Regeling vervallen per 10-04-2015

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

Geldend van 29-06-2012 t/m 09-04-2015

Intitulé

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

Versie 6: d.d. 5 december 2006

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barendrecht;

Overwegende dat het de bevoegdheid heeft om regels te stellen omtrent de te verstrekken voorzieningen, financiële tegemoetkomingen, eigen bijdrage in de kosten en het persoonsgebonden budget in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo);

Gehoord de zienswijze van de Wmo-raad;

Gelet op de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Barendrecht

Besluit:

Vast te stellen het navolgende Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen omtrent het persoonsgebonden budget (PGB).

Artikel 1 Aanvragen van een PGB

Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

Artikel 2 Afwijzingsgrond

Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:

  • a.

    op grond van aanwijzingen die tijdens de indicatie duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben met het omgaan met een persoonsgebonden budget.

  • b.

    de verzekerde op de dag waarop de subsidieperiode zou aanvangen (anders dan terzake van kortdurend verblijf) in een instelling bedoeld in de AWBZ of de zorgverzekeringswet verblijft.

  • c.

    de gemeente, op advies van een instelling voor maatschappelijk werk of de Raad voor de kinderbescherming, van oordeel is dat een ten behoeve van een minderjarige aangevraagd budget in zodanige mate niet voor de inkoop van diensten ten behoeve van het kind zal worden gebruikt, dat dit mishandeling, verwaarlozing of ernstige schade voor de opvoeding of ontwikkeling van de minderjarige tot gevolg zal hebben.

  • d.

    aanvrager zich bij een eerder toegekend persoonsgebonden budget niet aan de opgelegde verplichtingen heeft voldaan.

Artikel 3. Inkomen

Voor de definiëring van het begrip inkomen wordt aangesloten bij de Algemene Maatregel van Bestuur, Besluit maatschappelijke ondersteuning d.d. 2 oktober 2006.

HOOFDSTUK 2. Eigen bijdrage

Artikel 4

Het bedrag dat ongehuwde personen jonger dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt €16,60 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan €16.137,- het bedrag van €16,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en €16.137,-.

Artikel 5

Het bedrag dat ongehuwde personen van 65 jaar of ouder dienen te betalen bedraagt €16,60 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan €14.162,- het bedrag van €16,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en €14.162,-.

Artikel 6

Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt €23,80 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 20.810,- het bedrag van €23,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en €20.810,-.

Artikel 7

Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn dienen te betalen bedraagt €23,80 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan €19.837,- het bedrag van € 23,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en €19.837,-.

Artikel 8 Eigen bijdrage woonvoorzieningen

  • 1.

    Indien een voorziening bestaat uit een roerende zaak die in eigendom wordt verstrekt of uit een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die eigendom is van de aanvrager, wordt een eigen bijdrage in rekening gebracht. Indien deze voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt, wordt eveneens gedurende die periode een eigen bijdrage in mindering gebracht.

  • 2.

    De hoogte van de in lid 1 genoemde eigen bijdrage danwel de vermindering van de financiële tegemoetkoming bedraagt het in de artikelen 4 tot en met 7 vastgestelde procentuele bijdrage van het inkomen. De in artikel 4 tot en met 7 genoemde inkomensonafhankelijke eigen bijdrage wordt buiten beschouwing gelaten.

  • 3.

    De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van de kostprijs van de voorziening. Bij berekening van de eigen bijdrage wordt uitgegaan van het inkomen boven de inkomensgrenzen uit artikel 4 tot en met 7. Berekening van de eigen bijdrage vindt plaats op basis van onderstaande tabel. In onderstaande tabel is aangegeven welk percentage van dit inkomen dat wordt aangemerkt als eigen bijdrage. Ook wordt hierbij de duur de eigen bijdrage bepaald.

    De eigen bijdrage bedraagt

Kostprijs voorziening

Percentage van het inkomen boven de inkomensgrenzen van artikel 3 tot en met 7

Duur eigen bijdrage

Voorziening tot € 250,-

15% van het inkomen

0 periode van 4 weken

Voorziening van €250 tot €1000,-

15% van het inkomen

1 periode van 4 weken

Voorziening van €1.000 tot €2000,-

15% van het inkomen

3 periodes van 4 weken

Voorziening van €2.000 tot €3000,-

15% van het inkomen

5 periodes van 4 weken

Voorziening van €3.000 tot €5000,-

15% van het inkomen

8 periodes van 4 weken

Voorziening van €5.000 tot €7500,-

15% van het inkomen

12 periodes van 4 weken

Voorziening van €7.500 tot €20000,-

15% van het inkomen

20 periodes van 4 weken

Voorziening vanaf €20.000 

15% van het inkomen

39 periodes van 4 weken

Artikel 9 Toepassing eigen bijdrage

  • 1. De eigen bijdrage zoals beschreven in artikel 4 tot en met 7 is van toepassing op de voorziening genoemd in artikel 3.1 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning en hoofdstuk 3 van dit besluit.

  • 2. De eigen bijdrage genoemd in artikel 8 van het Besluit is van toepassing op de voorzieningen genoemd in artikel 4.1 onder b en c van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

  • 3. De hoogte van de eigen bijdrage is gemaximaliseerd aan de kostprijs van de voorziening.

HOOFDSTUK 3. Hulp bij het huishouden

Artikel 10. Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden.

De vaststelling van een persoonsgebonden budget vindt ten aanzien van hulp in de huishouding als volgt plaats:

Hulp bij het huishouden-1: PGB per week

Klasse 1: 0,95 x € 14,- = € 13,30

Klasse 2: 2,95 x € 14,- = € 41,30

Klasse 3: 5,45 x € 14,- = € 76,30

Klasse 4: 8,45 x € 14,- = € 118,30

Klasse 5: 11,45 x € 14,- = € 160,30

Klasse 6: 14,45 x € 14,- = € 202,30

Voor elk uur vanaf 16 uur per week wordt het PGB verhoogd met € 14,-.

