Regeling vervallen per 01-06-2012

Welstandsnota 2007

Geldend van 13-05-2011 t/m 31-05-2012 met terugwerkende kracht vanaf 26-04-2011

Intitulé

Welstandsnota 2007

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Welstandsbeleid

Wie in Nederland iets wil bouwen of verbouwen van enig formaat heeft daarvoor een bouwvergunning nodig. Burgemeester en wethouders mogen (en moeten!) die bouwvergunning verlenen als een bouwaanvraag aannemelijk maakt dat een bouwplan voldoet aan het bouwbesluit en de bouwverordening. Daarnaast moet een bouwplan voldoen aan het bestemmingsplan en aan redelijke eisen van welstand. Dit laatste is de wettelijke grondslag voor de toets van, kort gezegd, het uiterlijk van een bouwwerk op zich en in verband met de omgeving waarin het bouwwerk wordt opgericht.

In het verleden werd deze toets verricht op basis van tamelijk globale criteria, waardoor vaak ook de adviezen van de welstandscommissie niet concreet waren. De regering heeft zich afgevraagd of het mogelijk was om een duidelijk kader te creëren, waarbinnen de advisering van welstand plaatsvindt. In de herziening van de Woningwet (Ww) die op 1 januari 2003 van kracht is geworden, is geprobeerd op deze vraag een antwoord te geven. In deze herziening werd een groot aantal categorieën kleinere bouwwerken bouwvergunningsvrij en daarmee ook welstandsvrij. Verder werd het mogelijk om voor kleinere bouwvergunningplichtige bouwwerken zogenaamde sneltoetscriteria op te stellen. Voor wat betreft de overige (reguliere) welstandscriteria werden gemeenten geacht deze neer te leggen in een door de gemeenteraad vastgestelde welstandsnota. Aan dit beleidsdocument is een juridisch zwaar gewicht toegekend. Het ontbreken van een welstandsnota heeft namelijk als gevolg dat preventieve welstandstoetsing in het geheel niet meer mogelijk is.

1.2 Aanleiding

De gemeente Barneveld is zich ervan bewust dat ruimtelijke kwaliteitszorg ook een taak van de gemeentelijke overheid is, waarbij de welstandstoets een belangrijke rol vervult. Op 25 mei 2004 is daarom door de gemeenteraad de welstandsnota vastgesteld. Bij de vaststelling is reeds aangegeven dat de welstandsnota een dynamisch beleidsdocument is, dat periodiek moet worden geëvalueerd en bijgesteld.

Een eerste evaluatie heeft eind 2005 plaatsgevonden door middel van een quickscan. Deze is uitgevoerd om te kijken naar de uitwerking van de welstandsnota in de praktijk. Naar aanleiding hiervan heeft bijstelling van het welstandsbeleid plaatsgevonden in de vorm van de notitie welstandsvrij bouwen die is vastgesteld door de gemeenteraad op 27 juni 2006. De bijstelling van het beleid houdt kort gezegd in, dat een beperkt aantal categorieën bouwwerken onder voorwaarden welstandsvrij kan worden gebouwd. In deze notitie is reeds aangegeven dat er nog een meer integrale herziening van de welstandsnota volgt. Met het opstellen van de Welstandsnota 2007 is hier invulling aan gegeven.

1.3 Doel van de Welstandsnota 2007

Zoals al eerder genoemd, beoogt de welstandsnota een dynamisch beleidsdocument te zijn. Dit houdt in dat het welstandsbeleid moet kunnen worden aangepast wanneer er ontwikkelingen zijn die daarom vragen. Met de vaststelling van de Welstandsnota 2007 ontstaat er een actueel beleidskader waarin ruimte is gecreëerd voor nieuwe ontwikkelingen.

Hierbij valt onder andere te denken aan:

  • Innovaties in de agrarische sector;

  • Differentiatie van welstandsniveaus;

  • Functieveranderingsbeleid voor het buitengebied;

  • Deregulering.

Naast het feit dat er ruimte gecreëerd wordt voor nieuwe ontwikkelingen is bij de totstandkoming van de Welstandsnota 2007 ook aandacht besteed aan een betere werkbaarheid van de nota. Deze betere werkbaarheid ontstaat doordat in de Welstandsnota 2007 de beleidsregels centraal staan en achtergrondinformatie zoveel mogelijk is weggelaten. Hierdoor is de Welstandsnota 2007 zo’n 100 pagina’s dunner dan de vorige versie.

Tenslotte zijn in de Welstandsnota 2007 beeldkwaliteitplannen opgenomen. Hiermee hebben de welstandsnormen uit de beeldkwaliteitplannen een juridische status gekregen zodat bouwplannen er normatief aan getoetst kunnen worden.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat de uitleg over de advisering van de welstandscommissie omtrent bouwplannen. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 aangegeven hoe de welstandstoetsing plaatsvindt. Daarna worden in hoofdstuk 4 de beleidsregels beschreven zoals die gelden voor de verschillende gebieden en objecten. In hoofdstuk 5 zijn de objectgerichte welstandscriteria opgenomen; in hoofdstuk 6 zijn de gebiedsgerichte criteria opgenomen. Hoofdstuk 7 geeft aan hoe met nieuwe projecten moet worden omgegaan, terwijl hoofdstuk 8 de excessenregeling bevat. Hoofdstuk 9 geeft de algemene welstandscriteria weer.

Voorts is een aantal bijlagen bijgevoegd. Bijlage a geeft een begripsomschrijving. De tekst algemene criteria is opgenomen in bijlage b. Daarnaast zijn in bijlage c de in de nota genoemde figuren en kaarten opgenomen.

Tot slot zijn de sneltoetscriteria in een aparte bijlage (bijlage d) bijgevoegd.

Hoofdstuk 2 Welstandsadvisering (Dit hoofdstuk is bij raadsbesluit van 26 april 2011 buiten werking verklaard)

2.1 De toetsing van bouwaanvragen

Het college van burgemeester en wethouders is verplicht om vergunningplichtige bouwwerken te toetsen aan redelijke eisen van welstand. Deze toets moet plaats hebben aan de hand van in een welstandsnota vastgelegde criteria. Bovendien is bij het ontbreken van zo’n -door de gemeenteraad vast te stellen- nota welstandstoetsing niet mogelijk. In geval van een reguliere bouwvergunning zijn burgemeester en wethouders verplicht om een advies te vragen aan een onafhankelijke welstandscommissie. Bij een lichte bouwvergunning kan het college ervoor kiezen om de welstandscommissie om advies te vragen; verplicht is dat niet. In Barneveld is ervoor gekozen om ook de verzoeken om een lichte bouwvergunning voor te leggen aan de welstandscommissie.

In het kader van de gefaseerde vergunningverlening, waarbij aan vergunningaanvragers van reguliere bouwvergunningen de mogelijkheid van een welstandstoets wordt geboden, kan op basis van voorlopige schetsen een welstandsoordeel van burgemeester en wethouders worden gevraagd.

2.2 Het welstandsadvies

Het welstandsadvies moet tot stand komen in een openbare vergadering van de welstandscommissie. Het advies dient, zeker in geval van een negatief advies, voldoende te worden gemotiveerd.

Burgemeester en wethouders kunnen, ook weer met redenen omkleed, bij het besluit de bouwvergunning al dan niet te verlenen afwijken van het advies van de commissie. Deze afwijking is mogelijk als zij van oordeel zijn dat de welstandscommissie de welstandscriteria niet juist heeft geïnterpreteerd of toegepast. Dat is dan een afwijking op welstandsgronden waarvoor burgemeester en wethouder de eigen welstandscommissie eerst de mogelijkheid bieden voor een heroverweging en daarna een second opinion kunnen vragen aan een andere deskundige.

Op grond van artikel 44, lid 1, van de Woningwet kunnen burgemeester en wethouders, als een bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand, besluiten de bouwvergunning toch te verlenen als zij menen dat daarvoor andere redenen zijn, bijvoorbeeld van economische of maatschappelijke aard. Deze afwijking van het welstandsadvies moet in de bouwvergunning deugdelijk worden gemotiveerd.

Op advies van de welstandscommissie kunnen burgemeester en wethouders eventueel incidenteel afwijken van de gebieds- en objectgerichte welstandscriteria. Dit kan bijvoorbeeld bij plannen die niet voldoen aan de vastgelegde criteria, maar toch niet in strijd zijn met redelijke eisen van welstand. Het bouwplan voldoet in dat geval wel aan de algemene welstandscriteria uit hoofdstuk 9.

2.3 De welstandscommissie

De wettelijke taak van de welstandscommissie is het uitbrengen van adviezen aan burgemeester en wethouders over de vraag of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk waarvoor een aanvraag om bouwvergunning is ingediend, in strijd zijn met redelijke eisen van welstand. Het welstandsadvies is gebaseerd op de in deze welstandsnota genoemde criteria.

De welstandscommissie stelt jaarlijks een verslag op van de werkzaamheden voor de gemeenteraad.

Samenstelling, inrichting en werkwijze van de welstandscommissie zijn overigens geregeld in de gemeentelijke bouwverordening waarbij in ieder geval de wijze van openbaarheid van vergaderen, de verslaglegging van adviezen en de benoemingstermijn (maximaal drie jaar met eenmaal een herbenoeming van drie jaar) zijn vastgelegd.

2.4 Excessenregeling

Burgemeester en wethouders hebben -op grond van artikel 13a van de Woningwet- de mogelijkheid om achteraf in te grijpen als vergunningsvrije of welstandsvrije bouwwerken in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand. Dit is het geval indien sprake is van excessen: buitensporigheden in uiterlijk, die ook voor niet-deskundigen duidelijk zijn.

In hoofdstuk 8 wordt nadere uitleg gegeven.

Hoofdstuk 3 De toetsing

3.1 Inleiding

De Woningwet vraagt in artikel 12a, lid 3, om criteria die zoveel mogelijk zijn toegesneden op de verschillende categorieën bouwwerken en standplaatsen.

De criteria voor kleine bouwwerken kunnen redelijk scherp worden getrokken. Naarmate de complexiteit en de omvang van het bouwplan toenemen, zullen de criteria echter minder letterlijk zijn. Dit geeft weliswaar minder zekerheid en duidelijkheid voor de aanvrager, maar tegelijkertijd wordt de vrijheid voor vernieuwing en oorspronkelijkheid in het architectonisch ontwerp vergroot.

Soms zal moeten worden teruggegrepen op de algemene welstandscriteria, als bijvoorbeeld de indiener van een bouwplan beslist zijn eigen bouwplan wil volgen en het college daaraan wil meewerken. Ook wanneer de sneltoetscriteria of de gebiedscriteria ontoereikend blijken, zal de welstandscommissie in haar advies op deze algemene criteria steunen.

Voor bouwwerken geldt een getrapte benadering. Eerst wordt nagegaan of voor het bouwwerk een bouwvergunning (en daarmee een welstandstoets) noodzakelijk is. Bouwvergunningsvrije en welstandsvrije bouwwerken mogen alleen achteraf door toepassing van de excessenregeling aan welstand worden getoetst.

Als in de eerste toets is gebleken dat een bouwvergunning noodzakelijk is, wordt onderzocht of het bouwwerk voldoet aan de sneltoetscriteria. Deze criteria zijn zeer concreet, zodat de indiener van een bouwplan zelf kan zien of het bouwplan daaraan voldoet.

Voldoet het bouwplan niet aan de sneltoetscriteria dan wordt het welstandsadvies gebaseerd op de algemene gebieds- en objectgerichte criteria.

Onderstaand worden de aard en de werking van de verschillende soorten welstandscriteria beschreven.

3.2 Sneltoetscriteria

Voor de 5 categorieën van licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken die in artikel 2 van het Besluit bouwvergunningsvrije en lichtbouwvergunningplichtige bouwwerken zijn opgesomd, zijn in een Algemene maatregel van bestuur sneltoetscriteria voorgeschreven. Het betreft dan aan- of uitbouwen, bijgebouwen of overkappingen, kozijn- of gevelwijzigingen, dakkapellen en erf- of perceelafscheidingen.

Het staat de gemeente echter vrij om meer categorieën licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken onder dit regime te brengen. De gemeente Barneveld heeft ook sneltoetscriteria opgesteld voor dakramen, zonnecollectoren en -panelen, (schotel)antennes, zonwering en (rol)luiken.

Op grond van artikel 7 van het Besluit bouwvergunningsvrije en lichtbouwvergunningplichtige bouwwerken mogen de sneltoetscriteria uitsluitend betrekking hebben op de plaatsing, de vorm, de maatvoering, het materiaalgebruik en de kleur van het bouwwerk.

De afhandeling van de welstandstoets vindt door een gemandateerd ambtenaar plaats. In geval van twijfel kan een bouwaanvraag toch worden voorgelegd aan de welstandscommissie.

3.3 Objectgerichte criteria

Deze criteria hebben betrekking op de beoordeling van bouwplannen voor specifieke objecten waarbij het object, dit is het bouwwerk zelf, bij de toetsing voorop staat. Dit betreft bijvoorbeeld agrarische bedrijfsbebouwing, landgoederen of reclame-uitingen. De hierop betrekking hebbende aanvragen en de aanvragen die niet voldoen aan de sneltoetscriteria, worden aan de welstandscommissie voorgelegd. Die kan daarbij de objectgerichte criteria gebruiken in relatie met gebiedsgerichte criteria.

3.4 Gebiedsgerichte criteria

De gemeente kan de welstandscriteria ook uitsplitsen naar gebieden. De wijze van indeling van die gebieden kan functioneel of topografisch zijn; dat wil zeggen onderscheiding naar soort gebruik en/of naar plaatselijke kenmerken die los staan van de functie van het gebied.

Door een combinatie van functionele gebiedsgerichte criteria met de daarop toegespitste welstandstoetsing kan rekening worden gehouden met de plaatselijke bijzonderheden.

3.5 Algemene welstandscriteria

De algemene welstandscriteria hebben betrekking op de volgende aspecten:

  • Het bouwwerk in zijn omgeving;

  • Het bouwwerk op zichzelf;

  • De detaillering;

  • Het kleur- en materiaalgebruik.

Deze algemene criteria vormen een vangnet voor bouwplannen waarin de overige criteria niet toereikend zijn. In hoofdstuk 9 wordt daarop nader ingegaan.

3.6 Differentiatie van welstandsniveaus

De herziening van de Woningwet die op 1 januari 2003 van kracht is geworden, heeft aan gemeenten de mogelijkheid geboden om welstandsniveaus te differentiëren. Zo kan de gemeenteraad welstandsvrije gebieden of objecten aanwijzen. Het is ook mogelijk om voor verschillende gebieden binnen de gemeente verschillende welstandscriteria te hanteren. In de vorige welstandsnota is nagenoeg geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheden. Bij de inwerkingtreding van de notitie "Welstandsvrij bouwen" zijn wel bepaalde objecten en gebieden aangewezen als welstandsvrij. Dit is een eerste aanzet geweest tot een gedifferentieerd welstandsbeleid. In de voorliggende welstandsnota wordt het welstandsbeleid nog meer gedifferentieerd, waarbij voornamelijk de functie van een object of gebied als criterium geldt voor het bepalen van het gewenste welstandsniveau.

3.7 Nieuwe projecten

Deze welstandsnota bevat geen welstandscriteria voor (her)ontwikkelingsprojecten die de bestaande ruimtelijke structuur en karakteristiek doorbreken en waarvoor het ter plaatse geldende bestemmingsplan geen ruimte laat. Dit zijn bijvoorbeeld nieuwe woonwijken, intensieve revitalisering van oudere woonbuurten en herontwikkeling van militaire complexen. Dergelijke welstandscriteria kunnen niet worden opgesteld zonder dat daaraan een concreet stedenbouwkundig plan ten grondslag ligt.

