Regeling vervallen per 05-02-2016

Nadere regels Verordening jeugdhulp gemeente Baarn 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 04-02-2016

Intitulé

Nadere regels Verordening jeugdhulp gemeente Baarn 2015

Nadere regels

Verordening jeugdhulp gemeente Baarn 2015

Burgemeester en Wethouders van Baarn;

gelet op:

de artikelen 2, derde lid, 4 en 6, derde en vierde lid, van de “Verordening jeugdhulp gemeente Baarn 2015” en artikel 156, eerste en derde lid, van de Gemeentewet;

BESLUIT:

Vaststellen van de Nadere regels Verordening jeugdhulp gemeente Baarn 2015

Hoofdstuk 1: Begrippen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze nadere regels wordt verstaan onder:

  • a.

    andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

  • b.

    hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroeien opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet;

  • c.

    individuele voorziening: op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de wet;

  • d.

    jeugdige en/of zijn ouder(s): de jeugdige (van 16 jaar of ouder) zelfstandig, de jeugdige met één of beide ouders (bij een jeugdige tussen de 12 en de 16 jaar), of de ouders namens de jeugdige (bij een jeugdige jonger dan 12 jaar);

  • e.

    ouder: gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder;

  • f.

    overige voorziening: overige (vrij toegankelijke) voorziening, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet;

  • g.

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

  • h.

    wet: Jeugdwet.

Hoofdstuk 2: Vormen van jeugdhulp

Artikel 2. Overige voorzieningen

De volgende overige voorzieningen zijn beschikbaar:

  • a.

    Informatie en opvoedadvies;

  • b.

    Preventie van opvoed- en opgroeiproblemen via individueel en groepsgewijze ondersteuning;

  • c.

    Ondersteuning via het lokaal team.

Artikel 3. Individuele voorzieningen

De volgende individuele voorzieningen zijn beschikbaar:

  • a.

    Hulp voor jeugdigen met (ernstige) opvoed- en opgroeiproblemen die niet preventief of door het Lokaal Team geboden kan worden:

    • -

      Specialistische jeugdhulp ambulant;

    • -

      Specialistische jeugdhulp intramuraal;

    • -

      Pleegzorg.

  • b.

    Hulp voor jeugdigen met psychische klachten of stoornissen (voorkomen, behandelen en genezen):

    • -

      Jeugd-GGZ (generalistische basis GGZ en specialistische GGZ);

    • -

      Enkelvoudige ernstige dyslexiezorg.

  • c.

    Hulp voor jeugdigen met een verstandelijke beperking.

  • d.

    Begeleiding en persoonlijke verzorging jeugdigen:

    -Specialistische dagbehandeling en verzorging van jeugd met een lichamelijke, verstandelijke en/of zintuiglijke beperking.

  • e.

    Gesloten jeugdzorg in het kader van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen:

    -Jeugdzorgplus

Hoofdstuk 3: Toegang jeugdhulp via de gemeente

Artikel 4. Melding hulpvraag

  • 1. Een hulpvraag kan namens een jeugdige en/of zijn ouder(s) bij het college worden gemeld bij:

    a.het Lokaal Team;

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk of digitaal.

  • 3. In de ontvangstbevestiging is informatie opgenomen over de mogelijkheid van cliëntondersteuning, een familiegroepsplan en eventueel aanvullende informatie welke bij de eerste afspraak moet worden meegenomen.

  • 4. In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

  • 5. Jeugdigen en/of ouders kunnen zich rechtstreeks wenden tot een overige voorziening.

Artikel 5. Vooronderzoek

  • 1. Het college verzamelt alle voor het onderzoek van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie en maakt vervolgens zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek. Hierbij brengt het college de jeugdige en/of zijn ouder(s) op de hoogte van de mogelijkheid om binnen een redelijke termijn een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet op te stellen. Als de jeugdige en/of zijn ouder(s) daarom verzoeken, draagt het college zorg voor ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan.

  • 2. Voor het gesprek verschaffen de jeugdige en/of zijn ouder(s) aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige en/of zijn ouder(s) verstrekken in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3. Het college kan in overleg met de jeugdige en/of zijn ouder(s) afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

    Artikel 6. Gesprek

    • 1.

      Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de jeugdige en/of zijn ouder(s), zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

      • a.

        de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

      • b.

        het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

      • c.

        het vermogen van de jeugdige en/of zijn ouder(s) om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

      • d.

        de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

      • e.

        de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;

      • f.

        de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

      • g.

        de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

      • h.

        hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en/of zijn ouder(s), en

      • i.

        de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de jeugdige en/of zijn ouder(s) in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze.

    • 2.

