Regeling vervallen per 01-01-2013

Verordening Langdurigheidstoeslag Asten 2012

Geldend van 12-06-2012 t/m 31-12-2012

Intitulé

Verordening Langdurigheidstoeslag Asten 2012l

De raad van de gemeente Asten;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 27-03-2012;

gehoord het advies van de commissie BURGERS d.d. 23-04-2012;

b e s l u i t:

  • I.

    In te trekken de Verordening Langdurigheidstoeslag gemeente Asten 2009 en bijbehorende toelichting.

  • II.

    Vast te stellen de Verordening Langdurigheidstoeslag Asten 2012 en bijbehorende toelichting.

Gelet op artikel 36 van de Wet werk en bijstand (WWB).

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Artikel 1 – Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    college: het college van burgemeester en wethouders

  • b.

    wet: de Wet werk en bijstand

  • c.

    WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

  • d.

    WSF 2000: Wet Studiefinanciering

  • e.

    bijstandsnorm: de norm bedoeld in artikel 5 onderdeel c van de wet [opgeschort met ingang van 12 juni 2012 tot het moment van inwerkingtreding van de wetswijziging WWB inzake het vervallen van de huishoudinkomenstoets]

  • f.

    referteperiode: een periode van 60 maanden voorafgaand aan de peildatum

  • g.

    peildatum: de datum waarop in enig jaar het recht op de langdurigheidstoeslag ontstaat.

Hoofdstuk 2: Recht op langdurigheidstoeslag

Artikel 2 – Voorwaarden

  • 1. Onverlet het bepaalde in artikel 36 van de wet komt in aanmerking voor de langdurigheidstoeslag de belanghebbende die gedurende een onafgebroken periode van 60 maanden (referteperiode) aangewezen is geweest op een inkomen dat niet hoger is 110% van de voor hem geldende bijstandsnorm en geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de wet.

  • 2. Niet voor de langdurigheidstoeslag komt in aanmerking de belanghebbende die een opleiding volgt als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie volgt als genoemd in de WSF 2000.

Artikel 3 - Hoogte van de toeslag [opgeschort met ingang van 12 juni 2012 tot het moment van inwerkingtreding van de wetswijziging WWB inzake het vervallen van de huishoudinkomenstoets]

  • 1. De langdurigheidstoeslag bedraagt (in afgeronde bedragen)

    • a.

      voor een gezin: 40% van de op de peildatum geldende gezinsnorm (norm inclusief maximale toeslag, exclusief vakantiegeld);

    • b.

      voor alleenstaande ouders: 40% van de op de peildatum geldende bijstandsnorm alleenstaande ouders (norm inclusief maximale toeslag, exclusief vakantiegeld);

    • c.

      voor alleenstaanden: 40% van de op de peildatum geldende bijstandsnorm alleenstaande (norm inclusief maximale toeslag, exclusief vakantiegeld);

  • 2. Indien één van de gezinsleden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 eerste lid van de wet, waardoor slechts één van de gezinsleden recht op langdurigheidstoeslag heeft, komt dit gezinslid in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

Artikel 4 - Onvoorziene gevallen

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college

Hoofdstuk 3: Slotbepalingen

Artikel 5 – Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na publicatie en werkt terug tot en met 1 januari 2012.

Artikel 6 – Citeertitel

Deze verordening kan aangehaald worden als: Verordening Langdurigheidstoeslag Asten 2012.

Verordening Langdurigheidstoeslag Asten 2012

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Asten d.d. 15-05-2012.
De raad voornoemd,
de griffier,
mr. M.B.W. van Erp-Sonnemans 
de burgemeester    S.P. Grem

Toelichting

Algemeen

Op 1 januari 2009 is een wetsvoorstel inwerking getreden, waarmee de langdurigheidstoeslag werd gedecentraliseerd naar gemeenten (Kamerstuk 31 441; Stb 2008, 586 en Stb 2008, 592).

De huidige langdurigheidstoeslag vindt zijn grondslag in artikel 36 van de Wet werk en bijstand (WWB). Daarin is nauw omschreven in welke gevallen en onder welke voorwaarden mensen met een laag inkomen in aanmerking komen voor de toeslag. De gedachte achter de toeslag is, dat mensen die langdurig een inkomen op het sociaal minimum hebben, geen financiële ruimte hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven.

In het Bestuursakkoord Rijk-gemeenten uit 2007 (“Samen aan de slag”) is afgesproken dat de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd wordt naar gemeenten. Artikel 36 van de wet blijft de basis, maar daarnaast wordt in artikel 8 een bepaling toegevoegd waarin wordt bepaald dat gemeenten in een verordening de precieze voorwaarden voor de langdurigheidstoeslag moeten vastleggen.

In artikel 36, eerste lid, is de basis voor de langdurigheidstoeslag opgenomen:

“Het college verleent op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.”

