Regeling vervallen per 01-01-2015

Re-integratieverordening 2009

Geldend van 21-09-2012 t/m 31-12-2014

Intitulé

Re-integratieverordening 2009

De raad van de gemeente Barendrecht;

 

Overwegende dat op grond van artikel 8, lid 1, sub a, Wet Werk en Bijstand (WWB), artikel 35, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), en artikel 35, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), de raad bij verordening regels stelt met betrekking tot het ex artikel 7, WWB, artikel 34, IOAW, en artikel 34, IOAZ, bieden van ondersteuning bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling;

 

gezien het advies van de commissie Samenleving;

 

gelet op de WWB,  de IOAW en de IOAZ;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 4 november 2008;

 

Besluit in te trekken de Reïntegratieverordening, vastgesteld bij raadsbesluit van 19 december 2005:

 

 

Vast te stellen:

 

De Re-integratieverordening 2009

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet Werk en Bijstand (WWB) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2. Deze verordening verstaat onder:

    • a.

      de wet: de Wet Werk en Bijstand (Hierna WWB - wet van 9 oktober 2003, Stb. 2003, 375);

    • b.

      IOAW:  de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers;

    • c.

      IOAZ:    de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen;

    • d.

      uitkeringsgerechtigde: degene die een periodieke uitkering voor levensonderhoud ontvangt op grond van de WWB, de IOAW of de IOAZ;

    • e.

      Anw-er: persoon die een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet ontvangt en die als werkloze werkzoekende staat ingeschreven bij het Centrum Werk en Inkomen;

    • f.

      niet-uitkerings-gerechtigde (Nug-er):   een persoon als bedoeld in artikel 6, sub a, van de wet, maar ouder dan 18 jaar.

    • g.

      belanghebbende: een persoon die behoort tot de doelgroep en die aanspraak maakt op ondersteuning of aan wie ondersteuning wordt geboden;

    • h.

      werknemer:      belanghebbende die een dienstverband heeft met een werkgever die daarvoor subsidie ontvangt op grond van deze verordening of diegene met een arbeidsovereenkomst die op basis van deze verordening is gecreëerd;

    • i.

      doelgroep: de personen aan wie op grond van artikel 7, lid 1, sub a, van de wet door het college ondersteuning kan worden geboden;

    • j.

      voorzieningen: voorzieningen bedoeld in artikel 7, lid 1 sub a, van de wet, een instrument binnen een re-integratietraject dat ingezet wordt om belemmeringen bij aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid weg te nemen;

    • k.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barendrecht;

    • l.

      arbeidsovereenkomst: een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht waarbij de werknemer gedetacheerd kan worden bij een instantie of bedrijf in de collectieve of marktsector. Met een arbeidsovereenkomst wordt gelijkgesteld een aanstelling op grond van het ambtenarenrecht;

    • m.

      vrijwilligerswerk: het verrichten van onbetaalde maatschappelijk nuttige activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of zelfstandige maatschappelijke participatie;

    • n.

      werkstage: stage als bedoeld in artikel 11, van deze verordening;

    • o.

      traject: een met de belanghebbende overeengekomen, dan wel door het college aan hem opgelegd geheel van activiteiten gericht op het verkrijgen van betaalde arbeid;

    • p.

      wettelijk minimumloon: het wettelijk minimumloon dat van toepassing is op de werknemer, exclusief werkgeverslasten, zoals omschreven in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

    • q.

      algemeen geaccepteerde arbeid: werk dat algemeen maatschappelijk aanvaard is en niet ingaat tegen de integriteit, gezondheid en belastbaarheid van de persoon.

Artikel 2. Opdracht aan het college

  • 1. Het college biedt ondersteuning aan belanghebbenden bij arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college zorgt voor een voldoende gevarieerd aanbod van re-integratie-instrumenten. Het college houdt daarbij rekening met de aard en omvang van door het college te bepalen doelgroepen en de voorzieningen die het meest geschikt zijn voor de leden van die doelgroepen.

  • 3. Het college kan bij het bepalen van het aanbod aan voorzieningen prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en met maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.

  • 4. Het college bevordert de beschikbaarheid van voorzieningen voor de opvang van kinderen jonger dan 12 jaar voor belanghebbende, voor zover die opvang nodig is voor het volgen van een traject of voor deelname aan een voorziening, of voor het bereiken van het doel van een traject of een voorziening.