      Als de jeugdige en/of zijn ouder(s) een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet hebben opgesteld, betrekt het college dat als eerste bij het onderzoek, als bedoeld in het eerste lid.

    • 3.

      In de gevallen bedoeld in artikel 8.2.1 van de wet informeert het college de ouders dat een ouderbijdrage is verschuldigd en hoe deze bijdrage wordt geïnd.

    • 4.

      Het college informeert de jeugdige en/of zijn ouder(s) over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt hen toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken.

    • 5.

      Het college kan in overleg met de jeugdige en/of zijn ouder(s) afzien van een gesprek.

    Artikel 7. Verslag

    • 1.

      Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek, als bedoeld in artikel 5.

    • 2.

      Het college verstrekt aan de jeugdige en/of zijn ouder(s) een verslag van de uitkomsten van het onderzoek, tenzij zij hebben meegedeeld dit niet te wensen.

    • 3.

      Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige en/of zijn ouder(s) worden aan het verslag toegevoegd.

    Artikel 8. Aanvraag

    • 1.

      De jeugdige en/of zijn ouder(s) kan een aanvraag om een individuele voorziening schriftelijk indienen bij het college.

    • 2.

      Het college kan een ondertekend verslag van het gesprek aanmerken als aanvraag als de jeugdige en/of zijn ouder(s) dat op het verslag hebben aangegeven en het verslag is voorzien van een dagtekening en naam, adres, burgerservicenummer en geboortedatum van de jeugdige.

    Artikel 9. Afwegingskader individuele voorziening

    • 1.

      Een jeugdige komt in aanmerking voor een individuele voorziening als er geen toereikende (andere of overige) voorzieningen zijn en de betreffende individuele voorziening bijdraagt aan participatie van de jeugdige in de samenleving.

    • 2.

      Mantelzorg en mogelijkheden uit het sociale netwerk van de jeugdige gelden niet als afdwingbare voorliggende voorziening.

    • 3.

      Wanneer een wettelijke voorziening toereikend wordt geacht maar dit feitelijk niet is, kan een individuele voorziening niet in de plaats van die voorliggende voorziening komen.

    • 4.

      Voor de hoogte van vergoedingen wordt verwezen naar het financieel besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Baarn.

    • 5.

      Het college bepaalt jaarlijks de hoogte van de vergoedingen.

    Hoofdstuk 4: Regels voor persoonsgebonden budget

    Artikel 10. Aanvragen van een pgb

    • 1.

      Uit de aanvraag blijkt op welke wijze deze voorziening bijdraagt aan participatie en zelfredzaamheid.

    • 2.

      Uit de aanvraag blijkt dat de voorziening voldoet aan de door het college vastgestelde kwaliteitseisen.

    • 3.

      Uit de aanvraag blijkt op welke wijze de kwaliteit van de voorziening is gewaarborgd.

    • 4.

      Uit de aanvraag blijkt op welke wijze eventuele meerkosten van de voorziening worden bekostigd.

    • 5.

      Bij de aanvraag voor een pgb verstrekt de jeugdige en/of zijn ouder(s) de volgende informatie:

      • a.

        welke voorziening wordt met het pgb ingekocht, en

      • b.

        door wie deze wordt geleverd.

    • 6.

      Indien het pgb wordt ingezet voor het afnemen van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen van iemand die behoort tot het sociale netwerk van de jeugdige, dan wordt de meerwaarde daarvan aangetoond.

    Artikel 11. Wijze waarop de hoogte van het persoonsgebonden budget (pgb) wordt vastgesteld

    • 1.

      Het tarief voor een pgb:

      • a.

        is gebaseerd op een door de jeugdige en/of zijn ouder(s) opgesteld plan over hoe zij het pgb gaan besteden;

      • b.

        is toereikend om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen, en

      • c.

        bedraagt ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura.

    • 2.

      Het pgb voor dienstverlening door:

      • a.

        professionals in dienst van een instelling wordt per uur of per resultaat bepaald op basis van het door het college vastgestelde tarief voor het betreffende onderdeel.

      • b.

        professionals niet in dienst van een instelling wordt per uur of per resultaat bepaald op basis van 75% van het door het college vastgestelde tarief voor het betreffende onderdeel.

      • c.

        niet-professionals wordt bepaald op basis van 50% het door het college vastgestelde tarief voor het betreffende onderdeel.

    • 3.

      De hoogte van een pgb is opgebouwd uit salaris en eventuele reiskosten.

    • 4.

      Het college stelt het tarief voor de onderdelen genoemd in lid 2 vast in het financieel besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Baarn.

    • 5.