Daarom is in deze welstandsnota in hoofdstuk 7 een procedurevoorschrift opgenomen, dat wordt toegepast wanneer met het bouwen wordt begonnen, voordat de gemeenteraad de nieuwe welstandscriteria heeft vastgesteld.

Hoofdstuk 4 Beleidsregels

4.1 Inleiding welstandscriteria

Deze notitie zal in de praktijk vooral worden gebruikt om na te gaan met welke eisen de indiener van een bouwaanvraag te maken krijgt bij de welstandstoetsing van zijn bouwplan.

Als het bouwplan valt binnen de ’veel voorkomende kleine bouwwerken’ waarvoor een lichte bouwvergunning is vereist, dan is het voldoende om de sneltoetscriteria in te zien en om te onderzoeken of er bij het gebied waar het bouwplan is beoogd, nog bijzonderheden zijn.

Voor bouwplannen die niet onder deze categorie bouwwerken vallen, gelden de gebiedscriteria en eventueel de objectcriteria voor bepaalde grote bouwwerken. Dat zijn ‘relatieve’ criteria die minder objectief zijn, maar ook meer ruimte en vrijheid laten.

4.2 Welstandsvrij bouwen

Deregulering

Door de gemeente wordt gewerkt aan het verminderen van de regelgeving. Het welstandsvrij maken van categorieën van bouwplannen kan hieraan een belangrijke bijdrage leveren. Vermindering van welstandscriteria heeft echter ook een directe relatie met de kwaliteit van de bebouwde omgeving. Er is sprake van een zekere spanning tussen de voorgestane kwaliteit en de mogelijkheden die het vwelstandsvrij bouwen biedt. De voorwaarden waaraan bebouwing moet voldoen voordat welstandsvrij kan worden gebouwd, beogen het risico van aantasting van de kwaliteit van de bebouwde omgeving beheersbaar te houden en dragen toch substantieel bij aan het verminderen van regelgeving.

Beleefbaarheid

Wanneer over de openbare ruimte wordt gesproken, wordt daaronder verstaan: de verharding en het groen voor zover deze bestemd zijn voor verkeersdoeleinden of openbaar groen. Vaak zijn deze gronden ook eigendom van de gemeente. De beleefbaarheid van de openbare ruimte gaat evenwel verder dan deze krappe definitie. Bijvoorbeeld de voortuinen bij woningen behoren niet tot de formele openbare ruimte maar worden wel als zodanig ervaren. De beleefbaarheid is als uitgangspunt gehanteerd bij het bepalen van het gebied waarbinnen welstandsvrij gebouwd kan worden. Daar waar bebouwing niet of nauwelijks beleefbaar is, worden bepaalde categorieën van bebouwing welstandsvrij verklaard.

Objectiveerbaarheid

Om de regeling in de praktijk werkbaar te houden, is de beleefbaarheid geobjectiveerd. Er worden randvoorwaarden gesteld waarbinnen welstandsvrij kan worden gebouwd.

Risico

Als gevolg van het hanteren van heldere, objectieve, eenduidige en eenvoudige criteria zal het in een aantal gevallen zo zijn dat welstandsvrije bouwwerken toch vanuit de openbare ruimte beleefbaar zijn. Voor een werkbare regeling is dat een onvermijdelijk risico.

Minder weigeringen bouwvergunningen

Daarmee wordt ook een bijdrage geleverd aan het minder hoeven weigeren van vergunningen vanwege het ontbreken van een positief welstandsadvies. Dit heeft vooral een voordeel voor de lichte bouwvergunningen. Het komt regelmatig voor dat deze vergunningen moeten worden geweigerd wegens het ontbreken van proceduretijd om nog een aangepast plan in te kunnen dienen en dit vervolgens binnen de wettelijke termijn te toetsen.

Innovaties in de agrarische sector

Vanuit onder andere bedrijfseconomische overwegingen wordt in de agrarische sector gezocht naar alternatieven voor stalruimte zoals bijvoorbeeld tentstallen. Hiervoor worden innovatieve bouwmaterialen gebruikt, waardoor constructies met lage kosten toch duurzaam gebouwd worden. Naast bedrijfseconomische voordelen worden vanuit de praktijk ook bedrijfsmatige voordelen genoemd, zoals flexibele uitbreidingsmogelijkheden en betere leefomstandigheden voor de veestapel.

De huidige welstandsnota biedt geen mogelijkheden voor agrariërs om alternatieve stallen op te richten. Dit is nadelig voor hun concurrentiepositie. In de voorliggende welstandsnota wordt daarom ruimte geboden aan innovatief materiaalgebruik, zodat agrariërs kunnen inspelen op ontwikkelingen in de sector.

Onderstaand wordt aangegeven onder welke voorwaarden bepaalde categorieën bebouwing kunnen worden gebouwd. Achtereenvolgens worden de kernen, de recreatieterreinen, de bedrijventerreinen en het buitengebied nader belicht.

4.2.1 Welstandsvrije bouwwerken

De volgende bouwwerken zijn, indien deze voldoen aan de gestelde criteria en geen monumentenstatus hebben, welstandsvrij:

  • Aan- en uitbouwen;

  • Bijgebouwen;

  • Erfafscheidingen;

  • Dakkapellen;

  • Bebouwing op recreatieterreinen;

  • Bebouwing op de industrieterreinen;

  • Agrarische bedrijfsbebouwing, kleine woningen en recreatiewoningen in het buitengebied.

  • Bebouwing op defensieterreinen

  • Reclame

  • Telecom –masten’ (gsm-antennes) & overige antennes (schotel-/spriet- e.d.)

  • Zonnecollectoren & zonnepanelen

Onderstaand zal worden belicht welke motieven bij het welstandvrij maken van genoemde gebouwen/bouwwerken een rol hebben gespeeld. Daarna is de regeling opgenomen.

4.2.2 Kernen

Om een heldere en eenvoudig hanteerbare regeling te krijgen, is aansluiting gezocht bij de geldende regelgeving, zoals deze is opgenomen in de Woningwet en het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-vergunningplichtige bouwwerken.

In het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-vergunningplichtige bouwwerken wordt een “voor- en achterkant”-benadering gehanteerd. Deze benadering houdt in dat er met het oog op stedenbouw en welstand in een aantal gevallen verschil moet worden gemaakt tussen het bouwen aan de voorkant of aan de achterkant. Vanuit het oogpunt van ruimtelijke kwaliteit is het bouwen aan de voorkant kwetsbaarder (want meer beleefbaar) dan het bouwen aan de achterkant.

Het vergunningvrij/licht-vergunningplichtig bouwen is nader geregeld in bovengenoemd besluit. Globaal kan de regeling als volgt worden samengevat. Binnen bepaalde afmetingen en grenzen is het bouwen op een achtererf vergunningvrij. Licht-vergunningplichtig is het bouwen:

  • Binnen 1 meter van de grens privé-openbaar groen/de weg;

  • Binnen 1 meter van de grens met het buurerf;

  • Aan de voorkant of naar de weg of openbaar groen gekeerde zijde.

Bij het afbakenen van het gebied waarin welstandsvrij kan worden gebouwd, zijn deze grenzen als uitgangspunt overgenomen. Daarnaast is het welstandsvrije gebied ten opzichte van het vergunningvrije gebied verruimd in het geval van aan elkaar grenzende erven. Dit geldt ook voor zijerven.

Het welstandsvrije gebied is in de figuren 1, 2, 3 en 4 van bijlage c gevisualiseerd.

Om het begrip niet-beleefbare buitenruimte daadwerkelijk inhoud te kunnen geven, is het noodzakelijk ook maximale bouwhoogtes te bepalen waarbinnen welstandsvrij kan worden gebouwd. Ook hier worden de grenzen voor vergunningsvrij bouwen als uitgangspunt genomen. Voor aan- en uitbouwen en voor erfafscheidingen kunnen deze zonder meer worden overgenomen.

Bijgebouwen mogen vergunningsvrij niet hoger zijn dan 3 m. Voor het welstandsvrij bouwen van bijgebouwen kiezen wij voor een maximale goothoogte van 3 m, waarbij de hoogte niet meer mag zijn dan 6 m. Dit om te voorkomen dat men vlucht in uitsluitend plat afgedekte bijgebouwen. Een met kap uitgevoerd bijgebouw is wel beter zichtbaar, maar heeft over het algemeen een kwalitatief betere beleving tot gevolg.

Een en ander is onderstaand geconcretiseerd.

1. Het bouwen van aanbouwen/uitbouwen op zij- en achtererven is welstandsvrij, met dien verstande dat:

  • 1 m afstand tot de weg[1] en/of het openbaar groen[2] in acht moet worden genomen;

  • 1 m afstand tot het voorerf in acht wordt genomen;

  • de hoogte niet meer bedraagt dan de hoogte van vloer van de eerste verdieping plus 25 cm met een maximum van 4 m.

2. Het bouwen van bijgebouwen op zij- en achtererven is welstandvrij, met dien verstande dat:

• 1 m afstand tot de weg en/of het openbaar groen in acht moet worden genomen;

• 1 m afstand tot het voorerf in acht wordt genomen;

• de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m en de nokhoogte lager dan 6 m is.

3. Het plaatsen van een erfafscheiding (tuinmuren en schuttingen) op zij- en achtererven is

welstandsvrij, indien:

• de hoogte niet meer bedraagt dan 2 m;

• er geen Beeldkwaliteitplan geldt.

4. Het bouwen van een dakkapel op het hoofdgebouw (woning) is welstandsvrij als:

• wordt gebouwd op het achterdakvlak;

• Wordt gebouwd op het voordakvlak of zijdakvlak, mits plat afgedekt en mits er geen Beeldkwaliteitplan geldt en er geen opties door de oorspronkelijke architect zijn voorgesteld.

5. Het plaatsen van dakramen in het hoofdgebouw aan de voor-/zij-/achterkant is welstandsvrij als:

• er geen Beeldkwaliteitplan geldt;

• er geen opties door de oorspronkelijke architect zijn voorgesteld.

6. Het wijzigen van de bestaande gevelopeningen in het hoofdgebouw (kozijn-/gevelwijzigingen)

aan de voor-/zij-/achterkant, n.l. een andere indeling en/of materialisering is welstandsvrij als:

• de bestaande gevelopeningen qua afmetingen (‘gaten’ in bestaande gevel) gehandhaafd worden.

7. Het bouwen van carports / overkappingen (voor-/zij-/achterkant) is welstandsvrij als:

• de hoogte niet meer bedraagt dan 3 m;

• deze niet voorbij de voorgevelrooilijn uitkomen.

4.2.3 Recreatieterreinen

In het bestemmingsplan Buitengebied 2000 is bepaald dat stacaravans en zomerhuizen niet binnen 10 meter van de bestemmingsgrens mogen worden gebouwd, met dien verstande dat voor wat betreft bestemmingsgrenzen ter plaatse van aan elkaar grenzende terreinen deze afstand minimaal 5 m mag bedragen.

Wanneer de grens van het niet-welstandsvrije gebied net iets ruimer wordt genomen dan de in het bestemmingsplan gehanteerde maat voor bebouwing uit de bestemmingsgrens, heeft dit tot gevolg dat alleen bebouwing die op relatief korte afstand van de bestemmingsgrens wordt gebouwd onderhevig blijft aan welstandstoezicht.

Het bouwen op recreatieterreinen is welstandsvrij, als wordt gebouwd op een afstand van meer dan 15 m van de bestemmingsgrens, met dien verstande dat -voor wat betreft bestemmingsgrenzen- ter plaatse van aan elkaar grenzende terreinen deze afstand 5 m mag bedragen.

4.2.4 Bedrijventerreinen

Een aantal (meer recent ontwikkelde) bedrijventerreinen binnen de gemeente Barneveld is met een beeldkwaliteitplan tot stand gekomen waardoor een hoog kwaliteitsniveau is gerealiseerd. Deze zorgvuldig opgebouwde kwaliteit moet worden gewaarborgd, mede omdat de eigenaren/gebruikers van de bedrijfspanden hierin hebben geïnvesteerd.

Er zijn twee bedrijventerreinen waarvoor geen beeldkwaliteitplan is opgesteld. Dit zijn De Valk en de bestaande gedeelten van Harselaar. Voor deze gebieden worden welstandsvrije zones gecreëerd. De grenzen van deze welstandsvrije zones worden voor een deel bepaald door de bestemmingsplangrens (voor De Valk) en voor het overige door doorgaande wegen (voor Harselaar en De Valk), waarlangs de beleefbaarheid van de openbare ruimte sterker is dan binnen welstandsvrije zones zelf. De doorgaande wegen zijn immers het visitekaartje van de gemeente. Het is daarom te rechtvaardigen dat aan de bebouwing langs deze wegen hogere eisen worden gesteld. Overigens wordt hier bepaald dat deze welstandsnormen slechts gelden als interim-beleid tot het moment dat voor de bedrijventerreinen beeldkwaliteitplannen in werking treden.

Harselaar-West

Welstandsvrij bouwen van alle bouwwerken binnen de op kaart 1 van bijlage c aangegeven welstandsvrije zones.

De welstandsvrije zones, roze in kaart 1 in de bijlage, worden globaal begrensd door drie hoofdwegen namelijk de Nijkerkerweg, de Rijksweg A1 en de Baron van Nagellstraat. De bebouwing die wordt gerealiseerd in de zones direct langs deze wegen, wordt niet welstandsvrij vanwege de invloed van deze bebouwing op de beleefbare openbare ruimte. Ook langs de Harselaarseweg is een zone aangewezen die niet welstandsvrij wordt. Binnen de aangegeven welstandsvrije zones wordt alles welstandsvrij. Bebouwing die gedeeltelijk binnen een welstandsvrije zone en een welstandsplichtige zone valt, moet geheel worden getoetst aan de Welstandsnota.

Harselaar-Oost

Welstandsvrij bouwen van alle bouwwerken binnen de op kaart 2 van bijlage c aangegeven welstandsvrije zone.

De welstandsvrije zone, roze in kaart 2 in de bijlage, wordt globaal begrensd door de Rijksweg A1 en de Baron van Nagellstraat. De bebouwing die wordt gerealiseerd direct langs deze wegen wordt niet welstandsvrij vanwege de invloed van de bebouwing op de beleefbare openbare ruimte. Ook langs de Energieweg is een zone aangewezen die niet welstandsvrij wordt. Binnen de aangegeven welstandsvrije zone wordt alles welstandsvrij. Bebouwing die gedeeltelijk binnen een welstandsvrije zone en een welstandsplichtige zone valt, moet geheel worden getoetst aan de Welstandsnota.

De Valk

Welstandsvrij bouwen van alle bouwwerken binnen de op kaart 3 van bijlage c aangegeven welstandsvrije zones.

