Verordening Declaratiefonds welzijns-, cultuur- en sportactiviteiten gemeente Baarn 2016

Geldend van 28-02-2018 t/m heden

Intitulé

Verordening Declaratiefonds welzijns-, cultuur- en sportactiviteiten gemeente Baarn 2016

Raadsbesluit

Openbaar

Voorstelnummer: 15RV000087

Onderwerp: Verordening Declaratiefonds welzijns-, cultuur- en sportactiviteiten gemeente Baarn 2016.

De raad van de gemeente Baarn

  • -

    gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 10 november 2015;

  • -

    gehoord het Debat in de raad d.d. 9 december 2015;

  • -

    overwegende dat het noodzakelijk en wenselijk is een nieuwe verordening vast te stellen vanwege noodzakelijke en gewenste aanpassingen;

  • -

    gelet op –voor zover nodig- op artikel 149 van de gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht;

    • b e s l u i t :

    • 1.

      De "Verordening Declaratiefonds welzijns-, cultuur- en sportactiviteiten gemeente Baarn 2016" vast te stellen.

VERORDENING DECLARATIEFONDS WELZIJNS-, CULTUUR- EN SPORTACTIVITEITEN 2016 GEMEENTE BAARN

Artikel 1 Doelstelling van het declaratiefonds welzijns- en sportactiviteiten en status regeling

Het declaratiefonds heeft tot doel het bevorderen en het bereikbaar houden van sociale participatie door het toekennen van een gemeentelijke tegemoetkoming/bijdrage voor het kunnen deelnemen aan welzijns-, cultuur- en sportactiviteiten. Door de verstrekking wordt tevens getracht een bijdrage te leveren aan de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting.

Artikel 2 Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Welzijns-, cultuur- en sportactiviteiten: het geheel van activiteiten dat rechtstreeks bijdraagt aan de bevordering van sociale participatie en ligt op het gebied van maatschappelijke activiteiten, sport en recreatie, onderwijs en educatie en (sociaal) culturele activiteiten, zoals deze verder uitgewerkt zijn in de bijlage bij deze verordening;

  • b.

    Persoon: inwoner van de gemeente Baarn, ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP) op de datum van aanvraagindiening;

  • c.

    Kind: het eigen kind, stiefkind en/of pleegkind;

  • d.

    Ten laste komende kind: het kind jonger dan 18 jaar voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak op kinderbijslag kan maken;

  • e.

    Huishouden:

    • 1.

      Twee personen die, gehuwd of samenwonend (of daarmee gelijkgesteld ingevolge de bepalingen van de Participatiewet) een gezamenlijke en zelfstandige huishouding voeren, al dan niet met hun ten laste komende kinderen;

    • 2.

      Een alleenstaande ouder, zijnde de persoon, die een zelfstandige huishouding voert met zijn/haar ten laste komende kinderen;

    • 3.

      Een alleenstaande persoon met een leeftijd van 18 jaar of ouder, die op het moment van aanvraag een zelfstandige huishouding voert;

    • 4.

      De persoon, zijnde een niet ten laste komend kind, die woont bij een of beide ouders;

  • f.

    College: het college van burgemeester en wethouders van Baarn;

  • g.

    Aanvrager: de persoon die voor een huishouden de aanvraag indient;

  • h.

    Financieel besluit: een besluit waarin de bedragen voor de basistegemoetkoming en de aanvullende tegemoetkoming worden vastgesteld.

Artikel 3 Aanspraak op tegemoetkoming

Het college verstrekt op aanvraag aan een huishouden een tegemoetkoming in de kosten van deelname aan welzijns- en sportactiviteiten, voor zover deze vallen onder de toegestane kosten ingevolge deze verordening en voor zover:

  • -

    voldaan wordt aan de voorwaarden van toekenning;

  • -

    en het netto inkomen van het huishouden lager dan wel gelijk is aan de inkomensgrens, zoals genoemd in artikel 5;

  • -

    en het vermogen lager dan wel gelijk is aan de geldende vermogensgrens, zoals genoemd in artikel 6.

Artikel 4 De aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor een tegemoetkoming kan eenmaal per kalenderjaar worden ingediend in de periode van 1 februari van het kalenderjaar tot en met 31 januari van het daarop volgende kalenderjaar.

  • 2.

    Een aanvraag dient ingediend te worden via een daartoe bestemd (digitaal) aanvraagformulier.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht dienen bij de aanvraag bewijsstukken van inkomen en vermogen te worden geleverd.

  • 4.

