Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand 2009 gemeente Baarn

Geldend van 19-04-2012 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand 2009 gemeente Baarn

Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand 2009 gemeente Baarn

Raadsbesluit

Voorstelnummer: 08RV000115

Onderwerp: Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand 2009

De raad van de gemeente Baarn

  • -

    gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 17 februari 2009;

  • -

    gehoord de commissie Samenleving, Bestuur & Financiën d.d. 10 maart 2009;

  • -

    overwegende dat

Het wettelijk verplicht is voor de gemeente een verordening vast te stellen waarin geregeld is hoe de gemeente omgaat met de verstrekking van een langdurigheidstoeslag;

-gelet op

De artikelen 8 en 36 van de Wet werk en bijstand;

- gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 17 januari 2012;

 

- gehoord het Debat in de raad d.d. 15 februari 2012;

 

- overwegende dat intrekking van de Wet investeren in jongeren en wijziging van de Wet werk en bijstand per 1 januari 2012 het noodzakelijk maakt om de verordeningen die hun grondslag vinden in de Wet werk en bijstand aan te passen en voorts dat het gewenst wordt geacht het bestaande gemeentelijk beleid als vastgelegd in deze verordeningen zoveel mogelijk in stand te laten in afwachting van toekomstige wetgeving die de gemeentelijke sociale zekerheid betreft;

 

- gelet op artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet en artikel 8 van de Wet werk en bijstand;

  • b e s l u i t :

    • 1.

      De "Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand 2009 gemeente Baarn" vaststellen;

    • 2.

      De ingangsdatum van de verordening vaststellen op 1 januari 2009.

VERORDENING LANGDURIGHEIDSTOESLAG WET WERK EN BIJSTAND 2009 GEMEENTE BAARN

De verordening is een nadere uitwerking van artikel 36 van de Wet werk en bijstand, zoals die luidt na de decentralisatie van de Langdurigheidstoeslag aan gemeenten.

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    college: het college van burgemeester en wethouders

  • b.

    wet: de Wet werk en bijstand

  • c.

    uitkeringsgerechtigde: persoon die een uitkering heeft ingevolge de WWB (Wet werk en bijstand), de Ioaw: (Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers), de Iow (Wet inkomensvoorziening oudere werklozen of de Ioaz (Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen).

  • d.

    bijstandsnorm: de norm als bedoeld in artikel 5 onderdeel c van de wet;

  • e.

    WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

  • f.

    WSF 2000: Wet Studiefinanciering

  • g.

    Zelfstandige huisvesting: een woning of kamer waarvoor de bewoner huur of eigenaarslasten voldoet. Van het voeren van een zelfstandige huishouding is geen sprake als de belanghebbende inwoont bij een of beide ouders of indien de belanghebbende langdurig (langer dan een half jaar) verblijft in een AWBZ bekostigde verpleeginrichting.

Artikel 2 Voorwaarden

  • 1. Onverlet het bepaalde in artikel 36 van de wet komt in aanmerking voor de langdurigheidstoeslag de persoon die een onafgebroken periode van 36 maanden (referteperiode) een zelfstandige huishouding heeft gevoerd, in die refertepriode aangewezen is geweest op een laag inkomen en geen uitzicht heeft op een inkomensverbetering. De periode van verblijf in een asielzoekerscentrum telt mee voor de vaststelling van de 36 maanden termijn aangezien er bij de Regeling verstrekking asielzoekers sprake is van een minimumuitkering.

  • 2. Van een laag inkomen is sprake indien het inkomen in de referteperiode niet hoger is geweest dan 100% van de voor hem geldende bijstandsnorm, plus in die referteperiode maximaal het bedrag dat wettelijk vrijgelaten kan worden als inkomstenvrijlating in de wet, als bedoeld in artikel 31, lid 2 onder o. Indien er aan de inkomenseis wordt voldaan in de referteperiode wordt er van uitgegaan dat er geen uitzicht is op een inkomensverbetering.

  • 3. In geval van gehuwden en samenwonenden dienen beide belanghebbenden aan alle voorwaarden voor toekenning te voldoen.

Artikel 3 (geen) zicht op inkomensverbetering

In afwijking van artikel 2 wordt de belanghebbende, die een opleiding volgt als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie volgt als genoemd in de WSF 2000 of dit heeft gedaan gedurende de ononderbroken periode van 36 maanden, geacht wel zicht op inkomensverbetering te hebben.

Artikel 4 Geldend maken van het recht

In artikel 36 van de wet staat aangegeven met ingang van welke datum het recht op een langdurigheidstoeslag ontstaat. Om dit recht geldend te maken dient een aanvraag ingediend te worden. Langdurigheidstoeslag is een vorm van bijzondere bijstand. Dit betekent dat de hoofdregel voor het aanvragen van bijzondere bijstand geldt en dat is dat behoudens bijzondere omstandigheden de ingangsdatum de datum aanvraag is. Een eventueel vervolgrecht ontstaat 12 maanden na die datum.

