Regeling vervallen per 01-01-2004

Verordening toeslagenbeleid

Geldend van 05-12-1996 t/m 31-12-2003 met terugwerkende kracht vanaf 02-01-1996

Intitulé

Verordening toeslagenbeleid

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN.

BEGRIPSOMSCHRIJVING.

ARTIKEL 1.

1.In deze verordening wordt verstaan onder:

a.

de wet

:

de Algemene bijstandswet (Stb. 1995, 199);

b.

alleenstaande

:

de ongehuwde van 21 jaar of ouder die geen tot zijn last komende kinderen heeft en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;

c.

alleenstaande ouder

:

de ongehuwde van 21 jaar of ouder die de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;

d.

gehuwde

:

een persoon die gehuwd is en 21 jaar of ouder is;

e.

kind

:

het in Nederland woonachtige eigen kind of stiefkind;

f.

ten laste komend kind

:

het kind, jonger dan 18 jaar, voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak op kinderbijslag kan maken;

g.

belanghebbende

:

degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;

h.

woning

:

een woning, een woonwagen en een woonschip;

i.

woonkosten

:

1.indien een huurwoning wordt bewoond, de op de aanvangsdatum van het lopende huursubsidietijdvak per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Wet individuele huursubsidie (Stb. 1986, 265);

2.indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten, waarbij onder zakelijke lasten worden verstaan: de rioolrechten, het eigenaarsaandeel van de onroerende zaak-belasting, de brandverzekering, de opstalverzekering en het eigenaarsaandeel van de waterschapslasten;

j.

netto minimumloon

:

het minimumloon per maand, genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, verhoogd met aanspraak op vakantiebijslag waarop een werknemer op grond van artikel 15 van die wet over dat minimumloon ten minste aanspraak kan maken, na aftrek van de daarvan in te houden loonbelasting, premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en het werknemersaandeel ziekenfondspremie; de loonbelasting en premies volksverzekeringen worden berekend overeenkomstig de bepalingen in artikel 55, tweede lid, van de wet.

  • 2.

    Als gehuwd of als echtgenoot wordt mede aangemerkt de ongehuwde van 21 jaar of ouder die met een persoon van 21 jaar of ouder een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad.

  • 3.

    Als ongehuwd wordt mede aangemerkt degene van 21 jaar of ouder die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

  • 4.

    Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen van 21 jaar of ouder hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

  • 5.

    Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

    • a.

      zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt;

    • b.

      uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;

    • c.

      zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract, of

    • d.

      zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding bedoeld in het vierde lid.

HOOFDSTUK 2. CATEGORIEËN.

ARTIKEL 2.

  • 1.

    Voor belanghebbenden aan wie bijstand kan worden verleend, geldt een categorieaanduiding.

  • 2.

    De categorieën worden aangeduid als:

    • a.

      alleenstaande;

    • b.

      alleenstaande ouder;

    • c.

      gehuwde.

HOOFDSTUK 3. CRITERIA VOOR HET VERHOGEN VAN DE BIJSTANDSNORM.

TOESLAGEN BIJ NIET(-GEHELE) KOSTENDELING VAN ALLEENSTAANDEN EN ALLEENSTAANDE OUDERS.

ARTIKEL 3.

  • 1. De bijstandsnorm wordt verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2.

    • De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder, in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, onverminderd het bepaalde in lid 4, bepaald op het in artikel 33, tweede lid, van de wet genoemde maximumbedrag.

  • 3. a. De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder, onverminderd het bepaalde in lid 4, in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, vastgesteld op 10% van het netto minimumloon.

  • 3. b.In afwijking van het bepaalde onder sub a wordt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder die met één of meer kinderen van 18 - 20 jaar een woning bewoont de toeslag bepaald op het in artikel 33, tweede lid, van de wet genoemde bedrag indien het inkomen van het kind c.q. het gezamenlijk inkomen van de kinderen lager is dan de landelijke bijstandsnorm voor beneden 21 jarigen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, sub a, van de wet vermeerderd met de toeslag als bedoeld in het bepaalde in sub a.

