Regeling vervallen per 01-03-2015

Maatregelenverordening Wet investeren in jongeren 2010

Geldend van 12-03-2010 t/m 28-02-2015 met terugwerkende kracht vanaf 01-03-2010

Intitulé

Maatregelenverordening Wet investeren in jongeren 2010

Maatregelenverordening Wet investeren in jongeren 2010

Raadsbesluit

Voorstelnummer: 10RV000003

Onderwerp: Maatregelenverordening Wet investeren in jongeren.

De raad van de gemeente Baarn

  • -

    gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 5 januari 2010;

  • -

    gehoord de commissie Samenleving, Bestuur & Financiën d.d. 2 februari 2010;

  • -

    overwegende dat het noodzakelijk is het verlagen bij wijze van sanctie van uitkeringen van jongeren van 18 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar bij verordening te regelen;

  • -

    gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet en artikel 12, eerste lid, onderdeel b, en 41, eerste lid, van de Wet investeren in jongeren;

    • b e s l u i t :

    • 1.

      vast te stellen de “Maatregelenverordening Wet investeren in jongeren 2010” en de ingangsdatum vast te stellen op 1 maart 2010;

    MAATREGELENVERORDENING WET INVESTEREN IN JONGEREN 2010

    HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen

    • Artikel 1. Begripsbepaling

    • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet investeren in jongeren (WIJ);

    • b.

      WIJ-norm: de op grond van hoofdstuk 4 van de wet op de jongere van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van dat hoofdstuk door het college vastgestelde verhoging of verlaging;

    • c.

      maatregel: de verlaging van de inkomensvoorziening op grond van artikel 41, eerste lid WIJ;

    • d.

      benadelingsbedrag: het (netto) bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als inkomensvoorziening of werkleeraanbod op grond van de wet;

    • e.

      belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;

    • f.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarn;

    • g.

      alle begrippen die in deze verordening gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de WIJ en de Algemene wet bestuursrecht.

    • 2.

      In deze verordening wordt mede verstaan onder benadelingsbedrag: de kosten van het werkleeraanbod.

    Artikel 2.Het opleggen van een maatregel

    • 1.

      Onverminderd artikel 42 van de wet, verlaagt het college, overeenkomstig deze verordening, het bedrag van de aan de jongere toegekende inkomensvoorziening, indien de jongere naar het oordeel van het college de op hem rustende verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet, of de uit artikel 30c, tweede lid of derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen, niet of onvoldoende nakomt, dan wel zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.

    • 2.

      Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de jongere en kan daarom afwijken van de in deze verordening genormeerde maatregelen.

    Artikel 3 Afzien van het opleggen van een maatregel

    • 1.

      Onverminderd artikel 41, tweede lid, van de wet, ziet het college af van het opleggen van een maatregel indien:

      • a.

        elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

      • b.

        de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte een inkomensvoorziening is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

    • 2.

      Het college dringende redenen aanwezig acht.

    • 3.

      Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

    Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel

    In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de inkomensvoorziening wordt verlaagd, het bedrag waarmee de inkomensvoorziening wordt verlaagd uitgaande van de WIJ-norm en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

    Artikel 5. Berekeningsgrondslag

    De maatregel wordt toegepast op de voor de jongere van toepassing zijnde WIJ-norm.

    Artikel 6 Ingangsdatum en tijdvak

    • 1.

      De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerste van de maand die volgt op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende WIJ-norm.

    • 2.

      In afwijking van het eerste lid wordt de maatregel met terugwerkende kracht opgelegd, voor zover de inkomensvoorziening nog niet is uitbetaald. Als bijzondere bepaling geldt daarbij dat de ingangsdatum niet kan liggen voor de datum van de gesanctioneerde gedraging.

    • HOOFDSTUK 2: niet nakomen van de verplichtingen bedoeld in art. 45 van de wet

    Artikel 7 Indelingen in categorieën

    Gedragingen van de jongere inhoudende het niet of onvoldoende nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 45 van de wet, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

    • 1.

      Eerste categorie:

      • a.

        het onvoldoende meewerken aan het opstellen van een plan met betrekking tot de arbeidsinschakeling, waaronder begrepen het onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

      • b.

        het zich niet onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard.

    • 2.