Artikel 3. Re-integratiebeleid

  • 1.  Jaarlijks stelt het college voor 1 april een re-integratiebeleid vast, waarin wordt aangegeven:

    • a.

      een omschrijving van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen;

    • b.

      een omschrijving van het inkoopbeleid;

    • c.

      het beschikbare budget en een verdeling van de beschikbare middelen over de voorzieningen.

  • 2. In het jaar volgend op de looptijd van het re-integratieplan doet het college verslag aan de raad van de resultaten.

Hoofdstuk 2. Doel en Doelgroep

Artikel 4. Doel van de ondersteuning

Het college biedt aan een belanghebbende ondersteuning bij het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid, of als dat doel niet bereikbaar is, bij zelfstandige maatschappelijke participatie.

Artikel 5. Vorm van de ondersteuning

  • 1. Het college stelt voorzieningen beschikbaar, die een traject ondersteunen.

  • 2. Onder voorzieningen worden verstaan: een onderzoek naar en verslag over de mogelijkheden van de belanghebbenden, aanbodversterking, begeleiding, loonkostensubsidies, bemiddeling, bevordering van zelfstandige maatschappelijke participatie, een betaalde of onbetaalde arbeidsplaats, stimuleringspremie, scholing, bevordering zelfstandig ondernemerschap, kinderopvang, schuldhulpverlening en nazorg.

  • 3. Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in artikel 9 van de wet, onderscheidenlijk artikel 37 van de IOAW en de IOAZ, niet nakomt;

    • b.

      indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet;

    • c.

      indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening;

    • d.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

  • 4. Bij de inzet van voorzieningen wordt gekozen voor die voorzieningen die via de kortst mogelijke weg en met inzet van zo min mogelijk middelen adequaat en toereikend zijn voor het doel dat beoogd wordt.

  • 5. Voorzieningen die gericht zijn op de arbeidsinschakeling worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is.

Artikel 6. Onderzoek

Het college kan voordat besloten wordt tot een traject of tot de inzet van re-integratie-instrumenten een onderzoek doen of laten doen naar de mogelijkheden van de belanghebbende en naar de geschiktheid voor hem van de re-integratie-instrumenten of andere vormen van begeleiding.

Artikel 7. Verplichitingen

Onverminderd de verplichtingen die gelden op grond van de wet of van andere wetten gelden voor de belanghebbende de volgende verplichtingen:

  • a.

    het verstrekken van de inlichtingen aan het college die nodig zijn voor het bepalen van een geschikt traject of een geschikte voorziening;

  • b.

    het verlenen van medewerking aan een onderzoek als bedoeld in artikel 6;

  • c.

    het naar vermogen deelnemen aan de verschillende onderdelen van het traject;

  • d.

    na te laten wat de realisatie van het doel van het traject of van de voorzieningen belemmert;

  • e.

    het ondertekenen en daarmee akkoord gaan van een trajectovereenkomst;

  • f.

    het anderszins zorgdragen dat het slagen van een traject wordt bevorderd.

Artikel 8. Criteria ontheffing arbeidsplicht

  • 1. Het college kan met inachtneming van artikel 9, lid 2, van de wet, onderscheidenlijk artikel 37a van de IOAW en de IOAZ bepalen dat belanghebbende tijdelijk, geheel of gedeeltelijk, ontheffing wordt verleend van de in artikel 7 van deze verordening genoemde verplichtingen, indien:

    • a.

      de combinatie van zorg en arbeid of de combinatie van zorg en een voorziening niet mogelijk is voor alleenstaande ouders;

    • b.

      belanghebbende om psychische dan wel medische redenen niet in staat is om te werken;

  • 2. Ontheffing van de arbeidsplicht  wordt slechts voor een door het college beperkte, maar exact benoemde, periode verleend.

  • 3. Op basis van een herbeoordeling kan het college besluiten een ontheffing na afloop van de vastgestelde periode te verlengen.

Hoofdstuk 3. Werk als instrument voor re-integratie

Afdeling 1. Vrijwilligerswerk en werk met behoud van uitkering

Artikel 9. Vrijwilligerswerk (sociale activering)

  • 1. Vrijwilligerswerk kan een onderdeel zijn van een traject gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Vrijwilligerswerk heeft als doel de belanghebbende, met behoud van uitkering, werkritme op te laten doen of te laten behouden.