  • 4. 4. a. De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt voor de alleenstaande van 21 jaar verlaagd tot 0% van het netto minimumloon.

  • 5. De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt voor de alleenstaande van 22 jaar in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, verlaagd tot 10% van het netto minimumloon;

  • 6. b.de toeslag van een alleenstaande van 22 jaar in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verlaagd tot 5% van het netto minimumloon.

HOOFDSTUK 4. CRITERIA VOOR HET VERLAGEN VAN DE BIJSTANDSNORM OF DE TOESLAG.

ARTIKEL 4.

1. a. De bijstandsnorm wordt lager vastgesteld indien de gehuwde lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • b.

    In afwijking van het bepaalde onder a is er geen sprake van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van kosten indien de gehuwde de woning bewoont met één of meer kinderen van 18 - 20 jaar en het inkomen van het kind c.q. het gezamenlijk inkomen van de kinderen lager is dan de landelijke bijstandsnorm voor beneden 21-jarigen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, sub a, van de wet vermeerderd met de toeslag als bedoeld in het bepaalde in artikel 3a.

    • 2.

      De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt 10% van het netto minimumloon.

ARTIKEL 5.

  • 1.

    Indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm of de toeslag voorziet, als gevolg van de bewoning van een woning waaraan geen kosten zijn verbonden, dan wel vanwege het feit dat hij geen woning bewoont, wordt de toeslag tot 0% van het netto minimumloon verlaagd.

  • 2.

    Indien de gehuwde lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van de bewoning van een woning waaraan geen kosten zijn verbonden, dan wel vanwege het feit dat hij geen woning bewoont, dan wordt de bijstandsnorm verlaagd met 20% van het netto minimumloon.

  • 3.

    Bij het samengaan van de situaties als bedoeld in artikel 4 lid 1, en lid 2 van dit artikel, bedraagt de verlaging van de bijstandsnorm 20% van het netto minimumloon.

HOOFDSTUK 5. SLOTBEPALINGEN.

ARTIKEL 6.

Verhoging of verlaging van de bijstandsnorm vindt plaats onverminderd het bepaalde in artikel 13, eerste lid, van de wet.

ARTIKEL 7.

Het college van burgemeester en wethouders zijn belast met de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

ARTIKEL 8.

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening toeslagenbeleid.

ARTIKEL 9.

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 1996.

TOELICHTING.

______________

I.ALGEMENE TOELICHTING.

De nieuwe bijstandswet geeft gemeenten de bevoegdheid om te verordenen. Artikel 38 van de nieuwe Algemene bijstandswet (NABW) draagt het gemeentebestuur op een verordening vast te stellen. Het onderwerp van de verordening is in het eerste lid van artikel 38 van de NABW beschreven.

Uit de Memorie van Toelichting (MvT) bij de NABW is te concluderen dat het gemeentebestuur in dit verband gelezen moet worden als gemeenteraad. In de MvT staat dat de verordening "een zodanig karakter heeft dat de belanghebbenden daaruit concreet kunnen aflezen welke verhoging of verlaging in hun situatie geldt" (MvT, artikel 38).

Een verordening waarin de gemeenteraad de hoofdlijnen vaststelt en aan het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft onderdelen uit te werken sluit mogelijk niet aan bij de wens van de wetgever dat de verordening voor belanghebbenden duidelijk is.

Deze uitleg van de toelichting bij artikel 38 doet evenwel niet af aan de bevoegdheid van de gemeenteraad op grond van artikel 156, derde lid, van de Gemeentewet de verordenende bevoegdheid over te dragen aan, in dit geval, het college van burgemeester en wethouders, voorzover het de vaststelling betreft van nadere regels met betrekking tot bepaalde door de gemeenteraad in de verordening aangewezen onderwerpen.

Voor het gemeentelijk toeslagenbeleid spelen met name de volgende uitgangspunten een rol:

  • 1.

    uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid;

  • 2.

    rechtvaardigheid;

  • 3.

    betaalbaarheid.

Ondanks het feit dat het rijk uitgaat van een besparing bij de invoering van de normsystematiek, is het niet de bedoeling dat de uitkeringsniveau's worden verlaagd. Wel kan de nieuwe systematiek ertoe leiden dat in individuele gevallen de uitkering lager is dan nu.