Personen van 65 jaar of ouder blijven uitgesloten van de langdurigheidstoeslag omdat gemeenten ten aanzien van hen reeds de mogelijkheid hebben om categoriale bijzondere bijstand te verlenen. Bovendien is het sociaal minimum voor ouderen hoger dan voor personen onder de 65 jaar waarbij dezelfde rechtvaardigingsgrond als voor de langdurigheidstoeslag geldt, namelijk het langdurig zijn aangewezen op een laag inkomen zonder de mogelijkheden om dit door middel van positieverbetering op de arbeidsmarkt te vergroten.

In artikel 8 wordt bepaald dat de verordening in ieder geval betrekking moet hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen.

Op grond van artikel 8 eerste lid onderdeel d WWB dient dus de gemeenteraad bij verordening regels vast te leggen met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag. Deze regels dienen in ieder geval betrekking te hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en een laag inkomen zoals die in artikel 36 eerste lid WWB worden gebruikt.

In deze verordening is gekozen voor een invulling die rekening houdt met de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep en de in de huidige regeling en uitvoeringspraktijk gesignaleerde tekortkomingen.

Geen ambtshalve toekenning

In de wet wordt bepaald dat het college de toeslag op aanvraag verstrekt. Dit sluit de mogelijkheid voor ambtshalve toekenning uit. Het kabinet geeft hierbij aan dat het gaat om een vorm van bijzondere bijstand, waarbij geldt dat voor elk individueel geval beoordeeld moet worden of er een recht bestaat.

De langdurigheidstoeslag en duurzame gebruiksgoederen

Zoals ook in de ‘oude’ regeling gold en in de Memorie van Toelichting is herbevestigd, bestaat er een relatie tussen de langdurigheidstoeslag en het bekostigen van vervangingsuitgaven voor duurzame gebruiksgoederen:

“Kerngedachte van de (bijzondere) bijstand is dat er altijd maatwerk geleverd moet worden. Dat betekent dat bij de verlening van bijzondere bijstand, voor een bepaald gebruiksgoed bijvoorbeeld, enerzijds rekening kan worden gehouden met reeds verleende langdurigheidstoeslag, anderzijds moet conform artikel 35 eerste lid, nagegaan worden of er bijzondere omstandigheden zijn waarom ook na ontvangst van de langdurigheidstoeslag bijzondere bijstand nodig is”. De langdurigheidstoeslag is echter geen voorliggende voorziening, aangezien deze wordt verstrekt in het kader van de Wwb.

De Wet Aanscherping WWB

Op 1 januari 2012 is inwerking getreden de “Wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand (WWB) en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren (WIJ) gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden” (kortweg: Wet Aanscherping WWB).

Uitgangspunten van deze wetswijziging zijn:

  • ·

    Grotere nadruk op eigen verantwoordelijkheid burger in de voorziening in het bestaan;

  • ·

    Versterking van het activerende karakter van de Wet werk en bijstand;

  • ·

    Versterking van de vangnetfunctie van de Wet werk en bijstand.

Deze uitgangspunten leiden ertoe dat het wettelijk bijstandsregime substantieel van inhoud verandert. Deze veranderingen werken door in de verordeningen die vastgesteld moeten worden op grond van artikel 8, eerste lid, WWB, zo ook de verordening Langdurigheidstoeslag.

Wijziging betekenis begrippen en huishoudtoets

Allereerst geldt dat de gewijzigde betekenis van de begrippen “alleenstaand”, “alleenstaande ouder”, “gehuwde”en “gezin”, alsmede de in voering van de “huishoudinkomenstoets”de nodige gevolgen hebben voor het gemeentelijk beleid met betrekking tot de langdurigheidstoeslag. Is er sprake van een gezin dan moeten alle meerderjarige gezinsleden immers vanaf 1 januari 2012 aan de voorwaarden van artikel 36 WWB voldoen.

Inkomensgrens voor categoriale regelingen

Eén van de speerpunten van de wetswijziging wordt gevormd door het normeren van de inkomensgrens voor het gemeentelijk minimabeleid op 110% van de bijstandsnorm. Dit geldt ook voor de langdurigheidstoeslag (zie artikel 36, zesde lid WWB).

Overgangsrecht

Voor de gezinsbijstand en de huishoudinkomenstoets geldt een overgangstermijn van zes maanden tot 1 juli 2012 (artikel 78s WWB). Voor de inkomensnormering in het kader van de langdurigheidstoeslag geldt een overgangsregeling tot 1 april 2012 voor degene aan wie op 31 december 2011 een langdurigheidstoeslag werd verleend. Indien in voorkomende gevallen na 1 januari 2012 het recht op langdurigheidstoeslag moet worden beoordeeld, en het een situatie betreft waarin ook de regels van het overgangsrecht met betrekking tot de huishoudinkomenstoets tot 1 juli 2012 van toepassing zijn, is het uiteindelijk aan de gemeenten om de vaststelling van het recht op langdurigheidstoeslag via de voor de individuele cliënt gunstigste overgangsregeling te laten verlopen. Dit kan dus net als in geval van de huishoudinkomenstoets neerkomen op 1 juli 2012.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 – Begripsbepalingen

Begrippen die in de WWB voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de WWB. Ten aanzien van een aantal begrippen, die als zodanig niet in de WWB zelf staan is een definitie gegeven in deze verordening.