Ten noorden van de Valkseweg wordt de welstandvrije zone, paars in kaart 3 in de bijlage, globaal begrensd door de Valkseweg, de Van Zuijlen van Nieveltlaan, Dr. Willem Dreeslaan en de plangrens van het bestemmingsplan De Valk. Aan de zuidelijke kant van de Valkseweg wordt de welstandsvrije zone begrensd door de Valkseweg, de spoorlijn Amersfoort-Ede, de Van Zuijlen van Nieveltlaan en de Valkseweg. De bebouwing die wordt gerealiseerd langs de spoorlijn wordt welstandsvrij vanwege de geringe invloed op de openbare ruimte. Voorts geldt hier dat de bebouwing die direct grenst aan de genoemde wegen niet welstandsvrij wordt vanwege de invloed van deze bebouwing op de beleefbare openbare ruimte. Binnen de aangegeven welstandsvrije zones wordt alles welstandsvrij. Bebouwing die gedeeltelijk binnen een welstandsvrije zone en een welstandsplichtige zone valt, moet geheel worden getoetst aan de Welstandsnota.

4.2.5 Buitengebied

In het buitengebied van de gemeente Barneveld vervult de agrarische sector een belangrijke rol. De modernisering in de agrarische sector en de dynamiek in de bedrijfsvoering vragen voortdurend om aanpassingen in de bedrijfsbebouwing. Voor het functioneren van de agrarische sector is het essentieel de bedrijfsactiviteiten efficiënt op het erf te kunnen uitvoeren. Daarnaast is multifunctionele, efficiënte en betaalbare bedrijfsbebouwing voor een agrarisch bedrijf van groot belang. Het huidige welstandsbeleid beperkt de mogelijkheden van de agrarische sector om naar eigen idee bebouwing op te richten. Ook de woonfunctie is in het gebied sterk aanwezig. Voor het buitengebied is bepaald om meer ruimte te bieden bij bouwplannen voor agrarische bedrijfsbebouwing. Hierbij is getracht om te komen tot een significante verruiming van de mogelijkheden, waarbij niet teveel afbreuk wordt gedaan aan het kwaliteitsniveau van het gebied.

Agrarische bedrijfsbebouwing

Welstandsvrij bouwen van agrarische bedrijfsbebouwing (niet zijnde de bedrijfswoning(en) met de daarbij behorende bijgebouwen) tot en met 200 m² en/of 1.000 m³.

Agrarische bebouwing die binnen deze maatvoering blijft, wordt niet meer voorgelegd aan de welstandscommissie. Hiermee wordt bereikt dat er ruimte wordt geboden aan de agrarische sector om minder dominante bebouwing binnen bouwpercelen welstandsvrij op te richten.

De agrarische bedrijfswoning met de daarbij behorende bijgebouwen is uitdrukkelijk uitgesloten van het welstandsvrije regime.

Door een maximale maatvoering aan te houden wordt omvangrijke agrarische bebouwing met een grote invloed op de beleefbare openbare ruimte wel getoetst aan redelijke eisen van welstand. Omdat de mogelijkheid van welstandsvrij bouwen zich beperkt tot agrarische bedrijfsbebouwing, is het voorstel niet tegenstrijdig met het aanstaande functieveranderingsbeleid. Immers wanneer vervangende nieuwbouw aan de orde is in het kader van functieverandering, is er geen sprake van agrarische bedrijfsbebouwing. Dan kan dus door middel van de welstandstoets worden voldaan aan de beeldkwaliteiteisen.

1. Het bouwen van Agrarische bedrijfsbebouwing (niet zijnde de bedrijfswoning(en) met de daarbij behorende bijgebouwen) is welstandsvrij als:

  • Deze kleiner is dan 200m2 en/ of 1.000m3

  • Indien groter, de nokrichting haaks op de weg of hetzelfde is als de bestaande bebouwing (dus geen plat dak) en indien de kopgevels in metselwerk worden uitgevoerd of wanneer dezelfde materialen en kleuren als de aanwezige bebouwing worden toegepast;

Verruimen van de welstandscriteria voor agrarische bedrijfsbebouwing (niet zijnde de bedrijfswoning(en) met de daarbij behorende bijgebouwen) vanaf 201 m² en/of 1.000 m³.

Hiervoor is aangegeven dat agrarische bedrijfsbebouwing vanaf deze maatvoering pas welstandsvrij wordt als deze voldoet aan bepaalde criteria vanwege de invloed op de beleefbare openbare ruimte qua omvang. De agrarische bedrijfswoning met de daarbij behorende bijgebouwen is uitdrukkelijk uitgesloten van het welstandsvrije regime.

Verruimen van de welstandscriteria voor agrarische bedrijfsbebouwing (niet zijnde de bedrijfswoning(en) met de daarbij behorende bijgebouwen) vanaf 201 m² en/of 1.000 m³.

Hiervoor is aangegeven dat agrarische bedrijfsbebouwing vanaf deze maatvoering niet welstandsvrij wordt vanwege de invloed op de beleefbare openbare ruimte qua omvang. Wel worden de mogelijkheden op het gebied van onder andere materiaalgebruik, vorm en detaillering uitgebreid. De criteria voor agrarische bedrijfsbebouwing vindt u in hoofdstuk 5, paragraaf 4.

De agrarische bedrijfswoning met de daarbij behorende bijgebouwen is uitdrukkelijk uitgesloten van het welstandsvrije regime.

2. Het bouwen van een recreatiewoning is welstandsvrij als:

  • Deze niet op een recreatieterrein is gelegen;

  • Deze niet zichtbaar is vanaf de weg.

3. Het bouwen van een WK-1 woning (zgn. “kleine woning”) is welstandsvrij als:

  • Deze niet vóór een hoofdgebouw wordt gesitueerd.

4.2.6 Defensieterreinen

Het bouwen van een bijgebouw of overkapping is welstandsvrij als:

  • Deze kleiner is dan 200m2 en/ of 1.000m3

  • Deze niet zichtbaar is vanaf de weg.

Er vindt wel welstandadvisering plaats bij de representatieve (nieuw te bouwen) hoofdgebouwen.

4.2.7 Reclame

Het plaatsen van reclame is welstandsvrij als deze zich bevindt op de volgende locaties:

  • op bedrijventerreinen waarvoor geen Beeldkwaliteitplan geldt;

  • niet locatiegebonden reclame op grote reclamemasten langs snelwegen;

  • bij tankstations en wegrestaurants langs snelwegen.

4.2.8 Telecom –masten’ (GSM-antennes) & overige antennes (schotel-/spriet- e.d.)

Het bouwen van bovengenoemde objecten is welstandsvrij

4.2.9 Zonnecollectoren & zonnepanelen

Het plaatsen van zonnecollectoren & zonnepanelen is welstandsvrij als:

  • Deze worden geplaatst op een schuin dak in dezelfde richting en hellingshoek òf

  • Indien deze worden geplaatst op een plat dak op minimaal 1m uit de randen naar binnen.

4.3 Inhoud van de welstandscriteria

De welstandscriteria beogen duidelijk weer te geven wat van de vergunningaanvrager wordt verwacht over plaats en uiterlijk van zijn bouwwerk. De criteria kunnen redelijk objectief zijn als het gaat om kleine (niet-welstandsvrije) bouwwerken, zoals bijvoorbeeld dakkapellen en aanbouwen. Hiervoor gelden bijvoorbeeld de voor- en achterkantbenadering, de maatvoering e.d. Bij grotere bouwwerken wordt met relatieve criteria gewerkt die verwijzen naar de kenmerken van de directe of wijde omgeving waarin het bouwplan is beoogd. Dan zijn aspecten als zichtbaarheid vanaf de weg, de plaats, de vorm en de kleur enzovoorts van belang, maar in verwijzende zin omdat het bouwwerk in zijn omgeving moet passen.

De criteria geven dus een ondergrens aan. Strikt genomen zijn ze bedoeld om bouwplannen die niet in de omgeving passen, te weren. Uitstijgen boven de ondergrens is natuurlijk altijd toegestaan.

4.3.1 Afwijken van de welstandscriteria

Duidelijkheid (van de welstandscriteria) en vrijheid (voor de indiener van een bouwplan) gaan niet altijd samen. Criteria die vooraf worden opgesteld, brengen onontkoombaar beperkingen met zich, die niet altijd redelijk zijn. Ze kunnen ontoereikend zijn voor juist dat ene geval dat zulke bijzondere omstandigheden kent, dat afwijken van de criteria gerechtvaardigd is. Er kan ook sprake zijn van een bijzondere oplossing, die weliswaar op een of meer punten van de criteria afwijkt maar die toch goed in de omgeving past of zelfs een verrijking voor de buurt betekent. Voor die gevallen kan de systematiek van de welstandsnota als volgt worden ingezet.

  • Op aanvraag en motivatie van de indiener kan een klein bouwwerk, dat niet aan de sneltoetscriteria voldoet of kan voldoen, worden voorgelegd aan de welstandscommissie met de vraag of het op de van de sneltoetscriteria afwijkende onderdelen van de gebiedscriteria voldoet.

  • Een ander, regulier vergunningplichtig bouwwerk dat niet aan de gebiedscriteria voldoet, kan op gemotiveerde aanvraag worden voorgelegd aan de welstandscommissie met de vraag of het op de afwijkende punten de toets van de algemene welstandscriteria kan doorstaan.

  • Gezien de interpretatieruimte die de gebiedscriteria bieden, mogen in dat geval bijzondere eisen aan het architectonisch vakmanschap worden gesteld. Het gaat immers om afwijkingen die door burgemeester en wethouders en door de welstandscommissie goed moeten kunnen worden gemotiveerd tegenover de gemeenteraad maar ook tegenover diegenen die niet voor zo’n afwijking in aanmerking kwamen.

4.3.2 De rol van de trendsetter

Bij de sneltoetscriteria voor kleine bouwwerken speelt de trendsetter een belangrijke rol. Als het bouwplan overeenstemt met een bouwwerk dat met een positief welstandsadvies in dezelfde buurt of hetzelfde bouwblok op of aan een zelfde type woning werd gerealiseerd, dan wordt het bouwplan geacht aan redelijke eisen van welstand te voldoen. Dat is redelijk en komt tegemoet aan de eis van rechtsgelijkheid. Maar het is ook een instrument voor het levend houden van de welstandsnota. Goede voorbeelden uit het verleden én goede voorbeelden van de toekomst kunnen zo aan de criteria worden toegevoegd. Dat zal, behalve voor de kleine bouwwerken, vooral een rol spelen bij bouwwerken die geregeld voorkomen en regulier vergunningplichtig zijn zoals uitbreidingen van woningen over meer dan één bouwlaag.

4.3.3 Beschermde monumenten

Vergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken

Sinds de wijziging per 1 januari 2003 kent de Woningwet een aanzienlijke categorie kleine bouwwerken, zoals aan- en uitbouwen, dakkapellen, die bouwvergunningvrij zijn, mits ze aan bepaalde kenmerken voldoen. Voor het bouwen in, op, aan of bij rijksmonumenten, provinciale en gemeentelijke monumenten geldt die vrijstelling niet. Daarvoor geldt echter wel de bepaling dat voor die kleine bouwwerken zogenaamde ‘loketcriteria’ moeten worden opgesteld. Dat zijn criteria die zo duidelijk zijn, dat de aanvrager op voorhand weet, waaraan zijn bouwplan moet voldoen om een positief welstandsadvies te krijgen.

Het is duidelijk dat bij een zo veelkleurig samengestelde categorie van panden en verschillende gebieden niet steeds op voorhand valt aan te geven hoe een ‘klein’ bouwwerk zich verhoudt tot het pand waar het in, op, aan of bij gebouwd wordt.

Bovendien is voor de beschermde monumenten voor iedere verandering, niet-zijnde onderhoud, een monumentenvergunning nodig.

Licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken waarvoor een monumentenvergunning is vereist en verleend, waarvoor onder in de bovenomschreven situaties normaal ook vergunningsvrije bouwwerken vallen, behoeven geen welstandstoets als het bouwen plaatsvindt in, op, aan of bij een monument als bedoeld in de Monumentenwet 1988 of een monument als bedoeld in een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening. Het bouwplan is immers al getoetst bij de verlening van de monumentenvergunning.

Regulier vergunningplichtige bouwwerken

Voor de grotere bouwwerken in beschermde monumentensituaties, waarvoor een reguliere bouwvergunning is vereist, gelden geen bijzondere wettelijke regels bij de welstandstoets. Een advies van de welstandscommissie is steeds vereist en die toetst in het algemeen aan de objectgerichte en/of gebiedsgerichte criteria. Die zijn niet altijd toegespitst op de toets van individuele monumentale panden.

Uitgangspunt voor deze categorie is dat steeds toetsing op het hoogste, dat wil zeggen het meest uitgebreide, niveau plaatsvindt en dat de object- en/of de gebiedscriteria worden gebruikt.

4.3.4 Reclame-uitingen

Reclame is een publieke aanprijzing van een bedrijf, een product of een dienst. Door dit aanprijzende karakter is reclame dikwijls een beeldbepalend element in de openbare ruimte. Dit is de reden waarom dergelijke objecten getoetst wordt aan welstandscriteria.

4.4 Sneltoetscriteria

Deze sneltoetscriteria worden in bijlage d uiteengezet.

Hoofdstuk 5 Objectgerichte criteria

Bepaalde bebouwing komt in de gemeente Barneveld veelvuldig voor, zodat het opstellen van objectcriteria relevant is. In het buitengebied betreft dat de historische agrarische bebouwing (het hallenhuis-type), de agrarische bedrijfsbebouwing, de agrarische bedrijfswoningen en de burgerwoningen, recreatieterreinen en landgoederen. Veelvuldig voorkomende regulier vergunningplichtige bouwwerken, zoals reclame, worden eveneens hieronder behandeld.

Onderstaand worden hiervoor objectgerichte criteria opgesteld, die eventueel per landschapstype of per gebied kunnen worden aangepast. Om die reden wordt steeds verwezen naar de gebiedscriteria voor het buitengebied.

5.1 Object ‘hallenhuisboerderij’

Objectbeschrijving

Verspreid in de Gelderse Vallei gebied komen hallenhuizen voor als het kenmerkend boerderijtype. In het hallenhuis zijn woonruimte en werk-/opslagruimte onder één dak geplaatst. Het merendeel van de gebouwen is met het woongedeelte georiënteerd op de weg. Kenmerkend is de eenvoudige en veelal rechthoekige plattegrond. Er is overwegend sprake van één bouwlaag, gedekt door een forse (rieten)kap. Meestal is sprake van een zadeldak, al dan niet met wolfseinden met de nokrichting haaks op de weg. Ook komen mansardekappen voor. Het betreft overwegend donkere dakbedekking (van donkerbruin tot antracietkleurig) met riet, gebakken pannen of een combinatie daarvan.

Als accent is vaak een stevige gemetselde schoorsteen aanwezig. Windveren sieren de overgang van de gevel naar de kap. In het algemeen hebben de houten onderdelen, zoals windveren en kozijnen, witte en/ of donkergroene kleuren.

De gevelindeling volgt de driehoekige doorsnede van de kap en heeft veelal geen uitbouw. De openingen op de begane grondlaag zijn breed en hoog en verdeeld in twee tot vier ramen en/of deuren, in een symmetrisch patroon. In de topgevel bevinden zich kleinere ramen, waarvan het aantal ten opzichte van de begane grondlaag altijd kleiner is. Op deze manier ontstaat er een hiërarchische opbouw van de gevel, die rust en stabiliteit uitstraalt. De gevels zijn voorzien van een gepleisterde plint met een donkere kleur (donkergrijs, donkerbruin, antracietkleurig).