De nieuwe systematiek bestaat uit een rijksbasisnorm en een gemeentelijke toeslag.

In de NABW zijn drie basisnormen voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan opgenomen:

  • a.

    de gehuwden norm(100% van het minimumloon);

  • b.

    de alleenstaande oudernorm(70%);

  • c.

    de alleenstaandennorm(50%).

Redenen voor de herziening van de wet waren de vergaande verfijning van de regelgeving en de daaruit voortvloeiende problemen met de uitvoering, en ten tweede het toenemende misbruik. Handhaafbaarheid werd een probleem. De nieuwe normsystematiek moet deze problemen ondervangen.

De gemeente moet keuzes maken op een vijftal onderdelen. In de eerste plaats moet worden vastgesteld welke toeslag wordt toegekend. Vervolgens zijn er vier verlagingsmogelijkheden. De kaders zijn vastgelegd in artikel 33 tot en met 38 van de NABW. Uitgangspunt van de wetgever voor de vaststelling van de normen was, dat de alleenstaande (ouder) de kosten van het bestaan volledig kan delen (zoals gehuwden).

Het gaat in deze verordening dus om:

Artikel 33 : toeslag bij het niet of niet geheel kunnen delen van de kosten met een ander, voor alleenstaanden en alleenstaande ouders van 21 jaar en ouder;

Artikel 34 : verlaging van de basisnorm voor echtparen indien er derden in de woning hun hoofdverblijf hebben;

Artikel 35 : verlaging van de toeslag en de basisnorm indien woonkosten ontbreken;

Artikel 36 : verlaging van de toeslag en de basisnorm bij schoolverlating;

Artikel 37 : verlaging van de toeslag voor 21- of 22-jarige alleenstaanden, indien de gemeente meent dat, gelet op de hoogte van het minimumloon, de hoogte van de toeslag een belemmering kan vormen voor de aanvaarding van arbeid.

Een deel van het beleid ligt al vast op grond van artikel 38, waarin is vastgelegd dat een aleenwonende alleenstaande (ouder) van 21 jaar en ouder altijd recht heeft op de volledige toeslag. De kosten kunnen niet worden gedeeld.

Op basis van uitvoerbaarheid is in deze verordening gekozen voor de forfaitaire variant van toeslagenbeleid: een systematiek waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende soorten kosten die gedeeld worden. De toeslag voor de alleenstaande (ouder) die een woning deelt, is op 10% gesteld.

Deze vorm kent een grote mate van uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. De rechtvaardigheid is als redelijk beoordeeld. Het percentage van 10% is een hanteerbare norm, die de huidige woningdelerskorting dicht benadert. In de nieuwe situatie geldt dezelfde korting ook voor kostgangers en onderhuurders. Het betalen van een commercile prijs laat onverlet dat de kosten kunnen worden gedeeld.

Ook anders dan in de oude wet is dat geen uitzondering wordt gemaakt voor een hulpbehoevende inwonende. Immers, ook een hulpbehoevende kan kosten delen. De wetgever gaat nadrukkelijk uit van de mogelijkheid om de kosten te delen. Of dit ook feitelijk gebeurt, is aan de cliënt overgelaten.

Korting bij schoolverlating (artikel 36).

Van deze mogelijkheid is in de verordening geen gebruik gemaakt. Eerdere regelgeving leidde een chaotisch en onoverzichtelijk normensysteem.

De verlaging leidt niet alleen tot gecompliceerde regelgeving, maar ook tot de rechtsongelijkheid ten opzichte van bijstandsgerechtigden die in de periode voorafgaand aan de bijstandsperiode niet studeerden.

In deze verordening is de wens van de wetgever, zoals neergelegd in de NABW, gevolgd. De verordening is van toepassing op personen van 21 jaar en ouder.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING.

ARTIKEL 1, LID 1.

De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de NABW. Omdat uit de verordening moet blijken waar belanghebbenden recht op hebben, zijn de begripsomschrijvingen en de daarbijbehorende toelichting uit de wet overgenomen en in de verordening opgenomen.

b.Alleenstaande.