Hulp bij het huishouden-2: PGB per week

Klasse 1: 0,95 x € 19,80 = € 18,81

Klasse 2: 2,95 x € 19,80 = € 58,41

Klasse 3: 5,45 x € 19,80 = € 107,91

Klasse 4: 8,45 x € 19,80 = € 167,31

Klasse 5: 11,45 x € 19,80 = € 226,71

Klasse 6: 14,45 x € 19,80 = € 286,11

Voor elk uur vanaf 16 uur per week wordt het PGB verhoogd met € 19,80.

Artikel 11. Ondersteuning voor beheer PGB door SVB

Ontvangers van een PGB voor de hulp bij het huishouden op grond van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning kunnen kosteloos gebruik maken van de ondersteuningsmogelijkheden van de SVB.

Artikel 12. Respijtzorg

Indien de mantelzorger aangeeft niet meer in staat te zijn om (tijdelijk) de zorg te verlenen zal beoordeeld worden of de geïndiceerde uren dienen te worden aangepast. Hierbij zal een spoedprocedure worden gehanteerd om dit vast te stellen.

HOOFDSTUK 4. Woonvoorzieningen

Artikel 13. Hoogte van persoongebonden budget of financiële tegemoetkoming

De financiële tegemoetkoming minus de eigen bijdrage of het persoonsgebonden budget minus de eigen bijdrage voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte.

Artikel 14 Maximalisering woningaanpassing en primaat verhuizen

  • 1. Het bedrag bedoeld in artikel 4.3 lid 2 onder b van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning is vastgesteld op € 45.000,-.

  • 2. Bij de toepassing van het primaat van verhuizen wordt rekening gehouden met individuele situatie van de aanvrager.

Artikel 15 Bezoekbaar maken woning

  • 1. Voor de vaststelling van het PGB voor het bezoekbaar maken van de woning op grond van artikel 4.6 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning wordt uitgegaan van de berekeningswijze zoals beschreven in artikel 8 en 9 van het Besluit.

  • 2. Het bedrag dat als maximum verstrekt wordt bij het bezoekbaar maken als genoemd in artikel 4.6 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bedraagt € 2.300,-.

Artikel 16 Gereedmelding

Het in artikel 4.9 lid 2 en 3 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning genoemde bedrag bedraagt €1.200,-.

Artikel 17 PGB voor verwerven van grond

Voor het treffen van voorzieningen, als bedoeld in artikel 4.1 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning kan een tegemoetkoming in de kosten danwel een persoonsgebonden budget worden verleend. De maximale aantallen vierkante meters per vertrek en voor de buitenruimte die kunnen worden verstrekt zijn opgenomen in bijlage 1 van dit besluit.

Artikel 18 Maximale vergoeding voor onderhoud, keuring en reparatie

  • 1. De maximale vergoeding voor een stoellift bedraagt:

    • -

      Keuring (1 x per 4 jaar) €280,- (exclusief BTW)

    • -

      Onderhoud (1 x per jaar) €170,- (exclusief BTW)

  • 2. De maximale vergoeding voor een plateaulift (rolstoellift) bedraagt:

    • -

      Keuring (1 x per 4 jaar) €280,- (exclusief BTW)

    • -

      Onderhoud (1 x per jaar) €170,- (exclusief BTW)

Artikel 19 Verhuiskostenvergoeding

Het bedrag voor de verhuiskostenvergoeding als genoemd in artikel 4.1 onder a van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bedraagt € 1.200,-.

Artikel 20 Meerwaarde woning bij verkoop binnen 5 jaar

  • 1. De eigenaar-bewoner, die krachtens de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 5 jaar na gereed melding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden.

  • 2. De meerwaarde van de eigen woning die door het treffen van de voorziening is ontstaan dient aan de gemeente te worden terugbetaald.

  • 3. De restitutie als bedoeld in het tweede lid bedraagt:

    • -

      voor het eerste jaar 100% van de meerwaarde,

    • -

      voor het tweede jaar 80% van de meerwaarde,

    • -

      voor het derde jaar 60% van de meerwaarde,

    • -

      voor het vierde jaar 40% van de meerwaarde,

    • -

      voor het vijfde jaar 20% van de meerwaarde,

      In alle gevallen minus, indien van toepassing, de door de eigenaar van de woonruimte betaalde eigen bijdrage in de kosten van de getroffen voorziening.

HOOFDSTUK 5. Vervoersvoorzieningen

Artikel 21 PGB en vervoersvoorziening voor taxi of autokosten

  • 1. Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een (eigen) auto zoals bedoeld in artikel 5.1 lid 1 onder c juncto 4 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bedraagt € 840,-.

  • 2. Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een taxi zoals bedoeld in artikel 5.1 lid 1 onder c juncto 4 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bedraagt € 840,-.

  • 3. Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een rolstoeltaxi zoals bedoeld in artikel 5.1 lid 1onder c juncto 5 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bedraagt € 840,-.

Artikel 22 PGB voor scootmobiel of overige vervoermiddelen

  • 1. Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen zoals bedoeld in artikel 5.1 lid 1 onder c onder 1o tot en met 3 o en artikel 5.1 lid 1 onder d van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie, gebaseerd op het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie over het jaar voorafgaand aan het laatste volle kalenderjaar voor de toekenning van de voorziening.

  • 2. De hoogte van een PGB voor meest voorkomende voorzieningen is opgenomen in bijlage II.

  • 3. Indien de noodzakelijke voorziening niet of in onvoldoende aansluit bij een voorziening genoemd in bijlage II zal op basis van de indicatie een PGB worden vastgesteld.