De gevels zelf zijn overwegend opgetrokken uit roodachtige baksteen met donkere of lichte tinten in staand verband (een kopse laag afgewisseld met een strekse laag) bij oorspronkelijke gebouwen of in halfsteens verband bij verbouwingen. De openingen zijn vaak voorzien van rollagen (rechte en gebogen) met een eenvoudig motief tot geraffineerde details. Gepleisterde gevels komen ook voor. Het opgaand pleisterwerk heeft meestal een gebroken witte/lichtgrijze tint met soms okergele/crème nuances. De gepleisterde plint kan zwart, donkergrijs of donkergroen zijn. De kozijnen zijn in dat geval ook meestal wit tot crèmekleurig.

Soms is er verschil aangebracht in de materiaalkeuze van het woon- en het werkgedeelte. In ieder geval is het onderscheid zichtbaar in de gevelindeling. De ramen zijn in het bedrijfsgedeelte kleiner van omvang en kleiner in aantal. Daartegenover staan de relatief grote openingen (toegangsdeuren).

Op het achter- en/of zijerf zijn in de loop der jaren veelal bedrijfsgebouwen ontstaan.

Waardebepaling, ontwikkelingen en beleid

Het hallenhuis is typerend voor de agrarische bebouwing op de zandgronden. Veel panden zijn cultuurhistorisch waardevol en een aantal is dan ook aangewezen als monument. Het hallenhuis staat reeds geruime tijd echter onder druk door de veranderingen in de landbouw. Het bedrijfsgedeelte van het hallenhuis voldoet veelal niet meer aan de eisen die op dit moment aan agrarische bebouwing gesteld worden. Daartoe verrijst naast de oorspronkelijke bebouwing grootschaliger bedrijfsbebouwing.

Ook verliest een groot aantal boerderijen de oorspronkelijke functie. Veelal komt daar een (extra) niet-agrarische woonfunctie voor in de plaats. Soms is er sprake van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten.

Bij verbouw, waarvan hier dus sprake is, dienen die oorspronkelijke kenmerken gerespecteerd te worden, als vertrekpunt voor de nieuwe situatie.

Objectcriteria

Ruimtelijke structuur

• De bouwwerken passen in de omgevingskarakteristiek (bebouwing) en de bestaande organisatie op het perceel en zijn gerelateerd aan de landschappelijke inrichting.

Plaatsing

  • De bestaande plaatsing wordt gehandhaafd;

  • De plaatsing van bijgebouwen, zoals een garagebox, is ondergeschikt aan het hoofdgebouw.

Massa en vorm

  • De hoofdvorm is enkelvoudig en rechthoekig;

  • Aan- en uitbouwen zijn in de massa ondergeschikt aan het hoofdgebouw en worden terughoudend vormgegeven;

  • Er worden ononderbroken, forse kappen toegepast.

Detaillering, kleur- en materiaalgebruik

  • De gevelgeleding wordt gekenmerkt door een evenwichtige, hiërarchische opbouw;

  • De oorspronkelijke indeling naar woon- en bedrijfsgedeelte blijft herkenbaar in de gevelopzet;

  • De hoofdmaterialen zijn natuurlijke materialen: (bak)steen, pleisterwerk, hout, dakpannen en riet;

  • De hoofdkleuren zijn gedempte (aard)kleuren of stucwerk in gebroken wit of grijs. Felle kleuren zijn niet toegestaan;

  • Kleurgebruik en detaillering van aan- en uitbouwen zijn afgestemd op de hoofdmassa;

  • De kleuren van luiken sluiten aan op lokaal of regionaal gebruik;

  • Er wordt in ieder geval bij het oorspronkelijke woongedeelte een plint toegepast, met een donkere tint;

  • Detaillering als gootlijsten, windveren, kozijnen e.d. zijn zorgvuldig en duidelijk, waarbij de bestaande detaillering als uitgangspunt wordt genomen.

Eventuele nadere bepalingen per gebied zijn te vinden in de gebiedsbeschrijving en de -criteria.

5.2 Object ‘agrarische bedrijfswoning’

Objectbeschrijving

In het buitengebied komen veel losstaande agrarische bedrijfswoningen voor. Daarin hebben zich de afgelopen periode veel veranderingen voorgedaan, waarbij nieuwbouw is verschenen.

De modernere agrarische woonbebouwing heeft in tegenstelling tot het hallenhuis de woon- en werkruimtes niet onder één dak. Soms zijn woonbebouwing en bijgebouwen geheel van elkaar gescheiden. Bijgebouwen en aan- en uitbouwen staan naast of achter de hoofdmassa. De veelal haaks op de straat staande zadeldaken zijn voorzien van rode of donkere dakpannen. De opbouw van de massa is eenvoudig met rechte lijnen en symmetrische opbouw van de gevels. Decoraties en ornamenten komen nauwelijks voor en het materiaalgebruik bestaat uit (bak)steen met kozijnen van hout of kunststof.

Waardebepaling, ontwikkelingen en beleid

De agrarische bedrijfswoningen zijn functioneel gebonden aan het buitengebied. Er is een tendens waarneembaar waarbij de bedrijfswoning, door de toepassing van afwijkende vormen en afwijkend kleur- en materiaalgebruik, ‘los komt’ van de overige agrarische bebouwing. De identiteit van het agrarische karakter van het gebied verandert daarmee.

De gemeente streeft naar het herkenbaar houden van de (oorspronkelijke) agrarische functie van de bebouwing. De welstandsbeoordeling richt zich dan ook op het handhaven of het gericht veranderen en verbeteren van de basiskwaliteit van het gebied.

Objectcriteria

Ruimtelijke structuur

• De bouwwerken passen in de omgevingskarakteristiek (bebouwing) en de bestaande organisatie op het perceel en zijn gerelateerd aan de landschappelijke inrichting.

Plaatsing

  • In de directe nabijheid van de weg is de woning georiënteerd op de weg;

  • De plaatsing van bijgebouwen, zoals een garagebox, is ondergeschikt aan het hoofdgebouw.

Massa en vorm

  • De hoofdvorm is enkelvoudig en rechthoekig en afgestemd op belendende bebouwing;

  • Aan- en uitbouwen zijn in massa ondergeschikt aan het hoofdgebouw en worden terughoudend vormgegeven;

  • Er worden ononderbroken, forse kappen toegepast;

  • De nokrichting is in de verkavelingrichting van het landschap.

Detaillering, kleur- en materiaalgebruik

  • De gevelgeleding wordt gekenmerkt door een evenwichtige, hiërarchische opbouw;

  • De hoofdmaterialen zijn natuurlijke materialen: (bak)steen, pleisterwerk, hout, dakpannen, riet en grasdak;

  • De hoofdkleuren zijn gedempte (aard)kleuren of stucwerk in gebroken wit of grijs;

  • Kleurgebruik en detaillering van aan- en uitbouwen zijn afgestemd op de hoofdmassa;

  • Materiaalgebruik en kleuren van bijgebouwen in de nabijheid van het hoofdgebouw zijn afgestemd op het hoofdgebouw;

  • Detailleringen worden terughoudend en sober uitgevoerd.

Eventuele nadere bepalingen per gebied zijn te vinden in de gebiedsbeschrijving en de -criteria.

5.3 Object ‘niet-agrarische woonbebouwing’

Objectbeschrijving

Op diverse plekken in het buitengebied zijn van oudsher burgerwoningen aanwezig: bescheiden arbeidershuisjes, woningen en villa’s.

Het aantal burgerwoningen neemt de laatste jaren toe. Het gaat daarbij om toevoegingen en om veranderingen, waarbij agrarische functies plaats maken voor woonfuncties. Het betreft veelal vrijstaande woningen die refereren aan een boerderijstijl of villa’s met een historiserende maar ook met een moderne architectuur.

De woningen hebben overwegend één bouwlaag en nooit meer dan twee bouwlagen. Er komen veel verschillende dakvormen voor. De vormen van de massa voornamelijk enkelvoudig en geometrisch. Detailleringen, kleur- en materiaalgebruik zijn zeer divers.

Waardebepaling, ontwikkelingen en beleid

Vooral de gebieden dicht bij de kernen hebben een grote aantrekkingskracht, door de beschikbare ruimte en de extensieve bebouwingsdichtheid. Het extensieve karakter van het buitengebied moet behouden blijven.

Objectcriteria

Het object ‘niet-agrarische woonbebouwing’ moet -behalve aan alle criteria voor ‘agrarische bedrijfswoning’- ook aan onderstaande criteria voldoen.

Detaillering, kleur- en materiaalgebruik

  • De bebouwing is niet gebonden aan een bepaalde bouwstijl;

  • De woningen hebben een individuele uitstraling.

Eventuele nadere bepalingen per gebied zijn te vinden in de gebiedsbeschrijving en de -criteria.

5.4 Object ‘agrarische bedrijfsbebouwing’

Objectbeschrijving

Op een agrarisch bebouwingscomplex staan meestal een bedrijfswoning en meerdere bedrijfsgebouwen. De bedrijfsbebouwing staat direct achter of gelijk met de voorgevellijn van de dienstwoning en bestaat vaak uit één of meer lange bedrijfshallen of stallen. Daarnaast komen veelvuldig één of meer werktuigbergingen of schuren voor. Het gaat voor het merendeel om grote, eenvoudige, rechthoekige constructies met een golfplaten zadeldak in gedekte tinten. De meeste gebouwen zijn gemetseld met een oranje tot rode baksteen in halfsteensverband, soms gedeeltelijk open of afgewisseld met een damwandprofielplaat. Overwegend is sprake van een zadeldak en een situering haaks op de weg. Ook achter elkaar geplaatste zadeldaken komen voor. De schuren of stallen kunnen vrijstaand zijn maar ook gecombineerd, zowel onderling als via een plat verbindingsstuk aan het woonhuis. De bedrijfsgebouwen zijn gesitueerd afhankelijk van de ruimtelijke mogelijkheden van het perceel. Bij brede en ondiepe kavels kunnen de bijgebouwen haaks staan op het woongebouw.

De agrarische bedrijfsbebouwing vormt samen met de bedrijfswoning een herkenbare bebouwingscluster in het buitengebied. Het uiterlijk van de vaak omvangrijke bedrijfsbebouwing draagt in sterke mate bij aan de beleving van het landschap. Dit geldt in mindere mate voor de kleinere bouwwerken (tot en met 200 m² en/of 1.000 m³), zodat deze zonder al te veel bezwaren als welstandvrij worden aangemerkt.

De bedrijfsbebouwing kan een storende invloed hebben wanneer deze afwijkende vormen en kleuren heeft. Daarom dient de agrarische bedrijfsbebouwing een in plaatsing ondergeschikte positie op het erf in te nemen ten opzichte van de bedrijfswoning. Verder moeten vorm, kleur en materiaalgebruik eenvoudig en ingetogen zijn.

De modernisering in de agrarische sector evenals de dynamiek in de bedrijfsvoering, vraagt voortdurend om aanpassingen in de bedrijfsbebouwing. Voor het functioneren van de agrarische sector is het essentieel de bedrijfsactiviteiten efficiënt op het erf uit te kunnen voeren. Daarnaast is multifunctionele, efficiënte en betaalbare bedrijfsbebouwing voor een agrarisch bedrijf van groot belang.

De architectonische waarde van de bebouwing is in de meeste gevallen gering. Het meest aantrekkelijk is de bebouwing als deze in uiterlijk sterke samenhang vertoont met de bedrijfswoning. Dit geldt met name voor de hallenhuisboerderijen en de moderne varianten daarop. De bestaande bebouwing en de bedrijfswoning vormen daarom het kader voor de welstandstoets. Wel wordt ruimte geboden aan innovatief materiaalgebruik, zodat agrariërs kunnen inspelen op ontwikkelingen in de sector.

Objectcriteria

Ruimtelijke structuur

• De bouwwerken passen in de hierboven beschreven karakteristiek, wat betreft situering op de kavel, schaal en vormgeving van de bouwmassa, indeling van de gevels en detaillering, kleur- en materiaalgebruik.

Plaatsing

• De bedrijfsgebouwen zijn in of achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning geplaatst.

Massa en vorm

  • De hoofdvorm is rechthoekig;

  • Bebouwing mag niet worden voorzien van een plat dak;

  • Bij toepassing van een zadeldak moet het dak een flauwe hellingshoek (tot 30o) hebben;

  • De nokrichting ligt in de verkavelingrichting van het landschap of loodrecht daarop;

  • De massa’s op het erf zijn in onderlinge samenhang gegroepeerd;

  • Indien sprake is van bouwmassa’s langer dan 50 meter, met een goothoogte groter dan 4 meter, dient de gevel te zijn voorzien van een visuele geleding.

Detaillering, kleur- en materiaalgebruik

  • De gevels worden bij voorkeur in metselwerk uitgevoerd; ander materiaal is echter toegestaan;

  • Indien sprake is van een metselwerkplint of plint wordt deze bij voorkeur te worden uitgevoerd in beton(elementen) en mag niet hoger zijn dan 0,5 m;

  • De dakvlakken worden in pannen uitgevoerd; ander materiaal is toegestaan, mits in grijze of donkere tinten uitgevoerd;

  • Dakbedekking dient mat te worden uitgevoerd.

Voor agrarische bedrijfsbebouwing die de agrarische functie heeft verloren, zijn hieronder aparte objectcriteria opgesteld omdat het wenselijk kan zijn dat het uiterlijk.van de bebouwing wordt aangepast aan de nieuwe functie. Er moet echter een relatie met de oorspronkelijke bebouwing blijven bestaan.

5.5 Object ‘bedrijfsbebouwing van voormalige agrarische bedrijven’

Objectbeschrijving

Het komt voor dat agrarische bedrijven hun functie verliezen of veranderen/inkrimpen waardoor bijgebouwen vaak omgebouwd worden t.b.v. van andere activiteiten of functies. Bijgebouwen van de traditionele agrarische bedrijven zijn meestal discreet, ondanks de soms zorgvuldig gemetselde gevels en sobere ornamentiek (raamdorpels en windveren).

Waardebepaling, ontwikkelingen en beleid

De uitstraling van een traditioneel complex is vaak toe te schrijven aan de opzet en schakering van de gebouwen waarbij ook de schuren horen. Bij verandering van functie is het van belang dat het bebouwingsbeeld, de architectonische karakteristieken en kleur- en materiaalgebruik gehandhaafd blijven en dat het uiterlijk niet aangetast wordt. De oorspronkelijke bebouwing (die bestond voor de verandering van functie) vormt het kader voor de welstandstoets.

Objectcriteria

Ruimtelijke structuur

• De bestaande organisatie op het perceel is gerelateerd aan de landschappelijke inrichting.

Plaatsing

• De plaatsing is ondergeschikt aan het hoofdgebouw (woning).

Massa en vorm

• De hoofdvorm is de oorspronkelijke opzet (meestal enkelvoudig en rechthoekig).

Detaillering, kleur- en materiaalgebruik

  • De gevels zijn in metselwerk uitgevoerd. Ander materiaal, is waar nodig en op kleine schaal, toegestaan, mits het algemeen beeld en gevelopbouw gerespecteerd blijven;

  • De dakvlakken worden in pannen uitgevoerd. Ander materiaal is toegestaan mits in grijze of donkere tinten uitgevoerd, afwijkend van de gevelkleur en voorzien van een (golfplaten- of dakpan-)profiel.

5.6 Object ‘recreatieve bebouwing’

Objectbeschrijving

In het gebied bevinden zich diverse recreatieterreinen voor verblijfsrecreatie. De terreinen worden veelal omringd door opgaande beplanting, waardoor deze vanaf de openbare weg niet of nauwelijks zichtbaar zijn. De bebouwing is kleinschalig en introvert ten opzichte van de omgeving, zij is niet prominent in het landschap aanwezig.