      Tweede categorie:

      • a.

        het stellen van onredelijke eisen in verband met door de jongere te verrichten algemeen geaccepteerde arbeid, die het aanvaarden of verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren;

      • b.

        het niet of onvoldoende meewerken aan het behoud of bevorderen van de arbeidsbekwaamheid;

      • c.

        het niet of onvoldoende meewerken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op de arbeidsinschakeling;

      • d.

        het nalaten de opgedragen werkzaamheden of activiteiten naar beste vermogen te verrichten.

    Artikel 8. De hoogte en duur van de maatregel

    De maatregel wordt vastgesteld op:

    • a.

      10% van de WIJ-norm gedurende 1 maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      20% van de WIJ-norm gedurende 1 maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    HOOFDSTUK 3: niet nakomen van de inlichtingenplicht

    Artikel 9 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen

      • 1.

        Indien het niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 44, eerste lid van de wet niet heeft geleid tot het ten onrechte toekennen of uitvoeren van het werkleeraanbod of tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening wordt indien er sprake is van een eerste maal volstaan met een waarschuwing. Bij herhaling van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht wordt een maatregel toegepast van 10%. Vanaf de derde maal is de recidiveregeling als bedoeld in artikel 13 van toepassing.

      • 2.

        Indien het niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 44, eerste lid van de wet (wel) heeft geleid tot het ten onrechte toekennen of uitvoeren van het werkleeraanbod of tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

      • 3.

        De maatregel bedoeld in het tweede lid wordt op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      10% van de WIJ-norm gedurende 1 maand, indien het benadelingsbedrag minder bedraagt dan € 500,-;

    • b.

      20% van de WIJ-norm gedurende 1 maand, indien het benadelingsbedrag gelijk is aan of meer bedraagt dan € 500,- maar minder bedraagt dan € 2000,-;

    • c.

      50% van de WIJ-norm gedurende 1 maand, indien het benadelingsbedrag gelijk is aan of meer bedraagt dan € 2000,- maar minder bedraagt dan € 4000,-;

    • d.

      100% van de WIJ-norm gedurende 1 maand, indien het benadelingsbedrag gelijk is aan of meer bedraagt dan € 4000,-

    • 4

      Van een maatregel wordt afgezien:

      • a.

        zodra ter zake van de gedraging strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen;

      • b.

        zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met belanghebbende heeft getroffen.

    Artikel 10 Onverwijld

    Bij de beoordeling of inlichtingen tijdig worden verstrekt wordt voor de toepassing van artikel 44, eerste lid, van de wet als onverwijld verstaan: vóór de 24e van de maand waarin het feit dan wel de omstandigheid zich heeft voorgedaan. Indien het feit dan wel de omstandigheid zich heeft voorgedaan op of na de 26e de van de lopende maand dient mededeling te geschieden voor de 24e van de eerstvolgende maand.

    HOOFDSTUK 4: overige gedragingen die leiden tot een maatregel

    Artikel 11 Zeer ernstige misdragingen

    • 1.

      Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt, als bedoelt in artikel 41, eerste lid van de wet, tegenover het college of zijn ambtenaren, dan wel goederen in gebruik bij de gemeente Baarn of uitvoeringsorganisatie BBS te Soest onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet wordt een maatregel opgelegd.

    • 2.

      Het in het eerste lid bepaalde is tevens van toepassing in geval van een uiting of gedraging gericht tegen medewerkers werkzaam bij of goederen in gebruik bij het UWV WERKbedrijf te Soest, dan wel een derde door wie ten behoeve van het college werkzaamheden in het kader van het verkrijgen of uitvoeren van het werkleeraanbod worden verricht.

    • 3.

      De maatregel als bedoeld in lid 1 van dit artikel wordt in voorkomende situaties individueel vastgesteld door het college en is afhankelijk van de ernst van het wangedrag, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende. De maatregel kan zowel inhouden een verlaging van de inkomensvoorziening gedurende een bepaalde tijd als bijvoorbeeld een (tijdelijk) toegangsverbod. Wangedrag wordt op geen enkele wijze getolereerd en door geen algemene maatregelnormering vast te stellen kan bij het onverhoopt voorkomen van wangedrag een adequate maatregel worden opgelegd.

    HOOFDSTUK 5: samenloop, recidive, volharding en heroverweging

    Artikel 12 Samenloop van gedragingen

    • 1.