  • 4. Bij vaststelling van een PGB wordt de economische levensduur vastgesteld op basis van de in bijlage 1 vermelde periode.

Artikel 23 Aanvullende kosten

Bij vaststelling van het PGB of de voorziening wordt ook rekening gehouden met de aanvullende kosten. Onder deze kosten wordt verstaan:

  • a.

    de verzekering

  • b.

    onderhoud

  • c.

    reparatie

  • d.

    keuring (indien wettelijk vereist)

Artikel 24 Meerkosten bij vervoersvoorzieningen

Als de aanvrager een groot deel van zijn vervoersbehoefte voor deelname aan het maatschappelijke verkeer kan en wenst in te vullen met een (aangepaste) fiets, kan de aanvrager in aanmerking komen voor een door spierkracht voortbewogen vervoermiddel. De vervoersvoorziening wordt maximaal 7 jaar in bruikleen verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming in de meerkosten van de aan te schaffen voorziening ten opzichte van de gemiddelde aanschafkosten van een gewone fiets.

HOOFDSTUK 6. Verplaatsen in en rond de woning.

Artikel 25. Financiële tegemoetkoming, PGB en de rolstoel

  • 1. Het PGB voor een rolstoel wordt vastgesteld als tegenwaarde van de goedkoopst adequate voorziening, verhoogd met het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie voor vergelijkbare rolstoelen in het een na vorige volledige kalenderjaar.

  • 2. De hoogte van een PGB voor meest voorkomende voorzieningen is opgenomen in bijlage II.

  • 3. Indien de noodzakelijke voorziening niet of in onvoldoende aansluit bij een voorziening genoemd in bijlage II zal op basis van de indicatie een PGB worden vastgesteld.

  • 4. Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming. Het bedrag van de financiële tegemoetkoming bedraagt maximaal €2.300,- welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

HOOFDSTUK 7 Voorwaarden voor een PGB

Artikel 26 PGB periode en voorschot

  • 1. Een PGB wordt verleend voor een periode die aanvangt op de dag waarop het recht op een PGB is ontstaan. Het PGB wordt pas verleend vanaf de datum waarop het PGB is aangevraagd.

  • 2. Het college geeft de budgethouder per maand een voorschot op het verleende PGB.

  • 3. Indien er geen sprake is van een periodieke betaling voor een voorziening, wordt het PGB in éénmaal uitgekeerd.

  • 4. Indien het college op basis van een verantwoording als bedoeld in artikel 2.2, vierde lid van de verordening van mening is dat een voorschot is gebruikt voor andere betalingen dan de betalingen waarvoor het PGB is toegekend deelt het college dit binnen zes weken na ontvangst van de desbetreffende verantwoording aan de budgethouder mee.

Artikel 27 Verplichtingen PGB hulp bij het huishouden

  • 1. Bij de verlening van een PGB voor hulp bij het huishouden worden de budgethouder de volgende verplichtingen opgelegd:

    • a.

      De budgethouder gebruikt het PGB uitsluitend voor betaling van hulp bij het huishouden en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten;

    • b.

      De voorziening die wordt ingekocht is een adequate voorziening en is kwalitatief verantwoord;

    • c.

      De budgethouder sluit een schriftelijke overeenkomst met de persoon of de instantie bij wie hij hulp bij het huishouden betrekt waarin ten minste de volgende afspraken zijn opgenomen:

      • I.

        Declaraties voor hulp bij het huishouden worden niet betaald indien zij niet binnen zes weken na de maand waarin de zorg is verleend bij de budgethouder zijn ingediend;

      • II.

        Een declaratie van een persoon bij wie de budgethouder hulp bij het huishouden betrekt, bevat een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het uurtarief, het aantal te betalen uren, het sociaal fiscaal nummer en de naam en het adres van de persoon bij wie de budgethouder hulp bij het huishouden betrek, en wordt door deze persoon ondertekend;

      • III.

        Een declaratie van een instantie bij wie een budgethouder hulp bij het huishouden betrekt, bevat het btw-nummer van die instantie, een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het tarief, het aantal te betalen uren, en de naam en het adres van de instantie, en wordt namens de instantie ondertekend.

    • d.

      De budgethouder bewaart de in onderdeel c bedoelde overeenkomsten en declaraties gedurende zeven jaren en stelt deze, desgevraagd, ter beschikking van het college;

    • e.

      De budgethouder van een PGB op basis van klasse 1 tot en met 3 legt binnen zes weken na het einde van ieder kalanderjaar door middel van invulling van een daartoe aan het eind van ieder jaar door het college verstrekt formulier aan het college verantwoording af over het gebruik van de in dat jaar verleende voorschotten en eventuele eerder verleende voorschotten voor zover deze nog niet voor betalingen als bedoeld onder lid 1 onderdeel a waren gebruikt;

    • f.

      De budgethouder van een PGB op basis van klasse 4 en hoger legt binnen zes weken na het einde van iedere periode van 4 weken door middel van invulling van een daartoe aan het eind van ieder jaar door het college verstrekt formulier aan het college verantwoording af over het gebruik van de in dat jaar verleende voorschotten en eventuele eerder verleende voorschotten voor zover deze nog niet voor betalingen als bedoeld onder lid 1 onderdeel a waren gebruikt;

    • g.

      Bij de verantwoording over het laatste periode van 4 weken van een kalenderjaar, dan wel in het kalenderjaar waarin de budgetperiode eindigt, het laatste kwartaal in de budgetperiode, voegt de budgethouder per persoon of instantie bij wie hij hulp bij het huishouden betrekt een door het college verstrekt formulier waarop naam, adres en sociaal-fiscaal nummer van de persoon respectievelijk naam, adres en BTW-nummer van de instantie heeft aangetekend, alsmede het in dat kalenderjaar aan die persoon of die instantie betaalde bedrag;

    • h.