De recreatieve bebouwing heeft veelal één bouwlaag met een bescheiden zadel- of tentdak. Het betreft enkelvoudige vormen, met de nadruk op rechte lijnen en een geordende gevelindeling. De geleding is evenwichtig. Detailleringen worden niet veelvuldig toegepast bij de recreatieve bebouwing. Overstekken treft men wel veel aan. Het materiaalgebruik bestaat hoofdzakelijk uit natuurlijke materialen: hout en bakstenen, pannen en riet.

Objectcriteria

Ruimtelijke structuur

• De bouwwerken passen in de omgevingskarakteristiek (bebouwing) en de bestaande organisatie op het perceel en zijn gerelateerd aan de landschappelijke inrichting.

Plaatsing

  • De bebouwing mag geen afbreuk doen aan het landelijk karakter van de omgeving;

  • De bouwwerken hebben een gevarieerde plaatsing op de kavels.

Massa en vorm

  • De bebouwing is vrijstaand;

  • De bebouwing heeft niet meer dan één bouwlaag, woonruimte onder de schuine kap is mogelijk.

Detaillering, kleur- en materiaalgebruik

  • Gevels hebben een neutrale en horizontale geleding;

  • Detailleringen worden terughoudend en sober uitgevoerd;

  • Het materiaalgebruik bestaat in hoofdzaak uit natuurlijke materialen, met de nadruk op hout, baksteen, pannen en riet;

  • Het kleurgebruik is ingetogen, met de nadruk op aardkleuren en donkere tinten.

Eventuele nadere bepalingen per gebied zijn te vinden in de gebiedsbeschrijving en de -criteria.

5.7 Object ‘landgoederen’

Van oorsprong liggen in het gebied diverse landgoederen, die de ontwikkeling van het landelijke gebied hebben beïnvloed. De landgoederen hebben een rijke historie die terug kan gaan naar de middeleeuwen. De bouwwerken bestaan uit een hoofdgebouw met daar omheen verscheidende bijgebouwen. Bovendien maken veelvuldig verscheidene boerderijen in de directe omgeving deel uit van het landgoed.

Het hoofdgebouw van een landgoed heeft een prominente plaatsing op de kavel. De hoofdbebouwing is veelal opgebouwd uit twee bouwlagen met een kap evenwijdig aan de representatieve voorgevel. De gevels zijn overwegend geometrisch opgebouwd, met een verticale geleding en met een samenhangende massaopbouw.

Objectcriteria

Ruimtelijke structuur

• De bouwwerken passen in de omgevingskarakteristiek (bebouwing) en de bestaande organisatie op het perceel en zijn gerelateerd aan de landschappelijke inrichting.

Plaatsing

• De plaatsing van bijgebouwen is ondergeschikt aan het hoofdgebouw.

Massa en vorm

  • Het bouwwerk kent een representatieve gevel die op de openbare ruimte gericht is;

  • De bebouwing wordt gekenmerkt door een rijzig karakter;

  • Er worden enkelvoudige en samengestelde kappen toegepast.

Detaillering, kleur- en materiaalgebruik

  • De gevelgeleding wordt gekenmerkt door een verticale geleding en horizontale verbanden;

  • De hoofdmaterialen zijn natuurlijke materialen: (bak)steen, pleisterwerk, hout, dakpannen en riet;

  • De hoofdkleuren van in stucwerk uitgevoerde gevels zijn gebroken wit of grijs of gedempte (aard)kleuren;

  • Binnen een dakvlak komen geen kleurverschillen voor;

  • Er worden rijke detailleringen toegepast, zoals ornamenten en geveldecoraties;

  • Kleurgebruik en detaillering van aan- en uitbouwen zijn afgestemd op de hoofdmassa;

  • Materiaalgebruik en kleuren van bijgebouwen in de nabijheid van het hoofdgebouw zijn afgestemd op het hoofdgebouw.

Eventuele nadere bepalingen per gebied zijn te vinden in de gebiedsbeschrijving en de -criteria.

5.8 Object ‘reclame-uitingen’

Omschrijving en uitgangspunten

Reclame is een publieke aanprijzing van een bedrijf, een product of een dienst. Reclame-uitingen op borden, lichtreclames en spandoeken of vlaggen vormen een belangrijk en beeldbepalend element van de openbare ruimte. In gebieden met commerciële functies zijn reclames op zijn plaats. Ze verhogen de visuele aantrekkingskracht van de omgeving, hoewel daar een kritische grens aan verbonden is. In andere gebieden zijn ze minder of ongewenst. Met behulp van de APV en opgestelde richtlijnen poogt de gemeente het effect van reclame op de ruimtelijke kwaliteit in positieve zin te reguleren.

Gebieden met beeldkwaliteitsplan

Voor enkele gebieden in de gemeente waar veel winkels en andersoortige bedrijfspanden voorkomen gelden zogenaamde beeldkwaliteitsplannen. Het is ter behoud van de ruimtelijke structuur van belang dat de uitgangspunten van deze plannen in de praktijk worden nagestreefd. Bij de advisering door de welstandscommissie vormt het beeldkwaliteitsplan, naast de inhoud van de welstandsnota, een deel van het toetsingskader. Eerder is al besloten om in deze gebieden actief toezicht te (blijven) houden op de regelgeving voor reclame-uitingen, in het geval van nieuwbouw of nieuwvestiging.

Het ligt dan ook voor de hand om in de gebieden waarvoor een beeldkwaliteitsplan geldt, de regelgeving vrij strikt te interpreteren. Ook moet de reclame-uiting aan het bestemmingsplan getoetst worden, maar dit zal bij een bedrijfs- of centrumvoorzieningenbestemming niet snel een probleem vormen. De aanvraag voor de reclamevergunning zal in het geval van een bouwwerk alleen aanvullend getoetst worden aan de aspecten overlast voor derden en verkeersveiligheid.

Gebieden zonder beeldkwaliteitsplan

Voor de gebieden in de gemeente waar wel veel winkels en andere bedrijfspanden voorkomen, maar geen beeldkwaliteitsplannen gelden, wordt wat flexibeler met reclame-uitingen omgegaan.

Er wordt in deze gebieden (zonder beeldkwaliteitsplan) voor gekozen om niet buitengewoon actief met het toezicht en de handhaving van de reclameregelgeving om te gaan, maar om het toezicht op de naleving meer steekproefsgewijs te benaderen, waarbij de nadruk op de aanpak van excessen ligt.

Objectcriteria

De reclame-uitingen moeten in ieder geval voldoen aan de in het beeldkwaliteitsplan gestelde welstandscriteria; daarnaast gelden de onderstaande criteria.

  • Er moet voldaan worden aan één van de onder A t/m C genoemde voorwaarden;

  • Is er sprake van een bijzondere situatie of gerede twijfel aan de toepasbaarheid van de voorwaarden en/of criteria, kan de aanvraag voor advies aan de welstandscommissie worden voorgelegd;

  • Bij beschermd monument, stads- of dorpsgezicht zal de aanvraag altijd moeten worden voorgelegd aan de welstandscommissie.

Voorwaarden

A de reclame-uiting is overeenkomstig een bestaande reclame-uiting in dezelfde situatie, die met een positief welstandsadvies is gerealiseerd (trendsetter);

B de reclame-uiting is overeenkomstig het ontwerp van de architect, die het project ontworpen heeft, waarvan de reclame deel uitmaakt, voor welk project een positief welstandsadvies is gegeven (trendsetter);

C de reclame-uiting voldoet aan de hieronder genoemde criteria t.a.v. algemene aspecten, plaatsing/aantal, maatvoering, vormgeving, materiaal en kleur.

Algemeen

1e de reclame-uiting voldoet aan het gebiedsgerichte beoordelingskader van het gebied waar deze wordt aangebracht/geplaatst;

2e geen dichtgeschilderde of dichtgeplakte etalages/ruiten;

3e geen billboards en lichtmastreclame, tenzij ontheffing is verleend;

4e geen reclame bij agrarische bedrijven, anders dan voor de verkoop van ter plaatse geproduceerde producten.

Plaatsing/aantal

1e de reclame is op de eerste bouwlaag aangebracht of zonodig in een gebied tot max. 0,80 m boven de eerste bouwlaag. Er ontstaat dan een directe relatie tussen het reclameteken en de functie;

2e per gevel mogen per 5 m gevelbreedte maximaal twee reclame-uitingen worden gevoerd, namelijk één evenwijdig aan de gevel en één loodrecht op de gevel;

3e één banier per 5 m gevel in een gebied tot max. 2,00 m boven de eerste bouwlaag;

4e geen reclame-uitingen die het uitzicht op de openbare ruimte of het open landschap ernstig belemmeren.

Maatvoering

1e de evenwijdige reclame is in verhouding met de schaal en maat van de gevel;

2e de evenwijdige reclame is max. 70% van de gevelbreedte;

3e bij reclame haaks op de gevel is max. 0,50 m hoog, 0,20 m breed, 0,60 m diep (de diepte is haaks op de gevel gemeten incl. gevelbevestiging);

4e banieren max. 2,00 m hoog en 0,60 m breed.

Vormgeving

1e losse letters en/ of kenmerken, die uiting geven aan de vorm van de bedrijvigheid of ambacht;

2e passend bij de architectuur van het bouwwerk.

Materiaal/kleur

1e geen knipperende en bewegende reclame-uitingen;

2e geen daglichtreflecterende reclame;

3e passend bij de architectuur van het bouwwerk.

Hoofdstuk 6 Gebiedsgerichte criteria

6.1 Buitengebied

In het buitengebied van de gemeente Barneveld zijn de volgende deelgebieden te onderscheiden met specifieke bebouwing:

  • Kampenlandschap;

  • Heideontginningslandschap;

  • Veenontginningslandschap;

  • Boslandschap.

De volgende paragrafen bevatten een beschrijving van deze specifieke bebouwing per deelgebied met de daarbijbehorende gebiedsgerichte welstandscriteria. Voor wat betreft de ligging van de verschillende deelgebieden wordt verwezen naar de welstandsgebiedenkaart die is opgenomen in bijlage c.

6.1.1 Kampenlandschap

Het Kampenlandschap omvat een gebied dat zich uitstrekt van het westen van de gemeente tot aan het Boslandschap bij Stroe, waar het in het noorden en het zuiden begrensd wordt door heideontginningslandschap. Dit landschapstype komt ook voor in de vorm van kleine enclaves nabij Voorthuizen en Barneveld. De verkaveling is grotendeels mozaïekachtig met trapeziumvormige kavels en versnipperde, soms wat dichtere bebossing. Deze bossen komen voor bij Kallenbroek, oostelijk van Voorthuizen, westelijk van De Glind en bij Barneveld op landgoed De Schaffelaar. Het grillige wegennet volgt de structuren van de verkaveling.

De meeste bebouwing in het Kampenlandschap bestaat uit agrarische bebouwingscomplexen en burgerwoningen. Noordoostelijk van het centrum even buiten de kern Barneveld ligt kasteel De Schaffelaar in een parkachtige en beboste omgeving. Het in neogotische bouwstijl opgetrokken kasteel is een beeldbepalend element in dit gebied. Enkele opvallende bouwwerken staan voorts nabij Groot Hof aan de Stoutenburgerweg. Dit zijn molen Den Olden Florus en een zuiveringsinstallatie bij de Barneveldsche Beek en de Rijksweg A30. Tenslotte zijn recreatieterrein Zeumeren en een camping bij Klein Hoef voorbeelden van recreatieve bebouwing die in het Kampenlandschap voorkomt.

Welstandscriteria

Algemeen

De bouwwerken passen in de hierboven beschreven omgevingskarakteristiek, wat betreft situering op de kavel, schaal en vormgeving van de bouwmassa, indeling van de gevels en detaillering, kleur- en materiaalgebruik.

6.1.2 Heideontginningslandschap

Het Heideontginningslandschap is grotendeels ingeklemd tussen het Kampenlandschap en het Boslandschap. Een centrale uitloper van het Kampenlandschap scheidt het oostelijke Heideontginningslandschap in twee delen. Ook liggen in de nabijheid van Voorthuizen en Barneveld kleine heideontginningen. Tussen de Blankenhoefseweg en de Provinciale weg N301, tevens grens met de gemeente Nijkerk, bevindt zich een duidelijk zichtbare blokvormige ontginning van heidegrond met bosachtige beplanting. De percelen in dit gebied lopen van oost naar west. In het noordelijke gedeelte, bij de meer bosachtige gebiedjes, zijn recreatievoorzieningen zoals campings, bungalows en golfterreinen dominant. Deze staan voor het merendeel langs de bosrand, maar komen ook voor in het oosten van Voorthuizen (Boshoek). Meer westelijk ligt minicamping De Peer.

In het oostelijke gedeelte van het Heideontginningslandschap staat een grote hoeveelheid recreatieve bebouwing, afgewisseld door burgerwoningen. Andere bijzondere bebouwing is het militaire complex bij Boszicht zuidoostelijk van Voorthuizen, langs de Garderbroekerweg en verscholen in bosachtige beplanting. Voorts zijn de grootschalige bedrijven en fabrieken beeldbepalend, met hoge silo’s, lange loodsen en een zuiveringsinstallatie. Deze liggen allen dichtbij de bosrand aan de Tolnegenweg tussen Stroe en Harskamp.

Welstandscriteria

Algemeen

  • De bouwwerken passen in de hierboven beschreven omgevingskarakteristiek, wat betreft situering op de kavel, schaal en vormgeving van de bouwmassa, indeling van de gevels en detaillering, kleur- en materiaalgebruik.

6.1.3 Veenontginningslandschap

Het Veenontginningslandschap in Barneveld is een uitloper van het uitgestrekte veengebied van Nijkerk. Dit gebied ligt westelijk van de Blankenhoefseweg, rondom Zwartebroek en noordelijk van Terschuur. De kenmerkende lange en smalle kavels strekken zich uit in noordzuidrichting. Bij Terschuur is kleinschalige niet-agrarische bedrijvigheid aanwezig langs de Eendrachtstraat. Recreatieve bebouwing bevindt zich hier eveneens. Voorbeeld hiervan is minicamping Overbeek.

De bebouwing staat grotendeels langs de Vossenweg, de Damweg, de Veenburgerweg en de Platanenstraat/Wielweg in het noordelijke gedeelte en langs de Eendrachtstraat tussen Zwartebroek en Terschuur in het zuidelijke gedeelte. De bebouwing staat grotendeels in een rooilijn, maar vanaf de weg terugliggende bouwwerken komen ook voor.

Welstandscriteria

Algemeen

De bouwwerken passen in de hierboven beschreven omgevingskarakteristiek, wat betreft situering op de kavel, schaal en vormgeving van de bouwmassa, indeling van de gevels en detaillering, kleur- en materiaalgebruik.

6.1.4 Boslandschap

Het bosgebied van de Veluwe ligt in het oostelijke gedeelte van de gemeente. In het in de negentiende eeuw aangeplante bos bevinden zich overblijfselen van de grote zandvlakten Stroesche Zand en Kootwijkerzand. In het bosgebied zijn de kernen Garderen en Kootwijk gesitueerd. Nabij de heidevlakken liggen kazernecomplexen en militaire oefen- en schietterreinen. Recreatieve bebouwing zoals campings, een bungalowpark en maneges, bevindt zich rondom Garderen en Kootwijk en langs de grens met de gemeente Apeldoorn. In het bosgebied liggen ook enkele conferentieoorden De Pauwenhof, Groot Heideborgh, Talmahoeve en nabij IJsvogel, met grootschalige bebouwingscomplexen.