      Indien sprake is van een gedraging die schending oplevert van meerdere in de wet genoemde verplichtingen (op hetzelfde terrein), wordt één maatregel opgelegd. Indien voor schending van die verplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste maatregel opgelegd

    • 2.

      Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de wet genoemde verplichtingen (op verschillende terreinen), wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd. Deze maatregelen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op artikel 2, tweede lid, niet verantwoord is.

    Artikel 13 Recidive

    • 1.

      De periode van een maatregel genoemd in artikel 8 wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen 12 maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in artikel 7 uit dezelfde of een hogere categorie.

    • 2.

      In de overige situaties van deze verordening, met uitzondering van de situatie bedoeld in artikel 10, derde lid, wordt de periode van een maatregel verdubbeld indien de belanghebbende zich binnen 12 maanden de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging opnieuw schuldig maakt aan een gedraging op hetzelfde terrein. Bij herhaling van gedragingen als bedoeld in artikel 10, derde lid moet worden bezien welke maatregel passend geacht wordt in die nieuwe situatie.

    Artikel 14 Volharding

    Indien de belanghebbende na de recidive genoemd in artikel 13 van deze verordening, volhardt in de gedraging(en), kunnen burgemeester en wethouders een maatregel voor bepaalde tijd opleggen, waarbij de hoogte van de maatregel wordt afgestemd op de ernst van het feit de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende.

    Artikel 15 Heroverweging

    Wanneer er ingevolge deze verordening een maatregel op de inkomensvoorziening plaatsvindt gedurende een langere periode dan 3 maanden, dient elke 3 maanden te worden nagegaan of de hoogte en de duur van de maatregel op grond van de omstandigheden van de belanghebbende dienen te worden aangepast.

    HOOFDSTUK 6: slotbepalingen

    Artikel 16 Uitvoering

    De uitvoering van deze verordening berust bij het college. In de gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslist het college.

    Artikel 17 Citeertitel

    Deze verordening kan worden aangehaald als de Maatregelenverordening Wet investeren in jongeren 2010.

    Artikel 18 Inwerkingtreding

    Deze verordening treedt in werking op 1 maart 2010.

    Vastgesteld in de openbare vergadering,

    op 17 februari 2010,

    griffier voorzitter

    ALGEMENE TOELICHTING

    Evenals in de WWB geldt binnen de WIJ een stelsel van rechten en plichten. De gemeente is verplicht een werkleeraanbod en eventueel een inkomensvoorziening aan te bieden, de jongere is daartegenover verplicht zich te houden aan diverse verplichtingen. Worden deze verplichtingen geschonden, dan dient de inkomensvoorziening verlaagd te worden. Die verlaging geschiedt conform de regels die in een gemeentelijke verordening moeten zijn vastgelegd. Dit is bedoelde verordening.

    Hoewel de gemeenteraad de regels stelt over het verlagen van de inkomensvoorziening, is het verlagen van de inkomensvoorziening een vorm van maatwerk, waarmee het college is belast. Evenals dat binnen de kaders van de WWB het geval is, dient de maatregel afgestemd te worden op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de jongere. Het uitgangspunt wordt gevormd door de regels die ter zake door de gemeenteraad zijn gesteld. In de Maatregelverordening zijn de gedragingen die een schending van de verplichtingen opleveren genormeerd. Die normering is echter niet absoluut. Zowel in de ernst van de gedraging als de mate van verwijtbaarheid of de omstandigheden van de jongere kan aanleiding worden gevonden om van de standaardmaatregel af te wijken. Ontbreekt elke vorm van verwijtbaarheid, dan is het college echter zonder meer verplicht om van verlaging af te zien. Vanwege het karakter van de inkomensvoorziening als minimuminkomen is tevens bepaald dat binnen drie maanden heroverweging van de verlaging plaatsvindt als die langer duurt dan drie maanden. Daarmee wordt gewaarborgd dat de verlaging ook afgestemd blijft op de omstandigheden van de jongere en deze niet onaanvaardbaar lang over een te laag inkomen blijft beschikken.

    Indien de jongere dusdanig verwijtbaar niet voldoet aan verplichtingen dat zijn werkleeraanbod wordt ingetrokken heeft dit gelijktijdig consequenties voor de inkomensvoorziening. Er is dan geen sprake van een verlaging van de inkomensvoorziening want in dat geval wordt de gehele inkomensvoorziening ingetrokken. In geval een jongere niet meewerkt aan het realiseren van een werkleeraanbod of als de jongere niet voldoet aan de inlichtingenplicht of indicatieplicht is er ook geen maatregel aan de orde want in die gevallen komt een werkleeraanbod niet tot stand en is er dus ook geen recht op een inkomensvoorziening.

    ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING.

    Artikel 1

    In dit artikel zijn een aantal begrippen omschreven. De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als in de WIJ. Begrippen die niet omschreven zijn hebben dezelfde betekenis als in de WIJ en de Algemene wet bestuursrecht. In de verordening wordt het begrip “belanghebbende” gebruikt. Dit begrip wordt in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht omschreven als “degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken”.

    De term ‘WIJ-norm’ wordt in deze verordening gebruikt. Daarmee wordt bedoeld de van toepassing zijnde norm, inclusief toeslag/verlaging. Dit is overeenkomstig aan de WWB bijstandsnorm (artikel 5, onderdeel c, WWB). De term is in de WIJ zelf niet opgenomen en gedefinieerd. Wel wordt in de memorie van toelichting tweemaal gesproken van ‘inkomensvoorzieningsnorm’, waarmee kennelijk hetzelfde begrip wordt bedoeld. In artikel 41 WIJ is opgenomen dat het bedrag van de inkomensvoorziening wordt verlaagd; bedoeld is echter de norm. Omdat hantering van het begrip ‘inkomensvoorzieningsnorm’ of ‘bedrag van de inkomensvoorziening’ de leesbaarheid niet ten goede komt, is het begrip ‘WIJ-norm’ geïntroduceerd.

    Er is een omschrijving van het begrip ‘benadelingsbedrag’ opgenomen, omdat dit begrip uitgangspunt is bij het bepalen van de hoogte van de maatregel die verbonden is aan schending van de inlichtingenplicht (zie artikel 9). Aangesloten is bij de omschrijving van dit begrip in het Boetebesluit socialezekerheidswetten. In artikel 1, onderdeel s van dit Besluit is het begrip ‘benadelingsbedrag’ gedefinieerd voor het opleggen van boetes op grond van een vijftiental socialezekerheidswetten, in verband met schending van de inlichtingenplicht. Omdat het vanwege een gelijke behandeling niet uit mag maken (voor de maatregel) of er in een vorig of een lopend jaar sprake is van een benadeling blijft het benadelingsbedrag beperkt tot een netto bedrag. Dit is dus anders dan bij terugvordering.

    Onder benadelingsbedrag wordt niet slechts verstaan de ten onrechte verstrekte uitkering (inkomensvoorziening) maar ook het werkleeraanbod, eveneens conform artikel 1, onderdeel s van het Boetebesluit. Analoog aan het Boetebesluit is daarnaast in het tweede lid nog expliciet bepaald dat onder benadelingsbedrag in deze verordening mede wordt verstaan de kosten die de gemeente maakt voor het ten onrechte toegekende en/of uitgevoerde werkleeraanbod. Die kosten zullen niet altijd eenvoudig zijn vast te stellen, maar als het een voorziening betreft die de jongere ten onrechte heeft benut, is het meestal wel mogelijk om een raming te maken van de daaraan verbonden kosten. Deze kosten tellen mee voor het bepalen van de hoogte van de maatregel bij schending van de inlichtingenplicht.

    Artikel 2

    Eerste lid

    Herhaald is de wettelijke grondslag voor het opleggen van een maatregel (artikel 41, eerste lid, WIJ). Verwezen wordt naar artikel 42 WIJ om aan te geven dat de imperatief voorgeschreven verlaging middels een maatregel niets afdoet aan intrekking van de inkomensvoorziening vanwege intrekking van het werkleeraanbod. Als daartoe wordt besloten, dan komt verlaging veelal niet meer aan de orde.

    Tweede lid

    In het tweede lid is de hoofdregel neergelegd: het college dient een op te leggen maatregel af te stemmen op de individuele omstandigheden van de jongere en de mate van verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen maatregel zal moeten nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken jongere afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardmaatregel geboden is. Afwijking van de standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen en kan zowel zijn gebaseerd op de ernst van de gedraging als de mate van verwijtbaarheid of de omstandigheden van de jongere afzonderlijk. Waar verderop in de verordening gedragingen worden genormeerd, kan daarvan dus worden afgeweken op de genoemde gronden.