      De budgethouder deelt het college op diens verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verlening van het PGB.

  • 2. Lid 1 onderdeel g is niet van toepassing indien de budgethouder verplicht is tot loonheffing.

  • 3. Het college controleert steekproefsgewijs of de formulieren bedoeld in lid 1 onderdelen e en g naar waarheid zijn ingevuld.

Artikel 28 Verplichtingen PGB overige voorzieningen

Bij de verlening van een PGB worden de budgethouder de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a.

    De budgethouder gebruikt het PGB uitsluitend voor betaling van een voorziening en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten;

  • b.

    De voorziening die wordt ingekocht is een adequate voorziening en is kwalitatief verantwoord;

  • c.

    De budgethouder bewaart de rekening(en) en betalingsbewijs (betalingsbewijzen) gedurende zeven jaren en stelt deze, desgevraagd, ter beschikking van het college;

  • d.

    De budgethouder deelt het college op diens verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verlening van het PGB.

Artikel 29 Beschikking PGB

  • 1. De beschikking tot het verlenen van een PGB bevat, naast de motivering genoemd in artikel 26 van de Wmo, ten minste de volgende gegevens:

    • a.

      De budgetperiode;

    • b.

      Het bruto PGB en de wijze waarop dit budget is berekend;

    • c.

      De wijze waarop de eigen bijdrage wordt berekend;

    • d.

      De wijze waarop het netto PGB wordt berekend;

    • e.

      De wijze waarop voorschotten op het netto PGB worden verleend;

    • f.

      De verplichtingen van de budgethouder;

    • g.

      De voorwaarden (programma van eisen) waaraan de voorziening moet voldoen;

    • h.

      In geval van een PGB voor hulp bij het huishouden, de mededeling dat de in artikel 26 lid 1 onderdeel f bedoelde formulieren door het college worden doorgezonden aan de belastingdienst.

  • 2. Indien de budgetperiode in meer dan één kalenderjaar gelegen is, deelt het college vanaf het kalenderjaar na het jaar waarin het PGB is verleend de budgethouder jaarlijks het bedrag van het bruto PGB voor het in dat jaar gelegen deel van de budgetperiode mede.

Artikel 30 Vaststelling PGB hulp bij het huishouden

  • 1. Na afloop van ieder kalenderjaar wordt het bruto PGB voor het desbetreffende kalenderjaar vastgesteld.

  • 2. Een bij het college ingediend verantwoordingsformulier over de laatste periode in het kalenderjaar, dient als aanvraag tot vaststelling van het bruto PGB.

  • 3. Artikel 4:46 Awb is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Het college vordert onverschuldigd betaalde bedragen van de budgethouder terug of verrekent deze met door hem aan de budgethouder terzake van PGB’s verschuldigde bedragen.

Artikel 31 Vaststelling PGB overige voorzieningen

  • 1. Binnen zes weken na afloop van het kalenderjaar waarin het PGB is verleend, wordt het bruto PGB, nadat is onderzocht of de budgethouder het PGB uitsluitend voor betaling van de in de beschikking toegekende voorziening heeft gebruikt, vastgesteld.

  • 2. Artikel 4:46 Awb is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het college vordert onverschuldigd betaalde bedragen van de budgethouder terug of verrekent deze met door hem aan de budgethouder terzake van PGB’s verschuldigde bedragen.

HOOFDSTUK 8. Slotbepalingen

Artikel 32 Samenhangende afstemming.

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies ex artikel 7.3 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning indien van toepassing – en conform de ICF-standaarden- het volgende onderzocht:

  • a.

    de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

  • b.

    de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

  • c.

    de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

  • d.

    het psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

  • e.

    de sociale omstandigheden van de aanvrager.

Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

Artikel 33 Intrekking

Het in artikel 7.5 lid 4 van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning genoemde bedrag is vastgesteld op € 250,-.

Artikel 34 Indexering

Indien prijsontwikkelingen van de betreffende voorzieningen daartoe aanleiding geven, zullen de bedragen genoemd in dit Besluit worden aangepast. Aanpassing zal ten hoogste 1 maal per jaar plaatsvinden en vooraf worden gepubliceerd.

Artikel 35 Overgangsmaatregel

  • 1. Voor de cliënten die reeds voor 1 januari 2007 een PGB hebben geldt dat zij in 2007 onder het zorgkantoor blijven vallen en per 2008 onder de Wmo.

  • 2. Indicaties voor hulp bij het huishouden blijven doorlopen totdat herindicering heeft plaatsgevonden.

Artikel 36 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1. Het besluit wordt aangehaald als:‘Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning’

  • 2. Het besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2007.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Barendrecht op ………. 2006.
Secretaris Burgemeester
Drs. M.J.A. van Bijnen MBA Drs. J. van Belzen

Bijlagen

Bijlage I: maximalisering PGB

Deze bijlage verwijst naar artikel 17 van het besluit.