    In afwijking van lid 3, hoeft de aanvrager geen bewijsstukken van inkomen en vermogen bij de aanvraag te leveren indien hij/zij een periodieke bijstandsuitkering ontvangt op basis van de Participatiewet.

  • 5.

    Voor zowel de basistegemoetkoming als de aanvullende tegemoetkoming zoals genoemd in artikel 7 dient de aanvrager aan te tonen dat hij/zij hier kosten voor maakt in het kalenderjaar waarvoor de aanvraag geldt.

  • 6.

    In afwijking van lid 5 geldt dat een bewijs van inschrijving over het kalenderjaar waarvoor de aanvraag geldt voor een sport- of cultuurvereniging voldoet als bewijsstuk.

Artikel 5 Inkomensgrens

  • 1.

    De inkomensgrens bedraagt 120% van de geldende basisnorm, zoals genoemd in de artikelen 20, 21 en 22 van de Participatiewet.

  • 2.

    De hoogte van het inkomen van het huishouden wordt vastgesteld op het moment van indiening van de aanvraag.

  • 3.

    Voor wat betreft de vaststelling van het inkomen van het huishouden zijn de bepalingen van de Participatiewet van toepassing. Dit wil zeggen dat bepaalde inkomensbestanddelen en middelen wel en bepaalde inkomensbestanddelen en middelen niet worden meegenomen in de berekening van de hoogte van het inkomen. Een uitzondering op de Participatiewet-bepalingen is dat de kostendelersnorm niet gehanteerd wordt ingevolge deze verordening.

    4. Personen in een geregistreerd schuldhulpverleningstraject komen ook in aanmerking voor een tegemoetkoming, indien hun netto besteedbaar inkomen onder de in lid 1 genoemde inkomensgrens komt. 

Artikel 6 Vermogensgrens

  • 1.

    De vermogensgrens voor het huishouden is de voor het huishouden toepasselijke grens, die genoemd wordt in artikel 34 van de Participatiewet.

  • 2.

    De hoogte van het vermogen van het huishouden wordt vastgesteld op het moment van indiening van de aanvraag.

  • 3.

    Voor wat betreft de vaststelling van het vermogen van het huishouden zijn de bepalingen van de Participatiewet van toepassing. Dit wil zeggen dat bepaalde vermogensbestanddelen en middelen wel en bepaalde vermogensbestanddelen en middelen niet worden meegenomen in de berekening van de hoogte van het inkomen. Een uitzondering op de Participatiewet-bepalingen is dat vermogen in de vorm van een eigen woning die zelf bewoond wordt niet meetelt als vermogen ingevolge deze verordening.

Artikel 7 De hoogte van de tegemoetkoming

De hoogte van de basistegemoetkoming en de aanvullende tegemoetkoming wordt door het college vastgelegd in een separaat financieel besluit. Per rechthebbend persoon uit het huishouden kan een bepaald maximum basisbedrag gedeclareerd worden. In de bijlage van deze verordening staat aangegeven welke activiteiten en voorzieningen voor declaratie in aanmerking komen. In de situaties waar ten laste komende kinderen tot het huishouden behoren zijn deze kinderen ook rechtgevenden. Voor kinderen van 4 tot 18 jaar kan een aanvullende tegemoetkoming gedeclareerd worden. Het bedrag dat uitgaat boven de basistegemoetkoming dient aangewend te worden voor sport- en/of cultuuractiviteiten van het rechtgevende kind.

Artikel 8 Controle rechtmatigheid

  • 1.

    Uit de bewijsstukken van artikel 4, lid 5 en 6 moet blijken dat redelijkerwijs aangenomen kan worden dat het volledige bedrag benut zal worden over het kalenderjaar waarvoor de aanvraag geldt.

  • 2.

    Het college kan op basis van een steekproef de aanvrager na afloop van het kalenderjaar vragen om de volledige besteding van de ontvangen tegemoetkoming(en) uit artikel 7 aan te tonen, indien bij de aanvraag niet het volledig aangevraagde bedrag is aangetoond.

  • 3.

    Met inachtneming van lid 2 dient de aanvrager de bewijsstukken voor het resterende bedrag te bewaren tot en met het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarvoor de aanvraag is ingediend.

  • 4.

    Als uit de steekproef blijkt dat de aanvrager niet het volledig toegekende bedrag heeft besteed, wordt het gedeelte dat niet is besteed in mindering gebracht op een tegemoetkoming in een volgende kalenderjaar.

Artikel 9 Hardheidsclausule, financieel besluit en nadere regels

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet beslist het college. Het college is tevens bevoegd een financieel besluit en/of nadere regels vast te stellen.