Artikel 5 Behouden re-integratiestimulans

De uitkeringsgerechtigde die een langdurigheidstoeslag ontvangt en die uitstroomt uit de rechtgevende uitkering naar reguliere arbeid behoudt gedurende het eerstvolgende vervolgjaar recht op een langdurigheidstoeslag, indien het inkomen uit arbeid in dat vervolgjaar minder bedraagt dan 110% van de bijstandsnorm..

Artikel 6 Hoogte van de toeslag

  • 1. De langdurigheidstoeslag bedraagt:

    • a.

      voor gehuwden: 3.2 % van de voor hen geldende bijstandsnorm, inclusief vakantietoeslag op jaarbasis;

    • b.

      voor alleenstaande ouders: 3.2 % van de voor hen geldende bijstandsnorm, inclusief vakantietoeslag, plus maximale toeslag (art 25, tweede lid van de wet) op jaarbasis;

    • c.

      voor alleenstaanden: 3.2 % van de voor hen geldende bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag, plus maximale toeslag (art 25, tweede lid van de wet) op jaarbasis.

  • 2. De bedragen die volgen uit het vorige lid worden afgerond op hele euro’s naar boven.

    Artikel 6a Wijziging betekenis begrippen            

    1. Waar in deze verordening de begrippen “alleenstaande”,  “alleenstaande ouder” en  “gezin” worden gebruikt, hebben deze vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als in artikel 4 van de wet. 2.  Waar in deze verordening wordt gesproken van “gehuwde(n)”  of “gehuwdennorm” hebben deze begrippen vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als “gezin” als bedoeld in artikel 4, respectievelijk “gezinsnorm” als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet.

    Artikel 6b Uitsluiting Artikel 6b

    Indien één van de gezinsleden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de wet, waardoor slechts één van de gezinsleden recht op langdurigheidstoeslag heeft, komt dit gezinslid in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

Artikel 7 Onvoorziene gevallen

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college.

Artikel 8 Inwerkingtreding en Overgangsbepalingen

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2009. De overgangsbepalingen staan in de wet.

Artikel 9 Citeertitel

Deze verordening kan aangehaald worden als : Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand 2009 gemeente Baarn.

Vastgesteld in de openbare vergadering,

25 maart 2009 en laatstelijk gewijzigd in de vergadering van de raad van 29 februari 2012

griffier voorzitter

ALGEMENE TOELICHTING

 

Inleiding

Op 1 januari 2012 is de ‘Wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden’ (kortweg: Wet Aanscherping WWB) in werking getreden.

Uitgangspunten van deze wetswijziging zijn:

Grotere nadruk op eigen verantwoordelijkheid burger in de voorziening in het bestaan;

Versterking van het activerende karakter en de vangnetfunctie van de Wet werk en bijstand (WWB);

Aanscherping van de verplichtingen voor bijstandsgerechtigden;

Beperking van de doelgroep voor de categoriale bijzondere bijstand.

Deze uitgangspunten leiden ertoe dat het wettelijk bijstandsregime substantieel van inhoud verandert. Zo gaat voor jongeren een wettelijke zoektijd van vier weken gelden en hebben zij, anders dan onder het regime van de Wet investeren in jongeren (WIJ), geen recht meer op een werkleeraanbod, maar op begeleiding bij de vormgeving van hun eigen verantwoordelijkheid op weg naar economische zelfstandigheid.

Een belangrijke wijziging in de regelgeving betreft voorts het afschaffen van de bijstand voor inwonende meerderjarige kinderen en ouders en de invoering van een toets op het huishoudinkomen. Verder worden enkele nieuwe verplichtingen in de WWB opgenomen en wordt de doelgroep voor de categoriale bijzondere bijstand beperkt tot de groep minima met een inkomen tot 110% van de bijstandsnorm.

 

Consequenties voor ons beleid

Mede vanwege de intrekking van de WIJ per 1 januari 2012 hebben de genoemde ontwikkelingen aanzienlijke consequenties voor het gemeentelijk beleid. Deze consequenties kunnen als volgt worden gecategoriseerd:

De WIJ-verordeningen vervallen per 1 januari 2012. Doordat de WIJ wordt ingetrokken, vervallen de daarop gebaseerde verordeningen eveneens per 1 januari 2012[1]. Jongeren vallen door de wetswijziging voortaan onder het WWB-regime (overgangssituaties daargelaten). Dit roept de vraag op of de huidige WWB-verordeningen adequaat voorzien in het regeltechnisch kader voor jongeren, of dat in die verordeningen nog aanpassingen nodig zijn. Dit is een vraag van regeltechnische maar ook van beleidsinhoudelijke aard;