Het aantal m2 extra grond waarvoor een gehandicapte een PGB kan ontvangen ingevolge de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning is per vertrek gemaximaliseerd en als volgt bepaald:

Soort vertrek tabel a tabel b

Woonkamer 30 m2 6 m2

Keuken 10 m2 4 m2

1-persoonsslaapkamer 10 m2 4 m2

2- persoonsslaapkamer 18 m2 4 m2

Toiletruimte 2 m2 1 m2

Badkamer:

-wastafelruimte 2 m2 1 m2

-doucheruimte 3 m2 2 m2

Entree/hal/gang 5 m2 2 m2

Berging 6 m2 4 m2

Uitraasruimte 10 m2 4 m2

Toelichting

Tabel a is van toepassing in geval van een aanbouw van een vertrek

Tabel b is van toepassing in geval van uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek

Het aantal m2 verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, dan wel tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort dat bij het nieuw aanleggen van paden, dan wel het aanpassen van bestaande paden ten hoogste voor een PGB in aanmerking komt, bedraagt 20 m2

Bijlage II: PGB voor vervoersvoorzieningen

KERNASSORTIMENT WVG BARENDRECHT VOLGENS CONTRACT

voorbeeld merk/type thans meest gebruikt in betreffende produktgroep

advies PGB

Onderhoud gemiddeld per jaar

afschrijving/eigendom

Merk type

Rolstoelen voorincidenteel gebruik

Minos Alu

450,00

75,00

5 jaar

Rolstoelen voor semi permanent gebruik

Quickie 2 Millenium plus

1150,00

180,00

5 jaar

Actief (sport) rolstoelen

Quickie 2 Millenium

1150,00

180,00

5 jaar

Sportrolstoelen

2350,00

3 jr en eig.

Electrische rolstoelen binnen

Miniflex

4200,00

690,00

5 - 7 jaar

Electrische rolstoelen binnen/buiten

Quickie F55

5300,00

750,00

5-7 jaar

Electrische rolstoelen buiten

Action G40

6000,00

900,00

7 jaar

Scootmobielen

Bec Sterling XS

3800,00

630,00

7 jaar

Kinder handbewogen

Quickie 2 millenium kids

1150,00

180,00

4 jaar

Kindervoorziening electrisch binnen/buiten

Euroflex Wizard

8250,00

1370,00

4 jaar

Kinderfiets, driewieler

Huka AT-B

950,00

140,00

4 jaar

Patientenliften en badliften

Oxford Standaid

3000,00

486,00

5 jaar

Merlin badlift

675,00

110,00

5 jaar

Sanitaire hulpmiddelen

Badoflex Galaxy douchestoel, basismodel

200,00

nvt

eigendom

Sopur Delphin verrijdbare douchestoel

1025,00

nvt

eigendom

Badoflex Bali badplank

40,00

nvt

eigendom

Portaflex 900 toiletverhoger

135,00

nvt

eigendom

Toelichting

Inleiding.

Naast een verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning is er ook een besluit maatschappelijke ondersteuning. In dit besluit zijn alle bedragen, die op basis van de verordening moeten worden vastgesteld. Daarnaast zijn alle regels waarvoor de verordening een delegatiebepaling voor het college bevat in het besluit ingevuld.

Het eerste onderwerp dat in het besluit aan de orde komt is het persoonsgebonden budget. Het Besluit bevat een nadere uitwerking van de samenstelling van alle soorten voorzieningen waarvoor het verstrekken van een PGB mogelijk is.

De invulling van de eigen bijdrageregeling biedt de mogelijkheid om van de Algemene Maatregel van Bestuur afwijkende bedragen te hanteren, zij het binnen het kader van de mogelijkheden die de AMvB biedt.

Per hoofdstuk worden vervolgens alle nog vast te stellen bedragen opgenomen, zodat die ingevuld kunnen worden en het Besluit in overeenstemming is met de verordening.

 

 

HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen omtrent het persoonsgebonden budget.

 

Algemeen.

De systematiek van de Verordening is dat collectieve voorzieningen waaronder het collectief vervoer,  het primaat hebben. Bij collectieve voorzieningen is geen persoonsgebonden budget mogelijk

Voor alle andere voorzieningen geldt dat er een persoonsgebonden budget kan worden gevraagd, waarbij dan de volgende bijzondere regels gelden.

 

 

Artikel 1. Aanvragen van een PGB

Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. Dit kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst.

 

Artikel 2. Afwijzingsgrond

Niet in alle situaties is het mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen. In situaties waar tijdens onderzoek duidelijk wordt dat een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget, kan dit als contra-indicatie worden opgevat.

 

Artikel 3 Inkomen

Voor het inkomensbegrip wordt aangesloten bij de Algemene maatregel van bestuur (AMvB).

 

HOOFDSTUK 2. Eigen bijdragen.

 

Artikel 4 tot en met 7

Hoofdstuk IV van de AMvB gaat over eigen bijdragen en het eigen aandeel bij financiële tegemoetkomingen. In artikel 4.1 van de AMvB  wordt onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen. Lid 2 van artikel 4.1. geeft aan dat het college kan bepalen dat de genoemde bedragen in gelijke mate gewijzigd worden. Ook het percentage van 15% kan door het college naar beneden gewijzigd worden. In dit artikel worden de bedragen genoemd zoals die van toepassing zijn.

 

Artikel 8 Eigen bijdrage voor woonvoorzieningen

Artikel 4.1., lid 3 van de AMvB bepaalt dat bij roerende zaken die in eigendom worden verschaft of bij bouwkundige of woontechnische aanpassingen de eigen bijdrage of het eigen aandeel over maximaal 39 perioden van vier weken gevraagd mag worden. Dit artikel geeft de invulling daarvan.