Artikel 10 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Verordening Declaratiefonds gemeente Baarn 2016.

Artikel 11 Inwerkingtreding

  • 1.

    De “Verordening Declaratiefonds welzijns-, cultuur- en sportactiviteiten gemeente Baarn 2016” treedt in werking met ingang van 1 januari 2016.

  • 2.

    Op het tijdstip genoemd in lid 1 wordt de “Verordening Declaratiefonds welzijns- en sportactiviteiten 2009” ingetrokken.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de “Verordening Declaratiefonds welzijns- en sportactiviteiten 2009” en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 4.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit van de “Verordening Declaratiefonds welzijns- en sportactiviteiten 2009”, wordt beslist met inachtneming van deze verordening.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering,
op 16 december 2015
griffier voorzitter

TOELICHTING “VERORDENING DECLARATIEFONDS WELZIJNS-, CULTUUR- EN SPORTACTIVITEITEN 2016”

Algemeen

Via het declaratiefonds wordt aan de inwoners van de gemeente Baarn met een laag inkomen de mogelijkheid geboden om deel te nemen aan welzijns-, cultuur- en sportactiviteiten in ruime zin. Een laag inkomen kan namelijk als ongewenst neveneffect hebben dat de betrokkenen in een sociaal isolement dreigen te raken. Door middel van het declaratiefonds kan voor een belangrijk deel de budgettaire drempel worden verlaagd, zodat welzijns-, cultuur- en sportactiviteiten voor mensen met een laag inkomen toegankelijk blijven. Dit draagt weer mede bij aan een gezonde(re) levensstijl met alle gunstige gevolgen die daarbij horen.

Bij het instellen van een declaratiefonds hebben de volgende punten centraal gestaan:

  • 1.

    een nuttige en rechtvaardige regeling afgestemd op het doel waarvoor deze in het leven geroepen is. Dit is het daadwerkelijk vergroten van de mogelijkheden tot deelname aan welzijns-, cultuur- en sportactiviteiten;

  • 2.

    een zo eenvoudig mogelijke aanvraag en afhandelingsprocedure. Enerzijds om de cliënt een laagdrempelige voorziening te bieden. Anderzijds een regeling voor de gemeente met lage uitvoeringskosten.

Artikelsgewijze toelichting.

Artikel 1

Van een zelfstandige huishouding is bij wijze van uitzondering ook sprake bij bewoners van een woon-zorgcentrum, zoals bijvoorbeeld Santvoorde en Schoonoord, mits voldaan wordt aan de inkomens en vermogensbepalingen. Personen die verblijven in WLZ bekostigde verpleeginrichtingen, zoals bijvoorbeeld bewoners van de Amerpoort ASVZ of Sherpa worden niet geacht een zelfstandige huishouding te voeren voor deze regeling.

Artikel 2

De begripsbepaling van welzijns-, cultuur- en sportactiviteiten is heel ruim. Zie voor een totaalbeschrijving de bij deze verordening behorende bijlage. De bedoeling is om zoveel mogelijk activiteiten te stimuleren en voor tegemoetkoming in aanmerking te laten komen. Niet alleen is dat voor de rechthebbende plezierig maar ook is dat voor de uitvoering eenvoudiger. De term rechtstreeks in de omschrijving houdt in dat het moet gaan om de kosten van de welzijns-, cultuur- en/of sportactiviteit zelf en niet om de bijkomende kosten, zoals bijvoorbeeld reiskosten die gemaakt moeten worden om een activiteit te bezoeken, kledingkosten voor een sportactiviteit of aanschaf van een (mobiel) telefoontoestel. Voor de doelgroep kinderen van 4 tot 18 jaar waarvoor een aanvullende tegemoetkoming geldt (zie artikel 7 plus toelichting) geldt dat het bedrag van de tegemoetkoming dat uitgaat boven de basistegemoetkoming volledig aangewend moet voor sport- en/of cultuuractiviteiten.

Artikel 3

Voor de doelgroep is de aard van het inkomen niet bepalend en daarmee is de voorziening niet beperkt tot uitkeringsgerechtigden. Ook personen, die bijvoorbeeld een inkomen uit arbeid of studiebeurs ontvangen komen in beginsel in aanmerking. Indien het inkomen of vermogen hoger is dan de geldende grenzen is een tegemoetkoming niet mogelijk. Om de regeling niet onnodig bewerkelijker te maken is niet gekozen voor gedeeltelijke tegemoetkoming middels een draagkrachtberekening o.i.d. bij hogere inkomens dan het grensinkomen.