Agrarische bedrijven traditioneel of recent met grote bijgebouwen, zoals paardenhouderijen, komen verspreid over het bosgebied voor. Sommige boerderijen zijn goed behouden in hun oorspronkelijke karakter en enkele panden staan op de Rijksmonumentenlijst. Bij nieuwbouw van schuren en bijgebouwen wordt veel aandacht besteed aan de architectonische verschijningsvorm.

Welstandscriteria

Algemeen

• De bouwwerken passen in de hierboven beschreven omgevingskarakteristiek, wat betreft situering op de kavel, schaal en vormgeving van de bouwmassa, indeling van de gevels en detaillering, kleur- en materiaalgebruik.

Aanvullende criteria

  • Toepassing van stucwerk in (crème) wit of grijs is niet toegestaan;

  • Toepassing van damwandprofielen voor gevels en daken is niet toegestaan.

6.2 Kernen

De gemeente Barneveld is verdeeld in de kernen Barneveld, Voorthuizen, Garderen, Stroe, Kootwijkerbroek, Kootwijk, De Glind, Zwartebroek, Terschuur en Harselaar. Daarnaast heeft de gemeente een groot buitengebied. Voor de kernen zijn algemene welstandscriteria opgesteld. Daarnaast zijn Barneveld en Voorthuizen opgedeeld in deelgebieden waarvoor bijzondere welstandscriteria gelden. Deze deelgebieden zijn weergegeven op de deelgebiedenkaarten die zijn opgenomen in bijlage c. De volgende paragrafen beschrijven de welstandscriteria voor de verschillende kernen in het woongebied.

6.2.1 Barneveld

Algemene criteria

• De bestaande (gebouwde) omgeving is het referentiepunt voor ieder bouwwerk. Dat wil zeggen dat een bouwkundige toevoeging of verandering moet passen in de aanwezige stedenbouwkundige structuur en dient aan te sluiten op de typologie, de detaillering, de kleur en het materiaalgebruik van de bestaande gebouwen.

Deelgebied 1 Barneveld Centrum

Algemeen

Hoofdstuk 1 t/m 5 van het beeldkwaliteitplan Barneveld centrum 2004 dienen in acht te worden genomen.

Plaatsing

  • Panden in de rooilijn.

Massa en vorm bebouwing

  • Maat en schaal dienen te worden gehandhaafd;

  • Verscheidenheid in gevels dient in stand te worden gehouden;

  • Straatwanden dienen opgebouwd te blijven uit individuele panden;

  • Panden dienen verticaal geleed te zijn;

  • De beukbreedte van nieuwe panden dient gebaseerd te worden op de beukbreedte van historische panden die de huidige straatgevels vormen;

  • Voor de hoogteopbouw van nieuwe invullingen dient de karakteristiek van de historische, algemene bebouwing te worden aangehouden, te weten twee lagen met kap.

Deelgebied 2 Bloemendaal

Plaatsing

• Bebouwing is op de straat georiënteerd.

Massa en vorm bebouwing

• Bij verbouw dient de bebouwingskarakteristiek van de hoofdmassa gerespecteerd te worden;

• Bij aanpassingen aan individuele woningen blijft de hoofdvorm herkenbaar;

• Bijgebouwen zijn ondergeschikt aan het hoofdgebouw;

• Toevoegingen als erkers, dakkapellen, serres en dergelijke dienen aan te sluiten bij de architectuur van de woning.

Detaillering, kleur- en materiaalgebruik

• De detaillering bij aanpassing, renovatie of nieuwbouw krijgt een zelfde mate van aandacht en expressie als die bij de bestaande architectuur en die in de omgeving;

• Aan- en uitbouwen en bijgebouwen sluiten in kleur en materiaalgebruik aan bij het hoofdgebouw.

Aanvullende welstandseis Thorbeckelaan en de twee hofjes aan de Hugo de Grootlaan

• Het hoofdgebouw dient met de nokrichting evenwijdig aan de weg te worden geplaatst.

Deelgebied 3 Valkseweg/Julianaplein

Plaatsing

• De bebouwing aan de Valkseweg dient met de nok loodrecht op de weg te staan;

• De bebouwing dient met de representatieve gevel naar de weg te zijn gekeerd.

Massa en vorm bebouwing

• De bebouwing dient compact te zijn, de gebruikte kap moet voldoende fors zijn t.o.v. het gebouw.

Detaillering, kleur- en materiaalgebruik

• Bakstenen hebben een ingetogen kleur, rood of roodbruin;

• Voor het metselwerk wordt een brede voeg gebruikt in een lichte kleur die contrasteert met de gebruikte kleur baksteen.

Deelgebied 4 Vogelbuurt

Plaatsing

• De parcellering, de positie en de oriëntatie van de bebouwing in de directe omgeving zijn maatgevend.

Massa en vorm bebouwing

• Bij aanpassingen aan individuele woningen blijft de hoofdvorm herkenbaar;

• Bijgebouwen zijn ondergeschikt aan het hoofdgebouw;

• Toevoeging als erkers, dakkapellen, serres en dergelijke dienen aan te sluiten bij de architectuur van de woning;

• De bebouwingskarakteristiek van de hoofdmassa dient gerespecteerd te worden.

Detaillering, kleur- en materiaalgebruik

• Voor de vrijstaande eengezinswoningen geldt dat authentieke detaillering zoals overstekken, geaccentueerde lijsten en siermetselwerk bij verbouw wordt behouden;

• Bij verbouw of renovatie is het oorspronkelijke kleurgebruik als uitgangspunt genomen.

Deelgebied 5 De Lors

Massa en vorm bebouwing

• De verhoudingen in de gevelindeling moeten gelijk blijven;

• De toevoegingen per woning zijn ondergeschikt aan de hoofdstructuur en de gevelritmiek.

Detaillering, kleur- en materiaalgebruik

• In het gebied dient gebruik te worden gemaakt van gele, bruine, crème of rode baksteen, of een tussenkleur hiervan;

• Voor de dakbedekking dienen pannen te worden gebruikt in rood, bruin of antracietgrijs;

• Afstemming van het materiaal per blok.

Deelgebied 6 Oldenbarneveld

Plaatsing

• Oriëntatie van de bebouwing op de straat, woonblokken hebben de nokrichting evenwijdig aan de straat;

• De hoofdgevel is op de weg georiënteerd.

Massa en vorm bebouwing

• Bij aanpassingen aan individuele woningen blijft de hoofdvorm herkenbaar;

• Bijgebouwen zijn ondergeschikt aan het hoofdgebouw;

• Toevoegingen als erkers, dakkapellen, serres en dergelijke dienen aan te sluiten bij de architectuur van de woning;

• De bebouwingskarakteristiek van de hoofdmassa dient gerespecteerd te worden.

Detaillering, kleur- en materiaalgebruik

• De detaillering bij aanpassing, renovatie of nieuwbouw krijgt een zelfde mate van aandacht en expressie als die bij de bestaande architectuur en die in de omgeving;

• Aan- en uitbouwen en bijgebouwen sluiten in kleur en materiaalgebruik aan bij het hoofdgebouw.

Deelgebied 7 Columbusbuurt

Welstandscriteria voor de Amersfoortsestraat, de Livingstonestraat, de Koterweg en de Churchillstraat

Ruimtelijke structuur

• Nieuwbouw baseren op de gegroeide kleinschaligheid en diversiteit;

• De parcellering, de positie en de oriëntatie van de bebouwing in de directe omgeving zijn richtinggevend;

• Het bebouwingsbeeld van herkenbare individuele panden wordt in stand gehouden;

• Panden zijn gericht naar de straat;

• Verspringingen in de rooilijn blijven binnen de uitersten van de naastgelegen bebouwing.

Massa en vorm

• De bouwmassa is compact en op zichzelf staand;

• Het toepassen van een kap is uitgangspunt voor het bouwplan;

• Aan- en uitbouwen zijn ondergeschikt aan de hoofdmassa.

Gevels

• Bij verbouw en renovatie is respect voor de oorspronkelijke stijl en gevelopbouw essentieel;

• De geleding en ritmiek van de gevel wordt benadrukt;

• Er dient eenheid in architectuur te zijn van de gehele gevel;

• Zijgevels die duidelijk zichtbaar zijn vanaf de openbare ruimte worden met aandacht behandeld;

• De architectonische eenheid van het oorspronkelijke pand blijft uitgangspunt in geval van splitsing;

• De individualiteit van de panden blijft bij samenvoeging gehandhaafd.

Detaillering, kleur- en materiaalgebruik

• Bij verbouw of renovatie het oorspronkelijke kleur- en materiaalgebruik tot uitgangspunt nemen;

• Het materiaalgebruik bestaat in hoofdzaak uit natuurlijke materialen: (bak-)steen, hout en dakpannen;

• Glas, spiegelende oppervlakken en kunststof worden niet toegepast bij beplating van gevels;

• Voor de hoofdmaterialen worden aardkleuren toegepast, in combinatie met donkere of rode dakpannen;

• Bij verbouw of renovatie respecteren van kenmerkende ornamentiek zoals overstekken, dak- en gevellijsten en siermetselwerk;

• Specifieke detaillering van gevelopeningen, deurluifels en dergelijke met aandacht ontwerpen.

Welstandscriteria planmatig opgezette buurten

Ruimtelijke structuur

• Behouden van de variatie in en respecteren van de karakteristieken van de verschillende architectonische eenheden;

• Individuele aanpassingen mogen niet ten koste gaan van de structurele hoofdkarakteristiek;

• De parcellering, de positie en de oriëntatie van de bebouwing in de directe omgeving zijn richtinggevend.

Massa en vorm

• De bestaande schaal van de bebouwing in de omgeving is het uitgangspunt bij uitbreiding en vervanging van de bebouwing;

• Bij verandering van kapvorm de samenhang binnen de complexen bewaren;

• Toepassen van gestandaardiseerde dakkapellen en erkers per blok;

• Aan- en uitbouwen zijn ondergeschikt aan de hoofdmassa.

Gevels

• Bij verbouw en renovatie is respect voor de oorspronkelijke gevelopbouw essentieel;

• De maatverhoudingen van bestaande gevelopeningen worden gehandhaafd;

• Waar zijgevels zich oriënteren op de openbare ruimte dient dat in de architectuur tot uiting te komen.

Detaillering, kleur- en materiaalgebruik

• Bij verbouw of renovatie het oorspronkelijke materiaalgebruik tot uitgangspunt nemen;

• Bij nieuwbouw zijn kleur- en materiaalgebruik in de omgeving uitgangspunt;

• In hoofdzaak bakstenen voor gevels en dakpannen op de daken toepassen;

• Afstemmen van kleuren en materialen per blok;

• Hoofdmaterialen worden in aardkleuren toegepast, in combinatie met donkere of rode dakpannen, afhankelijk van de buurt.

Deelgebied 8 Barneveld Zuid

Massa en vorm bebouwing

• Bij- en aanbouwen blijven duidelijk ondergeschikt aan de hoofdmassa.

Detaillering, kleur- en materiaalgebruik

• Antracietgrijze dakpannen, aan Molecaten voor de robuuste geschakelde twee onder één kapwoningen bruine dakpannen;

• Gebruik maken van rode of roodbruine baksteen;

• Het gebruik van sterk contrasterende kleuren in grotere vlakken is ongewenst.

Deelgebied 9 Barneveld Zuid III

Plaatsing

• De parcellering, de positie en de oriëntatie van de bebouwing in de directe omgeving zijn maatgevend.

Massa en vorm bebouwing

• Bijgebouwen zijn ondergeschikt aan het hoofdgebouw;

• Toevoegingen als erkers, dakkapellen, serres en dergelijke dienen aan te sluiten bij de architectuur van de woning.

Detaillering, kleur- en materiaalgebruik

• Bebouwing dient uit bakstenen te worden opgetrokken. De kleur is afhankelijk van de omringende bebouwing.

• Bij verbouw of renovatie is het oorspronkelijke kleurgebruik als uitgangspunt genomen.

• Aan- en uitbouwen en bijgebouwen sluiten in kleur en materiaalgebruik aan bij het hoofdgebouw.

Deelgebied 10 Vliegersveld

Plaatsing

• Woningen zijn georiënteerd met de voordeur op de openbare ruimte.

Massa en vorm bebouwing

• Bij- en aanbouwen zijn ondergeschikt aan de hoofdmassa.

Detaillering, kleur- en materiaalgebruik

• Voor bebouwing dient rode of beige baksteen te worden gebruikt;

• Daken dienen in rode of donkere pannen te worden uitgevoerd;

• Kleuren voor accenten dienen te passen bij de gedekte kleuren uit de buurt, te weten donkergroen, donkerblauw, roodbruin en gebroken wit;

• Bijgebouwen hebben dezelfde kenmerken als het hoofdgebouw.

Deelgebied 11 De Vaarst

Plaatsing

• Met de representatieve gevel naar de weg gekeerd;

• De nokrichting dient evenwijdig aan de weg te zijn geplaatst.

Massa en vorm bebouwing

• Afgeplatte daken zijn niet toegestaan.

Detaillering, kleur- en materiaalgebruik

• Voor de daken dienen bruine of antracietgrijze dakpannen te worden gebruikt;

• Bebouwing dient uit bakstenen te worden opgetrokken. De kleur is afhankelijk van de omringende bebouwing.

Deelgebied 12 Norschoten

Plaatsing

• De hoofdgebouwen zijn met de representatieve gevel naar de openbare ruimte gekeerd;

• De nokrichting van de huidige bebouwing dient te worden gerespecteerd.

Massa en vorm bebouwing

• Bijgebouwen zijn ondergeschikt aan het hoofdgebouw;

• Bij verandering van kapvorm de samenhang binnen een bouwblok bewaren;

• De bestaande kapvorm en kaprichting zijn richtinggevend.

Detaillering, kleur- en materiaalgebruik

• Baksteen voor gevels toepassen;

• Pannen voor daken toepassen;

• Aan- en uitbouwen en bijgebouwen sluiten in kleur en materiaalgebruik aan bij het hoofdgebouw;

• Het hoofdkleurgebruik bestaat uit kleuren die aansluiten op de directe omgeving;

• Bij renovatie of nieuwbouw is de specifieke detaillering van gevelopeningen, deurluifels en dergelijke van bebouwing van dezelfde architectuur in de omgeving maatgevend.

Deelgebied 13 De Burgt

Plaatsing

• Bij hoekoplossingen dient het beeldkwaliteitplan geraadpleegd te worden;

• De hoofdgebouwen zijn met de voorgevel en de op de openbare ruimte gerichte zijgevel representatief ontworpen;

• De bestaande situering is uitgangspunt bij vervanging.

Massa en vorm bebouwing

• Voor de projectmatig opgezette bebouwing geldt: per rij of cluster eenheid in massaopbouw van de hoofdgebouwen;

• Voor individuele bebouwing geldt: de bebouwing heeft een individuele uitstraling;

• Bijgebouwen zijn ondergeschikt aan het hoofdgebouw.

Detaillering, kleur- en materiaalgebruik

• Gebruik van duurzame, natuurlijke materialen (baksteen, natuursteen, gebakken dakpannen, hout);

• Het hoofdkleurgebruik bestaat uit kleuren die aansluiten op de directe omgeving;

• Bij renovatie of nieuwbouw is de specifieke detaillering van gevelopeningen, deurluifels en dergelijke van bebouwing van dezelfde architectuur in de omgeving maatgevend.