 

Op grond van de discussienota ‘Eigen bijdrage en de Wmo’ is gekozen voor variant 3. Hierbij wordt de eigen  bijdrage voor de voorzieningen van de Wmo afgestemd op de eigen bijdrage zoals deze ook van toepassing was op de voorziening in de Wvg en de AWBZ. Voor onroerende woonvoorzieningen was sprake van een eigen bijdrage binnen de Wvg. Hierbij werd uitgegaan van het inkomen. Op basis van een inkomensgrens werd vastgesteld dat 25% of 50% van de voorziening beschouwd diende te worden als eigen bijdrage.  Binnen de Wmo zijn de mogelijkheden voor het heffen van een eigen bijdrage beperkt. Er kan gekozen worden voor een vaste inkomensonafhankelijke eigen bijdrage en een inkomensafhankelijk eigen bijdrage. Voor de inkomensafhankelijke eigen bijdrage zijn inkomensgrenzen benoemd (zie artikelen 4-7). Door het laten vervallen van de inkomensonafhankelijke eigen bijdrage en het opleggen van een inkomensafhankelijke eigen bijdrage voor een periode van 1 jaar wordt de ‘oude’ eigen bijdrage regeling uit de Wvg benaderd. Echter in alle gevallen zal dit ook leiden tot situaties waarbij een nadeel ontstaat ten opzichte van de ‘oude’ systematiek. Dit is het gevolg van een beide berekeningswijzen. De eerste gaat uit van een procentueel bedrag (25% of 50%) van de kosten. De Wmo gaat uit van een inkomensafhankelijke bijdrage van 15%, waarbij niet gekeken wordt naar de kostprijs van de feitelijke voorziening. Overigens kan de eigen bijdrage nooit meer zijn dan de kostprijs van de voorziening. 

 

Artikel 9

Voor de toepassing van de eigen bijdrage wordt uitgegaan van variant 3 van de discussienotitie ’Eigen bijdrage en de Wmo’. Hierbij wordt uitgegaan van een eigen bijdrage voor de hulp bij het huishouden en een eigen bijdrage voor onroerende woonvoorzieningen.

De berekeningsystematiek opgenomen in artikel 9 benadert de eigen bijdrage systematiek binnen de Wvg. De kaders van de AMvB maken het niet mogelijk om de ‘oude’ systematiek van de Wvg exact over te nemen.

 

 

HOOFDSTUK 3.  Hulp bij het huishouden.

 

Artikel 10. Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden

In dit artikel wordt aangegeven hoe het persoonsgebonden budget voor de hulp bij het huishouden wordt vastgesteld.

Bij de indicatie wordt uitgegaan van een indeling in klassen zoals ook in de AWBZ gehanteerd werd. Het bedrag wordt gebaseerd op de bij het midden van de klasse behorende aantal uren, vermenigvuldigd met het uurbedrag dat 100% is van het uurbedrag zorg in natura. De hoogte van het uurtarief is gebaseerd op de uitkomsten van de aanbesteding.

 

Toelichting berekening PGB hulp bij het huishouden

Klasse 1: 0 tot en met 1,9 uur per week;

Klasse 2: 2 tot en met 3,9 uur per week;

Klasse 3: 4 tot en met 6,9 uur per week;

Klasse 4: 7 tot en met 9,9 uur per week;

Klasse 5: 10 tot en met 12,9 uur per week;

Klasse 6: 13 tot en met 15,9 uur per week.De vergoeding die u voor elke klasse ontvangt is gebaseerd op het gemiddeld aantal uur per klasse. RekenvoorbeeldVoor klasse 4 wordt de vergoeding gebaseerd op het gemiddelde van 7 en 9,9 uur, dit bedraagt 8,45 uur.

 

Artikel 11.  Ondersteuning voor beheer PGB door SVB

Door de gemeente wordt een overeenkomst gesloten met de SVB voor de ondersteuning van PGB-houders.

 

Artikel 12. Respijtzorg

De mantelzorg wordt meegenomen bij de indicatie van de hulp bij het huishouden. Mantelzorg kan echter niet verplicht worden gesteld. Indien de mantelzorger aangeeft niet meer in staat te zijn om (tijdelijk) de zorg te verlenen zal beoordeeld worden of de geïndiceerde uren dienen te worden aangepast. Hierbij zal ook beoordeeld worden of de mantelzorger op enigerlei wijze ondersteund dient te worden om de zorg te kunnen verlenen.

 

 

HOOFDSTUK 4. Woonvoorzieningen

 

Artikel 13 Hoogte van persoongebonden budget of financiële tegemoetkoming

In artikel 12 is geregeld hoe de financiële tegemoetkoming minus de eigen bijdrage of het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening wordt vastgesteld.

Het gaat daarbij om de kosten van de door het college goedgekeurde offerte. Daarin kan een aantal kosten teruggevonden worden. Te denken valt hierbij aan de kosten van bouw, maar ook aan eventuele kosten architect, kosten van vergunningen en kosten van toezicht.

Door uit te gaan van de kosten van de goedgekeurde offerte is het mogelijk per offerte andere kosten mee te nemen. Zo zullen toezichtkosten bij een kleine verbouwing geen rol spelen. Om welke kosten het zal kunnen gaan zal verder worden uitgewerkt in het Verstrekkingenboek.

 

Artikel 14 Maximalisering woningaanpassing

Voor de toepassing van het primaat van het verhuizen wordt de individueel situatie van de aanvrager beoordeeld. In het verstrekkingenboek zal een checklist worden opgenomen van de factoren waarbij rekening dient te worden gehouden bij de overweging om over te gaan tot het primaat van verhuizen.

Overigens is het bovenstaande niet geheel duidelijk verwoord in de verordening. Het is ook mogelijk om de verordening zo te interpreteren dat een woonvoorziening slechts wordt verstrekt indien deze niet duurder is dan een verhuiskostenvergoeding (€1200,-). Deze laatste interpretatie is echter nooit een bewuste keuze geweest van de Raad. Vooralsnog zal de bovenstaande interpretatie worden uitgevoerd. Bij de eerste herziening van de verordening zal de tekst worden aangepast.

 

Artikel 15 Bezoekbaar maken woning

Voor het bezoekbaar maken van een woning is aangesloten bij de maximale bijdrage zoals die binnen de Wvg gebruikelijk was.

 

Artikel 16 Gereedmelding

In de meeste gevallen is de eigenaar de persoon die aanspraak kan maken op een vergoeding. In geval van huurwoning wordt de huurder als aanvrager geaccepteerd indien de hoogte van de aanpassing beperkt blijft tot een bedrag van € 1.200,-.