De omschrijving van het begrip alleenstaande komt overeen met de omschrijving die de wet hanteert. Degene die geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, kan worden aangemerkt als alleenstaande.

c.Alleenstaande ouder.

Alleen degene die als alleenstaande de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen (kind jonger dan 18 jaar) heeft, kan als alleenstaande ouder worden aangemerkt. Dit betekent dat de co-ouder die niet de volledige, doch slechts de gedeeltelijke zorg voor een of meer kinderen heeft, noch als alleenstaande ouder, noch als alleenstaande kan worden aangemerkt. De gemeente dient op grond van het algemene individualiseringsbeginsel, zoals dat is vastgelegd in artikel 13, NABW, vast te stellen welke landelijke norm op betrokkene van toepassing is.

d.Gehuwde.

De verordening is van toepassing op personen van 21 jaar of ouder. Hoewel dit ten aanzien van verlaging van de bijstandsnorm van gehuwden niet uitdrukkelijk in de wet is vermeld, is dit wel de intentie van de wetgever.

e.Kind.

Het gaat hierbij om in Nederland woonachtige eigen kind(eren) of stiefkind(eren). Geadopteerde kinderen worden hieronder eveneens begrepen. Pleegkinderen vallen niet onder het begrip "kind"; zij worden beschouwd als een zelfstandig subject van bijstand.

f.Ten laste komend kind.

Onder het "ten laste komend kind" wordt verstaan het kind jonger dan 18 jaar voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak op kinderbijslag kan maken. Hierbij geldt dat het kind wel in Nederland moet wonen.

g.Belanghebbende.

Onder belanghebbende wordt verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In het geval van gehuwden zijn beide echtgenoten belanghebbende; beiden hebben een rechtstreeks belang bij een besluit van het college van burgemeester en wethouders inzake de verlening van bijstand. De overige leden van een gezin, die onder de gezinsbijstand vallen, hebben geen afzonderlijk opeisbaar recht op bijstand. Zij kunnen dan ook niet als belanghebbende worden aangemerkt.

h.Woning.

Het in deze verordening vastgelegde beleid ten aanzien van toeslagen en verlagingen heeft mede betrekking op bewoners van een woonwagen en een woonschip.

i.Woonkosten.

Deze omschrijving is ontleend aan de oude Algemene Bijstandswet. Hiermee is aansluiting gezocht bij de huidige werkwijze.

Voor de woonkosten van een huurwoning wordt aangesloten bij de minimumhuurgrens die de Wet individuele huursubsidie hanteert.

Voor de woonkosten van een eigen woning wordt rekening gehouden met de te betalen hypotheekrente en de zakelijke lasten die aan het hebben van een eigen woning verbonden zijn. Voor wat betreft de hypotheekrente gaat het hierbij om de rente voor (dat deel van) de hypotheek die is afgesloten voor de financiering van de woning. Rente verbonden aan (een deel van) de hypotheek, die betrekking heeft op bijvoorbeeld de financiering van duurzame gebruiksgoederen, wordt niet meegenomen.

j.Netto minimumloon.

Deze omschrijving komt overeen met de omschrijving in de wet, artikel 55, eerste lid, NABW, en moet overeenkomstig worden uitgelegd.

ARTIKEL 1, LID 2.

De ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, wordt als gehuwd aangemerkt. Dit betekent dat zij bij de vaststelling van het recht op uitkering en de hoogte van de uitkering worden behandeld als waren zij gehuwd.

Bloedverwanten in de eerste graad (ouder - kind) vallen niet onder het begrip gezamenlijke huishouding; bloedverwanten in de tweede graad (bijvoorbeeld grootouder - kleinkind en broer - zus) vallen wel onder de omschrijving.

ARTIKEL 1, LID 3.

De gehuwde die duurzaam gescheiden leeft van degene met wie hij is gehuwd, wordt als ongehuwde aangemerkt.

ARTIKEL 1, LID 4.