Artikel 4

In dit artikel is bepaald dat ieder huishouden slechts éénmaal per kalenderjaar een aanvraag kan indienen.

Gevraagde inkomens- en vermogensgegevens/bewijzen zoals aangegeven op het aanvraagformulier en bestedingsbewijzen dienen aangeleverd te worden door de aanvrager. Als de aanvrager een periodieke bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet ontvangt, is dit bekend bij het college en is het dus niet nodig dat deze inkomens- en vermogensgegevens aangeleverd en getoetst worden. De aanvrager voldoet daarmee aan artikel 5 en artikel 6. Er is bij het declaratiefonds sprake van een doelverstrekking, dat houdt in dat bewijzen omtrent besteding van de tegemoetkoming overgelegd moeten worden. Zie voor de wijze en tijdstip hiervoor ook artikel 8 en de toelichting daarop.

Artikel 5

In dit artikel staat aangegeven waar beneden het inkomen van het huishouden moet blijven. Dit is gerelateerd aan de bijstandsnormen. Bijstand wordt echter afgestemd op het wel of niet kunnen delen van kosten met anderen. Voor afhandeling van aanvragen van het declaratiefonds zou het te ver gaan en te ingewikkeld worden om vast te stellen welke verlaging c.q. toeslag van toepassing zou zijn.

Artikel 6

Als het vermogen te hoog is, is er geen recht op een tegemoetkoming ingevolge het declaratiefonds. Voor wat betreft de hoogte van het vrij te laten vermogen is aansluiting gezocht bij de vermogensbepalingen in de Participatiewet. In artikel 34 van de Participatiewet staat aangegeven met welke vermogensbestanddelen wel of geen rekening gehouden moet worden. Tevens staat in dit artikel de vermogensgrens aangegeven. Uitzondering is dat er bij de bepaling van het vermogen voor het declaratiefonds geen rekening hoeft te worden gehouden met vermogen in de vorm van een eigen en bovendien zelf bewoonde woning.

Artikel 7

In dit artikel wordt voor de hoogte van de tegemoetkoming per rechtgevend persoon verwezen naar het financieel besluit dat het college vast zal stellen. Er is geen begrenzing naar het aantal gezinsleden. De maximumtegemoetkoming is het aantal rechtgevende gezinsleden maal de basistegemoetkoming uit het financieel besluit. Voor kinderen van 4 tot 18 jaar bedraagt de maximumtegemoetkoming de basistegemoetkoming plus de aanvullende tegemoetkoming. Het bedrag dat uitgaat boven de basistegemoetkoming, moet aantoonbaar aangewend worden voor sport- en/of cultuuractiviteiten van dat kind. Desgewenst kunnen het basisbedrag en de aanvullende tegemoetkoming samen aangewend worden voor sport- en cultuuractiviteiten. Voor wat betreft de leeftijdsgrens kan een eerste tegemoetkoming verleend worden over het jaar waarin het kind 4 jaar wordt. Een laatste tegemoetkoming kan worden verleend over het jaar waarin het kind 18 jaar wordt. De bedragen moeten wel naar de afzonderlijke gezinsleden toegerekend kunnen worden. Als voor het ene gezinslid wel declaraties worden ingediend en voor het andere niet dan zal de tegemoetkoming lager uitvallen dan het voor het huishouden geldende maximumbedrag. Zie voor de kostenverantwoording de toelichting bij artikel 8.

Artikel 8

Uit de bewijzen moet blijken dat het aannemelijk is dat de aanvrager het volledige aangevraagde bedrag besteed gedurende het kalenderjaar waarvoor de aanvraag is ingediend.

Veelal wordt uit een maandelijkse (automatische) betaling/incasso duidelijk dat er over een heel kalenderjaar voldoende kosten worden gemaakt om het aangevraagde bedrag aan te tonen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de abonnementskosten voor een alles-in-1-pakket voor internet, bellen en telefonie of de contributiekosten voor een vereniging. Om de administratieve last voor de aanvrager te verminderen, is het voldoende één maandelijkse betaling aan te tonen bij de aanvraag. Voor de aanvullende tegemoetkoming blijft artikel 4 lid 5 wel van toepassing. Per rechthebbend kind tussen de 4 en 18 jaar moet aangetoond worden dat hij/zij is ingeschreven bij een sport- of cultuurvereniging en/of dat er kosten gemaakt worden zoals in de bijlage staat omschreven.

Op deze manier blijft het mogelijk om per 1 februari de volledige basistegemoetkoming en eventuele aanvullende tegemoetkoming(en) aan te vragen. De kosten die in januari van dat jaar gemaakt worden, kunnen dan bij de aanvraag aangetoond worden.