  • 3. Vrijwilligerswerk wordt alleen verricht bij organisaties zonder winstoogmerk.

  • 4. Deze voorziening wordt pas ingezet wanneer door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat de belanghebbende geen perspectief of pas op middellange of lange termijn een reëel perspectief heeft op regulier werk en dat inzet van de voorziening wenselijk is.

Artikel 10. Werkstages

  • 1. Een werkstage kan een onderdeel zijn van een traject gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. De werkstage heeft als doel de belanghebbende, met behoud van uitkering, door middel van een stage werkervaring en werkritme op te laten doen.

  • 3. Deze voorziening kan ingezet worden wanneer door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat de belanghebbende op korte of middellange of lange termijn een reëel perspectief heeft op regulier werk en een stage geïndiceerd is.

  • 4. De werkstage duurt maximaal zes maanden en kan indien noodzakelijk nog met zes maanden worden verlengd.

  • 5. Voor de werkstage kan van de stagebiedende instelling of van het stagebiedende bedrijf een stagevergoeding worden gevraagd.

Afdeling 2. Subsidies voor de werkgever

Artikel 11. Doel van de subsidies voor de werkgever

Het college kan een loonkostensubsidie aan een werkgever verstrekken om daarmee het opdoen van werkervaring of de overgang naar een reguliere functie bij betreffende werkgever voor een belanghebbende mogelijk te maken.

Artikel 12 Duur en hoogte

  • 1. De duur en hoogte van de subsidie wordt door het college vastgesteld op basis van een individuele afweging ten aanzien van de betreffende belanghebbende.

  • 2. De loonkostensubsidie wordt slechts uitbetaald voor zover de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk van kracht is en naar rato van een voltijds dienstverband.

  • 3. De duur van de subsidie bedraagt minimaal een periode van zes maanden en maximaal 24 maanden.

  • 4. Het college kan de subsidie voor onbepaalde tijd opzeggen of wijzigen met in achtneming van een termijn of opzegtermijn van maximaal zes maanden.

  • 5. De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 50% van het voor belanghebbende geldende wettelijk minimum loon over de duur waarvoor subsidie is toegekend.

Artikel 13. Aanvullende voorwaarde

  • 1. Aan de loonkostensubsidie wordt de voorwaarde verbonden dat een trajectplan door werkgever en belanghebbende wordt opgesteld waarin de voorgenomen ontwikkeling van de belanghebbende wordt vastgelegd.

  • 2. De werkgever en belanghebbende kunnen bij het opstellen van het traject door het college worden ondersteund.

  • 3. Het trajectplan moet door het college worden goedgekeurd.

  • 4. Het college kan de voorwaarde opleggen dat na beëindiging van de subsidie belanghebbende in dienst dient te treden bij de werkgever.

Artikel 14. De aanvraag

  • 1. De loonkostensubsidie dient vóór aanvang van het dienstverband te worden aangevraagd.

  • 2. Door aanvang van het dienstverband na de datum van aanvraag, maar voor de datum van toekenning, ontstaat geen automatisch recht op een loonkostensubsidie.

  • 3. Op de verlening van een loonkostensubsidie is afdeling 4.2.3. van de Algemene Wet Bestuursrecht van toepassing.

Artikel 15. Samenloop van subsidies

Geen subsidie wordt verstrekt voor kosten waarvoor, al dan niet door het college, al langs andere weg subsidie wordt verstrekt.

Artikel 16. Definitieve vaststelling

Het college stelt de definitieve loonkostensubsidie telkens na afloop van het kalenderjaar of na afloop van de overeengekomen periode vast op basis van de door het college te bepalen en door de werkgever aan te leveren documenten.

Artikel 17. Voorschotten

  • 1. Het college kan voorschotten verstrekken als aan de voorwaarden van de subsidieverstrekking, zoals bedoeld in artikel 13 en 14, is voldaan.

  • 2. Voorschotten worden direct verrekend met de definitief vastgestelde subsidie. Als een werkgever meerdere subsidies ontvangt, kunnen voorschotten op de ene subsidie met een definitief vastgestelde andere subsidie op grond van deze verordening worden verrekend.