Dit lid geeft een nadere aanduiding van het begrip "gezamenlijke huishouding". De definitie is ten opzichte van de oude definitie verduidelijkt. Zo is het criterium "duurzaam" vervallen, maar het gaat hierbij slechts om wijzigingen die ten doel hebben de huidige bepalingen te verduidelijken. De reeds ontwikkelde jurisprudentie blijft van kracht. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder "het blijk geven zorg te dragen voor een ander".

ARTIKEL 1, LID 5.

In een viertal situaties wordt in ieder geval geacht sprake te zijn van een gezamenlijke huishouding. Hebben twee personen in dezelfde woning het hoofdverblijf en doet zich een dergelijke situatie voor, dan worden zij zonder nadere bewijsvoering en zonder de mogelijkheid van tegenbewijs geacht een gezamenlijke huishouding te voeren.

Onder punt d wordt verwezen naar de situatie waarin betrokkenen elders staan geregistreerd als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de omschrijving in artikel 1, vierde lid. Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld welke registraties, en gedurende welk tijdvak, ertoe leiden dat de betrokkenen, indien zij gezamenlijk gehuisvest zijn, worden geacht een gezamenlijke huishouding te voeren (Stb. 1995, 202).

ARTIKEL 2.

Artikel 38 van de NABW schrijft voor dat de verordening vaststelt voor welke categorieën de bijstandsnorm wordt verlaagd of verhoogd.

De categorie-indeling is gebaseerd op de NABW. De begrippen zijn nader uitgelegd in artikel 1 van de verordening.

ARTIKEL 3, LID 1.

Bij de vaststelling van de basisnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder is de wetgever uitgegaan van de veronderstelling dat betrokkene de bestaanskosten geheel met een ander kan delen. Indien dit niet het geval is, wordt de basisnorm verhoogd met een toeslag.

In de toelichtende stukken op het wetsvoorstel is hierover opgemerkt: "Voor het bepalen van de hoogte van de toeslag worden alle extra algemeen noodzakelijke bestaanskosten in aanmerking genomen die de alleenstaande of de alleenstaande ouder heeft ten opzichte van degene die met zijn partner een gezamenlijke huishouding voert. Het gaat hierbij niet alleen om woonkosten (in beperkte of uitgebreide zin) maar ook om alle andere uitgaven waarbij partners een schaalvoordeel hebben omdat zij alle kosten van huisvesting en huishouding gezamenlijk opbrengen. Bij de relatief hogere kosten waarmee alleenstaanden in beginsel worden geconfronteerd kan met name gedacht worden aan duurzame gebruiksgoederen, zoals woninginrichting en huishoudelijke apparatuur, maar ook aan vaste lasten, zoals abonnementen en kijk- en luistergeld, en diverse andere kosten. De toeslag dient zodanig te zijn dat de betrokkene daaruit op dezelfde wijze zijn algemene bestaanskosten kan voldoen als thans het geval is met de volledig landelijk genormeerde algemene bijstand. Bij de beoordeling of betrokkene inderdaad hogere bestaanskosten heeft, is in voorkomende gevallen niet bepalend of deze ook feitelijk deze kosten met een ander deelt, maar of het - gegeven de omstandigheden - redelijk is ervan uit te gaan dat deze kosten kunnen worden gedeeld.

In bijvoorbeeld de situatie dat een hoofdbewoner de woning met een ander bewoont, zou een ongewenste gebruikersruimte ontstaan als de hoogte van de toeslag ervan afhankelijk is of de medebewoner, hoewel deze daartoe financieel in staat is, ook feitelijk een bijdrage levert in de woonkosten. Hiertoe wordt gesproken van het "kunnen delen" van de kosten. Met deze omschrijving beoogt het kabinet uitdrukkelijk niet aan te geven dat van de betrokkene kan worden gevergd dat deze bijvoorbeeld zijn woonsituatie aanpast om zo met een lagere bijstandsuitkering te kunnen volstaan."