 

 

Artikel 17 PGB voor verwerven van grond

Voor een PGB voor woningaanpassingen en de verwerving van grond worden maximale aantallen vierkante meters gehanteerd. De aantallen meters zijn overgenomen uit de Wvg verordening.

 

Artikel 18 Maximale vergoeding voor onderhoud en reparatie

Voor het deze kosten is aangesloten bij de maximale bijdrage zolas die binnen de Wvg gebruikelijk was.

 

Artikel 19 Verhuiskostenvergoeding

Voor deze kosten is aangesloten bij de maximale bijdrage zoals die binnen de Wvg gebruikelijk was.

 

Artikel 20 Meerwaarde woning bij verkoop binnen 5 jaar

Om te voorkomen dat een investering in de vorm van een woningaanpassing ten gelde wordt gemaakt is een anti-speculatiebepaling opgenomen. Hierin is een terugbetalingsverplichting opgenomen bij verkoop van de woning.

 

 

HOOFDSTUK 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

 

Artikel 21 PGB en vervoerskostenvoorziening voor taxi of autokosten

Artikel 21 legt een aantal bedragen vast voor de autokostenvergoeding, de taxikostenvergoeding en de vergoeding van de rolstoeltaxi. Onder welke voorwaarden deze bedragen worden toegekend, volgt uit de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning en zal in de beleidsregels (Verstrekkingenboek) verder worden uitgewerkt. Voor de hoogte van de kosten is aangesloten bij de maximale bijdrage zoals die binnen de Wvg gebruikelijk waren.

Vergoedingen voor autokosten en taxivervoer worden slechts bij hoge uitzondering toegekend. Het primaat van de vervoersvoorzieningen ligt bij het collectief WVG en Ouderenvervoer. Alleen op strikt medische, individuele indicatie kan van deze regel worden afgeweken.

 

Artikel 22 PGB voor scootmobielen of overige vervoermiddelen

Artikel 22 regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan, conform de verordening, van de goedkoopst-adequate voorziening. Als daar sprake van is kan verhoging plaatsvinden met een bedrag noodzakelijk voor onderhoud en reparatie. Het bedrag dat hiervoor beschikbaar wordt gesteld wordt genomen over het gemiddelde bedrag voor onderhoud van soortgelijke verstrekkingen over het een na laatste voorafgaande kalenderjaar. Bij de vaststelling van het PGB is uitgegaan van de huidige kosten van voorzieningen in natura. In de bijlage I is een overzicht opgenomen van de gangbare verstrekkingen.

De voorzieningen in natura zijn relatief goedkoop omdat er ook voorzieningen worden herverstrekt door de leverancier. Dit kan echter als gevolg hebben dat het voor een aanvrager voor een PGB lastig zal zijn een adequate voorziening nieuw aan te schaffen bij een leverancier voor het bedrag dat als PGB wordt verstrekt. Indien echter het PGB wordt afgestemd op nieuwe voorzieningen zal dit leiden tot rechtsongelijkheid. Een PGB’er zal dan bevoordeeld worden ten opzichte van een gebruiker van voorzieningen in natura. Deze laatste zal dan genoegen moeten nemen met een herverstrekte voorziening terwijl een PGB’er een nieuwe voorziening kan aanschaffen.

 

Artikel 23 Aanvullende kosten

De in artikel 23 genoemde aanvullende kosten maken onderdeel uit van de voorziening.

 

Artikel 24 Meerkosten bij vervoersvoorzieningen

Bij de verstrekking van een voorziening die in plaats komt van een algemeen gebruikelijke fiets worden de gebruikelijke kosten van een fiets in mindering gebracht op de voorziening.

 

 

HOOFDSTUK 6         Verplaatsen in en rond de woning

 

Artikel 25 Financiële tegemoetkoming, PGB en de rolstoel

Artikel 25 regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan, conform de verordening, van de goedkoopst-adequate voorziening. Als daar sprake van is kan verhoging plaatsvinden met een bedrag noodzakelijk voor onderhoud en reparatie. De hoogte van het bedrag voor onderhoud en reparatie wordt berekend door het gemiddelde bedrag dat verstrekt wordt voor onderhoud van soortgelijke verstrekkingen te nemen, waarbij uitgegaan wordt van het één na laatste voorafgaande kalenderjaar. Bij de vaststelling van het PGB is uitgegaan van de huidige kosten van voorzieningen in natura. In de bijlage I is een overzicht opgenomen van de gangbare verstrekkingen.

De voorzieningen in natura zijn relatief goedkoop omdat er ook voorzieningen worden herverstrekt door de leverancier. Dit kan echter als gevolg hebben dat het voor een aanvrager voor een PGB lastig zal zijn een adequate voorziening nieuw aan te schaffen bij een leverancier voor het bedrag dat als PGB wordt verstrekt. Indien echter het PGB wordt afgestemd op nieuwe voorzieningen zal dit leiden tot rechtsongelijkheid. Een PGB’er zal dan bevoordeeld worden ten opzichte van een gebruiker van voorzieningen in natura. Deze laatste zal dan genoegen moeten nemen met een herverstrekte voorziening terwijl een PGB’er een nieuwe voorziening kan aanschaffen.

 

 

HOOFDSTUK 6         Verplaatsen in en rond de woning

 

Artikel 26 Periode en voorschot

Dit artikel regelt de periode waarvoor het PGB wordt verleend, de budgetperiode. Deze periode start op de dag waarop de budgethouder op hulp bij het huishouden is aangewezen, maar niet eerder dan de dag waarop de aanvraag is ingediend, en loopt tot de dag die door het college, als orgaan dat met de uitvoering van de Wmo is belast, wordt bepaald. In beginsel loopt deze periode tot het einde van het kalenderjaar, maar kan ook over het kalenderjaar heen doorlopen en lopen tot het einde van bijvoorbeeld het volgende kalenderjaar.

