te maken van het collectief vervoer door hen aan te bieden om de vervoerspas te kopen tegen het tarief wat burgemeester en wethouders betalen aan de vervoerder. De kosten van de medische keuring, welke noodzakelijk is om te bepalen of men in aanmerking komt voor deze voorziening, komt voor rekening van de aanvrager. Tevens kan voor de eventueel benodigde meereispas een kleine vergoeding gevraagd worden.

B&W kunnen indien daartoe aanleiding bestaat een financiële tegemoetkoming verstrekken in de kosten van een training in het gebruik van een gesloten buitenwagen of scootermobiel. Dit is ook mogelijk gedurende een zogenaamde proefplaatsing. In alle gevallen geldt als voorwaarde dat de betreffende voorziening moet zijn toegekend op basis van de Wmo.

B&W kunnen een financiële tegemoetkoming verstrekken in de noodzakelijke kosten van het vervoer naar en vanaf de plaats die zij hebben aangewezen als de plaats waar de belanghebbende dient te verschijnen ter beoordeling van het recht op een voorziening. Het betreft hier de noodzakelijke kosten van vervoer van de woning van de belanghebbende naar het gemeentehuis en terug of de van de woning van de belanghebbende naar de locatie waar de deskundigen verblijven.

Lid 12 artikel regelt de vervoersvoorzieningen van belanghebbenden die in een AWBZ-instelling wonen en een beroep doen op de Wmo in het kader van de regeling sociaal vervoer AWBZ.

ARTIKEL 29. HOOGTE VAN DE financiële tegemoetkoming.

Dit artikel bepaalt de hoogte van de financiële tegemoetkomingen voor vervoersvoorzieningen. De opgenomen regels en bedragen zijn gebaseerd op de volgende uitgangspunten.

Ø De financiële tegemoetkoming voor het gebruik van het collectief systeem van aanvullend vervoer is een afgeleide waarde van de kostprijs van een vervoerspas als bedoeld in artikel 27 lid 1 sub a.

Ø De financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een eigen auto of een aan een eigen auto gelijk te stellen auto wordt gekort met 25% per jaar indien de gehandicapte tevens beschikt over een vervoersvoorziening in natura.

Ø De financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een taxi wordt gekort met 25% per jaar indien de gehandicapte tevens beschikt over een vervoersvoorziening in natura.

Ø De financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een rolstoeltaxi wordt gekort met 25% per jaar indien de gehandicapte tevens beschikt over een vervoersvoorziening in natura.

Ø Indien beide echtgenoten in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening bedraagt de hoogte van de financiële tegemoetkoming per persoon maximaal 75% van hetgeen waar zij individueel recht op zouden hebben.

Men heeft geen recht op een financiële vergoeding als de voorziening geacht wordt gebruikelijk te zijn. Dit betekent dat het niet-uitbetalen van deze vergoedingen niet meetelt als eigen bijdrage.

hoofdstuk 6. verplaatsen in en rond de woning.

ARTIKEL 30. VORMEN VAN ROLSTOELVOORZIENINGEN.

Lid 1 bepaalt dat B&W een rolstoel kunnen verstrekken voor verplaatsing binnen en/of buiten. "Rolstoelen" die uitsluitend geschikt zijn voor buitenvervoer zijn per definitie vervoersvoorzieningen (bijvoorbeeld een scootermobiel of een elektrische buitenwagen) en worden dus verder niet onder deze algemene omschrijving van rolstoelen begrepen. Onder het begrip "rolstoel" vallen alleen een handbewogen, duwrolstoel of elektrische rolstoel en geen andere voorzieningen voor het verplaatsen binnenshuis, zoals een trippelstoel. Onder handbewogen rolstoelen kunnen ook verstaan worden een duwwandelwagen of een zelfbeweger.

Ook individuele aanpassingen aan rolstoelen vallen onder de rolstoelverstrekking. Een voorbeeld hiervan is een anti-dekubitus kussen. Vaak zullen aanpassingen tegelijkertijd met de rolstoel worden gerealiseerd. Het kan echter ook voorkomen dat de aanpassingen aan rolstoelen afzonderlijk van de rolstoel worden aangevraagd en verleend.

Voorts kunnen B&W een tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, gebruik of reparatie en accessoires verlenen.

Onderhoudskosten die het gevolg zijn van oneigenlijk gebruik van en door de gebruiker aangebrachte ongeoorloofde modificaties aan de rolstoel komen niet voor vergoeding in aanmerking.

B&W kunnen indien daartoe aanleiding bestaat een financiële tegemoetkoming verstrekken in de kosten van een training in het gebruik van een elektrische rolstoel. Dit is ook mogelijk gedurende een zogenaamde proefplaatsing. In alle gevallen geldt als voorwaarde dat de elektrische rolstoel moet zijn toegekend op basis van de verordening of het besluit.

Lid 3Een rolstoel wordt in principe in bruikleen verstrekt. Voor sportrolstoelen hebben B&W in plaats daarvan gekozen voor een afkoopsom, die in de vorm van een forfaitaire of gemaximeerde vergoeding, wordt verstrekt. De hoogte van de vergoeding is geregeld in artikel 32.