De mate waarin de bestaanskosten kunnen worden gedeeld bepaalt de hoogte van de toeslag. De toeslag bedraagt minimaal 0% en maximaal 20% van het netto minimumloon. Degene die voor een toeslag in aanmerking wenst te komen, moet aannemelijk maken dat er geen sprake is van kosten die kunnen worden gedeeld en dat er derhalve terecht aanspraak op een toeslag wordt gemaakt. De toeslag maakt een integraal onderdeel uit van de bijstandsuitkering. De algemene inlichtingenverplichting die op de aanvrager rust, geldt ook voor het toeslagendeel. Aanvrager zal dan ook door middel van het overleggen van gegevens het recht moeten aantonen.

ARTIKEL 3, LID 2.

Artikel 38, tweede lid, NABW, schrijft voor dat de toeslag, onverminderd het bepaalde in artikel 35, 36 en 37 van de wet, voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt bepaald op het maximumbedrag, genoemd in artikel 33, tweede lid, van de NABW. De maximale toeslag komt overeen met 20% van het netto minimumloon. In deze verordening wordt volstaan met een verwijzing naar het bedrag zoals dat in de wet is genoemd. Dit bedrag wordt regelmatig, veelal halfjaarlijks, bijgesteld.

ARTIKEL 3, LID 3.

Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, heffingen, belastingen, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven en dergelijke zijn voor personen die een woning delen lager, omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht.

Deze schaalvoordelen worden berekend op 10%. Indien er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van kosten, wordt de toeslag als gevolg van de optredende schaalvoordelen vastgesteld op 10% van het netto minimumloon.

ARTIKEL 3, LID 4.

De Algemene Bijstandswet (oud) kende afzonderlijke normen voor 21- en 22-jarige alleenstaanden. De normsystematiek in de NABW kent deze niet. Vergelijking met het JWG-loon leert dat de bijstandsuitkering inclusief toeslag voor 21 en 22 jarige alleenstaanden hoger is dan het loon dat men op grond van de Jeugdwerkgarantiewet (JWG) kan verdienen.

Netto JWG-lonen per 1 januari 1995 (exclusief vakantiegeld).

15 jaar ƒ. 553,97

16 jaar " 609,86

17 jaar " 669,82

18 jaar " 743,98

19 jaar " 829,06

20 jaar " 939,10

21 jaar " 1.073,77

22 jaar " 1.224,99

23 jaar en ouder " 1.400,08

De bijstand (inclusief volledige toeslag) bedraagt ƒ. 904,12 + ƒ. 361,65 = ƒ. 1265,77.

Op deze manier is er geen dan wel een geringe stimulans om arbeid te aanvaarden. Teneinde dit te voorkomen geeft artikel 37 NABW de gemeente de bevoegdheid om voor 21 en 22-jarigen de toeslag lager vast te stellen. Dit betekent dat indien aanvrager voldoet aan de voorwaarde genoemd in artikel 33, tweede lid, van de verordening, het toch kan zijn dat er geen recht op een toeslag bestaat van 20% van het netto minimumloon. De toeslag voor 21-jarige alleenstaanden wordt op 0% van het netto minimumloon gesteld. Voor 22-jarigen wordt onderscheid gemaakt tussen woningdelenden en alleenwonenden.

De eerste krijgt 5% toeslag, de helft van de toeslag waar een 23-jarige woningdeler recht op heeft. In dezelfde gedachtengang krijgt een 22-jarige alleenwonende 10% toeslag.

ARTIKEL 4, LID 1.

De hoogte van de uitkering van alleenstaanden en alleenstaande ouders is afhankelijk van de mate waarin zij de kosten van het bestaan kunnen delen. Hoe meer kosten kunnen worden gedeeld, hoe lager de toeslag is. Ook gehuwden kunnen schaalvoordelen genieten, als zij de kosten van het bestaan kunnen delen doordat zij de door hen bewoonde woning niet alleen bewonen. Deze schaalvoordelen leiden ertoe dat de gehuwdenuitkering wordt verlaagd.

ARTIKEL 4, LID 2.

De verlaging van de basisnorm voor gehuwden in geval van woningdelen, is afgestemd op de verlaging van de toeslag van alleenstaanden en alleenstaande ouders. Dit bedrag komt overeen met de huidige woningdelerskorting en bedraagt 10% van het netto minimumloon.

ARTIKEL 5, LID 1.