Door herdefiniëring van de leefvormen die als afzonderlijk bijstandssubject voor bijstand in aanmerking komen alsmede de totstandkoming van de toets op het huishoudinkomen wordt de kring van rechthebbenden kleiner, hebben meerderjarige kinderen en ouders nog slechts gezamenlijk recht op bijstand en treffen misdragingen van deze belanghebbenden het gezamenlijk inkomen. Dit heeft gevolgen voor ons toeslagenbeleid, het maatregelenbeleid en het minimabeleid en roept de vraag op welke aanpassingen aan de verordeningen noodzakelijk en/of gewenst zijn;

De nieuwe verplichtingen voor bijstandsgerechtigden hebben gevolgen voor het maatregelenbeleid en het re-integratiebeleid en roepen evenzeer de vraag op welke aanpassingen aan de verordeningen noodzakelijk en/of gewenst zijn;

De normering van de categoriale bijzondere bijstand tot maximaal 110% van de bijstandsnorm heeft gevolgen voor de doelgroepomschrijving in de verordening langdurigheidstoeslag. De normering kan tevens consequenties hebben voor andere delen van het minimabeleid.

 

Gelijkstellingsbepaling

In dit Raadsbesluit wordt bij elke te wijzigen verordening een bepaling voorgesteld die regelt dat de begrippen ‘alleenstaande’, ‘alleenstaande ouder’ en ‘gezin’ per 1 januari 2012 in die verordening dezelfde betekenis hebben als in de gewijzigde WWB. Uit een oogpunt van duidelijkheid is dit opgenomen. Vervolgens is bepaald dat voor ‘gehuwden’ en ‘gehuwdennorm’ moet worden gelezen ‘gezin’ respectievelijk ‘gezinsnorm’, om daarmee te verduidelijken dat onder het nieuwe regime niet meer de gehuwden maar het gezin de norm is waarmee gewerkt moet worden.

 

 

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

[1] Intrekking van een regeling brengt mee dat de op die regeling gebaseerde uitvoeringsregelingen van

rechtswege vervallen, tenzij voor die regelingen een nieuwe wettelijke grondslag in het leven wordt geroepen. Uitvoeringsregelingen van een ingetrokken wet behoeven dus niet uitdrukkelijk te worden ingetrokken.

 

Artikel IV. Verordening langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand gemeente Baarn 2009.

 

Onderdeel A

De inkomensgrens voor categoriale regelingen als de langdurigheidstoeslag wordt per 1 januari 2012 110% van de toepasselijke bijstandsnorm. Voor gemeenten die een hogere inkomensgrens in de verordening hebben opgenomen, betekent dit dat de betreffende bepaling waarin deze grens is aangegeven, van rechtswege is vervallen (zie artikel 122 Gemeentewet[1]). Daaruit zou de conclusie getrokken kunnen worden dat er niets hoeft te worden geregeld. Er is immers reeds een wettelijke grens gesteld. Niettemin verdient het aanbeveling om toch expliciet de grens op 110% te stellen en daarom is dit opgenomen in de tijdelijke regels.

 

 

Onderdeel B en C

Onderdeel B behoeft geen toelichting. Onderdeel C is reeds toegelicht in het algemene deel.

 

Onderdeel D

Indien sprake is van gehuwden waarvan één persoon geen recht heeft op bijstand, wordt thans de langdurigheidstoeslag vastgesteld naar de norm voor een alleenstaande (ouder). In onderdeel D wordt geregeld dat dit ook bij de gewijzigde begripsbepalingen in de WWB zo blijft.

 

[1] Art. 122 Gemeentewet luidt: “De bepaling van gemeentelijke verordening in wier onderwerp door een wet, een algemene maatregel van bestuur of een provinciale verordening wordt voorzien, zijn van rechtswege vervallen.”

De aanpassingen van de verordeningen treden in werking met terugwerkende kracht tot 1 januari 2012 zijnde de datum van inwerkingtreding van de wetswijziging.

De inwerkingtreding met terugwerkende kracht levert geen probleem op omdat de aanpassingen van de verordeningen betrekking hebben op vanaf 1 januari 2012 geldende wettelijke bepalingen, betrekking hebben op begunstigende besluiten en/of er geen sprake is een nadeligere situatie ten opzichte van de oude verordeningen.

 

Een overgangsregeling is niet nodig. In de wijzigingswet is als hoofdregel opgenomen dat sprake is van onmiddellijke werking dat wil zeggen dat per 1 januari 2012 de gewijzigde WWB van toepassing is op reeds bestaande rechtsposities en verhoudingen. Op onderdelen is daarvan afgeweken via specifiek overgangsrecht in de WWB. Voor de aanpassing van de Verordening langdurigheidstoeslag hoeft ook geen overgangsregeling getroffen te worden omdat conform artikel 36 WWB uit de aard van de regeling voort vloeit dat voor aanvragen die na 1 januari 2012 worden ingediend het ‘oude recht’ van toepassing is, voor zover de peil- en ingangsdatum voor die datum liggen.