      De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, kan de jeugdhulp onder de volgende voorwaarden, naast de in het tweede lid, sub c, genoemde voorwaarde voor het tarief, betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk:

      • a.

        dat deze persoon heeft aangegeven dat de zorg aan de belanghebbende niet tot overbelasting leidt, en

      • b.

        dat tussenpersonen of belangenbehartigers niet uit dit pgb mogen worden betaald.

    Artikel 12. Bestedingstermijn

    • 1.

      De jeugdige en/of zijn ouder(s) kan schriftelijk en gemotiveerd vragen het pgb later te mogen aanwenden dan zes maanden na toekenning van de individuele voorziening.

    • 2.

      Dit verzoek wordt gehonoreerd indien latere aanwending van het budget onvermijdbaar is en de jeugdige nog steeds is aangewezen op de voorziening.

    Hoofdstuk 5: Slotbepalingen

    Artikel 13. Inwerkingtreding en citeertitel

    • 1.

      Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2015.

    • 2.

      De regeling wordt aangehaald als: Nadere regels Verordening jeugdhulp gemeente Baarn 2015.

    BAARN, datum

    burgemeester en wethouders van Baarn,

    drs. A. Najib M.A. Röell

    gemeentesecretaris burgemeester

    Toelichting

    Nadere regels Verordening jeugdhulp gemeente Baarn 2015

    Vormen van jeugdhulp

    Artikel 2 Overige voorzieningen

    De overige voorzieningen zijn beschikbaar zonder een aanvraagprocedure. De overige voorzieningen bestaan uit het laagdrempelig verlenen van informatie en advies en uit het verstrekken van lichte ambulante hulpverlening. De overige voorzieningen zijn laagdrempelig beschikbaar en moeten voorkomen dat de dure individueel voorzieningen moeten worden ingezet. Daarnaast kunnen de overige voorzieningen een goede ondersteuning bieden bij de inzet van individuele voorzieningen.

    Artikel 3 Individuele voorzieningen

    De individuele voorziening is een voorziening die alleen via een aanvraag en een beschikking kan worden ingezet. Het is een dure voorziening, die niet vrij toegankelijk is voor ouders en jeugdigen. Het Lokaal Team heeft het mandaat om een individuele voorziening in te zetten en zal deze procedure zorgvuldig moeten doorlopen. Voorzieningen ter uitvoering van het gedwongen kader zijn hier niet opgenomen, omdat deze geen jeugdhulp zijn in de zin van de wet en niet op aanvraag beschikbaar zijn. Het gaat hier om jeugdbescherming en jeugdreclassering. De gemeente is wel verantwoordelijk voor een toereikend aanbod van deze voorzieningen.

    Toegang jeugdhulp via de gemeente

    Artikel 4 Melding hulpvraag

    Ouders en jeugdige kunnen zonder een aanvraag rechtstreeks toegang krijgen tot overige jeugdhulp. De gemeente communiceert duidelijk naar de inwoners welke voorzieningen vrij toegankelijk zijn en welke voorzieningen niet vrij toegankelijk zijn.

    De gemeente organiseert de toegang tot de jeugdhulp. We gaan er hiervan uit dat de toegang naar jeugdhulp zo dicht mogelijk bij het kind en gezin wordt georganiseerd.

    Na registratie en een melding van een hulpvraag wordt door een lid van het Lokaal Team een afspraak gemaakt voor een gesprek, indien mogelijk zal het gesprek bij de jeugdige thuis plaatsvinden. Het lid van het Lokaal Team informeert de jeugdige en/of zijn ouder(s) bovendien over de procedure omtrent het gesprek en informeert de jeugdige en/of zijn ouder(s) over zijn/hun rechten en plichten.

    Wanneer er sprake is van spoedeisende hulp (artikel 4, lid 4), kan het lid van het Lokaal Team direct een individuele voorziening inzetten. Dit betekent dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) geen procedure hoeft te doorlopen om de nodige zorg te ontvangen.

    Artikel 5 Vooronderzoek

    Het kan zijn dat een lid van het Lokaal Team op basis van de gegevens uit het brede gesprek nader onderzoek doet om te bepalen of belanghebbende een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet nodig heeft. Het aanvragen van advies door de expertisepool kan onderdeel uitmaken van het onderzoek. Het is van belang dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) toestemming geeft voor het uitwisselen van persoonsgegevens.

    Wanneer de gegevens bekend zijn bij het Lokaal Team, dan is het niet nodig om het gehele vooronderzoek opnieuw te houden.