Het college dient een verleend PGB ambtshalve aan de budgethouder te bevoorschotten. In

artikel 27 is geregeld dat de budgethouder aan het college verantwoording aflegt over het gebruik van de in die periode verleende voorschotten. Het college gaat, op basis van die verantwoording, na of de voorschotten zijn gebruikt voor de ondersteuning bij of overname van activiteiten waarvoor het PGB is verleend.

Indien dit niet het geval is, zendt het college de budgethouder binnen zes weken na ontvangst van het verantwoordingsformulier een mededeling, waarin het aangeeft van mening te zijn dat de verantwoorde betalingen niet voor een PGB in aanmerking komen. Deze mededeling is geen beschikking in de zin van de Awb. Dit betekent dat de budgetverlening en de voorschotvaststelling ongewijzigd blijven. De budgethouder kan ervoor kiezen in het restant van de budgetperiode een bedrag ter grootte van het verkeerd bestede bedrag alsnog wèl aan ondersteuning bij of overname van activiteiten waarvoor het PGB is verleend, te besteden, in welk geval het bedrag kan meetellen voor de uiteindelijke vaststelling van het PGB.

 

Artikel 27 en 28 Verplichtingen

Lid 1 van dit artikel bevat een opsomming van de verplichtingen die het college de

budgethouder bij de verlening van het PGB dient op te leggen. Allereerst betreft dit de

verplichting om het PGB niet anders te besteden, dan voor betaling van ondersteuning bij of

overname van activiteiten en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten (onderdeel a). Bij met de betaling van een huishoudelijke voorziening noodzakelijk verbonden kosten dient onder meer te worden gedacht aan secundaire arbeidsvoorwaarden van de verlener van huishoudelijke hulp - tot het bij cao overeengekomen niveau - voor het geval de budgethouder werkgever is.

De budgethouder-werkgever doet er verstandig aan zich te verzekeren tegen de risico's van het doorbetalen van het loon van de verlener van huishoudelijke hulp bij ziekte, en tegen het risico van een hoge WAO-premie bij arbeidsongeschiktheid. De werkgever-budgethouder zal zijn administratie kosteloos kunnen uitbesteden aan de SVB. Deze organisatie zal ook - voor de budgethouder kosteloze - verzekeringen tegen eerdergenoemde risico's aanbieden. Een budgethouder die hier geen gebruik van wenst te maken, zal de risico’s zelf moeten dekken. De premies voor dergelijke verzekeringen zijn derhalve niet te zien als met de betaling van de voorziening noodzakelijk verbonden kosten.

 

 

Artikel 29 Beschikking

Lid 1 somt op wat ten minste in de verleningsbeschikking dient te staan.

Het is van belang dat de budgethouder in het nieuwe kalenderjaar de exacte hoogte van het in dat jaar te besteden bedrag verneemt. Lid 2 bepaalt dat het college hem van dat bedrag op de hoogte brengt.

 

Artikel 30 en 31 Vaststelling

De beschikking tot verlening van een PGB geeft de budgethouder het recht op een PGB, onder de voorwaarde dat hij zich aan de verplichtingen houdt. Pas de beschikking tot

budgetvaststelling geeft de budgethouder een onvoorwaardelijk recht op PGB. De vaststelling van het PGB vindt na ieder kalenderjaar plaats, met dien verstande dat de laatste vaststelling na het einde van de budgetperiode plaatsvindt indien die budgetperiode niet op 31 december eindigt. De vaststelling geschiedt binnen zes weken na de ontvangst van het verantwoordingsformulier over de laatste periode, welk formulier op zijn beurt binnen zes weken na het eind van het laatste kwartaal in een kalenderjaar respectievelijk in de budgetperiode moet zijn ingediend. Om de budgethouder niet met onnodig papierwerk te

belasten, is in het derde lid geregeld dat de indiening van dit verantwoordingsformulier tevens de aanvraag tot vaststelling van het PGB behelst. Dient de budgethouder geen

verantwoordingsformulier over de laatste periode in, dan handelt hij in strijd met zijn

verplichtingen zodat de verleende PGB verlaagd kan worden.

 

 

HOOFDSTUK 8. Advisering en samenhangende afstemming.

 

Artikel 32 Samenhangende afstemming

In de Wmo staat dat  bepaald moet worden op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Hierbij is aangesloten bij de eisen die het Zorgindicatiebesluit stelt ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het college een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen besluit kan nemen.

 

Artikel 33 Intrekking

Indien achteraf blijkt dat een PGB niet is gebruikt waarvoor het is verleend blijft intrekking van het besluit achterwege als het PGB niet meer bedroeg dan € 250,-. Deze bepaling is opgenomen vanuit efficiency overwegingen. Intrekking en terugvordering zullen meer kosten dan de genoemde grens.

 

Artikel  34 Indexering

Bij de indexering wordt aangesloten bij de bepaling zoals die was opgenomen in de Wvg verordening.

 

Artikel 35 Overgangsrecht

Voor het overgangsrecht is de wettekst van de Wmo het uitgangspunt. Na herindicatie zal de Wmo in werking treden. Voor de PGB houders zal echter het recht van de oude indicatie doorlopen tot 1 januari 2008.

Lid 2 is ingevoegd ten behoeve van de rechtszekerheid van de klant. Op grond van de Wmo dient de gemeente voor 1 januari 2008 een herindicatie uit te voeren. Mocht de gemeente hebben verzuimd om deze indicatie voor 1 januari 2008 uit te voeren dan zal de oude indicatie doorlopen.