Met de invulling van het begrip peildatum als datum waarop het recht ontstaat wordt aangesloten bij de jurisprudentie van de CRvB, dat het niet gaat om de datum waarop is aangevraagd (zie CRvB 22-07-2008, nr. 07/2304 WWB). De aanvraag wordt daarom steeds geacht te zijn gedaan tegen de eerst mogelijke datum na afloop van een referteperiode.

Artikel 2 – Voorwaarden

Een referteperiode van 5 jaar, zoals artikel 36 WWB (tekst tot 1-1-2009) voorschreef, wordt in deze verordening gehandhaafd.

Door de wetgever wordt in het nieuwe artikel 36 WWB impliciet een termijn van langdurig aangegeven, doordat de minimumleeftijd door de wetgever is teruggebracht van 23 naar 21 jaar en een belanghebbende is immers (normaal gesproken) vanaf zijn 18e voor de WWB een zelfstandig subject van bijstand. Echter de beste remedie tegen armoede is werk. Het lokale (arbeidsmarkt)beleid van Asten is erop gericht mensen – en zeker jonge mensen – zo snel mogelijk toe te leiden naar werk. Door de keuze van 5 jaar als referteperiode wordt de leeftijdscategorie 21 en 22 jaar dus min of meer uitgesloten. Wij vinden dit acceptabel op basis van onze visie op ons arbeidsmarktbeleid en het aankomende participatiebeleid (SZW en VNG) dat gemeenten verplicht om jongeren tot 27 jaar een werk-/leertraject aan te bieden en hen buiten de bijstand te houden. Handhaving van de referteperiode van 5 jaar sluit aan bij dit uitgangspunt. De langdurigheidstoeslag is ook met name bedoeld als steuntje in de rug voor mensen die langdurig van het sociaal minimum afhankelijk zijn en over het algemeen minder mogelijkheden hebben om geld te reserveren voor onverwachte hoge kosten, bijvoorbeeld noodzakelijke vervangingsuitgaven. Een periode van 5 jaar lijkt daarom een reële termijn.

Het begrip ‘langdurig, laag inkomen’ wordt ingevuld als een inkomen dat gedurende de referteperiode niet hoger is dan 110% van de bijstandsnorm. Met de Wet Aanscherping WWB is de inkomensgrens voor gemeentelijk minimabeleid ook genormeerd op 110% van de bijstandsnorm (zie artikel 36, zesde lid WWB).

Indien men beschikt over uitzicht op inkomensverbetering, dan ontbreek recht op langdurigheidstoeslag. Van mensen die gedurende een periode van 5 jaar of langer een minimuminkomen hebben tot 110% wordt niet verwacht dat er concreet uitzicht bestaat op inkomensverbetering.

Studenten worden in staat geacht om na hun studie door werkaanvaarding een inkomensstijging te realiseren. Derhalve worden zij als groep uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag (artikel 2 lid 2).

Artikel 3 – Hoogte van de toeslag

De hoogte van de langdurigheidstoeslag is gebaseerd op de hoogte van de langdurigheidstoeslag neergelegd in artikel 36, vijfde lid, WWB, zoals dat op 31 december 2008 gold. Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen is gekozen om de hoogte vast te stellen aan de hand van een vast percentage van de geldende bijstandsnorm (maandnorm). Middels toepassing van het percentage 40% op de geldende bijstandsnorm wordt de hoogte van de langdurigheidstoeslag zoals deze voorheen gold nagenoeg benaderd.

In het tweede lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 WWB gegeven voor situaties waarin één van de gezinsleden is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 (geen verblijfsstatus) of artikel 13 eerste lid WWB (detentie). De WWB voorziet immers niet in een afwijzingsgrond voor de overige gezinsleden, terwijl daarentegen het toekennen van het bedrag voor gezinnen in dergelijke situaties ook niet opportuun is.

NB: Dit tweede lid ziet enkel op de situatie dat er bij een gezinslid sprake is van een uitsluitingsgrond op grond van artikel 11 of artikel 13 eerste lid WWB. Indien één van de gezinsleden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 WWB of in deze verordening, hebben de gezinsleden geen recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt een gezin immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allen, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen.

Artikel 4 – Onvoorziene gevallen

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

Artikel 5 - Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

Artikel 6 – Citeertitel

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.