Deelgebied 14 Gebied Stationsweg

Plaatsing

• Met representatieve zijde (kantoorgedeelte, entree) naar de openbare wegen en de openbare buitenranden;

• Representatieve zijde staat in de voorgevellijn.

Massa en vorm

• Heldere eenduidige hoofdvormen;

• Gebouwen staan vrij in de ruimte;

• Panden hebben een individuele uitstraling;

• Per cluster eenheid in massaopbouw van het hoofdgebouw;

• Bebouwing heeft een hiërarchische gevelindeling;

• Voor grootschalige bouwwerken wordt een verticale geleding van de gevel toegepast.

• De gebouwen, behorende bij één bedrijf dienen bij voorkeur niet aaneengesloten gebouwd te worden, maar “opgedeeld” te worden in afzonderlijke eenheden met een gevelbreedte van 15 à 20 meter;

• De voorgevel van gebouwen mag geen gesloten karakter hebben; blinde gevels zijn niet toegestaan;

• In de voorgevel worden de ontvangst- en uitstalruimten en kantoor- en kantinegedeelten gesitueerd.

• Voorzieningen voor de aan- en afvoer van goederen, zoals laadperrons, garagedeuren en hijswerktuigen, mogen niet zichtbaar zijn in de voorgevel.

Detaillering, kleur en materiaalgebruik

• De hoofdmaterialen van het representatieve deel zijn baksteen en glas;

• Bij bedrijfshallen en -loodsen; het gebruik van gedekte en donkere kleuren en een zichtbare gemetselde plint.

Deelgebied 15 Bedrijventerrein de Valk

Plaatsing

• In de representatieve zone langs de Dr. Willem Dreeslaan dient de bebouwing met de representatieve gevel naar de weg te worden geplaatst;

• Publieke en representatieve functies zijn op de straatzijde georiënteerd.

Massa en vorm bebouwing

• Met uitzondering van de representatieve zone langs de Dr. Willem Dreeslaan dient de bebouwing horizontale gelaagdheid uit te stralen;

• De gevelindeling wordt gekenmerkt door een evenwichtige opbouw;

• De richting van de gebouwen volgt in hoofdzaak de richting van de straat.

Detaillering, kleur- en materiaalgebruik

• Kleuren dienen in een matte tint te worden toegepast;

• In de representatieve zone langs de Dr. Willem Dreeslaan dient extra aandacht te worden besteed aan de gevel met betrekking tot de detaillering en het materiaalgebruik.

Deelgebied 16 Bedrijventerrein De Briellaerd

Plaatsing

• De bebouwing is met de representatieve gevel naar de openbare weg gekeerd.

Massa en vorm bebouwing

• Bebouwing heeft een hiërarchische gevelindeling.

Detaillering, kleur- en materiaalgebruik

• Baksteen dient het hoofdmateriaal te zijn;

• Flets gekleurde materialen moeten worden vermeden;

• Aan- en uitbouwen en bijgebouwen sluiten in kleur en materiaalgebruik aan bij het hoofdgebouw.

Aanvullende eisen

Het deel van het gebied dat direct georiënteerd is op de Scherpenzeelseweg en de Plantagelaan wordt aangeduid als representatieve zone. In deze zone gelden naast de normale welstandseisen de volgende extra welstandseisen teneinde de gewenste ruimtelijke kwaliteit ook daadwerkelijk te kunnen bereiken.

• De naar de weg (hoofdontsluitingsroute en daardoor dus ook de Plantagelaan) gekeerde gevels van gebouwen mogen geen gesloten karakter hebben; blinde gevels zijn niet toegestaan;

• In de gevels, zoals hierboven bedoeld, dienen geen voorzieningen ten behoeve van de aan- en afvoer van goederen zichtbaar te zijn, zoals laadperrons, garagedeuren en hijswerktuigen.

Deelgebied 17 Sportparken en begraafplaats

Plaatsing

• Met de representatieve gevel naar de weg gekeerd;

• Wanneer een gebouw rondom gevels heeft die ervaren worden vanaf de openbare ruimte dient hier in de architectuur rekening mee te worden gehouden;

• Ruim op de kavel.

Massa en vorm bebouwing

• De bebouwing dient horizontaal geleed te zijn, met uitzondering van de kantoorbebouwing aan de Thorbeckelaan;

• Bebouwing anders dan woonbebouwing dient een hoofdzakelijk platte afdekking te hebben. Dit geldt niet voor de kantoorbebouwing aan de Thorbeckelaan.

Detaillering, kleur- en materiaalgebruik

• De bebouwing dient opgetrokken te zijn uit baksteen;

• Aan- en uitbouwen en bijgebouwen sluiten in kleur en materiaalgebruik aan bij het hoofdgebouw.

6.2.2 Voorthuizen

Algemene criteria

De bestaande bebouwing is het kwalitatieve referentiepunt voor ieder bouwwerk. Iedere bouwkundige toevoeging of verandering dient de bestaande stedenbouwkundige structuur, de kenmerken van de architectuurperiode, de karakteristiek van de gebouwen en de detaillering, het kleur- en materiaalgebruik ervan als uitgangspunt te nemen.

Deelgebied 1 Centrale gebied en linten

Algemeen

• Voor aanpassingen aan bebouwing die behoort tot een inbreiding dient de overige bebouwing binnen de cluster als referentiekader voor alle welstandsaspecten.

Ruimtelijke structuur

• Nieuwbouw baseren op de gegroeide kleinschaligheid en diversiteit;

• De parcellering, de positie en de oriëntatie van de bebouwing in de directe omgeving zijn richtinggevend;

• Het bebouwingsbeeld van herkenbare individuele panden wordt in stand gehouden;

• Panden zijn gericht naar de openbare ruimte;

• Verspringingen in de rooilijn blijven binnen de uitersten van de naastgelegen bebouwing.

Massa en vorm

• De bouwmassa is compact en op zichzelf staand;

• Het toepassen van een kap is uitgangspunt voor het bouwplan;

• De bestaande samenhang en afwisseling in de vormgeving van de kappen in de omgeving zijn richtinggevend;

• Aan- en uitbouwen zijn ondergeschikt aan de hoofdmassa.

Gevels

• Bij verbouw en renovatie is respect voor de oorspronkelijke stijl en gevelopbouw essentieel;

• De geleding en ritmiek van de gevel wordt benadrukt;

• Er dient eenheid in architectuur te zijn van de gehele gevel;

• Zijgevels die duidelijk zichtbaar zijn vanaf de openbare ruimte worden met aandacht behandeld;

• De architectonische eenheid van het oorspronkelijke pand blijft uitgangspunt in geval van splitsing;

• De individualiteit van de panden blijft bij samenvoeging gehandhaafd.

Detaillering, kleur- en materiaalgebruik

• Bij verbouw of renovatie het oorspronkelijke kleur- en materiaalgebruik tot uitgangspunt nemen;

• Het materiaalgebruik bestaat in hoofdzaak uit natuurlijke materialen: (bak-)steen, hout en dakpannen;

• Glas, spiegelende oppervlakken en kunststof worden niet toegepast bij beplating van gevels;

• Voor de hoofdmaterialen worden aardkleuren toegepast, in combinatie met donkere of rode Dakpannen;

• Bij verbouw of renovatie respecteren van kenmerkende ornamentiek zoals overstekken, dak- en gevellijsten en siermetselwerk;

• Specifieke detaillering van gevelopeningen, deurluifels en dergelijke met aandacht ontwerpen.

Deelgebied 2 Woonwijken uit de jaren '50 en '60

Ruimtelijke structuur

• Behouden van de variatie in en respecteren van de karakteristieken van de verschillende architectonische eenheden;

• Individuele aanpassingen mogen niet ten koste gaan van de structurele hoofdkarakteristiek;

• De parcellering, de positie en de oriëntatie van de bebouwing in de directe omgeving zijn richtinggevend.

Massa en vorm

• De bestaande schaal van de bebouwing in de omgeving is het uitgangspunt bij uitbreiding en vervanging van de bebouwing;

• Bij verandering van kapvorm de samenhang binnen de complexen bewaren;

• Toepassen van gestandaardiseerde dakkapellen en erkers per blok;

• Aan- en uitbouwen zijn ondergeschikt aan de hoofdmassa.

Gevels

• Bij verbouw en renovatie is respect voor de oorspronkelijke gevelopbouw essentieel;

• De maatverhoudingen van bestaande gevelopeningen worden gehandhaafd;

• Waar zijgevels zich oriënteren op de openbare ruimte dient dat in de architectuur tot uiting te komen.

Detaillering, kleur- en materiaalgebruik

• Bij verbouw of renovatie het oorspronkelijke materiaalgebruik tot uitgangspunt nemen;

• Bij nieuwbouw zijn kleur- en materiaalgebruik in de omgeving uitgangspunt;

• In hoofdzaak bakstenen voor gevels en dakpannen op de daken toepassen;

• Afstemmen van kleuren en materialen per blok;

• Hoofdmaterialen worden in aardkleuren toegepast, in combinatie met donkere of rode dakpannen, afhankelijk van de buurt;

• De detaillering bij aanpassing, renovatie of nieuwbouw krijgt een zelfde mate van aandacht en expressie als die bij de bestaande architectuur en die in de omgeving;

• Bij renovatie of nieuwbouw is de specifieke detaillering van gevelopeningen, deurluifels en dergelijke van bebouwing van dezelfde architectuur in de omgeving maatgevend.

Deelgebied 3 Woonwijken uit de jaren '70 en '80

Ruimtelijke structuur

• Behouden van de variatie in en respecteren van de karakteristieken van de verschillende architectonische eenheden;

• Individuele aanpassingen mogen niet ten koste gaan van de structurele hoofdkarakteristiek;

• De parcellering, de positie en de oriëntatie van de bebouwing in de directe omgeving zijn richtinggevend.

Massa en vorm

• De bestaande schaal van de bebouwing in de omgeving is het uitgangspunt bij uitbreiding en vervanging van de bebouwing;

• Bij verandering van kapvorm de samenhang binnen de complexen bewaren;

• Toepassen van gestandaardiseerde dakkapellen en erkers per blok.

• Aan- en uitbouwen zijn ondergeschikt aan de hoofdmassa.

Gevels

• Waar zijgevels zich oriënteren op de openbare ruimte dient dat in de architectuur tot uiting te komen.

Detaillering, kleur- en materiaalgebruik

• Bij verbouw of renovatie het oorspronkelijke materiaalgebruik tot uitgangspunt nemen;

• Bij nieuwbouw zijn kleur- en materiaalgebruik in de omgeving uitgangspunt;

• Afstemmen van kleuren en materialen per blok;

• Hoofdmaterialen worden in aardkleuren toegepast, in combinatie met donkere of rode dakpannen, afhankelijk van de buurt;

• Bij renovatie of nieuwbouw is de specifieke detaillering van gevelopeningen, deurluifels en dergelijke van bebouwing van dezelfde architectuur in de omgeving maatgevend.

Deelgebied 4 Woonwijken uit de jaren '90 en '00

Ruimtelijke structuur

• Bij (vervangende) nieuwbouw is de positie en de oriëntatie van de oorspronkelijke bebouwing richtinggevend;

• Nieuwbouw sluit aan bij de ritmiek en de wijze van schakelen van de bestaande bebouwing in de omgeving;

• Woningen zijn met een eigen entreegebied of met voordeuren georiënteerd op de openbare ruimte.

Massa en vorm

• De bestaande schaal van de bebouwing in de omgeving is het uitgangspunt bij uitbreiding en vervanging van de bebouwing;

• Het aantal bouwlagen en de kapvorm is afgestemd op de bouwhoogte en de –bouwmassa van de belendende bebouwing;

• Aan- en uitbouwen zijn ondergeschikt aan de hoofdmassa;

• De bestaande kapvorm en kaprichting blijven gehandhaafd;

• Toepassen van gestandaardiseerde dakkapellen en erkers per woningtype.

Gevels

• Waar zijgevels zich oriënteren op de openbare ruimte dient dat in de architectuur tot uiting te komen.

Detaillering, kleur- en materiaalgebruik

• Bij verbouw of renovatie het oorspronkelijk materiaalgebruik tot uitgangspunt nemen;

• Bij nieuwbouw zijn kleur- en materiaalgebruik in de omgeving uitgangspunt;

• Afstemmen van kleuren en materialen per blok;

• In hoofdzaak bakstenen en hout voor gevels en dakpannen op de daken toepassen;

• Kozijnen en dergelijke hebben een bij de gevel en het dak passende kleurstelling;

• Hoofdmaterialen worden in aardkleuren toegepast, in combinatie met donkere of rode dakpannen, afhankelijk van de buurt;

• De detaillering bij aanpassing, renovatie of nieuwbouw krijgt een zelfde mate van aandacht en expressie als die bij de bestaande architectuur en die in de omgeving;

• Bij renovatie of incidentele nieuwbouw is de specifieke detaillering van gevelopeningen, deurluifels en dergelijke in de omgeving, maatgevend.

Deelgebied 5 Groengebieden en voorzieningen

Ruimtelijke structuur

• Gebouwen staan geclusterd of in onderlinge samenhang op het terrein geplaatst.

Massa en vorm

• De hoofdvorm van de gebouwen is eenduidig. aan- en bijbouwen houden rekening met de herkenbaarheid van de hoofdbebouwing;

• De bestaande schaal van de bebouwing in de omgeving is het uitgangspunt bij uitbreiding en vervanging van de bebouwing.

Gevels

• Waar gevels zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte dient dat in de architectuur tot uiting te komen;

• De stijl van renovatie of vervangende nieuwbouw sluit aan op die van de bebouwing in de omgeving;

• De maat en schaal van de gevelindeling worden gerespecteerd;

• De functies dienen in de gevel afleesbaar te blijven;

• Entrees dienen duidelijk herkenbaar te zijn.

Detaillering, kleur- en materiaalgebruik

• Bij verbouwing is het oorspronkelijke materiaal- en kleurgebruik van de bestaande bebouwing uitgangspunt;

• Materialen van één complex op elkaar afstemmen;

• Kleuren van één complex op elkaar afstemmen;

• Details in overeenstemming met de stijl van het gebouw ontwerpen.

6.2.3 Garderen

Algemene criteria

De bestaande (gebouwde) omgeving is het referentiepunt voor ieder bouwwerk. Dat wil zeggen dat een bouwkundige toevoeging of verandering moet passen in de aanwezige stedenbouwkundige structuur en dient aansluiten op de typologie, de detaillering, de kleur en het materiaalgebruik van de bestaande gebouwen.

Plaatsing

• De hoofdgebouwen zijn met de representatieve gevel naar de openbare ruimte gekeerd;

• Woningen zijn met een eigen entreegebied of met voordeuren georiënteerd op de openbare ruimte;

• De nokrichting van de huidige bebouwing wordt gerespecteerd.

Massa en vorm bebouwing

• De aard van de bebouwing qua maat en schaal dient in het omgevingsbeeld te passen;

• Aan- en uitbouwen zijn ondergeschikt aan de hoofdmassa;

• De bestaande kapvorm en –richting blijven gehandhaafd;

• Waar zijgevels zich oriënteren op de openbare ruimte dient dat in de architectuur tot uiting te komen;

• Toevoegingen dienen aan te sluiten bij de architectuur van de woning.

Detaillering, kleur- en materiaalgebruik

• Bij verbouw of renovatie het oorspronkelijk materiaalgebruik tot uitgangspunt nemen;

• In hoofdzaak baksteen voor gevels en pannen voor de daken toepassen;

• Aan- en uitbouwen en bijgebouwen sluiten in kleur en materiaalgebruik aan bij het hoofdgebouw;

• Bij renovatie of nieuwbouw is de specifieke detaillering van gevelopeningen, deurluifels en dergelijke van bebouwing van dezelfde architectuur in de omgeving maatgevend.