    Dit betekent dat het college bij het beoordelen of een maatregel moet worden opgelegd, en zo ja welke, telkens de volgende drie stappen moet doorlopen:

    Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging.

    Stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid.

    Stap 3: vaststellen van de omstandigheden van de jongere.

    De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaardpercentage waarmee de inkomensvoorziening wordt verlaagd. Wat betreft de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 3. Matiging van de opgelegde maatregel wegens persoonlijke omstandigheden kan bijvoorbeeld in de volgende gevallen aan de orde zijn:

    • 1.

      bijzondere financiële omstandigheden van de jongere, zoals bijvoorbeeld uitgaven van bijzondere aard waarvoor geen financiële tegemoetkoming mogelijk is;

    • 2.

      sociale omstandigheden, gezinnen met kinderen bijvoorbeeld;

    • 3.

      bij een opeenstapeling van maatregelen: de zwaarte van het geheel van maatregelen is niet evenredig aan de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid.

    Artikel 3

    Eerste lid

    Het afzien van een maatregel ‘indien elke vorm van verwijtbaarheid’ ontbreekt, is geregeld in artikel 41, tweede lid van de wet.

    Een andere reden om af te zien van een maatregel is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit (‘lik op stuk’) is het nodig dat een maatregel spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt toegepast. Om deze reden wordt onder b. geregeld dat het college geen maatregel toepast bij gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden.

    Tweede lid

    Hierin wordt geregeld dat het college kan afzien van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie.

    Derde lid

    Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van een maatregel wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive.

    Artikel 4

    Het verlagen van de inkomensvoorziening omdat een maatregel wordt opgelegd, vindt plaats door middel van een besluit. In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dan met name het motiveringsbeginsel. Het motiveringsbeginsel houdt onder andere in dat een besluit aan betrokkene kenbaar is gemaakt en deugdelijk is gemotiveerd (afdeling 3.7 Awb ).

    Artikel 5

    In dit lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd over de toepasselijke WIJ-norm. Zie artikel 1 voor een begripsomschrijving.

    Artikel 6

    Eerste lid

    In dit lid is geregeld dat, behalve indien in de verordening anders staat vermeld, een maatregel naar de toekomst toe wordt opgelegd. Dit wil zeggen dat de verlaging na constatering direct geëffectueerd wordt zonder herziening van het recht.

    Tweede lid

    Wanneer een uitkeringsbedrag nog niet (volledig) aan de jongere is uitbetaald, is het praktisch zijn om de maatregel te verrekenen met het bedrag dat nog moet worden uitbetaald. In dat geval moet de inkomensvoorziening wel worden herzien, tenzij er sprake is van een nieuw toe te kennen uitkering want dan kan de maatregel gewoon ingaan op de ingangsdatum van de uitkering.

    Artikel 7

    De verplichtingen, genoemd in de onderdelen a en f van artikel 45 WIJ kunnen worden gerangschikt onder de verplichting ‘mee te werken aan een onderzoek naar de mogelijkheden voor arbeidsinschakeling’. Voor de verplichting om mee te werken aan het opstellen van een plan m.b.t. de arbeidsinschakeling (eerste zinsnede onderdeel a) wordt verwezen naar o.a. CRvB 4 september 2007, LJN: BB3443. Voor onderdeel f (wet) zijn daarvoor aanknopingspunten te vinden in CRvB 25 maart 2008, LJN: BC7877. Voor schending van deze verplichting geldt in het VNG-model een maatregelpercentage van 10%, omdat dit als een wat lichtere gedraging wordt aangemerkt.

    Ten aanzien van de verplichting genoemd in onderdeel b (wet) wordt in de memorie van toelichting als voorbeeld van een schending van deze verplichting genoemd: het belemmeren van een bemiddelingspoging door afwijkend gedrag, het stellen van irreële eisen of ongebruikelijke werktijden (Kamerstukken II 2008-2009, 31 775, nr. 3, p. 48). Dat correspondeert in sterke mate met ‘gedragingen die de arbeidsinschakeling belemmeren’, waarover de CRvB 4 juli 2006, LJN: AY2200 heeft overwogen dat daarvan kan worden gesproken als blijkt dat als gevolg van de gedraging kansen op werk of uitzicht op werk is verspeeld. Schending van deze verplichting levert in de WWB-maatregelenverordening een maatregelpercentage van 20% op.