De bijstandsuitkering dient voldoende te zijn om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. De kosten van het wonen maken daar deel van uit. De verlaging voor alleenstaanden en alleenstaande ouders wordt in mindering gebracht op de toeslag. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen woningdelers en alleenwonenden, omdat het grootste deel van de kosten die door een toeslag toegekend worden woonkosten zijn. Als die kosten niet gemaakt worden is het onderscheid onrechtvaardig.

Uitgangspunt voor de verlaging is het bedrag dat de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer hanteert als minimumbedrag bij het toepassen van huursubsidie. Omgerekend naar een percentage van de uitkering bedraagt deze verlaging, afgerond, 18% van het netto minimumloon. De extra kosten die gemaakt moeten worden om de woning te kunnen bewonen, worden in alle gevallen geraamd op 2% van het netto minimumloon. Het vorenstaande resulteert in een verlaging van de toeslag tot 0%.

ARTIKEL 5, LID 2.

Bij echtparen wordt 10% per persoon gekort, dus samen 20%. Daar gehuwden geen toeslag ontvangen, vindt bij hen de verlaging op de basisnorm plaats.

ARTIKEL 5, LID 3.

Door cumulatie van de twee verlagingen zou op de basisnorm voor echtparen 30% gekort kunnen. Het gevolg zou zijn dat gehuwden nog maar 70% van het wettelijk minimumloon ontvangen. Dit bedrag dekt de kosten van het bestaan niet meer. Bovendien is cumulatie van verlagingen niet in overeenstemming met de redenering die bij alleenstaanden gevolgd is.

ARTIKEL 6.

Van kracht blijft artikel 13 van de wet waar is gesteld dat het college van burgemeester en wethouders de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen afstemmen op omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de betrokken persoon. Dit wordt nadrukkelijk gesteld in artikel 38, vierde lid, van de wet.

ARTIKEL 7.

Artikel 116 van de wet schrijft voor dat de uitvoering van de wet berust bij het college van burgemeester en wethouders. Het college van burgemeester en wethouders kunnen deze bevoegdheid overeenkomstig hetgeen hierover in de wet is geregeld delegeren aan ambtenaren.

ARTIKEL 9.

De verordening treedt in werking met ingang van de datum van inwerkingtreding van de wet.

BIJLAGE 1. NORMERING EN TOESLAGENBELEID 21 JAAR EN OUDER.

21 jaar en ouder

nee

BIJLAGE 2. TOESLAGEN EN VERLAGINGEN IN BEELD.

Toeslagen/kortingen

Gehuwden

(100%)

geen toeslag

Alleenstaande ouders (70%)

Alleenstaanden

(50%)

Woonkosten

Geen ander heeft hoofdverblijf in de woning. Maximum toeslag wettelijk verplicht.

n.v.t.

+ 20% (Art. 33.1 & 38.2)

+ 20% (Art. 33.1 en 38.2)

Een ander heeft ook hoofdverblijf in de woning

-10%

(art. 34)

+ 10%

(art. 33.1)

+ 10%

(art. 33.1)

Geen woonkosten

-20%

0%

0%

21 jaar

n.v.t.

(art. 37.1, korting alleen op de toeslag)

n.v.t.

(art. 37.1)

0%

22 jaar

10% (5% woningdelers)

Huidige bijstandsnormen per 1-1-1995, per maand[1]

en de nieuwe normen:

Echtparen: oude norm nieuwe norm

beide partners > 21 en geen schoolverlater van 21 tot 27

1803,16

1808,23

Alleenstaande ouders

Hoofd gezin is 21 jaar of ouder en geen schoolverlater van 21 tot 27 jaar

1622,84

maximum = 1627,47:

-maximum toeslag,

-23 jaar en ouder

basisnorm= 1265,76

Alleenstaanden

21 jaar en ouder, geen

schoolverlater van 21 tot 27.

Woningdeler

³ 23

22 jaar

21 jaar

1071,79

894,36

881,76

1084,98

994,57

904,12

Geen woningdeler

³ 23

22 jaar

21 jaar

1262,21

1055,15

924,76

1265,76

1084,98

904,12

* Woningdelerskorting en woonkostentoeslag zijn niet meegenomen.