Artikel 31. PGB VOOR ROLSTOELEN

Indien de belanghebbende in plaats van de goedkoopste adequate, in bruikleen te verstrekken rolstoel een duurdere wenst, dan bezien B&W in overleg met de belanghebbende of het is aangewezen om in plaats van de rolstoel een PGB te verstrekken. Is dit het geval, dan zullen afspraken over de besteding en de duur van het PGB moeten worden vastgelegd. Het beschikbaar te stellen bedrag zal dan gelijk zijn aan de prijs van de goedkoopste adequate rolstoel inclusief onderhoud en reparatie.

Artikel 32. PGB VOOR SPORTROLSTOELEN

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

hoofdstuk 7. beschikking, advisering, samenhangende afstemming en heronderzoeken.

ARTIKEL 33. BESCHIKKING.

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

artikel 34. bijzondere bepalingen.

Dit artikel bepaalt in lid 1 dat in de beschikking moet worden vermeld op welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft, indien een financiële tegemoetkoming, dan wel gemaximeerde vergoeding wordt verleend. Door deze vermelding kan worden voorkomen dat later onduidelijkheid blijkt te bestaan over het precieze doel van de tegemoetkoming. Ook maakt deze omschrijving de intrekking van een voorziening en de terugvordering daarvan eenvoudiger.

Lid 2 bepaalt dat in de beschikking de uitkeringsperiode, uitkeringsmaatstaf alsmede toepasselijke voorschriften voor uitbetaling vermeld dienen te worden indien het een periodieke tegemoetkoming betreft. Deze voorschriften hebben primair tot doel een goede motivering te geven voor de beslissing. Een tweede doel is om voldoende duidelijkheid te scheppen bij de gehandicapte wat van hem verwacht wordt. Hiermee kan voorkomen worden dat de situatie ontstaat dat gehandicapte en gemeentebestuur beide een initiatief van de ander afwachten, terwijl de gehandicapte actie dient te ondernemen.

Bij overlijden eindigt de periodieke financiële tegemoetkoming op de eerste dag na de dag van overlijden van de rechthebbende.

ARTIKEL 35. VERPLICHT ADVIES.

In de verordening en het besluit wordt niet opgenomen wie de adviseur is. Men kan immers meer adviseurs in verschillende, zelfs wisselende situaties hebben, hetgeen een eenduidige vermelding onmogelijk maakt.

Bij het advies kan gekeken worden naar medische, sociale, ergonomische en technische aspecten. Daarbij kan het volgende worden aangetekend.

Ø Onder medische kennis dient verstaan te worden het beoordelen/interpreteren van de medische situatie en de vertaling van ziekte/stoornis naar beperking.

Ø Onder sociale kennis wordt begrepen het inzicht in de gevolgen van de afwezigheid van functies (aanwezigheid van beperkingen). De ervaring van de beperking in de leef-, woon- en werksituatie wordt met handicap aangeduid.

De adviseur moet het vermogen hebben om de beperkingen in de individuele situatie te vertalen naar handicaps. Door kennis te hebben van het individu, zijn omgeving en de rol van het individu hierin, is het mogelijk inzicht te krijgen in de aard en de mate van het probleem. Tevens is het dan reeds mogelijk om een globale vertaalslag te maken naar mogelijke oplossingen.

Ø Onder ergonomische kennis wordt het volgende verstaan. De adviseur dient inzicht te hebben in de aanpassingsmogelijkheden van hulpmiddelen aan de mens. Dit vereist kennis over menselijke eigenschappen (anatomie, fysiologie, psychologie) en technische eigenschappen van hulpmiddelen.

Ø De technische kennis betekent dat een adviseur 'weet' moet hebben van onder andere bouwkundige (on)mogelijkheden.

De opgesomde lijst van noodzakelijke kennisgebieden hoeft overigens niet geconcentreerd te zijn in één adviesfunctie.

ARTIKEL 36. SAMENHANGENDE AFSTEMMING.

De verordening bepaalt dat in dit Besluit bepaald moet worden op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Bij deze eisen is aangesloten bij de eisen die het Zorgindicatiebesluit stelt ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het college een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen besluit kan nemen.

ARTIKEL 37. HERONDERZOEKEN.

Op grond van dit artikel kunnen B&W jaarlijks heronderzoeken uitvoeren naar het voortduren van het recht op ingevolge de verordening verstrekte voorzieningen. Indien naar aanleiding van een heronderzoek blijkt dat er niet langer recht bestaat op de verstrekte voorziening dan trekken burgemeester het toekenningsbesluit in. Daarbij hoeft in beginsel geen overgangstermijn in acht genomen te worden.

hoofdstuk 8. slotbepalingen.

ARTIKEL 38. INDEXERING.

Dit artikel bepaalt dat de bedragen zoals genoemd in het tweede hoofdstuk, in artikel 29 met uitzondering van lid 1 sub a en in artikel 32 van dit Besluit jaarlijks worden gecorrigeerd op grond van het prijsindexcijfer van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).

ARTIKEL 39. HARDHEIDSCLAUSULE.

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

ARTIKEL 40. INWERKINGTREDING EN CITEERTITEL.

Dit artikel bevat de citeertitel van de verordening en geeft aan wanneer de verordening in werking treedt.

de secretaris {naam secretaris}

de voorzitter {naam voorzitter}