Artikel 18. Nadere regels

  • 1. Het college kan nadere regels met betrekking tot de aan het verstrekken van loonkostensubsidies te stellen voorwaarden vaststellen.

  • 2. Het college kan een subsidieplafond vaststellen voor de subsidies aan werkgevers.

  • 3. Het college kan de uitvoering van de artikelen 9 tot en met 17 opdragen aan een private rechtspersoon.

Hoofdstuk 4. Scholing

Artikel 19. Scholing

  • 1. Het college kan een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Voor de scholing die wordt aangeboden gelden de navolgende voorwaarden:

    • a.

      De scholing dient te zijn gericht op het behalen van een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt;

    • b.

      Andere scholing dient kortdurend te zijn en gericht op snelle arbeidsinschakeling;

    • c.

      De goedkoopste scholingsmogelijkheid dient te worden benut;

  • 3. Voor Nug-ers en Anw-ers geldt daarnaast de aanvullende voorwaarde dat belanghebbende zich beschikbaar dient te stellen voor de arbeidsmarkt voor tenminste 20 uur per week.

Hoofdstuk 5. Afstemming

Artikel 20. Afstemming

  • 1. Een persoon die door het college een voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken, en wel op zodanige wijze dat uitstroom naar betaalde arbeid onverkort kan plaatsvinden.

  • 2. De persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, artikel 7, evenals de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden, na te komen.

  • 3. Het college kan een belanghebbende die deelneemt aan een voorziening, een uitkering conform de WWB, IOAW of IOAZ ontvangt en die niet voldoet aan het gestelde in lid 1 of lid 2, een verlaging opleggen conform wat hierover is bepaald in de Afstemmingsverordening.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 21. Beleid

Het college stelt ten behoeve van de uitvoering van deze verordening nadere regels vast.

Artikel 22. Intrekking oude verordening

De Reïntegratieverordening van 19 december 2005 wordt ingetrokken.

Artikel 23. Inwerktreding

Deze verordening treedt in werking 1 dag na bekendmaking.

Artikel 24. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Re-integratieverordening 2009”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering
van de raad van de gemeente Barendrecht
van
Degriffier,                                                                                                     De voorzitter 
Mevrouw mr. G.E. Figge          drs. J. van Belzen
 

Toelichting op de wijziging van de re-integratieverordening

Artikel 5               Vorm van ondersteuning

 

De WWB biedt de mogelijkheid (Art. 31 lid 2.j.) om een premie te verstrekken “met het oog op het bevorderen van positief gedrag gericht op uitstroom naar betaalde arbeid.”

De voorzieningen die in het kader van de re-integratie worden ingezet zijn in de verordening samengevat in artikel 5, lid2 :

een onderzoek naar en verslag over de mogelijkheden van de belanghebbenden, aanbodversterking, begeleiding, loonkostensubsidies, bemiddeling, bevordering van zelfstandige maatschappelijke participatie, een betaalde of onbetaalde arbeidsplaats, scholing, bevordering zelfstandig ondernemerschap, kinderopvang, schuldhulpverlening en nazorg.

 

Door in artikel 5, lid 2 de term ‘stimuleringspremie’ toe te voegen  is het mogelijk de premie in  de gemeente Barendrecht te verstrekken.

 

In het huidige voorzieningenpakket komt de premie dus niet voor. Dat komt omdat tot nu toe vooral is ingezet op het aanbieden van cursussen, stages e.d. om mensen weer te laten uitstromen naar de reguliere arbeidsmarkt zodat ze weer zelfstandig in hun bestaan kunnen voorzien. Bovendien werd verondersteld dat het verstrekken van een premie er toe zou kunnen leiden dat mensen er financieel op achteruitgaan als ze gaan werken omdat inkomsten uit arbeid plus de premie consequenties zouden hebben voor huur- en zorgtoeslag, kwijtschelding van gemeentelijke belastingen e.d. (de zogenaamde armoedeval).