    De verplichtingen, genoemd in de onderdelen c, d en e (wet) kunnen worden gerangschikt onder de verplichting ‘gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling’. Daarvoor geldt evenzeer een maatregelpercentage van 20% in de WWB- maatregelenverordening voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden van het traject. Indien het traject door de handelingen geen doorgang heeft gevonden lijkt het intrekken van het werkleeraanbod meer voor de hand dan het opleggen van een maatregel. Om deze reden is er voor deze categorie geen aparte normering opgenomen. Zonodig kan er in individuele gevallen waarin het werkleeraanbod niet wordt ingetrokken individualiserend een hogere maatregel worden opgelegd.

    Artikel 8

    Deze bepaling bevat de standaardverlagingen voor de 2 categorieën van gedragingen die verband houden met het niet voldoen aan verplichtingen genoemd in artikel 45 van de wet.

    Artikel 9

    Eerste lid

    Indien een jongere de voor het werkleeraanbod of de inkomensvoorziening van belang zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken niet, niet op tijd of niet behoorlijk verstrekt, kan het college het recht op inkomensvoorziening opschorten (artikel 40, eerste lid, WIJ). Het college geeft de jongere vervolgens een termijn waarbinnen hij zijn verzuim kan herstellen (de hersteltermijn). Wordt de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn aan de gemeente verstrekt, dan kan het college de het besluit tot vaststelling van de inkomensvoorziening intrekken (artikel 40, vierde lid, tweede volzin, WIJ). Worden de gevraagde gegevens wél binnen de hersteltermijn verstrekt, wordt de inkomensvoorziening voortgezet. Uit doelmatigheidsoverwegingen is ervoor gekozen om niet al bij de eerste overtreding van de in dit artikel bedoelde verplichting over te gaan tot het verlagen van de WIJ-norm. Blijkt iemand echter meer dan 1 keer de fout in te gaan, dan is het wel gepast om de mogelijkheid te bieden om over te gaan tot het verlagen van de WIJ-norm, om zodoende een verandering van houding en/of gedrag te bewerkstelligen. Dit lid regelt de hoogte van deze verlaging.

    Tweede lid en derde lid

    De verlaging wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 44, eerste lid van de wet wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van het benadelingsbedrag.

    Vierde lid

    Het opleggen van een sanctie in reactie op schending van de inlichtingenplicht is in beginsel een

    verantwoordelijkheid van de gemeente zelf. In de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude hebben de Procureurs-generaal echter richtlijnen gegeven onder welke omstandigheden vervolging door het OM moet plaatsvinden. Per 1 januari 2009 is de bestaande Aanwijzing sociale zekerheidsfraude gewijzigd (zie Stcrt. 2008/187). Uitgangspunt is het zogenaamde ‘una via’-beginsel. De jongere wordt hetzij door de gemeente, hetzij door de strafrechter gesanctioneerd. Niet door beide. In grote lijnen komt het erop neer dat als er een redelijk vermoeden bestaat dat het benadelingsbedrag (bruto)

    € 10.000 of hoger is, er aangifte en vervolging door het OM dient plaats te vinden. Van een maatregel wordt afgezien als inmiddels vervolging is ingesteld door het OM of als een schikking is getroffen. In dergelijke situaties ligt het opleggen van een maatregel niet meer in de rede.

    Artikel 10

    Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

    Artikel 11

    Onder de term 'zeer ernstige misdragingen' kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel wordt beschouwd. Gemeenten kunnen alleen een maatregel opleggen indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op een werkleeraanbod en/of inkomensvoorziening. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de WIJ. In artikel 41, eerste lid, WIJ wordt gesproken over 'het zich jegens het college zeer ernstig misdragen'. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en hun ambtenaren aanleiding zijn voor het opleggen van een maatregel. Hieraan toegevoegd zijn ook personen die zich ten behoeve van het college bezig houden met het realiseren of uitvoeren van het werkleeraanbod. Of dit in een juridische procedure te handhaven is heeft de Centrale Raad van Beroep nog geen uitspraak gedaan.

    Bij het vaststellen van de maatregel in de situatie dat een belanghebbende zich ernstig heeft misdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene.

    Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden onderscheiden:

    • a.

      verbaal geweld (schelden);

    • b.

      discriminatie;

    • c.

      intimidatie (uitoefenen van psychische druk);

    • d.

      zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);

    • e.

      mensgericht fysiek geweld;

    • f.

      combinatie van agressievormen.

    Er is geen maatregelnormering opgenomen zodat er adequaat op een eventuele wangedragsituatie kan worden gereageerd door een maatregel op maat in de individuele situatie vast te stellen. Dit kan inhouden een tijdelijke verlaging van de inkomensvoorziening maar ook bijvoorbeeld een (tijdelijk) toegangsverbod of een combinatie van maatregelen. Nadrukkelijk wordt gesteld dat wangedrag niet zal worden getolereerd.

    Het opleggen van een maatregel staat overigens geheel los van het doen van aangifte bij de politie.

    Artikel 12

    De regeling voor de samenloop heeft betrekking op de schending van de verplichtingen genoemd in de wet (artikelen 44 en 45 WIJ). Indien sprake is van één gedraging die als een schending van meerdere verplichtingen kan worden aangemerkt, dan dient voor het toepassen van de maatregel te worden uitgegaan van de verplichting waarop de zwaarste maatregel van toepassing is. Indien de gedragingen op verschillend terrein liggen zoals bijvoorbeeld het onvoldoende medewerking verlenen aan de arbeidsinschakeling en de inlichtingenplicht niet nakomen worden de verschillende maatregelen opgeteld.

    Artikel 13

    Indien binnen één jaar na een eerste verwijtbare gedraging opnieuw sprake is van een verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de verlaging. Ten aanzien van de gedragingen als bedoeld in artikel 7 is mede bepaald dat de herhaalde gedraging ten minste binnen dezelfde categorie moet vallen. Indien de herhaalde gedraging binnen een lagere categorie valt is er geen sprake van recidive. Met eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een verlaging, ook indien de verlaging wegens dringende redenen niet is geëffectueerd. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit waarin de verlaging is medegedeeld, bekend is gemaakt. Een uitzondering is gemaakt ten aanzien van de situatie waarin een maatregel is opgelegd wegens wangedrag. Bij herhaling van deze gedragingen dient opnieuw bezien en vastgesteld te worden welke maatregel het meest passend is.

    Artikel 14

    Maatregelen worden opgelegd om een verandering in de houding van de belanghebbende te bewerkstelligen. Als die verandering niet tot stand is gekomen na de toepassing van de recidivebepaling en de belanghebbende derhalve volhardt in zijn verwijtbare gedragingen kan op grond van dit artikel een maatregel voor bijvoorbeeld onbepaalde tijd opgelegd worden om de gedragsverandering alsnog te bewerkstelligen. De hoogte en duur van de maatregel kan op het individuele geval worden afgestemd, waarbij bijvoorbeeld bepaald kan worden dat de maatregel voortduurt zolang de gedragsverandering nog niet heeft plaatsgevonden. Let hierbij ook op artikel 15 dat gaat over maatregelen die langer dan drie maanden duren. Aannemelijk is dat in dit soort situaties het werkleeraanbod wordt ingetrokken en er in het geheel geen recht meer is op een inkomensvoorziening.

    Artikel 15

    Als maatregelen opgelegd worden voor een langere periode dan drie maanden zal (telkens) uiterlijk in de derde maand een heroverweging van de verlaging plaats dienen te vinden. Bij deze heroverweging hoeft niet opnieuw een besluit te worden genomen en alle feiten en omstandigheden hoeven niet opnieuw beoordeeld te worden. Een marginale beoordeling volstaat. Er dient slechts beoordeeld te worden of het redelijk is om de vastgestelde verlaging te continueren. Hierbij dient allereerst gekeken te worden of de belanghebbende thans wel aan zijn verplichtingen voldoet. Wanneer dit het geval is kan besloten worden om af te zien van continuering van de maatregel. Wanneer de belanghebbende nog steeds niet voldoet aan zijn verplichtingen dan zal alsnog gekeken dienen te worden naar de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert. In een dergelijke situatie kan ook overwogen worden om het percentage waarmee de uitkering verlaagd wordt te verhogen, omdat de reeds toegepaste verlaging kennelijk niet het gewenst effect heeft.

    Artikel 16

    dit artikel de bevoegdheid aan het college om te beslissen op zaken die niet in deze verordening zijn geregeld.

    Artikel 17

    Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

    Artikel 18

    Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.