Nieuw is dat het college de mogelijkheid heeft om op basis van steekproef te controleren of het aangevraagde en toegekende bedrag volledig is besteed. Indien uit de steekproef blijkt dat het bedrag niet volledig is besteed, wordt het gedeelte dat niet is besteed in mindering gebracht wanneer de aanvrager in een volgend kalenderjaar een aanvraag indient. Het college kan dus geen bedragen terugvorderen.

Omdat het niet redelijk is om de aanvrager de bewijsstukken meerdere jaren te laten bewaren, kan het college hooguit één kalenderjaar terugvragen. De aanvrager moet de bewijsstukken bewaren tot en met het jaar dat volgt op het jaar waarover de tegemoetkoming is verleend. Als voorbeeld: doet de aanvrager zijn aanvraag op 22 februari 2016, dan moet hij de bewijsstukken bewaren tot en met 31 december 2017.

Artikel 9

Het is niet mogelijk de zaken uitputtend te regelen. In die gevallen waarbij de verordening geen uitsluitsel biedt beslist het college. Hierbij zal het voornamelijk gaan om individuele situaties. Tevens kan het college als de uitvoering van de verordening dat nodig maakt nadere regels vaststellen. Hierbij zal veelal gaan om het regelen van algemene(r)e zaken.

Artikel 10

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting

Artikel 11

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting

Bijlage behorende bij de Verordening Declaratiefonds welzijns- cultuur- en sportactiviteiten 2016.

De volgende categorieën van activiteiten en voorzieningen komen voor de basistegemoetkoming in aanmerking.

  • 1.

    Algemeen (ondersteunende) maatschappelijke activiteiten:

    • a.

      Lidmaatschap van belangenorganisaties;

    • b.

      Lidmaatschap vak-/ ouderenbond;

    • c.

      Lidmaatschap consumentenorganisaties;

    • d.

      Lidmaatschap ideële organisaties;

    • e.

      Lidmaatschap organisatie van minderheden;

    • f.

      Abonnement op een krant/tijdschrift;

    • g.

      Abonnementskosten telefoon, gesprekskosten telefoon, telefoonkaart mobiele telefoon;

    • h.

      Abonnementskosten internet

    • i.

      Kinderopvang, peuterspeelzaalopvang.

  • 2.

    Sport en recreatie:

    • a.

      Zwemkaartjes, -abonnement;

    • b.

      Zwemles;

    • c.

      Lidmaatschap sport-, hobby- en of cultuurvereniging*;

    • d.

      Toegangskaarten/abonnementen voor sportverenigingen*;

    • e.

      Sportieve recreatie-activiteiten;

    • f.

      Lidmaatschap speeltuin- en tuindersvereniging;

    • g.

      Deelname aan fitness-, sportcentra etc.

*Voor kinderen van 4 tot 18 jaar die een aanvullende tegemoetkoming krijgen voor sport- en/of cultuuractiviteiten (artikel 7 van de verordening) mag de tegemoetkoming naast de betaling van contributie ook worden aangewend voor de aanschaf van sportkleding en sportattributen die nodig zijn voor de desbetreffende sport, alsmede voor cultuuractiviteiten.

  • 3.

    (Sociaal-) culturele activiteiten:

    • a.

      Museumjaarkaart;

    • b.

      Cultureel jongerenpaspoort;

    • c.

      Educatieve tijdschriften of boeken op het gebied van cultuur

    • d.

      Kortingspassen/ voordeelurenkaart NS

    • e.

      Toegangsbewijs/abonnement voor culturele voorstellingen (muziek, toneel, dans, cabaret etc.);

    • f.

      Entreebewijs/abonnement voor evenementen;

    • g.

      Deelname aan cursussen en/of activiteiten op cultureel terrein;

    • h.

      Deelname aan cursussen en/of activiteiten op sportief terrein;

    • i.

      Lidmaatschap bibliotheek;

    • j.

      Deelname kunstzinnige/creatieve vorming;

    • k.

      Lidmaatschap buurt-/wijkvereniging;

    • l.

      Lidmaatschap jeugdclub, scouting etc.;

  • 4.

    Onderwijs/educatie:

    • a.

      Bijkomende kosten basis/voortgezet onderwijs (schoolreisje e.d.);

    • b.

      Deelname aan cursussen en/of activiteiten op educatief terrein;

    • c.

      Deelname vormingswerk;

    • d.

      Deelname natuur/milieu-educatie.