6.2.4 Stroe

Algemeen

De bestaande (gebouwde) omgeving is het referentiepunt voor ieder bouwwerk. Dat wil zeggen dat een bouwkundige toevoeging of verandering moet passen in de aanwezige stedenbouwkundige structuur en dient aansluiten op de typologie, de detaillering, de kleur en het materiaalgebruik van de bestaande gebouwen.

Ruimtelijke structuur

• Nieuwe invullingen kunnen modern zijn, mits in samenhang met de bestaande omgeving;

• Respecteren van aanwezige beplantingen;

• Handhaving van bestaande rooilijnen;

• Respecteren van de historische wegenstructuur en het bebouwingspatroon en -beeld in het gebied.

Plaatsing

• Oriëntatie van de bebouwing op de straat, woonblokken hebben de nokrichting evenwijdig aan de as van de straat;

• De hoofdgevel is op de weg georiënteerd;

Massa en vorm

• De bebouwing is voorzien van een kap;

• Bijgebouwen zijn achter de hoofdmassa geplaatst;

• Aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen zijn ondergeschikt aan de hoofdvorm;

• Hoofdvormen dienen op de oorspronkelijke parcellering te worden afgestemd;

• Nieuwe invullingen kunnen modern zijn, mits van een hoog architectonisch niveau en mits rekening wordt gehouden met de bestaande morfologie.

Detaillering, kleur- en materiaalgebruik

• Detaillering, kleur- en materiaalgebruik moeten aansluiten bij de aanwezige bebouwing;

• Respecteren van de bestaande ornamentiek en specifieke details;

• Het kleurgebruik bestaat uit ingetogen kleuren. Hiermee worden kleuren bedoeld als bruin en donkerrood.

6.2.5 Kootwijk

Algemeen

De bestaande (gebouwde) omgeving is het referentiepunt voor ieder bouwwerk. Dat wil zeggen dat een bouwkundige toevoeging of verandering moet passen in de aanwezige stedenbouwkundige structuur en dient aansluiten op de typologie, de detaillering, de kleur en het materiaalgebruik van de bestaande gebouwen.

Plaatsing

• Uitsluitend vrijstaand of halfvrijstaand.

Massa en vorm bebouwing

• Bouwhoogte bedraagt één à twee lagen met kap.

Detaillering, kleur- en materiaalgebruik

• Gedekte kleuren die aansluiten bij de omringende natuur en bebouwde omgeving.

6.2.6 Kootwijkerbroek

Algemeen

De bestaande (gebouwde) omgeving, zoals mede hierboven omschreven, is het referentiepunt voor ieder bouwwerk. Dat wil zeggen dat een bouwkundige toevoeging of verandering moet passen in de aanwezige stedenbouwkundige structuur en dient aansluiten op de typologie, de detaillering, de kleur en het materiaalgebruik van de bestaande gebouwen.

Plaatsing

• Individuele bebouwing moet ruim op de kavel worden geplaatst.

Massa en vorm bebouwing

• De bebouwing heeft maximaal twee bouwlagen.

Detaillering, kleur- en materiaalgebruik

• Er wordt gebruik gemaakt van sobere kleuren;

• Bestaande detailleringen dienen behouden te worden.

6.2.7 Terschuur

Algemene criteria

De bestaande (gebouwde) omgeving is het referentiepunt voor ieder bouwwerk. Dat wil zeggen dat een bouwkundige toevoeging of verandering moet passen in de aanwezige stedenbouwkundige structuur en dient aansluiten op de typologie, de detaillering, de kleur en het materiaalgebruik van de bestaande gebouwen.

Deelgebied 1 Woongebied Terschuur

Plaatsing

• De bebouwing is met de representatieve gevel naar de weg gekeerd;

• De nokrichting van de huidige bebouwing dient te worden gerespecteerd.

Massa en vorm bebouwing

• Bebouwing dient in één of maximaal twee bouwlagen met kap te worden uitgevoerd;

• Bijgebouwen zijn ondergeschikt aan het hoofdgebouw.

Detaillering, kleur- en materiaalgebruik

• Voor zowel de bakstenen als de dakpannen moeten gedekte kleuren gebruikt worden, welke nagenoeg of geheel in overeenstemming zijn met nabijgelegen bebouwing.

Deelgebied 2 Bedrijventerrein Terschuur

Plaatsing

• Bebouwing wordt geplaatst in de rooilijn;

• Bebouwing dient over de gehele breedte van het kavel te worden geplaatst;

• De representatieve gevel dient naar de openbare ruimte te zijn gekeerd.

Massa en vorm bebouwing

• De verschijningsvorm dient gerelateerd de zijn aan de functionele aard van de bebouwing;

• Bouwvolumes aan de Hoevelakenseweg dienen geleed te zijn.

Detaillering, kleur- en materiaalgebruik

• Bebouwing op kavels op hoeken dient de zijgevel als voorgevel te behandelen;

• Gebruik dient te worden gemaakt van baksteen in warme tinten;

• Flets gekleurde materialen dienen te worden vermeden.

6.2.8 Zwartebroek

Algemene criteria

• De bestaande (gebouwde) omgeving is het referentiepunt voor ieder bouwwerk. Dat wil zeggen dat een bouwkundige toevoeging of verandering moet passen in de aanwezige stedenbouwkundige structuur en dient aansluiten op de typologie, de detaillering, de kleur en het materiaalgebruik van de bestaande gebouwen.

Plaatsing

• Individuele bebouwing moet ruim op de kavel worden geplaatst.

Massa en vorm bebouwing

• Bebouwing dient in één of maximaal twee bouwlagen met kap uitgevoerd te worden.

Detaillering, kleur- en materiaalgebruik

• Met uitzondering van de nieuwbouwbuurt moet gebruik worden gemaakt van donkere dakpannen;

• Detaillering moet met enige terughoudendheid worden uitgevoerd, teneinde de sobere en rustige uitstraling van het dorp te waarborgen.

6.2.9 De Glind

Algemene criteria

De bestaande (gebouwde) omgeving is het referentiepunt voor ieder bouwwerk. Dat wil zeggen dat een bouwkundige toevoeging of verandering moet passen in de aanwezige stedenbouwkundige structuur en dient aansluiten op de typologie, de detaillering, de kleur en het materiaalgebruik van de bestaande gebouwen.

Plaatsing

• Met de representatieve gevel naar de openbare weg gekeerd.

Massa en vorm bebouwing

• De enigszins robuuste vormen en overmaat van de gezinsvervangende huizen vormen het referentiekader m.b.t. de massa en vorm van bebouwing.

Detaillering, kleur- en materiaalgebruik

• Daken moeten worden gedekt met rode of donkere dakpannen;

• Door de gevels moeten bakstenen in aardetinten worden gebruikt;

• Er moet terughoudend met detaillering om worden gegaan, om het karakteristieke beeld van het jeugddorp met vergrote gezinshuizen te waarborgen.

6.2.10 Bedrijventerrein Harselaar

Algemene criteria

De bestaande gebouwde omgeving is het kwalitatieve referentiepunt voor ieder bouwwerk. Dat wil zeggen dat een bouwkundige toevoeging of verandering de bestaande stedenbouwkundige structuur, de typologie van gebouwen en de detaillering, kleur- en materiaalgebruik ervan als uitgangspunt dient te nemen c.q. te verbeteren.

Plaatsing

• Met representatieve zijde (kantoorgedeelte, entree) naar de openbare wegen en de openbare buitenranden;

• Representatieve zijde staat in de voorgevellijn.

Massa en vorm

• Heldere eenduidige hoofdvormen;

• Gebouwen staan vrij in de ruimte;

• Panden hebben een individuele uitstraling;

• Per cluster eenheid in massaopbouw van het hoofdgebouw;

• Bebouwing heeft een hiërarchische gevelindeling;

• Voor grootschalige bouwwerken wordt een verticale geleding van de gevel toegepast.

Detaillering, kleur en materiaalgebruik

• De hoofdmaterialen van het representatieve deel zijn baksteen en glas;

• Bij bedrijfshallen en -loodsen; het gebruik van gedekte en donkere kleuren.

Aanvullende criteria voor de panden die zijn gelegen aan de Baron van Nagellstraat:

• De gebouwen, behorende bij één bedrijf dienen bij voorkeur niet aaneengesloten gebouwd te worden, maar “opgedeeld” te worden in afzonderlijke eenheden met een gevelbreedte van 15 à 20 meter;

• De voorgevel van gebouwen mag geen gesloten karakter hebben; blinde gevels zijn niet toegestaan;

• In de voorgevel worden de ontvangst- en uitstalruimten en kantoor- en kantinegedeelten gesitueerd.

6.3 Relatie welstandsnota en beeldkwaliteitplannen

De welstandsnota heeft voornamelijk een beheersfunctie voor bestaande woongebieden, bestaande bedrijventerreinen en het buitengebied. Er zijn echter ook gebieden waar een planmatige verandering van functie recent heeft plaatsgevonden of plaatsvindt. Daarnaast kan het wenselijk zijn om in het kader van revitalisering van een gebied de visuele kwaliteit planmatig te verbeteren. Voor deze twee laatstgenoemde ontwikkelingen wordt doorgaans een beeldkwaliteitplan gebruikt als instrument om te kunnen sturen op ruimtelijke kwaliteit.

Beeldkwaliteitplannen bevatten naast voorschriften over de inrichting van de openbare ruimte ook welstandscriteria. Het gedeelte van een beeldkwaliteitplan dat betrekking heeft op welstandsaspecten kan gebruikt worden als zijnde onderdeel van de reguliere welstandsbeleid. Voorwaarde hiervoor is wel dat het beeldkwaliteitplan integraal worden opgenomen in de welstandsnota of dat er expliciet naar verwezen wordt. In deze welstandsnota is voor het laatste gekozen. Dit enerzijds om de welstandsnota overzichtelijk te houden en anderzijds om de welstandscriteria uit de beeldkwaliteitplannen niet uit hun verband te trekken.

De volgende beeldkwaliteitplannen zijn voor wat betreft welstandsaspecten onderdeel van het welstandsbeleid in de gemeente Barneveld:

• Barneveld Centrum 2004;

• Bedrijfsterrein De Plantage;

• De Eilanden-West;

• De Lanen West, Barneveld;

• Veller I;

• Voorzieningenstrook Plantagelaan, Barneveld.

Hoofdstuk 7 Nieuwe projecten

Zodra een (her-)ontwikkelingslocatie aan de orde is, zal de gemeenteraad de aanvullende gebiedsgerichte welstandscriteria daarvoor vaststellen, als aanvulling op deze welstandsnota.

Het opstellen van deze welstandscriteria is een vast onderdeel van de stedenbouwkundige planvoorbereiding geworden. De criteria worden opgesteld in overleg met de welstandscommissie. Tegelijk kunnen afspraken worden vastgelegd over de werkwijze bij eventuele planbegeleiding en bij de welstandsbeoordeling.

Voor dergelijke aanvullingen op de welstandsnota geldt dat de inspraak wordt gekoppeld aan de reguliere inspraakregeling bij de planvoorbereiding.

De welstandscriteria voor nieuwe projecten moeten zijn vastgesteld door de gemeenteraad voordat de planvorming van de eerste bouwplannen start en wordt bekend gemaakt aan alle potentiële opdrachtgevers in het betreffende gebied.

Bouwaanvragen die worden ingediend voordat de aanvullende gebiedscriteria door de gemeenteraad zijn vastgesteld, zullen steeds aan de welstandscommissie worden voorgelegd. Daarbij worden de algemene welstandscriteria als toetsingskader gehanteerd.

Hoofdstuk 8 Excessenregeling

Burgemeester en wethouders hebben -op grond van artikel 13a van de Woningwet- de mogelijkheid om achteraf in te grijpen als vergunningsvrije of welstandsvrije bouwwerken in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand.

De gemeente hanteert bij het toepassen van deze excessenregeling het criterium, dat sprake moet zijn van een buitensporigheid in het uiterlijk die ook voor niet-deskundigen evident is en die afbreuk doet aan de ruimtelijke kwaliteit van een gebied.

Vaak heeft dit betrekking op:

• Het visueel of fysiek afsluiten van een bouwwerk voor zijn omgeving;

• Het ontkennen of vernietigen van architectonische bijzonderheden bij aanpassing van een bouwwerk;

• Armoedig materiaalgebruik;

• Toepassing van felle of contrasterende kleuren;

• Te opdringerige reclames;

• Een te grove inbreuk op wat in de omgeving gebruikelijk is (zie daarvoor de gebiedsgerichte criteria).

In het geval dat burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat een bouwwerk in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand, zal de eigenaar van het bouwwerk of een andere bevoegde persoon worden verplicht zodanige maatregelen te treffen dat het bouwwerk gaat voldoen aan redelijke eisen van welstand. In dat geval zullen de reguliere welstandscriteria als uitgangspunt gelden.

Hoofdstuk 9 Algemene welstandscriteria

De welstandstoets heeft steeds plaats gehad aan de hand van de volgende aspecten: het gebouw in zijn omgeving, het gebouw op zichzelf, de detaillering en het kleur- en materiaalgebruik. Die indeling is op zich nog steeds bruikbaar en zal ook van nut blijken bij het formuleren van criteria maar geeft zelf geen of onvoldoende inzicht in de inhoudelijke kant ervan. Voor het ‘inkleuren’ van deze aspecten met de algemene principes die de beoordeling van een bouwplan op kwaliteit (of het ontbreken daarvan) mogelijk maken is gebruik gemaakt van een notitie van voormalig rijksbouwmeester prof. ir Tj. Dijkstra waarin de aspecten in vijf punten worden uitgewerkt. Die worden hier puntsgewijs samengevat, de complete tekst is te vinden in de bijlage:

Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand, mag worden verwacht dat:

• Het een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de openbare (stedelijke of landschappelijke) ruimte. Daarbij worden hogere eisen gesteld naarmate de openbare betekenis van het bouwwerk of van de omgeving groter is (relatie tussen bouwwerk en omgeving);

• Dat verwijzingen en associaties zorgvuldig worden gebruikt en uitgewerkt, zodat er concepten en vormen ontstaan die bruikbaar zijn in de bestaande maatschappelijke realiteit (betekenissen van vormen in de sociaal-culturele context);

• Er structuur is aangebracht in het beeld, zonder dat de aantrekkingskracht door simpelheid verloren gaat (evenwicht tussen helderheid en complexiteit);

• Het een samenhangend stelsel van maatverhoudingen heeft, dat beheerst wordt toegepast in ruimtes, volumes en vlakverdelingen (schaal en maatverhoudingen);

• Materiaal, textuur, kleur en licht het karakter van het bouwwerk zelf ondersteunen en de ruimtelijke samenhang met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan duidelijk maken.

Deze algemene welstandscriteria worden als een vangnet gebruikt voor die gevallen waarin de overige criteria niet toereikend zijn. Ze zijn ook, in hun samenhang, een illustratie van de wijze waarop de onafhankelijke, deskundige en geïnteresseerde welstandscommissie tot een oordeel komt, namelijk niet door het ‘afvinken’ van onderdelen maar door een integrale afweging.

[1] Weg: alle openbare voor verkeer openstaande wegen of paden. Het gaat dus niet om achterpaden.

[2] Groen: gaat om in bestemmingsplan als zodanig bestemde gronden.

Welstandstoets