 

Nader onderzoek heeft uitgewezen dat veel gemeenten inmiddels een stimuleringspremie hanteren als re-integratie-instrument. Daarbij zijn de volgende overwegingen van belang.

de belastingdienst geeft aan dat de stimuleringspremie onbelast is als deze niet wordt verstrekt als periodieke uitkering maar in de vorm van een eenmalige betaling; daarmee is ook duidelijk dat de premie op die manier verstrekt geen effect heeft op andere inkomensafhankelijke regelingen zoals huur- en zorgtoeslag;

een premie is bedoeld om mensen die vanuit een uitkeringssituatie door diverse inspanningen weer uitstromen naar de arbeidsmarkt, te laten zien dat zij er daardoor behalve in maatschappelijke positie ook in financieel opzicht op vooruit gaan; dat is vooral van belang omdat daarmee de eerder genoemde armoedeval juist kan worden voorkomen of verzacht; immers als het iemand lukt om weer aan het werk te gaan maar door het wegvallen van een deel van de toeslagen gaat hij/zij er niet op voorruit of zelfs op achteruit, dan is juist op dat moment een stimuleringspremie van belang om het vol te houden;

de toe te kennen premie bedraagt per 1 juli 2008 hooguit  € 2.184,- per kalenderjaar; als meerdere jaren achtereen een premie zou worden verstrekt dan moet voor elke nieuwe premie een nieuw besluit worden genomen, op basis van nieuwe omstandigheden in de voortgang van de re-integratie van de belanghebbende; het is dus uitdrukkelijk niet de bedoeling dat de premie een structureel karakter draagt;

 

Op basis van het vorenstaande en signalen vanuit het Cliëntenplatform wordt voorgesteld het toekennen van een premie als mogelijkheid in te voeren. Daarbij wordt er van uit gegaan dat de premie als een stimulans werkt om de geaccepteerde arbeidsplaats vol te houden en als compensatie voor eventueel wegvallende toeslagen. Gezien de beperkte financiële middelen is overwogen niet op het wettelijk maximum bedrag te gaan zitten van  € 2.184,- maar een premie te verstrekken na een half jaar van  € 500,- en na een jaar van  € 1.000,-

Bovendien willen we de premie in principe alleen verstrekken als iemand volledig uitstroomt uit de bijstand en dat gedurende een bepaalde periode volhoudt. Alleen als iemand aantoonbaar wegens medische redenen slechts een beperkt aantal uren kan werken maar dat dan ook gedurende die periode volhoudt zou zij/hij eveneens voor die gedeeltelijke uitstroom uit de bijstand “beloond” kunnen worden.

Om duurzame uitstroom uit de bijstand te bevorderen wordt voorgesteld de premie te verstrekken nadat betrokkene de arbeidsplaats een half jaar heeft volgehouden en nog een keer na een jaar. Voor die vestrekking na een jaar moet zoals eerder opgemerkt wel een nieuw besluit worden genomen.

 

Voor de uitvoering zal het college een beleidsregel vaststellen om aan een nader gedefinieerde groep van personen die na  bepaalde inspanningen in staat zijn gebleken een reguliere arbeidsplaats te behouden, een stimuleringpremie te verstrekken.

 

Artikel 8               Criteria ontheffing arbeidsplicht

 

Nu staat nog in de verordening dat belanghebbende kan worden ontheven van de arbeidsplicht als hij/zij een inburgeringstraject volgt in het kader van de Wet inburgering Nieuwkomers; inmiddels is deze wet vervangen door de Wet inburgering (WI) en bovendien is daarin geregeld: “werk gaat boven inburgering”; dat betekent dat het volgen van een inburgeringstraject geen belemmering mag vormen voor het aanvaarden van werk; de betreffende bepaling moet dus uit de verordening worden verwijderd.

 

 

Artikel 9               Vrijwilligerswerk (sociale activering)

Lid 1 is tekstueel aangepast om niet in tegenspraak te zijn met lid 4.

 

 

Artikel 20            Afstemming

Artikel 20 en Hoofdstuk 5 van de verordening dienen als titel te krijgen: Afstemming.

Voor het onderdeel terugvordering (terugvorderen van de gemaakte kosten wanneer belanghebbende zich niet aan de opgelegde verplichtingen houdt) moet een nieuwe beleidsregel worden geformuleerd omdat terugvordering op grond van de WWB c.q. de verordening is uitgesloten. De juridische mogelijkheden worden onderzocht om de mogelijkheid van terugvordering te realiseren via op te stellen overeenkomsten tussen een trajectdeelnemer en de gemeente. De terugvordering is dan gebaseerd op het civiele recht (artikel 203 BW, boek 6.)