    Artikel 6 Gesprek

    Het in het tweede lid genoemde familiegroepsplan is in artikel 1.1 van de Jeugdwet gedefinieerd als: hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren. In artikel 4.1.2 van de Jeugdwet is bepaald dat de jeugdhulpaanbieder of de gecertificeerde instelling bij het uitvoeren van artikel 4.1.1 van de wet en indien sprake is van vroegsignalering van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als eerste de mogelijkheid biedt om, binnen redelijke termijn, een familiegroepsplan op te stellen. Op grond van artikel 2.1., sub g, van de wet, maakt het familiegroepsplan onderdeel uit van het gemeentelijk beleid.

    Artikel 6 lid 3 ouderbijdrage

    Wanneer er sprake is van verblijf buiten de thuissituatie is een ouderbijdrage verschuldigd, zoals beschreven in de Jeugdwet. Deze ouderbijdrage zal vanaf 1 januari 2015 door het Centraal Administratiekantoor (CAK) worden vastgesteld en geïnd. Het CAK krijgt informatie van de gemeente. Op basis van deze informatie neemt het CAK al dan niet contact met de ouder op. In de Jeugdwet worden ook enkele situaties benoemd, wanneer de ouder geen bijdrage verschuldigd is, het gaat dan met name om situaties waarbij de ouders geen ouderlijk gezag (meer) hebben of in acute noodsituaties met ‘crisisplaatsing’.

    Artikel 7 Verslag

    Van het gesprek wordt een schriftelijk verslag opgesteld. Daarin staan de in samenspraak met de jeugdige en/of zijn ouder(s), en indien aanwezig andere personen uit het sociale netwerk, tot stand gekomen oplossingen. In plaats van een verslag kan ook een plan van aanpak worden opgesteld. De inhoud daarvan bevat in ieder geval ook de strekking van de genoemde onderzoeksonderwerpen.

    Het verslag vormt de belangrijkste basis voor de beslissing op de aanvraag. Nadat de jeugdige en/of zijn ouder(s) beschikt over het verslag is het de verantwoordelijkheid van de jeugdige en/of zijn ouder(s), al dan niet met personen uit het sociale netwerk, zelf te beslissen of een aanvraag wordt ingediend. Als de jeugdige en/of zijn ouder(s) het niet eens is met het opgestelde plan, dan is er altijd een mogelijkheid voor de jeugdige en/of zijn ouder(s) om aan te geven waarom hij niet akkoord is.

    Artikel 8 Aanvraag

    Als de jeugdige en/of zijn ouder(s) het plan ondertekent en het plan is voorzien van zijn naam, burgerservicenummer (BSN), adres, geboortedatum en een dagtekening, kan het plan fungeren als aanvraagformulier voor een individuele voorziening; als dat (mede) de uitkomst is van het gesprek.

    Regels voor persoonsgebonden budget (pgb)

    Artikel 11 Wijze waarop de hoogte van het pgb wordt vastgesteld

    Een individuele voorziening in de vorm van een pgb wordt alleen verstrekt indien de aanvrager dit gemotiveerd, aan de hand van een opgesteld plan vraagt. De jeugdige en/of zijn ouder(s) moet motiveren dat het bestaande aanbod van zorg in natura (ZiN) niet passend is. In het plan moet duidelijk worden aangetoond dat de verstrekking van een pgb aantoonbaar leidt tot veilige, betere en effectievere ondersteuning. Ook dient de ondersteuning aantoonbaar doelmatiger te zijn. De gemeente beoordeelt of dit plan voldoet. Door het opstellen van een persoonlijk plan wordt de jeugdige en/of zijn ouder(s) gestimuleerd na te denken over zijn zorgvraag, deze uit te werken en te concretiseren.

    Bij de vaststelling van de tarieven voor dienstverlening wordt een onderscheid gemaakt tussen zorgverlening door professionals in dienst van een instelling, professionals niet in dienst van een instelling en niet professionals (zoals werkstudenten, sociaal netwerk). Het pgb voor dienstverlening door professionals in dienst van een instelling bedraagt 100% van het door het college vast te stellen tarief. Voor dienstverlening door professionals niet in dienst van een instelling (zoals ZZP-ers) wordt uitgegaan van 75% van het vastgestelde tarief, omdat deze professionals lagere overheadkosten hebben. Voor de categorie niet professionals hanteert het college een bedrag van 50% van het vastgestelde tarief.

    De gemeente keert een “bruto” pgb uit aan het SVB, hierop is geen eigen bijdrage in mindering gebracht.

    Wanneer de jeugdhulp die gefinancierd wordt uit het pgb duurder blijkt te zijn dan de hulp in natura, mag het pgb niet op voorhand worden geweigerd. Gemeenten mogen in dit geval ervoor kiezen alleen een budget te verstrekken ter hoogte van het ingekochte ZiN-tarief (zorg in natura). De extra kosten om de jeugdhulp uit het pgb te contracteren, kunnen dan bijbetaald worden door de aanvrager.